Brief regering : Financiële positie van onderwijsbesturen in 2019
33 495 Financiële positie van publiek bekostigde onderwijsinstellingen
Nr. 118 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 oktober 2020
Met deze brief sturen we uw Kamer voorafgaand aan de begrotingsbehandeling OCW de
cijfers over de financiële positie van de onderwijsinstellingen over 2019. We sturen
deze brief mede in het kader van het departementale programma «Onderwijsgeld; het
verhaal achter de cijfers» waar we meerjarig werken aan versterking van de transparantie
en de verantwoording van besturen.
We willen er wel bij aantekenen dat het nog te vroeg is om de cijfers te duiden. Dat
vereist zorgvuldigheid en doen we daarom in december, met de Financiële Staat van het Onderwijs 2019. Daarmee presenteert de Inspectie van het Onderwijs haar analyse van de financiële
ontwikkelingen in alle sectoren.
Financiële resultaten positief: extra geld laat beschikbaar
De resultaten van de besturen waren in 2019 positief, er bleef geld over. De voor
de hand liggende verklaring daarvoor is het convenantsgeld dat OCW eind dat jaar beschikbaar
stelde. Het primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) ontvingen elk € 150 mln.
Daarnaast is in 2019 de normale loonbijstelling uitgekeerd, waaruit voor het personeel
in het po in februari 2020 op basis van de nieuwe cao een eenmalige uitkering is verstrekt
van in totaal € 170 mln.
Het wetenschappelijk onderwijs (wo) ontving in december 2019 ruim € 96 mln. Doordat
het geld laat in het jaar beschikbaar kwam, kwam het in de resultaten over 2019 terecht,
en daarmee ook in het eigen vermogen. Wij gaan er vanuit dat deze middelen in 2020
tot besteding komen. Voor het volledige financiële beeld over 2019 verwijzen we naar
bijlage 1. In bijlage 2 staan de meest recente cijfers over het mogelijk bovenmatig
eigen vermogen van besturen.
Corona
Het valt nog niet te zeggen welke gevolgen de coronacrisis heeft voor de financiële
positie van de besturen. Ze moesten snel overschakelen op andere werkvormen en hadden
extra uitgaven voor automatisering, klimaatinstallaties en personeel. In het wo vielen
inkomsten weg doordat onderzoeksopdrachten uitbleven en ander onderzoek vertraging
opliep.
Op de resultaten over 2019 heeft dat vanzelfsprekend geen invloed. Maar de crisis
zal mogelijk een negatief effect hebben op de resultaten over 2020 en de meerjarige
continuïteitscijfers. Ook de gevolgen van het extra geld uit een aantal coronamaatregelen
die door het kabinet zijn genomen worden dan zichtbaar.
Verwerking groot onderhoud
Op dit moment rondt de werkgroep die onderzoek deed naar de boekhoudkundige manier
waarop instellingen geld opzijzetten voor groot onderhoud haar activiteiten af. Dat
onderzoek was nodig omdat de Raad van de Jaarverslaggeving had vastgesteld dat sommige
schoolbesturen dat doen met een methode die ertoe zal leiden dat hun jaarverslagen
mogelijk worden afgekeurd. Het gaat hoofdzakelijk om po en vo, en een enkele mbo-instelling.
De vaststelling van de Raad leidde tot Kamervragen en daarom hebben we de werkgroep
om advies gevraagd. Het advies en onze reactie daarop zullen we bij de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 aan u voorleggen.
Maatschappelijke thema’s
Vorig jaar zijn maatschappelijke thema’s aangewezen voor de verslagjaren 2019 en 2020
voor het po en vo.1 Bij de reactie op de Financiële Staat van het onderwijs 2019 in december 2020 rapporteren we over de eerste opbrengsten van de beleidsthema’s
po en vo in het jaarverslag.
In 2020 vervangen we in het vo het thema vmbo techniek door het thema verantwoording
convenantmiddelen aanpak lerarentekort. Daarnaast vragen we de besturen in het po
en vo zich te verantwoorden over het thema COVID-19. De besturen zullen hier voor
het einde van het jaar nader over geïnformeerd worden.
Afsluitend
Zoals gezegd komt deze brief eigenlijk te vroeg voor een goede analyse van de financiële
situatie van het onderwijs. In december hebben we daar met de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 wel meer zicht op. We gaan er dan graag met uw Kamer over in gesprek.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Bijlage 1 Financiële positie per onderwijssector
1.1 Primair en voortgezet onderwijs
Het gerealiseerde resultaat in het po is € 189 mln. Dat is aanzienlijk hoger dan in
2018. Een belangrijke oorzaak is de € 150 mln. die schoolbesturen eind 2019 ontvingen
uit het convenant aanpak lerarentekort. Schoolbesturen konden het geld niet op korte
termijn inzetten, waardoor het in het resultaat is beland. Daarnaast is in 2019 een
groot deel van de arbeidsvoorwaardenmiddelen geboekt, terwijl de lasten hiervan in
2020 vallen. Zonder het convenantsgeld is het resultaat over 2019 in het po € 39 mln.
Dat is meer dan begroot en ook meer dan in 2018.
Ook in het vo is het gerealiseerde resultaat over 2019 hoger dan begroot: € 185 mln.
Zonder het convenantsgeld is het resultaat lager (€ 35 mln.), maar nog steeds hoger
dan begroot. Het is wel lager dan in 2018, want toen was het resultaat € 91,4 mln.
Volgens besturen ontstaan de hoge resultaten mede door de onvoorspelbaarheid van de
bekostiging en door de communicatie erover. Daarom vereenvoudigen we de bekostiging
in het po en vo, zodat schoolbesturen gemakkelijker meerjarig financieel kunnen plannen.
Het wetsvoorstel voor het vo heeft uw Kamer al aangenomen. Daarnaast gaan we ervan
uit dat schoolbesturen de loon- en prijsbijstelling meenemen in hun begroting. Wij
proberen op onze beurt zo vroeg mogelijk in het jaar te communiceren over de loon-
en prijsbijstelling. Een scherpere begroting zal er toe leiden dat realisaties dichter
bij de begroting uitkomen. Door beheerst negatief te begroten, kan mogelijk bovenmatig
eigen vermogen geleidelijk en gecontroleerd worden ingezet voor het onderwijs.
Het mogelijk bovenmatig eigen vermogen is een belangrijk thema voor schoolbesturen
in gesprekken met de belangrijkste belanghebbenden. De nieuwe formule voor de signaleringswaarde
van de inspectie (zie hiervoor onze brief van 29 juni 2020) zal belangrijk zijn voor
dit gesprek. De signaleringswaarde wordt vanaf verslagjaar 2020 een verplicht onderdeel
van de financiële verantwoording.
Tabel 1: Begroot en gerealiseerd resultaat po, in miljoenen, en het verschil hiertussen
voor 2016–2019
Jaar
Begroting
Resultaat
Verschil
2016
– 49.5
74.3
123.8
2017
– 68.6
106.4
175.0
2018
– 63.8
5.0
68.8
2019
– 72.6
189.7
262.3
* door afronding kunnen verschillen achter de komma ontstaan
Tabel 2: Financiële kengetallen po 2015–2019 (2015–2019 = gerealiseerd, 2020–2022
= prognoses van de besturen)
Jaar
Liquiditeit
Solvabiliteit I
Solvabiliteit II (inclusief voorzieningen)
Rentabiliteit
2015
2,63
0,61
0,73
0,4
2016
2,70
0,61
0,74
0,7
2017
2,80
0,61
0,74
1,0
2018
2,69
0,60
0,73
0,0
2019
2,78
0,60
0,74
1,7
2020
2,50
0,59
0,73
– 1,5
2021
2,51
0,59
0,73
– 0,4
2022
2,55
0,58
0,72
0,0
* Rentabiliteit wordt weergeven als percentage, de andere drie kengetallen als proportie.
Tabel 3: Begrote en gerealiseerde resultaat vo, in miljoenen, en het verschil hiertussen
voor 2016–2019
Jaar
Begroting
Resultaat
Verschil
2016
– 37.6
23.1
60.7
2017
– 32.7
63.9
96.6
2018
30.8
91.4
60.6
2019
– 32.6
185.5
218.0
* Door afronding kunnen verschillen achter de komma ontstaan
Tabel 4: Financiële kengetallen vo 2015–2019 (2015–2019 = gerealiseerd, 2020–2022
= prognoses van de besturen)
Jaar
Liquiditeit
Solvabiliteit I
Solvabiliteit II (inclusief voorzieningen)
Rentabiliteit
2015
1,54
0,47
0,61
0,7
2016
1,61
0,48
0,63
0,3
2017
1,72
0,47
0,62
0,7
2018
1,81
0,46
0,62
1,0
2019
1,99
0,46
0,61
2,0
2020
1,86
0,45
0,60
– 0,6
2021
1,76
0,44
0,60
– 0,3
2022
1,76
0,44
0,60
– 0,3
* Rentabiliteit wordt weergeven als percentage, de andere drie kengetallen als proportie.
1.2 Samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs (po en vo)
De samenwerkingsverbanden realiseerden over 2019 voor het eerst een negatief resultaat,
van € 1,1 mln.2 Daarmee zet de dalende trend vanaf 2016 door. Door het negatieve resultaat zullen
de mogelijk bovenmatige eigen vermogens afnemen. De negatieve resultaten van de samenwerkingsverbanden
moeten er uiteindelijk toe leiden dat het bovenmatig eigen vermogen van de sector
ook afneemt.
Het is van belang dat de samenwerkingsverbanden van elkaar kunnen leren bij het verantwoorden
van reserves. Daarom wordt er verder gebouwd aan samenwerkingsverbandenopdekaart.nl.
Tabel 5: Begrote en gerealiseerde resultaat samenwerkingsverbanden, in miljoenen,
en het verschil hiertussen voor 2016–2019
Jaar
Begroting
Resultaat
Verschil
2016
17.3
48.8
31.4
2017
0.76
31.8
31.0
2018
– 18.9
19.5
38.4
2019
– 37.2
-1.1
36.2
* Door afronding kunnen verschillen achter de komma ontstaan.
Tabel 6: Financiële kengetallen samenwerkingsverbanden 2015–2019 (2015–2019 = gerealiseerd,
2020–2022 = prognoses van de besturen)
Jaar
Liquiditeit
Solvabiliteit I
Solvabiliteit II (inclusief voorzieningen)
Rentabiliteit
2015
3,15
0,68
0,69
24,0
2016
4,14
0,75
0,76
14,4
2017
4,21
0,76
0,77
1,5
2018
4,07
0,75
0,76
0,9
2019
4,10
0,75
0,76
0,0
2020
4,13
0,75
0,76
– 2,1
2021
3,56
0,72
0,73
– 1,8
2022
3,48
0,70
0,72
– 1,0
1.3 Middelbaar beroepsonderwijs
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is financieel stabiel, blijkt uit de jaarcijfers
over 2019. Solvabiliteit en liquiditeit van de sector bleven stabiel, waarmee de sector
zijn financiële continuïteit heeft gewaarborgd.
De rentabiliteit is aanzienlijk gedaald ten opzichte van 2018.
Tabel 7: Begroot en gerealiseerd resultaat in miljoenen in het mbo, en het verschil
hiertussen voor 2016–2019
Jaar
Begroting
Resultaat
Verschil
2016
6.0
81.3
75.3
2017
– 38.8
6.6
45.4
2018
2.0
94.6
92.6
2019
– 11.2
51.5
62.7
* Door afronding kunnen verschillen achter de komma ontstaan
Tabel 8: Financiële kengetallen mbo 2015–2019 (2015–2019 = gerealiseerd, 2020–2022
= prognoses van de besturen)
Jaar
Liquiditeit
Solvabiliteit I
Solvabiliteit II (inclusief voorzieningen)
Rentabiliteit
2015
1,19
0,53
0,58
3,7
2016
1,31
0,53
0,59
1,6
2017
1,24
0,53
0,59
0,1
2018
1,33
0,54
0,61
1,8
2019
1,33
0,55
0,62
0,9
2020
1,19
0,55
0,61
– 0,6
2021
1,04
0,55
0,61
0,1
2022
1,00
0,55
0,61
– 0,1
* Rentabiliteit wordt weergeven als percentage, de andere drie kengetallen als proportie.
Hoewel een negatief resultaat was begroot, heeft de sector over 2019 een fors positief
resultaat gerealiseerd van € 63 mln. De positieve financiële resultaten leiden tot
een stijging van de reserves van de sector. Inzetten op het verlagen van de reserves
blijft een punt van aandacht.
1.4 Hoger onderwijs
De hogescholen en universiteiten waren over het algemeen gesproken eind 2019 financieel
gezond. Een eerste analyse toont weliswaar aan dat 8 van de 17 universiteiten en 16
van de 34 hogescholen over 2019 een negatief resultaat boekten. Maar in de meeste
gevallen lijkt dat niet te leiden tot een acute verslechtering van de financiële positie.
Het ziet ernaar uit dat het hoger onderwijs zijn financiële ruimte goed gebruikt en
dat het taboe op negatieve begrotingen of realisaties doorbroken is.
Toekomstige ontwikkelingen als gevolg van de coronacrisis zijn niet eenvoudig te voorspellen.
Vooral de universiteiten, maar ook enkele hogescholen, opereren in een internationale
context en met meer onzekere geldstromen, al is de eerste geldstroom nog steeds de
grootste bron van inkomsten.
1.4.1 Hogescholen
Tabel 9: Begrote en gerealiseerde resultaat in miljoenen in het hbo en het verschil
hiertussen voor 2016–2019
Jaar
Begroting
Resultaat
Verschil
2016
– 70.2
– 91.3
– 21.0
2017
– 95.4
– 11.0
84.4
2018
– 22.0
113.3
135.3
2019
– 43.4
8.8
52.2
* Door afronding kunnen verschillen achter de komma ontstaan
** Van een hogeschool zijn de cijfers nog niet verwerkt i.v.m. late aanlevering. In
de Financiële Staat van het Onderwijs zullen deze nog worden verwerkt
Tabel 10: Financiële kengetallen hbo (2015–2019 = gerealiseerd, 2020–2022 = prognoses
van de besturen)
Jaar
Liquiditeit
Solvabiliteit I
Solvabiliteit II (inclusief voorzieningen)
Rentabiliteit
2015
1,10
0,46
0,52
0,6
2016
1,03
0,44
0,49
– 2,2
2017
1,07
0,44
0,51
– 0,3
2018
1,19
0,45
0,52
2,5
2019
1,11
0,46
0,54
0,2
2020
0,92
0,45
0,52
– 1,6
2021
0,80
0,44
0,51
– 0,6
2022
0,73
0,44
0,50
-0,3
* Rentabiliteit wordt weergeven als percentage, de andere drie kengetallen als proportie.
** Van een hogeschool zijn de cijfers nog niet verwerkt i.v.m. late aanlevering. In
de Financiële Staat van het Onderwijs zullen deze nog worden verwerkt
De rentabiliteit van de hogescholen is met 0,2% laag, zoals elk jaar, sinds 2015.
De solvabiliteit bleef nagenoeg stabiel. De liquiditeit van de hogescholen daalde
licht.
1.4.2 Wetenschappelijk onderwijs
Tabel 11: Begroot en gerealiseerd resultaat in miljoenen in het wo en het verschil
hiertussen voor 2016–2019
Jaar
Begroting
Resultaat
Verschil
2016
– 37.2
137.0
174.1
2017
– 68.7
74.1
142.9
2018
– 51.0
67.0
118.1
2019
– 58.2
121.3
179.5
* Door afronding kunnen verschillen achter de komma ontstaan
Tabel 12: Financiële kengetallen wo 2014–2021 (2014–2018 = gerealiseerd, 2019 en 2020
zijn prognoses van de besturen)
Jaar
Liquiditeit
Solvabiliteit I
Solvabiliteit II (inclusief voorzieningen)
Rentabiliteit
2015
0,99
0,49
0,55
2,2
2016
1,02
0,49
0,55
2,0
2017
1,01
0,49
0,55
1,1
2018
1,03
0,49
0,55
0,9
2019
1,02
0,48
0,54
1,6
2020
0,83
0,49
0,55
– 1,2
2021
0,66
0,48
0,54
– 0,8
2022
0,61
0,47
0,53
– 0,2
* Rentabiliteit wordt weergeven als percentage, de andere drie kengetallen als proportie.
In 2019 was de rentabiliteit 1,6%. De reden daarvoor is dat de universiteiten in december
ruim € 96 mln. aan rijksbijdrage extra kregen. Dit geld wordt de komende jaren besteed,
onder andere aan de sectorplannen voor bèta/techniek en social sciences en humanities.
Zonder deze extra middelen zou de waarneembare trend van lagere resultaten die zich
nu enkele jaren voordoet, zich verder hebben voortgezet. De rentabiliteit zou, gecorrigeerd
voor de genoemde € 96 mln., uit zijn gekomen op 0,3%. De solvabiliteit van de universiteiten
daalde licht en de liquiditeit bleef stabiel.
Bijlage 2 Bovenmatige reserves per sector
2.1. Inleiding en samenvatting
Tijdens het AO over de lumpsum op 6 maart 2019 hebben we toegezegd een signaleringswaarde
te ontwikkelen voor bovenmatige reserves.3 We stuurden u daarover het rapport «Het detecteren van mogelijk bovenmatig publiek
eigen vermogen» en onze reactie.4
De inspectie benadrukt dat de signaleringswaarde voor het eigen vermogen geen norm
is, maar een startpunt voor een gesprek. Een bestuur kan immers goede redenen hebben
om tijdelijk eigen vermogen aan te houden boven de signaleringswaarde.
In de onderstaande tabel staan de resultaten van het toepassen van de signaleringswaarde
voor verslagjaar 2019. Voor de vergelijking zijn de cijfers sinds 2015 opgenomen.
Tabel 1: Mogelijk bovenmatig eigen vermogen per sector (in miljoenen)
2015
2016
2017
2018
2019
po
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV
628
623
619
580
590
Mogelijk bovenmatig EV
€ 879
€ 893
€ 912
€ 850
€ 906
vo
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV
121
126
129
132
145
Mogelijk bovenmatig EV
€ 222
€ 223
€ 232
€ 244
€ 288
swv
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV
131
131
129
133
136
Mogelijk bovenmatig EV
€ 118
€ 165
€ 163
€ 179
€ 175
mbo
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV
8
9
10
7
6
Mogelijk bovenmatig EV
€ 68
€ 68
€ 53
€ 60
€ 64
hbo
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV
9
6
5
3
3
Mogelijk bovenmatig EV
€ 30
€ 13
€ 8
€ 10
€ 9
wo
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV
1
2
2
2
2
Mogelijk bovenmatig EV
€ 1
€ 3
€ 4
€ 3
€ 3
Er zijn geen grote wijzigingen ten opzichte van 2018. Het is aannemelijk dat de toename
in het po en vo samenhangt met de late beschikbaarstelling van extra financiële middelen.
Bij de samenwerkingsverbanden zijn de mogelijk bovenmatige eigen vermogens licht afgenomen.
Dat geldt ook voor het hbo en het wo. We gaan daarom door met de vereenvoudiging en
het beter voorspelbaar maken van de bekostiging, zoals we toezegden in onze brief
van 29 juni 2020. Dat moet bijdragen aan scherper begroten en betere informatie voor
besturen.
2.2 Signaleringsbeeld per sector
2.2.1 Primair en voortgezet onderwijs
Tabel 2: Besturen met mogelijk bovenmatig eigen vermogen (EV) in het po
Jaar
Totaal aantal besturen
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV
Percentage besturen met mogelijk bovenmatig EV
Mogelijk bovenmatig EV (in mln.)
2015
1.061
628
59%
€ 879
2016
1.024
623
61%
€ 893
2017
996
619
62%
€ 912
2018
963
580
60%
€ 850
2019
936
590
63%
€ 906
* In het resultaat 2019 is ook ca € 150 mln. aan convenantsgeld voor het po verwerkt.
Dit heeft een opdrijvend effect op resultaat, rentabiliteit en eigen vermogen.
Tabel 3: Besturen met mogelijk bovenmatig eigen vermogen (EV) in het vo
Jaar
Totaal aantal besturen
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV
Percentage besturen met mogelijk bovenmatig EV
Mogelijk bovenmatig EV (in mln.)
2015
291
121
42%
€ 222
2016
289
126
44%
€ 223
2017
289
129
45%
€ 232
2018
285
132
46%
€ 244
2019
281
145
52%
€ 288
* In het resultaat 2019 is ook ca € 150 mln. convenantsgeld voor het vo verwerkt.
Dit heeft een opdrijvend effect op resultaat, rentabiliteit en eigen vermogen.
2.2.2 Samenwerkingsverbanden
Tabel 3: Samenwerkingsverbanden (swv) met mogelijk bovenmatig eigen vermogen (EV)
Jaar
Totaal aantal swv
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV
Percentage besturen met mogelijk bovenmatig EV
Mogelijk bovenmatig EV (in mln)
2015
153
131
86%
€ 118
2016
152
131
86%
€ 165
2017
152
129
85%
€ 163
2018
152
133
88%
€ 179
2019
152
136
89%
€ 175
2.2.3 Middelbaar beroepsonderwijs
Tabel 4: Besturen met mogelijk bovenmatig eigen vermogen (EV) in het mbo
Jaar
Totaal aantal besturen
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV
Totaal EV in de sector (in mln.)
Mogelijk bovenmatig EV (in mln.)
Percentage mogelijk bovenmatig EV t.o.v. totaal EV
2015
63
8
€ 2.506
€ 68
2,7%
2016
63
9
€ 2.583
€ 68
2,6%
2017
62
10
€ 2.583
€ 53
2,1%
2018
60
7
€ 2.677
€ 60
2,2%
2019
61
6
€ 2.772
€ 64
2,3%
2.2.4 Hoger onderwijs
Tabel 5: Besturen met mogelijk bovenmatig eigen vermogen (EV) in het hbo
Jaar
Totaal aantal besturen
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV
Totaal EV in de sector (in mln)
Mogelijk bovenmatig EV (in mln)
Percentage mogelijk bovenmatig EV t.o.v totaal EV
2015
36
9
€ 1.729
€ 30.0
1,7%
2016
36
6
€ 1.639
€ 13.4
0,8%
2017
36
5
€ 1.623
€ 8.1
0,5%
2018
35
3
€ 1.745
€ 10.2
0,6%
2019
34
3
€ 1.653
€ 8.8
0,5%
* De gegevens van één hogeschool zijn op het moment van opstellen van deze tabellen
nog niet ontvangen. Ze leiden mogelijk nog tot aanpassingen.
Het mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen is licht gedaald: van € 10 mln. naar
€ 9 mln. Dit speelt bij een zeer beperkt aantal hogescholen.
Tabel 6: Besturen met mogelijk bovenmatig eigen vermogen (EV) in het wo
Jaar
Totaal aantal besturen
Aantal besturen met mogelijk bovenmatig EV
Totaal EV in de sector (in mln)
Mogelijk bovenmatig EV (in mln)
Percentage mogelijk bovenmatig EV t.o.v totaal EV
2015
18
1
€ 3.510
€ 1.1
0,03%
2016
18
2
€ 3.609
€ 2.6
0,07%
2017
18
2
€ 3.702
€ 3.6
0,10%
2018
18
2
€ 3.761
€ 3.1
0,08%
2019
18
2
€ 3.790
€ 2.5
0,07%
* In het resultaat 2019 is ook het sectorgeld voor het wo verwerkt. Dat heeft een
opdrijvend effect op resultaat, rentabiliteit en eigen vermogen.
Het mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen is licht gedaald met ongeveer € 0,5 mln.
Dit speelt bij een aantal kleine (levensbeschouwelijke) universiteiten.
Indieners
-
Indiener
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Medeindiener
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.