Brief regering : Uitwerking vervolgaanpak wachttijden ggz en overige onderwerpen met betrekking tot de ggz
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
Nr. 555
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 oktober 2020
Op 1 juli jl. heb ik u per brief geïnformeerd over de aanpak van de wachttijden in
de ggz. Ik heb u toen de tussenevaluatie van de landelijke Stuurgroep wachttijden
toegestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 546). Deze stuurgroep bestaat uit de Nederlandse GGZ (dNggz), MeerGGZ, MIND en Zorgverzekeraars
Nederland (ZN). Bij deze tussenevaluatie hoorde een brief van de stuurgroep, met daarin
een vooruitblik op de afspraken en acties die zij de komende tijd samen met het Ministerie
van VWS wilden inzetten. In mijn brief van 1 juli heb ik op hoofdlijnen op deze stukken
gereageerd en aangegeven dat mijn voornemen is dit najaar een beter werkende aanpak
rond wachttijden tot stand te brengen. In september zou ik uw Kamer over de voortgang
en de concrete uitwerking van de vervolgstappen informeren. Met deze brief voldoe
ik aan deze toezegging, hoewel september door de noodzakelijke afstemming net niet
haalbaar is gebleken. Daarbij neem ik de toezegging aan Kamerlid Van den Berg mee
om in te gaan op de mogelijkheden die de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) biedt
in relatie tot de wachttijden en wil ik eveneens invulling geven aan de motie van
het Lid Van den Berg c.s. over het stellen van meetbare doelen (Kamerstuk 25 424, nr. 535). In deze brief zal ik expliciet ingaan op de thema’s die in deze motie worden benoemd.
Tot slot wil ik deze brief benutten om u te informeren over de informatievoorziening
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), de ontwikkeling van het aandeel
niet-gecontracteerde ggz 2016–2018, het standpunt tolkvoorziening voor anderstaligen
in de ggz en de voortgang van de VIPP-regeling voor vrijgevestigden in de ggz. Over
de uitvoering van het «plan hoogcomplexe ggz», dat gaat over een maatwerkaanpak voor
mensen die een integraal aanbod voor hoogcomplexe zorg in de ggz nodig hebben en daar
soms lang op moeten wachten, zal ik u voor het Algemeen Overleg van 19 november separaat
informeren. Verder wil ik u wijzen op mijn voornemen om een nieuwe bekostiging in
te voeren voor de ggz en forensische zorg (fz), waarover ik u op 14 september jl.
heb geïnformeerd (Kamerstuk 25 424, nr. 552). Deze nieuwe bekostiging moet ook bijdragen aan het terugdringen van de wachttijden,
onder andere door betere prikkels, een betere bekostiging van complexe zorg en van
diagnostiek. Op 6 oktober jl. heb ik u de voorhangbrief voor de invoering van deze
nieuwe bekostiging gestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 554).
Afgelopen zomer is door alle partijen hard gewerkt om de voornemens uit de brief van
1 juli verder vorm te geven. Om hier op te sturen en betrokkenen aan te kunnen spreken
heb ik de partijen meerdere malen bijeen geroepen voor overleg. Meest recent was het
bestuurlijk overleg op 14 september jl. met de partijen van de stuurgroep, de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om met elkaar te
bepalen of we op de goede weg zijn waar het gaat om de uitwerking van de afgesproken
vervolgstappen in de aanpak van de wachttijden. Ons gedeelde beeld is dat er de afgelopen
maanden belangrijke stappen zijn gezet, en dat we het eens zijn over het doel op hoofdlijnen
en de noodzaak om tempo te blijven maken. Met de uitwerking wordt ook steeds duidelijker
wat de uitvoering van de voorgenomen acties voor ieder van de partijen zou gaan betekenen.
Verschillen in perspectief over de uitwerking en opvolging komen nu naar voren. Het
wordt daarmee duidelijk dat er nog een stevige uitdaging ligt om in de komende periode,
richting het najaar tot een gedeelde en werkende aanpak te komen. We kunnen ons niet
veroorloven om de ambitie van voor de zomer af te zwakken. Het gevoel van urgentie
wordt nog steeds door alle partijen gedeeld. We hebben afgesproken met volledige inzet
verder te gaan op de ingeslagen weg. De hierna beschreven vervolgstappen zijn het
resultaat van de werkzaamheden van afgelopen zomer en de bestuurlijke afspraken die
ik met de partijen van de stuurgroep, de NZa en de IGJ heb gemaakt.
Aanpak samen met landelijke stuurgroep wachttijden
Inzicht in aantallen wachtenden: sneller naar een beschikbare behandelplek
Het is belangrijk om te weten hoeveel mensen gebruik willen maken van de ggz, hoeveel
mensen er wachten op een behandelplek en hoeveel mensen er niet tijdig geholpen worden
binnen de ggz. Een zicht op de omvang van de problematiek betekent dat we gerichtere
oplossingen voor het terugdringen van de lange wachttijden kunnen ontwikkelen en inzetten.
Dit geldt zeker op regionaal niveau, waar zorgverzekeraars en zorgaanbieders met dergelijke
informatie betere afspraken kunnen maken over het benodigde aanbod in relatie tot
de vraag, zodat patiënten niet onnodig lang hoeven te wachten. Zoals aangekondigd
zet ik met partijen nu een belangrijke stap verder om dit inzicht in het aantal unieke
wachtenden in de ggz te vergroten.
De NZa zal de huidige Transparantieregeling wachttijden per 1 januari 2021 aanscherpen.
Betreffende wijziging is mede op verzoek van de stuurgroep en ziet op het verkrijgen
van inzicht in het unieke aantal mensen dat op de wachtlijst staat. Op dit moment
verplicht de Transparantieregeling aanbieders al om maandelijks informatie aan te
leveren over de gemiddelde aanmeldwachttijd en behandelwachttijd per hoofddiagnosegroep.
Met de gevraagde uitbreiding van de regeling krijgen we beter zicht op de omvang van
de situatie. Dit draagt bij aan sturingsmogelijkheden in de regio en de onderlinge
samenwerking tussen zorgaanbieders. Ook krijg ik hiermee meer zicht op wat de situatie
in de 31 wachttijdregio’s is. Waar nodig ga ik daar met partijen in gesprek.
Het voornemen van de NZa is per 1 januari 2021 aan de Transparantieregeling toe te
voegen dat zorgaanbieders met meer dan 10 zorgverleners maandelijks moeten aanleveren
hoeveel mensen wachten op het aanmeldgesprek (aanmeldwachttijd) en op de start van
de behandeling (behandelwachttijd). De groep aanbieders die hiertoe wordt verplicht,
is samen verantwoordelijk voor een marktaandeel van ongeveer 90%. De maandelijks aan
te leveren informatie geeft een representatief en betrouwbaar beeld van het aantal
wachtenden per vestigingslocatie, uitgesplitst naar binnen en buiten de Treeknorm,
en naar diagnose(hoofd)groep. De NZa zal de aangepaste Transparantieregeling begin
november definitief vaststellen.
Om volledig inzicht te krijgen in unieke wachtenden, zoals de stuurgroep in haar brief van 29 juni jl. gevraagd heeft, moet
bij deze aantallen worden aangegeven in hoeverre mensen dubbel op een wachtlijst staan
(bijvoorbeeld als iemand zich met een verwijsbrief bij twee of meer zorgaanbieders
aanmeldt) en in hoeverre mensen ervoor kiezen om te wachten bij een voorkeursaanbieder
(in plaats van sneller elders te kunnen worden geholpen). DNggz heeft in het bestuurlijk
overleg van 14 september aangegeven dat het voor aanbieders een te grote administratieve
belasting is om dergelijke informatie al per 1 januari 2021 op te leveren. Het is
voor de bij hen aangesloten grote ggz-instellingen onmogelijk om deze gegevens, per
1 januari 2021 te registreren en aan te leveren, tenzij zij inboeten op hun zorgtaken
en/of onevenredig veel investeren in extra overhead boven op hun zorgpersoneel.
Uiteraard is dit teleurstellend, omdat het oplossen van het probleem van de dubbeltellingen
is benoemd als één van de doelen van de gevraagde aanpassing van de Transparantieregeling.
Tegelijkertijd is het opleggen van een verplichting waaraan aanbieders met goed fatsoen
niet kunnen voldoen niet helpend bij de aanpak van de problematiek. Ik blijf oog houden
voor de administratieve lastendruk in de sector. We hebben daarom afgesproken dat
we gaan kijken of de cijfers op zeer korte termijn op een andere manier kunnen worden
gecorrigeerd voor dubbele aanmeldingen. Hiervoor zijn constructieve ideeën naar voren
gebracht. Dit najaar gaan de NZa en dNggz gezamenlijk in gesprek met leveranciers
van meerdere digitale verwijsportalen die door huisartsen worden gebruikt, over het
benutten van hun verwijzingsdatabase voor een dergelijke analyse. Het via verwijsportalen
(grotendeels) inzichtelijk maken van dubbele aanmeldingen kan een snelle tussenoplossing
zijn. Dit betekent ook dat de Transparantieregeling in fases wordt uitgebreid. Vanaf
1 januari 2021 leveren aanbieders aantallen wachtenden aan, waarbij het uitgangspunt
is dat deze cijfers per 1 januari 2022 worden uitgesplitst naar voorkeurswachtenden
en dubbelwachtenden. Na het eerste kwartaal van 2021 wordt de Transparantieregeling
geëvalueerd en wordt bekeken op welke manier deze uitsplitsing gemaakt kan worden.
Om te zorgen dat de ICT dan geen knelpunt kan vormen, zullen deze zogenoemde «invulvelden»
alvast worden meegenomen in het elektronische patiëntendossier, tegelijk met de aanpassingen
die de sector al gepland heeft in verband met de invoering van het zorgprestatiemodel
per 1 januari 2022.
Op onderdelen kan het zijn dat er regionaal meer gedetailleerde informatie over unieke
wachtenden nodig is (zoals zwaarte van de zorgvraag). Zodat aanbieders en verzekeraars
op regionaal niveau specifieke afspraken kunnen maken over het benodigde aanbod in
relatie tot de zorgvraag. En dat zij er met deze afspraken voor kunnen zorgen dat
mensen snel de benodigde zorg krijgen. Deze informatie moet vooral binnen de regio
uitgewisseld worden. In de volgende paragraaf zet ik uiteen hoe de regio’s hiermee
aan de slag gaan.
Faciliteren van transfermechanismen
De partijen in de stuurgroep zetten in op vernieuwende regionale samenwerkingsvormen,
in het geval wachttijden in een regio te hoog oplopen. Het is belangrijk dat er in
zulke regio’s een mechanisme ontstaat waarbij de zorgvraag in de regio beter wordt
gematcht met het totale beschikbare aanbod. Om zo’n mechanisme in beweging te krijgen,
heeft de stuurgroep in haar brief van 29 juni jl. aangekondigd het concept «aanmeldpauze»
uit te werken. Het idee achter een «aanmeldpauze» is dat aanbieders bij een overschrijding
van de Treeknorm niet extra patiënten blijven aannemen, maar de patiënt actief wijzen
op de mogelijkheid om elders sneller in behandeling te komen, en hen indien nodig
ook actief daarin begeleiden. Een snellere beschikbare behandelplek kan worden gevonden
via kiezenindeggz.nl, via zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar of een transfermechanisme
(zoals een transfertafel). Onderdeel van de aanmeldpauze is ook dat aanbieders informatie
verzamelen over de samenstelling van de eigen wachtlijst, onder andere door uit te
vragen of een wachtende zich bij meerdere aanbieders heeft aangemeld of dat een wachtende
er bewust voor kiest om bij deze aanbieder op behandeling te wachten (bij een zorgvraag
die uitstel verdraagt). Het voordeel van een instrument als de aanmeldpauze, is dat
er beter inzicht ontstaat in de samenstelling van de wachtlijst (zowel op aanbieders-
als op regioniveau). Patiënten kunnen, als zij dat wensen, vervolgens beter worden
verdeeld over het beschikbare aanbod. Vanzelfsprekend kan de patiënt er alsnog voor
kiezen bij de aanbieder van voorkeur een behandelplek af te wachten. Belangrijk bij
het opzetten van een transfermechanisme is dat perspectief (op goede zorg en weten
wat verwacht mag worden), vangnet (waar kan ik terecht) en zelfregie (wat kan ik zelf)
uitgangspunt moeten zijn. Hiertoe ontwikkelt MIND samen met de andere stuurgroepleden
een zogenoemde «patiëntreis» die helpt bij het toetsen van de afspraken en maatregelen
aan het uiteindelijke doel: passende en tijdige zorg.
De stuurgroep heeft afgelopen zomer de werkwijze voor het instrument aanmeldpauze
conform afspraak uitgewerkt. Het doel van de aanmeldpauze is dat een patiënt niet
vergeefs op een wachtlijst staat, maar sneller met een behandeling kan starten bij
een andere aanbieder. Daarvoor moet per regio worden bepaald voor welke aandoeningen
een aanmeldpauze aantoonbaar toegevoegde waarde heeft. Er moet immers wel elders sneller
plaats zijn voor de betreffende patiënten. Zowel patiënt als verwijzend huisarts moeten
niet met «lege handen» achterblijven als een zorgaanbieder tijdelijk geen nieuwe patiënten
op de wachtlijst kan plaatsen. De aanmeldpauze kan tegelijkertijd dienen als instrument
om inzicht te krijgen in capaciteitstekorten, op het moment dat er nergens sneller
een behandelplek blijkt te zijn. De uitwerking van de aanmeldpauze heeft geleid tot
een soort «handleiding» met daarin de definitie van een aanmeldpauze, stappen die
gezet moeten worden voor operationalisering en communicatie.
Ik heb eerder aangegeven dat de aanmeldpauze me aanspreekt. Het is echter een middel,
geen doel. Het gaat mij erom dat er in regio’s met lange wachttijden een betere match
tussen vraag en aanbod tot stand komt. Dit kan worden gerealiseerd met behulp van
een transfermechanisme.
In de regio Rotterdam-Rijnmond is reeds vanuit dit concept een «transfertafel» gestart,
waarbij zorgverzekeraar VGZ en verschillende grote en kleinere aanbieders uit de regio
zijn aangesloten. De Parnassia Groep heeft eerst de eigen wachtlijsten voor VGZ-verzekerden geanalyseerd. Uit die analyse bleek onder andere dat een deel van de mensen niet
meer op de wachtlijst stond, bijvoorbeeld omdat er al een intake gepland was. Uit
de resterende lijst heeft de Parnassia Groep de VGZ-verzekerden geselecteerd die ook
bij een andere aanbieder in behandeling zouden kunnen komen (gelet op type/intensiteit
zorgvraag). Deze patiënten zijn door de transfertafel benaderd met de vraag of zij
een dergelijke overstap zouden willen maken. De ervaring in Rotterdam was dat een
deel van de patiënten graag gebruik wilde maken van dit aanbod en ook daadwerkelijk
naar een passende behandelplek elders is bemiddeld. Inmiddels zijn meer regio’s met
zo’n initiatief gestart.
Ik ben enthousiast over het initiatief in Rotterdam. Niet alleen vanwege het concrete
resultaat dat patiënten sneller in behandeling zijn gekomen, maar ook vanwege het
feit dat partijen in het belang van de patiënt een stap naar voren hebben gezet en
de samenwerking met elkaar hebben gezocht. Met partijen heb ik geconstateerd dat dit
initiatief brede navolging verdient. Daarom hebben we afgesproken dat er vanaf van
1 januari 2021 in elke regio een transfermechanisme wordt ingericht: een samenwerkingsverband
op (sub)regionaal niveau, waarbij zorgaanbieders en verzekeraars met elkaar, op basis
van inzicht in gedeelde aanmelddata, cliënten bemiddelen naar de snelst beschikbare
en meest passende zorg. De stuurgroep neemt het voortouw in het breder uitrollen van
de transfermechanismen. Zaak daarbij is per regio te kijken wat daar werkt en nodig
is, om onnodige dubbeling in werkstructuren te voorkomen. Tegelijkertijd start de
stuurgroep met de implementatie van de aanmeldpauze, die een belangrijk onderdeel
van het transfermechanisme kan zijn. De uitgewerkte handleiding vormt hiervoor de
basis. Daarin staat bijvoorbeeld dat aanbieders en verzekeraars de regionale taskforces
kunnen vragen te ondersteunen bij het op regionaal niveau selecteren van de aandoeningen
waarvoor de aanmeldpauze gaat gelden. We hebben afgesproken dat de stuurgroeppartijen
bij de implementatie van de aanmeldpauze verwijzers en vrijgevestigden betrekken en
dat er extra aandacht is voor hoe patiënten zorgvuldig kunnen worden geïnformeerd.
Medio 2021 laat ik mij informeren door de stuurgroep over de stand van zaken per regio
en als blijkt dat de implementatie in de regio’s niet goed genoeg loopt, roep ik de
stuurgroeppartijen opnieuw bijeen om aanvullende afspraken te maken, zodat dit eind
2021 alsnog gerealiseerd is. Al lopende initiatieven worden eind 2020 verder ingevuld.
Versnellers in de regio
Ik zorg er samen met de stuurgroep voor dat in acht regio’s «versnellers» met een
mandaat aan de slag gaan, op de kortst mogelijke termijn. Voorbereidingen hiertoe
zijn in vergevorderd stadium, doordat hier de afgelopen zomermaanden hard op doorgewerkt
is.
De inzet van versnellers vindt plaats in de acht regio’s die door de stuurgroep zijn
aangewezen als «probleemregio» (regio’s met een gemiddelde totale wachttijd boven
de Treeknorm van 14 weken).1 De versnellers gaan aan de slag voor de duur van tenminste zes maanden en als hun
inzet voldoende werkend is, wordt de opdracht met nog eens zes maanden verlengd. De
stuurgroep stelt, in nauwe afstemming met de regionale taskforce, per regio een opdracht
voor de versneller vast. Voor elke versneller geldt dat deze een beknopte analyse
moet maken van de knelpunten in de regio die het terugdringen van de wachttijden belemmeren.
Deze analyse moet door de versneller voorzien worden van een door de regiopartijen
gedragen aanpak om de wachttijden alsnog duurzaam terug te dringen, bestaande uit
concrete interventies gericht op instroom, doorstroom en uitstroom, met resultaat
op afzienbare termijn. Het inrichten van een transfermechanisme maakt daar in elk
geval onderdeel van uit, evenals het te zijner tijd oppakken van het kader voor regionale
doorzettingsmacht (zie volgende paragraaf).
Ik heb al eerder aangekondigd de inzet van versnellers financieel mogelijk te willen
maken. Afgelopen zomer heeft de stuurgroep de opdrachtomschrijving voor de versnellers
opgesteld en, in afstemming met de regionale taskforces, op basis van deze omschrijving
voor elke regio een geschikte versneller gevonden. Op 17 september jl. heb ik van
de stuurgroep een subsidieaanvraag ontvangen voor een totaalbedrag van ongeveer 1
miljoen euro. Inmiddels heb ik deze subsidie verleend en zijn de versnellers gestart.
Regionale doorzettingsmacht
De stuurgroep heeft mij gevraagd in samenspraak met hen en de Vereniging Nederlandse
Gemeenten (VNG) een kader voor regionale doorzettingsmacht bij individuele casuïstiek
te ontwikkelen. Dit verzoek sluit aan bij de moties die eerder zijn aangenomen over
dit onderwerp (Kamerstuk 25 424, nr. 448 en Kamerstuk 25 424, nr. 509). Ik heb deze opdracht direct ter hand genomen. Het doel is en blijft om te zoeken
naar de meest passende route, om te zorgen dat cliënten met een hulpvraag niet tussen
wal en schip raken. Afgelopen zomer is een reeks gesprekken gevoerd met de stuurgroeppartijen,
de VNG, Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en andere relevante stakeholders zoals
het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE). Iedere partij heeft vanuit eigen
ervaring en expertise inbreng geleverd.
Ik heb al eerder met uw Kamer gewisseld dat de uitwerking van regionale doorzettingsmacht
complex is en dat er veel verschillende beelden van het concept bestaan, bijvoorbeeld
betreffende reikwijdte en positionering van de doorzettingsmacht. Dat bleek ook weer
uit deze gesprekken. Desondanks is getracht alle wensen en beelden zoveel mogelijk
samen te brengen. In het bestuurlijk overleg van 14 september jl. is op basis van
de verzamelde beelden met elkaar doorgesproken. Er bleken bij nader inzien toch ook
meer zwaarwegende bezwaren aanwezig ten opzichte van hoe een en ander vorm zou moeten
krijgen. Vanuit de kant van de zorgaanbieders zijn er bezwaren gelet op de bijkomende
infrastructuur en regeldruk, boven wat er al is aan opgeschaalde samenwerkingsvormen.
Vanuit de financiers wordt vooral gewezen op mogelijkheden die er in het stelsel al
zijn en die beter benut zouden kunnen worden. De gedeelde conclusie is dat er de komende
maanden nog belangrijke slagen moeten worden gemaakt en belangrijke discussiepunten
moeten worden beslecht. Deze punten zien onder andere op de vraag in welke mate het
wenselijk is om nieuwe structuren in te richten en in hoeverre de bestaande mogelijkheden
eerst nog beter moeten worden benut, waarbij alle relevante partijen ten volle hun
verantwoordelijkheid oppakken.
Dit is zeer weerbarstige materie, ik vind het teleurstellend dat we nog geen doorbraak
hebben. Dit hangt onder andere samen met het feit dat we hier te maken hebben met
verschillende wettelijke domeinen, waarvoor geen enkelvoudige aansturing bestaat.
Ook is een complicerende factor dat er bij partijen een wisselend beeld is over aard
en omvang van de doelgroep, ondanks dat we de schrijnende individuele verhalen wel
kennen en daar in voorkomende gevallen ook op acteren. Daarnaast moeten we rekening
houden met andere structuren die in het leven zijn geroepen, die deel van de oplossing
van het probleem kunnen zijn zoals de regiotafels hoogcomplexe ggz. Ik blijf mij volop
inspannen om dit vraagstuk verder te brengen. Zodra hier aanleiding toe bestaat zal
ik u hier verder over informeren.
Specifieke aanpak doelgroepen
In mijn brief van 1 juli jl. heb ik aangegeven ook veel waarde te hechten aan een
specifieke aanpak voor de diagnosegroepen waar de gemiddelde wachttijden al enige
tijd heel lang zijn. Vanwege de corona-crisis heeft de stuurgroep een op 22 september
jl. gepland staand congres omgezet in een aantal losse werksessies met een kleiner
gezelschap van experts. Drie sessies hebben in september plaatsgevonden, drie sessies
zijn nog in voorbereiding. De zogenoemde «probleemdiagnosegroepen» die centraal staan
waar een specifieke aanpak op wordt uitgewerkt zijn: pervasieve stoornissen, persoonlijkheidsstoornissen,
aandachttekort- en gedragstoornissen en de doelgroep waarbij verslaving en andere
psychische problemen gelijktijdig aan de orde zijn.
Op 5 november a.s. staat een sessie over pervasieve stoornissen gepland en op 11 november
a.s. een sessie over persoonlijkheidsstoornissen. De sessies zijn gericht op het toetsen
van de aanbevelingen en conclusies uit het voortraject, waarin respectievelijk het
Landelijk Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen en het Netwerk Innovatie en Productontwikkeling
Autisme (NIPA) een belangrijke rol hebben gehad. Bij beide hoofddiagnosegroepen is
de conclusie dat er op onderdelen een wezenlijk andere inrichting en organisatie van
zorg nodig is om de wachttijden structureel aan te pakken. Om te zorgen dat de aanbevelingen
daadwerkelijk worden opgepakt, is breed draagvlak nodig vanuit professioneel- en ervaringsdeskundig
perspectief. De sessies zijn dan ook bedoeld om dat draagvlak te creëren en te komen
tot concrete vervolgafspraken. Ik zal u informeren over de uitkomsten.
Verder liggen er twee «ronde tafel bijeenkomsten» in het verschiet. Voor de hoofddiagnosegroep
«aandachttekort- en gedragsstoornissen» wordt op 1 december a.s. een ronde tafel georganiseerd,
waar ervaringsdeskundigen en professionals aan de slag gaan met een plan van aanpak
om de wachttijden op deze stoornissen terug te dringen en waar mogelijk de kwaliteit
van zorg te verbeteren. Daarnaast organiseert de stuurgroep, mede naar aanleiding
van signalen van huisartsen, op 12 oktober een ronde tafel over de combinatie tussen
een verslaving en andere psychische problematiek. Hierbij sluiten huisartsen, verslavingsartsen,
psychiaters en psychologen aan. Doel van deze ronde tafel is te komen tot een gedeeld
uitgangspunt over de volgorde van de behandeling in het geval van een combinatie van
een verslaving met een andere psychische aandoening. Nu leidt onduidelijkheid hierover
er soms voor huisartsen toe dat zij lastig een behandelplek kunnen vinden voor deze
patiënten.
Voor verbetering van de zorg rond trauma is de implementatiefase van het traject «Zinnige
Zorg PTSS» van het Zorginstituut Nederland (ZIN) van groot belang. Deze fase is net
gestart. Eind oktober vindt er een implementatiebijeenkomst met betrokken partijen
plaats. Uiterlijk eind november gaat de stuurgroep met het ZIN in gesprek over de
vraag of aanvullend op de implementatiestappen van Zinnige Zorg nog stappen door de
stuurgroep ondernomen moeten worden om te zorgen dat ook mensen met trauma tijdig
passende zorg krijgen.
Overige acties stuurgroep
Naast de inzet op bovengenoemde onderwerpen, heeft de stuurgroep voor de zomer nog
andere acties aangekondigd. De workshops die vanwege de annulering van het landelijke
congres geen doorgang konden vinden, worden deels alsnog digitaal aangeboden. De stuurgroep
heeft via een schrijven aan kwaliteitsinstituut Akwa ggz haar aandachtspunten bij
de ontwikkeling van de Generieke Module verwijzing, triage en diagnostiek kenbaar
gemaakt. Deze aandachtspunten raken met name aan de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen huisarts en ggz-aanbieder in de periode tussen verwijzing en intake. Tot slot
heeft de stuurgroep aangekondigd te gaan kijken naar de toepasbaarheid van Duits onderzoek
naar overbehandeling en doelmatige zorg. MeerGGZ en de Nederlandse GGZ gaan hierover
dit najaar het gesprek met Akwa ggz aan.
Toezicht NZa en IGJ
De NZa en IGJ hebben de afgelopen jaren hun toezicht met betrekking tot de toegankelijkheid
van de ggz geïntensiveerd, door middel van een reeks aan toezichtsactiviteiten. Het
gaat dan om toezicht op de verantwoordelijkheden van zorgaanbieders (IGJ), op de naleving
van de zorgplicht door zorgverzekeraars (NZa) en het toezicht op de regionale aanpak
van de wachttijden (IGJ en NZa samen). In dit kader zijn door regionale zorgaanbieders
al een reeks aan verbetertrajecten opgestart in diverse regio’s.
Eén van de vervolgactiviteiten is het uitvoeren van gezamenlijk toezicht in vier regio’s
waar de wachttijden erg lang zijn. Deze toezichtsronde heeft een pilot-opzet, vanwege
een aantal vernieuwende elementen. Tussen april en augustus hebben de NZa en IGJ gesprekken
gevoerd in deze regio’s. Zij hebben zorgverzekeraars, ggz-aanbieders en huisartsen
aldaar gevraagd een gezamenlijk plan op te stellen om de wachttijden aan te pakken.
De NZa en IGJ houden de komende tijd vinger aan de pols en gaan na of er voldoende
voortgang is in het realiseren van verbetermaatregelen. De conclusies uit de eerste
vier toezichtstrajecten worden op dit moment verwerkt in een rapportage die in oktober
verschijnt.
Afgelopen zomer hebben de toezichthouders de pilot geëvalueerd. Ik ben blij dat zij
zich hebben voorgenomen de gezamenlijke toezichtstrajecten uit te breiden naar alle
acht regio’s die door de stuurgroep zijn aangewezen als «probleemregio». Zij hebben
daarbij aangegeven hun toetsingskader aan te willen scherpen op het onderdeel «samenwerking
in de regio». Daarvoor is nodig dat er een gedeeld beeld komt van wat we van de gezamenlijke
partijen in de regio verwachten. Daarover gaan de NZa en IGJ dit najaar het gesprek
aan met de stuurgroep en de nog aan te stellen versnellers. Vervolgens kunnen IGJ
en NZa hun toezicht uitbreiden naar de andere regio’s. Deze uitbreiding van het toezicht
wordt in het eerste kwartaal van 2021 in alle «probleemregio’s» opgestart. Aanvullend
toezicht van de NZa en IGJ op dit punt kan voor de versnellers een steun in de rug
zijn.
Ook het instrument van de aanmeldpauze is in beeld bij NZa en de IGJ. Zij hebben aangegeven
de aanmeldpauze mee te kunnen nemen in hun gezamenlijke toezicht op de probleemregio’s,
waarin zij kijken of aanbieders en zorgverzekeraars zich voldoende inspannen om het
wachttijdenprobleem aan te pakken. Het transfermechanisme en het mogelijk toepassen
van een (gerichte) aanmeldpauze kan voor verzekeraars en aanbieders een manier zijn
om verdere invulling te geven aan de inspanningsverplichting.
Onderdeel van de uitwerking van de aanmeldpauze door de stuurgroep was ook een verkenning
of een aanmeldpauze juridisch kan worden afgedwongen en handhaafbaar kan worden gemaakt
voor de toezichthouders NZa en IGJ. De conclusie is dat op dit moment nog niet opportuun
is en dat op dit moment een handhavingsgrond ontbreekt. Dit laat onverlet dat de samenwerking
in regio’s rondom de ggz-vraagstukken zoals gezegd een belangrijk actiepunt is waar
beide toezichthouders intensief mee bezig zijn.
Mogelijkheden Wet Marktordening Gezondheidszorg
De motie van het lid Van den Berg c.s. (Kamerstuk 25 424, nr. 535), gaat over het stellen van meetbare doelen bij de vervolgstappen in de aanpak van
de wachttijden ggz. Met deze brief wordt invulling gegeven aan deze motie en tevens
een doorkijk gegeven naar de periode ná maart 2021. Zie voor een overzicht bijlage
12. De doelen van de aanpak zijn concreet en meetbaar gemaakt door per activiteit de
beoogde realisatiedatum en ontwikkelstappen te benoemen. De ontwikkelstappen moeten
worden gezien als indicatoren voor de realisatie van de geformuleerde doelen. Ik heb
gekozen voor het meetbaar maken van de doelen op proces en niet op de ontwikkeling
van de wachttijdcijfers. Uiteraard worden alle acties uitgezet om bij te dragen aan
het doel: het terugbrengen van de wachttijden. Ik ben ervan overtuigd dat deze acties
dit beoogde effect zullen hebben, maar vind het – gelet op de voorgeschiedenis – onverstandig
om nu ook voor volgend voorjaar kwantitatieve doelen voor de wachttijdcijfers te formuleren.
Daarnaast vraagt de motie mij te verkennen wat er binnen de Wet marktordening gezondheidszorg
(Wmg) mogelijk is om de zorgverzekeraars en/of ggz-zorgaanbieders een aanwijzing te
geven als de doelen uit de aanpak niet gehaald worden. Eerder had ik al aan Kamerlid
Van den Berg toegezegd uiteen te zetten welke mogelijkheden de Wet marktordening gezondheidszorg
(Wmg) biedt in relatie tot de wachttijden. Hieronder zet ik de conclusies van mijn
verkenning uiteen.
Achtergrond Wmg
De Wmg is een kaderwet en omschrijft onder andere de taken en bevoegdheden van de
NZa, en de relatie tussen de Minister en de NZa. De Wmg biedt handvatten om regels
te stellen inzake de ontwikkeling en ordening van de markten op het gebied van de
gezondheidszorg en het toezicht daarop, mede met het oog op een doelmatig en doeltreffend
stelsel van de zorg en de beheersing van de kostenontwikkeling van de zorg. Ook voorziet
de Wmg erin om de positie van de consument te beschermen en te bevorderen. De Wmg
biedt, gezamenlijk met de verdere invulling daarvan door de NZa, aan zorgverzekeraars,
aanbieders, patiënten een kader waarbinnen zij hun verantwoordelijkheid ten aanzien
van voornoemde onderwerpen kunnen invullen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het vaststellen
van prestatiebeschrijvingen en tarieven door de NZa, het stellen van regels aan het
zorginkoopproces, en de informatievoorziening door zorgverzekeraars in het overstapseizoen.
In de Wmg, of onderliggende regelgeving, is niets geregeld omtrent doorzettingsmacht
van de Minister of de NZa. In het huidige stelsel is de zorg dusdanig georganiseerd,
dat partijen hun verantwoordelijkheid zelf moeten nemen. De NZa kan daarbij wel optreden
als toezichthouder, maar heeft geen doorzettingsmacht, dat past ook niet in dit stelsel.
De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw)
door zorgverzekeraars, waaronder begrepen de zorgplicht, en toezicht op naleving van
hetgeen bepaald is bij of krachtens de Wmg. In het kader van wachttijden zijn daarbij
verschillende punten relevant. Die zet ik hieronder uiteen.
Transparantie wachttijden en zorgplicht verzekeraars
Op basis van de Wmg heeft de NZa onder andere de Transparantieregeling zorgaanbieders
ggz vastgesteld. Deze verplicht zorgaanbieders om eenmaal per maand wachttijdgegevens
aan te leveren aan Vektis. Deze gegevens zijn voor cliënten en verwijzers te zien
op www.kiezenindeggz.nl. Ook worden zorgaanbieders verplicht om wachttijdinformatie te publiceren op hun
eigen website. Per 1 januari 2021 worden aanbieders ook verplicht het aantal wachtenden
aan te leveren. De NZa ziet toe op de naleving van de Transparantieregeling.
In de Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw heeft de NZa normen
opgenomen ten aanzien van tijdigheid en bereikbaarheid van zorg en beschrijft de NZa
de verplichtingen en normen waaraan zorgverzekeraars moeten voldoen in het kader van
hun zorgplicht. De NZa ziet toe op de naleving van de Beleidsregel toezichtkader zorgplicht
zorgverzekeraars Zvw.
In oktober publiceert de NZa een nadere duiding van het toetsingskader zorgplicht.
Deze nadere duiding specificeert en concretiseert op een aantal thema’s wat in het
kader van de zorgplicht van zorgverzekeraars verwacht mag worden. Aanleiding hiervoor
is onder andere de constatering van de NZa dat het bij het behandelen en oplossen
van met name complexe ggz-casuïstiek voor betrokken partijen (verzekerden/patiënten,
zorgverzekeraars, zorgaanbieders) soms nog onduidelijk blijkt tot hoever de zorgplicht
van een verzekeraar precies reikt.
Handhaving
Wanneer zorgverzekeraars en zorgaanbieders deze regels niet naleven, dan kan de NZa
handhavend optreden. In de beleidsregel Handhaving geeft de NZa invulling aan hoe
zij haar handhavingsinstrumentarium inzet: dit varieert van de meer informele vormen
van handhaving als het geven van voorlichting, of het voeren van een gesprek met de
zorgverzekeraar of zorgaanbieder. Ook kan de NZa formeel handhavend optreden door
middel van bijvoorbeeld het geven van een aanwijzing of een last onder dwangsom.
Zo heeft de NZa eerder een aanwijzing gegeven aan enkele ggz-instellingen die hun
wachttijden gedurende twee maanden niet hadden aangeleverd. Deze aanwijzingen hebben
ertoe geleid dat desbetreffende instellingen de informatie alsnog hebben aangeleverd,
waarmee zij openbaarmaking van hun naam hebben voorkomen.
Ten aanzien van de zorgplicht bleek uit controlebezoeken van de NZa in 2019 dat zorgverzekeraars
de aanpak van wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz), medisch-specialistische
zorg (msz) en wijkverpleging (casemanagement dementie) hebben verbeterd ten opzichte
van 2018. Alle verzekeraars moeten echter ook nog stappen zetten, de één meer dan
de ander. Alle individuele zorgverzekeraars hebben in het eerste kwartaal van 2020
bij de NZa een verbeterplan ingediend, waarin ze aangeven hoe ze de resterende verbeterpunten
aanpakken. De NZa heeft de plannen van de zorgverzekeraars beoordeeld. Hierover is
de NZa met de verzekeraars individueel in gesprek. Dat loopt op dit moment (oktober
2020).
Overige onderwerpen
Informatievoorziening Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Per brief van 12 mei 20203 en in antwoord op de vragen van enkele fracties4 is uw Kamer geïnformeerd over de uitgevoerde Gateway Review op het ketenprogramma
Wvggz. Een van de aanbevelingen uit het rapport is om een tweesporenbenadering (korte
en lange termijn) te overwegen ten aanzien van de realisatie van digitale keteninformatievoorziening
(IV) en eerst zorg te dragen voor een kortetermijnoplossing. Helaas blijkt na onderzoek
dat geen van de onderzochte alternatieven een voor de ketenpartijen wenselijke en
rendabele kortetermijnoplossing biedt.
Daarnaast is ook verder gewerkt aan de informatiestandaard, die – op verzoek van de
ketenpartijen – door het Zorginstituut Nederland (ZiNL) wordt ontwikkeld, en de technische
systeemkoppelingen van de ketenpartijen, waarmee digitale gestructureerde informatie-uitwisseling
kan plaatsvinden. Samen met de ketenpartijen heeft ZiNL een roadmap uitgewerkt en
heeft het ketenprogramma de kosten daarvan in beeld gebracht. Op basis hiervan hebben
de ketenpartijen onder meer geconstateerd dat de noodzakelijke investeringen die in
kaart zijn gebracht om die keteninformatievoorziening te realiseren niet in verhouding
staan tot de baten in termen van de hiermee te realiseren administratieve lastenvermindering.
De ketenpartijen hebben daarom gezamenlijk besloten om een pas op de plaats te maken
voor wat betreft de ontwikkeling van de keteninformatievoorziening en nu, als eerste
vervolgstap, gezamenlijk criteria vast te stellen waaraan een bestendige IV-oplossing
dient te voldoen, mede gelet op de wijzigingen op enkele punten van de Wvggz en de
wetsevaluatie die eind 2021 aan uw Kamer wordt aangeboden.
Daarnaast is inmiddels tussen een aantal ketenpartijen een bilaterale koppeling in
gebruik genomen waarover gestandaardiseerde informatieproducten worden uitgewisseld.
Tevens werken het OM en de Rechtspraak aan een bilaterale koppeling. Daar waar geen
systeemkoppelingen zijn, blijven de ketenpartijen vooralsnog gegevens met elkaar uitwisselen
via veilige e-mail, zoals zij eerder met elkaar hebben afgesproken. Om ten slotte
te borgen dat zorgaanbieders halfjaarlijks een overzicht van de verleende verplichte
zorg ten behoeve van het toezicht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)
kunnen aanleveren, wordt op dit moment met Wvggz-aanbieders en de IGJ bezien of een
(tijdelijke) oplossing voor een gestructureerde aanlevering vormgegeven kan worden.
Voor de noodzakelijke vermindering van de administratieve lasten wordt onverkort ingezet
op de reparatiewetgeving5 en aanpassing van de ketenafspraken en informatieproducten, zoals de gestandaardiseerde
brieven, die de ketenpartijen onderling en naar de betrokkene versturen.
Ontwikkeling van het aandeel niet-gecontracteerde ggz 2016–2018
Zoals afgesproken in het Bestuurlijk akkoord ggz 2019–2022 monitort Vektis de ontwikkeling
van de niet-gecontracteerde ggz. Uit onderzoek van Vektis van september jl. blijkt
dat het aandeel niet-gecontracteerde ggz stijgt van 6,9% in 2017 naar 7,7% in 2018
(zie bijlage)6. De groei van de niet-gecontracteerde ggz komt vooral doordat er steeds meer aanbieders
zijn die met geen enkele zorgverzekeraar een contract hebben. De impact van enkele
tientallen grote aanbieders die volledig niet-gecontracteerd zijn op de landelijke
cijfers is groot. Ter illustratie: er zijn 43 grote ggz-aanbieders (0,6% van het totaal aantal ggz-aanbieders) met een vergoed bedrag van meer dan
€ 500.000 die met geen enkele zorgverzekeraar een contract hebben. Als Vektis deze
aanbieders buiten beschouwing laat, daalt het percentage niet-gecontracteerde ggz
van 7,7% in 2018 naar 4,2%. Het gaat bij deze 43 aanbieders om 29% van het totaal
aantal instellingen verslavingszorg, 9% van de ambulante instellingen en 8% van de
overige zorgaanbieders.
Uit het onderzoek blijkt verder dat naarmate aanbieders korter bestaan, het aandeel
niet-gecontracteerde zorg groter is. Van de aanbieders gestart in 2018 levert 83%
volledig niet-gecontracteerde zorg in 2018. Dit percentage ligt voor ondernemingen
gestart in 2017 op 67% en voor ondernemingen gestart in 2015 of 2016 op ongeveer 50%.
Gemiddeld wordt 11% van de ggz-cliënten behandeld bij een niet-gecontracteerde aanbieder. Er zijn echter behoorlijke verschillen tussen de diagnosegroepen.
Cliënten die in de diagnosegroepen somatoforme stoornissen (24%), aandachtstekort
stoornissen (19%), angst (14%) en depressie (14%) vallen, zijn relatief oververtegenwoordigd
in de niet-gecontracteerde zorg. Cliënten die in de diagnosegroepen bipolaire stoornis
(3,5%), schizofrenie (1%) en delirium (0,8%) vallen, zijn relatief ondervertegenwoordigd.
Het gaat bij deze laatste diagnosegroepen om de complexe problematiek.
In het algemeen wordt niet-gecontracteerde zorg niet volledig vergoed door verzekeraars7. De kosten per cliënt zijn mede daardoor bij de meeste diagnosegroepen lager bij
de niet-gecontracteerde zorg. Echter, bij enkele aandoeningen liggen de kosten per
cliënt in de niet-gecontracteerde ambulante zorg juist hoger (somatoforme stoornissen
(+80%), verslaving aan overige middelen (+52%) en verslaving aan alcohol (+30%) en
eetstoornissen (+26%). Als gecorrigeerd wordt voor zorgvraagzwaarte, blijven de verschillen
in stand.
Verschillen tussen gecontracteerde en niet-gecontracteerde zorg zijn dus niet te verklaren
uit verschillen in de zorgzwaarte tussen cliënten. Kanttekening hierbij is wel dat
gegevens over de zorgvraagzwaarte incompleet zijn.
Het maken van (meerjarige) afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders is
een belangrijk onderdeel van het proces om te komen tot goede en betaalbare zorg.
Contracten zijn daarin hèt vehikel om afspraken te maken over de kwaliteit van zorg
en over goede en doelmatige zorg. Daarom zijn in het Regeerakkoord en in de Bestuurlijke
akkoorden voor de wijkverpleging en ggz afspraken gemaakt om het contracteerproces
te verbeteren en het aandeel niet-gecontracteerde zorg te verlagen. We houden rekening
meteen daling van de niet-gecontracteerde ggz in 2019, omdat in dat jaar de maatregelen zoals afgesproken in het Bestuurlijk
akkoord effect kunnen hebben. Veldpartijen hebben daarbij onderschreven dat de in
de afgelopen jaren opgetreden groei van niet-gecontracteerde zorg onwenselijk is daar
waar het aantoonbaar ondoelmatige zorg betreft en hebben ook daarover afspraken gemaakt.
Onderdeel van die afspraken was dat mocht ondanks alle inspanningen en na gezamenlijke
analyse de contracteergraad niet stijgen, dit zou leiden tot aanpassing in de wet-
en regelgeving. Eerder hebben ik samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport en de Minister voor Medische Zorg en Sport bij aan uw Kamer aangegeven dat
het wetsvoorstel bevorderen zorgcontractering daartoe zou worden ingediend.
In de wijkverpleging zien we in 2019 een daling optreden van het aandeel niet-gecontracteerde
zorg. Voor de ggz komen cijfers over het aandeel niet-gecontracteerde zorg in 2019
(vanwege de lange declaratieduur) pas in de tweede helft van 2021. De nieuwe cijfers
over het aandeel niet-gecontracteerde wijkverpleging en alle inspanningen die worden
ingezet, met inbegrip van aanstaande wijzigingen in de bekostiging, verkleinen de
noodzaak om dit wetsvoorstel in te dienen. Omdat de cijfers voor de ggz over 2019
pas in 2021 komen is het wetsvoorstel voor de ggz op dit moment prematuur. Andere
ontwikkelingen in de wijkverpleging en ggz, zoals de aanstaande wijzigingen in de
bekostiging, maken het aangaan van een contract naar verwachting aantrekkelijker.
De wetswijziging zou de overheid de mogelijkheid geven om voor bepaalde (deel) sectoren
de hoogte van de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg in (nadere) regelgeving vast te leggen en deze dus niet langer over
te laten aan verzekeraars en de daarover ontstane jurisprudentie. Wij kiezen ervoor
eerst te bezien of de andere maatregelen voldoende bijdragen aan het verminderen van
niet-gecontracteerde zorg. Mocht blijken dat ondanks deze maatregelen het percentage
niet-gecontracteerde zorg onvoldoende daalt, dan kan alsnog tot indiening van het
wetsvoorstel worden overgegaan.
Standpunt tolkvoorziening voor anderstaligen in de ggz
Op 20 april jl. heeft het ZIN de Minister voor MZS het standpunt over een tolkenvoorziening
voor anderstaligen in de geneeskundige ggz toegestuurd8. Met deze brief stuur ik dit standpunt, mede namens Minister voor MZS, aan uw Kamer.
De aanleiding voor dit standpunt is dat enkele ggz-instellingen die gespecialiseerd
zijn in de behandeling van mensen met (oorlogs)trauma’s die de Nederlandse taal onvoldoende
machtig zijn aandacht hebben gevraagd voor de hoge kosten die zij maken voor het inhuren
van tolken. Deze gespecialiseerde ggz-instellingen zien relatief veel van deze patiënten
en maken daarom onevenredig veel tolkenkosten. Er bestond onduidelijkheid of dit soort
tolkenkosten mogen worden vergoed vanuit het basispakket. De Minister voor MZS heeft
daarom ZIN verzocht om een standpunt uit te brengen over in welke gevallen de tolkenvoorziening
deel uitmaakt van de verzekerde zorg.
ZIN geeft in het standpunt aan dat een tolkvoorziening geen zelfstandige prestatie
in de zin van de Zvw is waarop verzekerden aanspraak kunnen maken. Het gaat namelijk
niet om zorg zoals medisch specialisten en klinisch psychologen die plegen te bieden,
zoals beschreven staat in artikel 2.4 van het Besluit zorgverzekering. ZIN merkt echter
wel op dat de tolkvoorziening desondanks in sommige gevallen wel randvoorwaardelijk
kan zijn voor het leveren van goede zorg. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten
en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO),
dienen zorgverleners goede zorg te verlenen, waarbij zij handelen in overeenstemming
met de op hen rustende verantwoordelijkheid die voortvloeit uit de professionele standaard.
Voor het leveren van kwalitatief goede zorg moeten zorgverlener en patiënt goed met
elkaar kunnen communiceren in een voor beiden begrijpelijke taal. Als het inschakelen
van een professionele tolk noodzakelijk is om goede zorg te verlenen, moeten zorgaanbieders
en zorgverzekeraars afspraken maken over de financiering daarvan. Uiteraard moet de
bekostiging daarvoor voldoende ruimte bieden. ZIN heeft daarom voor dit standpunt
ook afstemming gezocht met de NZa, die verantwoordelijk is voor de bekostiging van
de zorg.
De NZa heeft aangegeven dat er op dit moment binnen de bestaande bekostiging van de
ggz al ruimte is om hierover afspraken te maken. Tolkenkosten zijn al verdisconteerd
in de huidige DBC-tarieven. Het gaat hierbij echter om gemiddelden waarmee sommige
aanbieders niet uitkomen. Deze zorgaanbieders kunnen hierover aanvullend afspraken
maken met de zorgverzekeraar, eventueel door gebruik te maken van het max-max tarief
(een opslag van 10% op het maximumtarief). Het standpunt van het ZIN biedt zorgaanbieders
en zorgverzekeraars helderheid voor het maken van dit soort afspraken.
Om goede afspraken tot stand te laten komen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars
zijn er handvatten nodig om te beoordelen in welke gevallen het inzetten van een professionele
tolk noodzakelijk is voor goede zorg. De inzet van tolken die uit premiegeld betaald
worden, moet immers doelmatig zijn. Het is daarom een goede ontwikkeling dat verschillende
organisaties zich inzetten om deze handvatten te bieden. Zij gebruiken daarbij de
reeds bestaande kwaliteitsnorm «tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg» als basis
en zijn voornemens deze door te ontwikkelen tot een kwaliteitsstandaard. Het is belangrijk
dat ook de zorgverzekeraars hierbij betrokken zijn.
Het standpunt heeft ook invloed op de financieringsregeling voor onverzekerbare vreemdelingen
(artikel 122a Zvw) die wordt uitgevoerd door het CAK. De Minister voor MZS zal het
CAK vragen deze nieuwe informatie in voorkomende gevallen te verwerken in de contractafspraken
die het CAK maakt met ggz-instellingen.
VIPP vrijgevestigden
Eerder heb ik u gemeld dat ik de voorbereidingen tref om te komen tot een versnellingsprogramma
Informatie-uitwisseling Patiënt en Professional (VIPP) voor de ggz vrijgevestigden.
De beleidsregel is begin juli gepubliceerd in de Staatscourant. Het doel van deze
beleidsregel is dat de ggz-vrijgevestigden een digitaliseringslag maken om de zorg
nog veiliger, patiëntgerichter en doelmatiger te maken. Dit houdt in dat ggz-vrijgevestigden op een gestandaardiseerde en veilige manier medische informatie digitaal kunnen
uitwisselen met de patiënt. Zo kan de patiënt meer regie krijgen over zijn of haar
eigen gegevens. De regeling loopt tot eind 2021.
Tenslotte
Met deze brief heb ik u geïnformeerd over de uitwerking van de voor de zomer aangekondigde
nieuwe aanpak van de wachttijden in de ggz. Daarnaast heb ik u geïnformeerd over het
standpunt tolkvoorziening voor anderstaligen in de ggz en de voortgang van de VIPP-regeling
voor vrijgevestigden in de ggz. Nog voor het Algemeen Overleg van 19 november informeer
ik u over enkele andere ggz-onderwerpen, zoals het «plan hoogcomplexe ggz» en de uitvoering
van de moties van het lid Van den Berg c.s. over een lerende cultuur in de ggz (Kamerstuk
25 424, nr. 514) en het Lid Diertens c.s. over herdiagnostiek (Kamerstuk 25 424, nr. 542).
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport