Brief regering : Stand van zaken Herstel kinderopvangtoeslag
31 066 Belastingdienst
Nr. 712
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 oktober 2020
In voorbereiding op het Algemeen Overleg van 15 oktober 2020 over de Hersteloperatie
kinderopvangtoeslag treft u bijgaand de volgende documenten:
– De reactie op de inbreng voor het schriftelijke overleg over de brief van 3 september
2020: «Afschrift Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken en Verzamelbesluit
Toeslagen (Kamerstuk 31 066, nr. 696)»1. Ontvangen op 18 september 2020.
– De reactie op de inbreng voor het schriftelijke overleg over de brief van 17 september
2020 over «politieke besluitvorming rondom de vorming van het CAF-team (Kamerstuk 31 066, nr. 701)»2. Ontvangen op 2 oktober 2020.
– De antwoorden op de lijst van vragen, over de derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag
(Kamerstuk 31 066, nr. 704) inclusief bijlagen3. Ontvangen op 5 oktober 2020.
Daarnaast ga ik onderstaand in op een aantal zaken rondom de derde Voortgangsrapportage
kinderopvangtoeslag.
Passages samenwerking met gemeenten 3e Voortgangsrapportage
In de voortgangsrapportage die ik op 29 september jl. met uw Kamer heb gedeeld zijn
per abuis twee onderwerpen weggevallen in Hoofdstuk 3 (samenwerking met gemeenten).
Deze zijn hieronder opgenomen in actuele vorm.
Experimenteerbepaling
De belangrijkste reden voor het organiseren van de samenwerking met gemeenten op deze
manier is het feit dat er geen wettelijke basis is om contactgegevens van ouders met
gemeenten te delen. Het wijzigen van deze wettelijke basis kan niet op korte termijn
worden gerealiseerd. Wel werkt de Belastingdienst samen met het Ministerie van SZW,
het Ministerie van BZK en enkele gemeenten aan het vormgeven van een experiment om
gegevens van burgers proactief met gemeenten te delen, om zo vroegtijdig passende
hulp aan te kunnen bieden. De wettelijke grondslag voor dit experiment ligt in artikel
10 (experimenteerbepaling) van de aangepaste Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening.
Doel van het experiment is om te onderzoeken of met de aanlevering van gegevens van
mensen met betalingsachterstanden of verrekeningen bij de Belastingdienst, mensen
in beeld komen die tot op dat moment niet bij de gemeente bekend waren als mensen
met schulden. Met de gegevens kan de gemeente proactief in contact treden met deze
inwoners en een passend hulpaanbod doen. Het experiment is niet expliciet opgezet
om gedupeerden van de Toeslagenaffaire aan gemeenten te koppelen, maar verwacht wordt
wel dat het experiment kan bijdragen aan het passend hulpaanbod van gedupeerde toeslagouders.
In samenwerking met SZW bezien we of dit experiment, binnen de kaders van de experimenteerbepaling,
kan worden uitgebreid naar meerdere gemeenten. Mocht uit het experiment blijken dat
het uitwisselen van deze gegevens goed uitvoerbaar is, dit gemeenten beter in staat
stelt om vroegtijdig hulp aan inwoners te bieden én inwoners deze vorm van hulp waarderen,
dan wil ik samen met SZW en BZK bekijken hoe we dit experiment in wet- en regelgeving
kunnen verankeren. Start van het experiment wordt in het eerste kwartaal van 2021
voorzien.
Gedeelde gegevens
Om de aanpak met gemeenten goed vorm te geven, zijn regelmatig stukken gedeeld met
de VNG en betrokken gemeenten. In één van de stukken zaten per abuis persoonsgegevens
verwerkt van enkele ouders. Deze gegevens zaten verborgen verwerkt in één van de documenten,
waardoor dit pas na verzending intern is opgemerkt. Aan ontvangers, enkele wethouders
van de 13 pilot-gemeenten en VNG, en de personen waar zij dit aan hebben doorgestuurd
is direct bij het ontdekken van dit feit gevraagd om de gegevens te verwijderen. Aangezien
de gegevens zijn doorgestuurd aan ambtenaren met een geheimhoudingsplicht, is de kans
op misbruik heel klein. Met ouders waarvan gegevens zijn gedeeld is telefonisch contact
opgenomen. Ouders gaven overwegend aan dat ze het jammer vinden dat er een fout is
gemaakt door de Belastingdienst, maar tegelijkertijd het erg te waarderen dat ze hierover
werden gebeld. Ook hebben de ouders een brief ontvangen waarin ze de details na kunnen
lezen.
Nationale ombudsman
Afgelopen week heb ik van de Nationale ombudsman een brief ontvangen waarin hij de
start van de monitor klachtbehandeling herstel KOT aankondigt. Bijgaand treft u mijn
reactie op deze brief4. Tevens deel ik met u het memo over klachtbehandeling UHT5.
Onderzoek reactie- en rappeltermijnen
In het AO Start hersteloperatie kinderopvangtoeslag van 20 augustus jl. (Kamerstuk
31 066, nr. 697) heb ik aan het lid Lodders toegezegd nader in te gaan op de reactietermijnen die
de Belastingdienst/Toeslagen hanteert en te komen met een voorstel voor een redelijke
invulling van reactie- en rappeltermijnen. De reactie- en rappeltermijn in de brieven
van Toeslagen is standaard twee weken. Op basis van het onderzoek vind ik dit een
te korte reactietijd in verhouding tot het verzoek wat aan de burger wordt gedaan,
waardoor aan de menselijke maat onvoldoende recht wordt gedaan.
Mijn voorstel is om die reden om de reactie- en rappeltermijn in de brieven te verlengen
naar standaard drie weken. Dat betekent dat als een burger wordt gevraagd om aanvullende
informatie er eerst een brief met een initiële reactietermijn wordt uitgestuurd. Zodra
de brief op de deurmat valt krijgt de burger een reactietermijn van ten minste drie
weken. Na deze termijn ontvangt de burger een rappelbrief met wederom een reactietermijn
van ten minste drie weken. De termijn van drie weken die aan burgers wordt afgegeven
is in de praktijk ruimer doordat interne processen ruimer zijn ingesteld. Dat komt
omdat een extra verwerkingstermijn in het proces in ingebouwd voor het uitsturen van
de brief, het ontvangen van de reactie én een extra marge voor de burger om te reageren.
Afhankelijk van het type brief komt de verwerkingstijd inclusief de reactie- of rappeltermijn
daarmee tussen de 26 of 36 dagen te liggen (op basis van de huidige verwerkingstijden).
In alle gevallen geldt dat als de burger eerder reageert vóór het verstrijken van
de extra verwerkingstermijn, zijn aanvullende informatie al verwerkt zal worden.
Na het verstrijken van de reactietermijn in de (rappel)brief volgt de beschikking,
welke open staat voor bezwaar en beroep. Wanneer de burger bezwaar wil aantekenen,
moet dit binnen zes weken na de datum van de beschikking gebeuren. Bij de uitvraag
van stukken in het bezwaarproces wordt in de meeste gevallen telefonisch in plaats
van schriftelijke gerappelleerd. Ook voor dit proces zal een schriftelijke reactie-
en rappeltermijn van drie weken worden ingevoerd.
Met het verruimen van de reactietermijn naar drie weken wordt aan toeslaggerechtigden
meer ruimte gegeven. Een ruimere termijn kan financieel nadelige consequenties voor
burgers hebben wanneer onterechte toeslagen onnodig lang doorlopen. Om maatwerk te
kunnen blijven bieden zal het voor behandelaars voor zowel individuele als massale
kantoorbrieven mogelijk blijven om, in het voordeel van de burger, af te wijken van
deze reactietermijnen wanneer de situatie daar om vraagt. Aanvullend hierop zal ik,
op verzoek van het Lid Omtzigt, tevens beleid opstellen om geen massale vraagbrieven
(zoals verzoek jaaropgave kinderopvang) meer te versturen in, of vlak voor langere
vakantieperiodes.
Telefonisch rappel kan belangrijk zijn om burgers te stimuleren wijzigingen door te
geven of aanvullende informatie aan te leveren en biedt de mogelijkheid om vragen
van burgers te beantwoorden, zodat de kans op hoge terugvorderingen of stopzettingen
wordt verkleind. In dat kader inventariseren we bij welke brieven of financieel belang
het telefonisch rappel of andere vormen van interactie moeten worden uitgebreid om
te komen tot meer maatwerk in dienstverlening. Deze inventarisatie loopt mee in het
programma vernieuwing dienstverlening. In januari 2020 is Toeslagen gestart met de inrichting, begroting en planning van
dit programma om de gehele uitvoering van Toeslagen fundamenteel te versterken en
te veranderen. In dit traject wordt in kaart gebracht waar in het kader van reactie-
en rappeltermijnen andere vormen van interactie noodzakelijk zijn, zoals telefonisch
rappel. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarbij een medebewoner
ontbreekt. Het niet meerekenen van het inkomen van een medebewoner kan grote consequenties
hebben op de toeslagen van een burger.
Om de consequenties volledig in beeld te brengen voor het aanpassen van reactietermijnen
naar drie weken, het invoeren van een standaard verwerkingstijd en het bekijken van
eventuele andere vormen van interactie is een uitvoeringstoets noodzakelijk. De uitvoeringstoets
heeft een doorlooptijd van minimaal 8 weken en die verwacht ik op korte termijn te
kunnen starten. In afwachting van de uitkomsten van deze toets wordt wel op korte
termijn al de werkwijze bij het bezwaarproces aangepast aan deze nieuwe werkwijze,
zodat burgers daar naast telefonisch rappel standaard een schriftelijk rappel ontvangen.
Deze wijziging is relatief weinig ingrijpend.
Herbeoordeling CAF-zaken
In de derde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag die ik op 29 september jl. aan
uw Kamer heb verzonden, is onder meer de herbeoordeling van de acht CAF-zaken6 aan de orde gekomen. Ik heb daarbij aangegeven dat uw Kamer de conclusies van de
Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT), de (herziene) adviezen van
de Commissie van Wijzen en het externe rapport van KPMG nog zou ontvangen. Aanvullend
daarop stuur ik u bijgaand tevens de herijkte werkwijze van UHT ten aanzien van de
beoordeling van de CAF-zaken7.
Aanleiding herbeoordeling
De herbeoordeling van de acht CAF-zaken die eerder in mei jl. zijn beoordeeld als
«niet vergelijkbaar CAF 11» (niet groepsgewijs vooringenomen behandeld) heeft in de
afgelopen periode plaatsgevonden, nadat geconstateerd was dat een deel van de informatie
die de Commissie van Wijzen eerder ontving vanuit UHT niet juist was. Zoals ik in
mijn brief van 23 juni jl. heb aangegeven, was de Commissie op basis van deels onjuiste
en onvolledige informatie tot haar advies gekomen.8 Om de fouten te herstellen, heb ik toen aangekondigd om naast de herbeoordeling de
volgende maatregelen te treffen: het toetsen van de informatieaanlevering aan de Commissie
door een externe partij (KPMG), bezien of de herbeoordeling ook relevante inzichten
voor de overige CAF-zaken oplevert, een doorlichting (door BCG) van UHT en een tweemaandelijkse
externe doorlichting op de kwaliteit van de processen en producten van UHT. Specifiek
ten aanzien van de herbeoordeling heb ik aanvullende maatregelen getroffen, die ik
ook in de beantwoording van Kamervragen van het lid Omtzigt op 10 juli jl.9 heb opgenomen: een herijking van de opdracht aan de Commissie van Wijzen en het opnieuw
beschrijven van haar werkwijze door de Commissie, een herijking van de werkwijze van
UHT ten aanzien van de beoordeling van de CAF-zaken voorafgaand aan de advisering
door de Commissie, een interne vaktechnische en een externe onafhankelijke toetsing
op de analyse van UHT en de informatie die met de Commissie wordt gedeeld, het delen
van de voorgenomen standpunten inclusief alle stukken met de Commissie en het opnieuw
beoordelen en van advies voorzien van de acht CAF-zaken. Al deze maatregelen zijn
opgevolgd.
Conclusie herbeoordeling
De herziene conclusie van UHT en de Commissie is dat alle acht CAF-zaken vergelijkbaar
met CAF 11 zijn. Specifiek ten aanzien van CAF Tonga is geconcludeerd dat sprake is
van meerdere gerelateerde (CAF-) onderzoeken10 die institutioneel vooringenomen zijn uitgevoerd. De ouders die in de acht CAF-zaken
en de gerelateerde (CAF-)onderzoeken rond CAF Tonga zijn betrokken, ontvangen in oktober
een brief dat zij voor de compensatieregeling in aanmerking komen, tenzij sprake is
van «evident geen recht». Ten behoeve van het advies van de Commissie is de vaktechnische
lijn nauw betrokken geweest bij de analyse van UHT en heeft KPMG de kwaliteit van
de informatielevering door UHT beoordeeld.
KPMG heeft zijn bevindingen met UHT besproken en opgenomen in een rapport. Ik neem
de verbeterpunten ter harte voor de vervolgbeoordelingen. De bevindingen en toelichting
daarop doen voor mij niet af aan het feit dat UHT voldoende aanwijzingen voor vooringenomenheid
heeft aangetroffen in de dossiers. Een verder verbeterd proces zou daarmee niet tot
andere conclusies hebben geleid. De Commissie heeft de bevindingen van UHT en KPMG
meegewogen in haar advies en is tot het oordeel gekomen dat bij alle acht CAF-zaken
volgens haar sprake was van institutionele vooringenomenheid op groepsniveau
Hierna licht ik ter aanvulling op de passages in de derde VGR het proces van de herbeoordeling
nader toe.
Werkwijze UHT
UHT heeft zijn werkwijze herijkt ten aanzien van de beoordeling van de CAF-zaken voorafgaand
aan de advisering door de Commissie. De werkinstructie die tijdens de herbeoordeling
is gebruikt, is als bijlage bij deze brief opgenomen. Deze is gestoeld op de uitgangspunten
van UHT: ruimhartigheid, maatwerk en vertrouwen. In de afgelopen maanden heeft de
organisatie van UHT zich verder ontwikkeld, wat maakt dat ook de instructie mee veranderd
is. De uitvoering van de herbeoordeling liep parallel aan de doorlichting door BCG
en op basis van de aanbevelingen van zowel BCG als KPMG zal ook na deze herbeoordeling
de werkwijze verder gefinetuned worden. Waar nodig zal ook de bijbehorende werkinstructie
verder aangepast worden, waarna ik een nieuwe versie aan uw Kamer zal sturen. In de
werkwijze die bij de herbeoordeling is gehanteerd, staat centraal dat UHT vanuit de
haar beschikbare informatie vooral let op aanwijzingen die duiden op een vooringenomen
handelwijze omdat daarmee gedupeerden ruimhartig recht kan worden gedaan. Uw Kamer
heeft daar bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing
Awir ook om verzocht. UHT heeft, in aanvulling op de eerdere beoordeling, nu niet
alleen de aanwezigheid van de vijf criteria voor vooringenomenheid kwantitatief beoordeeld,
maar tevens het totaalbeeld van het CAF-onderzoek in ogenschouw genomen en daarvoor
ook het CAF-onderzoeksdossier beoordeeld. In deze onderzoeksdossiers is veelal informatie
opgenomen waaruit kan worden opgemaakt dat de aanleiding van het onderzoek voortkwam
uit een vooringenomen houding. Wanneer in deze dossiers al aanwijzingen voor vooringenomenheid
waren aangetroffen, heeft UHT geconstateerd dat de voorgenomen aanleiding doorwerkte
naar de behandeling van de ouders. Voor de toepassing van de vijf criteria is in overleg
met de vaktechnische lijn nader vastgesteld op welke wijze de beoordeling van deze
criteria diende te gebeuren. Dit zag bijvoorbeeld op de eerder onjuist geduide wijze
van rappelleren bij CAF Anker. Het betrekken van meer informatie, vaktechnische escalatie
en het hanteren van eenduidigere definities van de criteria hebben tezamen geleid
tot een gewijzigde conclusie van UHT ten aanzien van de acht CAF-zaken.
Vaktechnische kwaliteitsbewaking
De vaktechnische lijn (vaktechnisch coördinatoren, landelijk vaktechnisch coördinator
en de concerndirectie Fiscaal Juridische Zaken) is nadrukkelijk betrokken bij de herbeoordeling.
Tijdens de herbeoordeling hebben vaktechnisch specialisten als vraagbaak gefunctioneerd
voor de medewerkers die de herbeoordeling uitvoerden. Op dagelijkse basis heeft intervisie
plaatsgevonden. Ook zijn de conclusies vaktechnisch gereviewd en zijn zij pas na akkoord
van de landelijk vaktechnisch coördinator en de vertegenwoordiger van de directie
Fiscaal Juridische Zaken doorgezonden aan KPMG en de Commissie van Wijzen. Bij lezing
van de conclusies van UHT is van belang dat de bevindingen van UHT over de CAF-onderzoeksfase
(«fase 1» genaamd) een illustratief karakter hebben. Ze geven een beeld van de destijds
gehanteerde werkwijze en regelmatig zijn citaten uit documenten opgenomen om aan te
geven in welke sfeer het onderzoek verliep. In de werkinstructie die samen met vaktechniek
is opgesteld, wordt de medewerkers gevraagd een samenvatting van het totaalbeeld te
geven en in de documenten te letten op aanwijzingen voor vooringenomen handelen, ernstige
onregelmatigheden/evident geen recht op het niveau van de kinderopvangorganisatie
of gevoeligheden die aanleiding kunnen geven voor wel/geen compensatie. De bevindingen
van UHT over de behandeling van de ouders («fase 2») zijn meer kwantitatief van aard,
omdat de aanwezigheid van de vijf criteria in aantallen/percentages wordt weergegeven.
De beoordeling van deze fase kent ook een meer normatief karakter, waarbij in de werkinstructie
bijvoorbeeld is aangegeven hoe de criteria moeten worden beschouwd. Ook hier is echter
geen sprake van een zwart/wit situatie, want de aanwezigheid van één enkel criteria
kan dezelfde uitkomst hebben, als wanneer meerdere criteria voorkomen. De Adviescommissie
Uitvoering Toeslagen (hierna: AUT) laat deze inschatting in haar eindrapport open.
Hierover heeft dan ook meermaals vaktechnisch overleg plaatsgevonden.
Externe toets KPMG
Ik heb KPMG gevraagd om de externe onafhankelijke toetsing op de informatieaanlevering
aan de Commissie van Wijzen uit te voeren. KPMG heeft hiervoor feitenonderzoek gedaan
door het beoordelen van documenten en interviewen van betrokken medewerkers. KPMG
heeft zijn bevindingen opgenomen in het rapport dat ik u bijgaand doe toekomen11. In het rapport is hoofdzakelijk aandacht besteed aan bevindingen die mogelijkerwijs
een impact hebben op de (totstandkoming van de) informatie die is aangeleverd aan
de Commissie van Wijzen. Uit het rapport van KPMG komt een aantal verbeterpunten in
het herbeoordelingsproces naar voren. Ik ben KPMG erkentelijk voor het onderzoek dat
in korte tijd is verricht. Ik hecht eraan op te merken dat de constateringen van KPMG
herkenbaar zijn uit de doorlichting van BCG en ook passen bij de periode waarbinnen
de herbeoordeling plaatsvond. De verbeterpunten doen voor mij niet af aan de aan het
feit dat UHT voldoende aanwijzingen voor vooringenomenheid heeft aangetroffen in de
dossiers. Ik ga hieronder puntsgewijs in op een aantal van de bevindingen van KPMG:
– KPMG merkt op dat niet over alle onderdelen van het herbeoordelingsproces vastleggingen
zijn gemaakt, zoals over de dagelijkse overleggen en het openen van alle documenten
in het onderzoeksdossier, waardoor achteraf niet is vast te stellen of deze stappen
zijn doorlopen. Bij de komende groepsgewijze beoordelingen zal UHT deze vastleggingen
zichtbaar maken.
– Ook geeft KPMG aan dat voor zowel het herbeoordelingsteam als de kwaliteitslijn op
voorhand duidelijk was dat de op de Q-schijf (de digitale omgeving waar de op de herbeoordeling
betrekking hebbende stukken zijn opgeslagen) opgenomen documentatie per CAF-zaak mogelijk
niet volledig was, omdat uit het dataverzamelingsproces is gebleken dat niet alle
documentatie meer kon worden achterhaald. Deze constatering is inherent aan het herstelproces
in UHT en de gebreken in de informatievoorziening in de afgelopen jaren binnen Belastingdienst/Toeslagen.
UHT is daarom ruimhartig omgegaan met de aanwijzingen voor vooringenomenheid in de
documenten die wel aanwezig waren en beoordeeld zijn. Het is mogelijk dat ontbrekende
documenten informatie zouden bevatten die de conclusies van UHT tegenspreken, maar
dat is achteraf niet meer vast te stellen.
– Verder merkt KPMG op dat inconsistenties mogelijk zijn in de weging van bevindingen
door medewerkers. Ook merkt KPMG op dat de medewerkers relatief onervaren waren. Gedurende
de herbeoordeling is veel aandacht besteed aan uitleg over de destijds gehanteerde
werkwijze bij de CAF-zaken en het leren van elkaar. Het risico op inconsistentie is
zoveel mogelijk beperkt door het voeren van vaktechnische intervisie en meerdere feedbackloops
in de vaktechnische en managementlijn op de eerste bevindingen van de medewerkers.
Elke CAF-zaak is door meerdere medewerkers beoordeeld en ook onderling hebben zij
hun bevindingen getoetst. De beoordeling op vooringenomenheid is daarmee zoveel mogelijk
geobjectiveerd. In de komende groepsgewijze beoordelingen besteed ik vanzelfsprekend
wederom aandacht aan collegiale intervisie. Daarnaast zullen eerder ingenomen standpunten
gedeeld worden met de medewerkers en zal dezelfde groep medewerkers zoveel mogelijk
betrokken blijven, zodat met meer ervaring in dit proces kan worden gewerkt.
Werkwijze Commissie van Wijzen
De Commissie van Wijzen heeft haar eerdere werkwijze geëvalueerd en volgt de ruimhartige
benadering die UHT hanteert. De Commissie heeft dit ook als zodanig opgenomen in haar
verslag van 24 september jl. dat ik u bijgaand meestuur. De Commissie acht het van
belang om inzicht te krijgen in (de achtergrond van) de beoordelingen van UHT. Daartoe
is het in de afgelopen periode mogelijk gemaakt om in een beveiligde omgeving digitaal
de documenten te delen die door UHT zijn gebruikt bij de beoordeling, waaronder de
CAF-onderzoeksdossiers. De algemene werkwijze van de Commissie wordt definitief vastgesteld
bij het uitbrengen van de ministeriële instellingsregeling die op korte termijn wordt
voorzien en die met terugwerkende kracht rechtsgeldig is. In de tussentijd wordt gewerkt
vanuit de met de Commissie afgesproken uitgangspunten.
Om het herbeoordelingsproces efficiënt te laten verlopen, heeft de Commissie gedurende
het onderzoek van KPMG reeds de beschikking gekregen over alle documenten die UHT
in zijn herbeoordeling heeft betrokken. De Commissie heeft geconstateerd dat UHT over
alle acht CAF-zaken een duidelijke beschrijving heeft gemaakt van de aanleiding tot
het instellen van het CAF-onderzoek bij de ouders en dat hierbij een groot aantal
documenten («bronnen») is gebruikt. De Commissie heeft aangegeven dat de bevindingen
en de analyse van UHT aanzienlijk afwijken van hetgeen UHT bij de vorige beoordeling
op 4 mei 2020 aan de Commissie heeft voorgelegd. De Commissie heeft kennisgenomen
van de bronnen waarnaar in de analyse is verwezen en nadien ook van de inhoud van
het KPMG-rapport. De Commissie heeft geen aanleiding gevonden om daarnaast nog nader
onderzoek te doen. De Commissie heeft ruimhartig bezien of volgens haar sprake is
van vooringenomen handelen en stemt in met alle conclusies van UHT met betrekking
tot deze zaken. De Commissie heeft tot slot aangegeven de voorlopige conclusie van
UHT te onderschrijven dat de aan CAF Tonga gerelateerde onderzoeken vergelijkbaar
zijn met CAF 11 en dat plaats is voor een groepsgewijze toepassing van de compensatieregeling.
Vervolg beoordeling door UHT
Zoals is gebleken bij CAF Tonga heeft de herbeoordeling van deze zaak ook relevante
inzichten voor een aantal andere CAF-zaken opgeleverd. Ten aanzien van (CAF-)onderzoeken
die in het eindrapport van de AUT niet als mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar
met CAF 11 zijn aangemerkt, toetst UHT institutionele vooringenomenheid in principe
op individueel niveau bij de ouders die zichzelf hebben gemeld. Als zich echter meerdere
ouders uit één zaak bij UHT hebben gemeld of als UHT bij de beoordeling van één ouder
of een andere CAF-zaak zelf aanwijzingen ziet voor een grotere groep, dan kunnen de
betreffende (CAF-) onderzoeken groepsgewijs worden beoordeeld. Dit zal ook plaatsvinden
bij een aantal pré CAF-zaken.12 Voor de beoordeling van deze zaken wordt de gehanteerde werkwijze bij de herbeoordeling
verder vervolmaakt waarbij ook opvolging wordt gegeven aan de door KPMG gesignaleerde
risico’s. In de planning van de nieuwe groepsgewijze beoordelingen houdt UHT rekening
met prioriteit en betrokkenheid van ouders in acute noodsituaties. UHT start op basis
hiervan met de Appelbloesem en de Parel en verwacht dat de beoordeling van alle genoemde
pré CAF-zaken rond begin december is afgerond. Waar mogelijk krijgen de ouders in
acute noodsituaties vooruitlopend hierop een eerste betaling of betaling op grond
van de noodvoorziening. In de volgende Voortgangsrapportage geef ik u een toelichting
op de voortgang.
De Staatssecretaris van Financiën,
A.C. van Huffelen
Indieners
-
Indiener
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.