Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek (Kamerstukken 29338 en 29240-220)
2020D39815 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 september 2020 inzake het Nationaal actieplan
voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek (Kamerstuk 29 388, nr. 220).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie
0
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
0
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
0
• Inbreng van de leden van de SP-fractie
0
• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
0
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief en het nationaal actieplan
voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek en hebben hierover
nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het actieplan vijf doelen voor het hoger onderwijs
en onderzoek voor 2025 behelst. Kan de Minister een tijdlijn geven van wanneer welk
punt uit het actieplan zal worden gepresenteerd en wanneer de Kamer hierover informatie
ontvangt?
De leden vragen op welke manier de Minister uitvoering geeft aan de toezegging, gedaan
tijdens het plenaire debat «institutioneel racisme in Nederland» op 1 juli 2020, om
expliciet te kijken naar het hoger en het universitair onderwijs als het gaat om racisme.
Het verzoek is daarbij vooral te bezien in hoeverre studenten binnen het curriculum
weerbaar kunnen worden gemaakt voor racisme en discriminatie. Tevens refereren de
leden aan het debat over institutioneel racisme waarin werd gesteld «dat studenten
worden voorbereid om min of meer de middelvinger aan hun baas te geven als die zegt
dat ze geen Marokkanen meer mogen aannemen»1.
Deze leden lezen dat het actieplan onder andere als doel heeft om «diversiteit beter
te verankeren in bestaande instrumenten». Hoe definieert de Minister de term «diversiteit»?
Is dit diversiteit op basis van etnische of culturele achtergrond, huidskleur, seksualiteit
of geslacht? Of is dit diversiteit in de zin van bijvoorbeeld politieke diversiteit?
In hoeverre neemt de Minister de aangenomen motie van de leden Straus en Duisenberg2, over advies van de KNAW3 over zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven in de wetenschap,
en de daaruit volgen briefadvies «vrijheid van wetenschapsbeoefening in Nederland»
door de KNAW mee?
Voornoemde leden lezen dat de tweede doelstelling van het actieplan het «instellen
van een awardsysteem» is. Wat wordt hieronder verstaan? Ook lezen de leden dat er
gewerkt wordt aan een nieuw NWO4-instrument voor het vergroten van het aandeel onderzoekers met een migratieachtergrond.
Waarom expliciet enkel voor onderzoekers met een migratieachtergrond? Wat is momenteel
het aandeel onderzoekers met een migratieachtergrond? Wordt dat bijgehouden, zo willen
de leden weten. Betekent dit dat er eigenlijk sprake is van een «migrantenbarometer»,
waarbij de culturele diversiteit bij onderzoekers worden bijgehouden? Is de Minister
niet bang dat dit leidt tot een etniciteitscheck, of een universiteit wel genoeg mensen
met een migratieachtergrond in dienst heeft? Bent u van mening dat het categoriseren
van mensen de juiste manier is, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie vragen tot slot op welke manier universiteiten en hogescholen
worden verplicht om de achtergrond van hun onderzoekers vast te leggen? Indien dat
niet het geval is, hoe meet de Minister dan de resultaten die uit dit actieplan naar
voren komen?
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake
Nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek.
Deze leden steunen het streven om barrières uit de weg te ruimen die de toegang tot
het hoger onderwijs en onderzoek op oneigenlijke gronden beperken. Naar de mening
van deze leden zou het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving een absolute
prioriteit op elke onderwijsinstelling moeten zijn. Deze leden hebben over de gekozen
strategie, de brief en het actieplan desalniettemin een reeks aan vragen.
Het actieplan spreekt de ambitie uit om de samenwerking in de nabije toekomst uit
te breiden met het mbo en hbo5. Daarover zouden nog gesprekken gaande zijn. Desalniettemin gaf de Vereniging Hogescholen
op de dag van presentatie aan het actieplan, vanwege de eenzijdige focus op universiteiten,
niet te hebben ondertekend. De leden vragen wat de stand van zaken van de gesprekken
is en waarom de Minister haar eerste aandacht exclusief heeft gericht op universiteiten?
In het actieplan, zo stellen de leden vast, is er voor veel persoonseigenschappen
aandacht. In haar proefschrift «Teacher knows best»6 stelt onderzoeker Kimberley Lek vast dat in het basisonderwijs met name de sociaaleconomische
achtergrond van een leerling bepalend is voor het schooladvies en niet langer, en
gelukkig maar zo stellen de leden, de etnische achtergrond van kinderen. Als de sociaaleconomische
achterstand zo bepalend is voor de latere doorstroom naar het hoger onderwijs, waarom
speelt dit diversiteitsaspect vrijwel geen rol in het actieplan? Is het waar, zo vragen
de leden, dat slecht 7,5% van alle Wajongers een studie in het hoger onderwijs afrondt?
Om welke reden neemt handicap geen waarneembare rol in het actieplan in, zo vragen
de leden.
Onderzoeker Liza Diane Gordin, genomineerd voor de Hoger Onderwijs Scriptieprijs,
stelde in haar onderzoek7 een sterke achterstand vast voor eerste-generatie studenten om succesvol te zijn
in het hoger onderwijs (in het kader van haar onderzoek met name in Noord-Limburg).
De leden van de voornoemde fractie vragen de Minister waarom in het actieplan niet
wordt gesproken over het bevorderen van ondersteuning van eerste-generatie studenten
als concreet actiepunt? De leden hebben de indruk dat met name enkele universiteiten
in de Randstad voorop lopen in de begeleiding van deze groep, maar dat op andere universiteiten
dit geen gemeengoed is. Welke maatregelen ziet de Minister voor zich om deze situatie
te veranderen, zo vragen zij.
In het actieplan wordt aangegeven dat een intersectionele aanpak belangrijk zou zijn
vanwege overlappende vormen van ongelijkheid die tegelijkertijd aangepakt zouden moeten
worden (dubbel negatieve intersecties). De leden vragen of in het actieplan de mogelijkheid
over het hoofd is gezien dat er sprake kan zijn van situaties waarin het geslacht
gezien zou kunnen worden als een positie van ongelijkheid, maar dat de persoon in
kwestie tegelijkertijd beschikt over een uitgebreid maatschappelijk netwerk of financiële
middelen (wat, om in het begrippenkader van de intersectionaliteit te blijven, als
een privilege zou dienen te worden beschouwd)? Welke rol speelt dit in afwegingen
inzake het bevorderen van diversiteit? Hoe verhoudt zich dit tot het bevorderen van
deelname aan het hoger onderwijs en onderzoek van personen met een «beperktere» sociaaleconomische
achtergrond? Hebben, zoals het actieplan omschrijft, de «waarneembare» aspecten van
de identiteit van de persoon dan voorrang bij een afweging tussen personen?
Kan de Minister ingaan op de kritiek dat het beoordelen of categoriseren van personen
op basis van waarneembare aspecten of culturele achtergrond reductionistisch is? Welke
rol speelt het bevorderen van viewpoint-diversity in het actieplan? Erkent de Minister dat er actuele maatschappelijke kritiek is op
het uitgangspunt intersectionaliteit, waarbij de leden als voorbeeld verwijzen naar
het artikel van hoogleraar psychologie H. van der Maas aan de UvA8? Aangezien de Minister de invalshoek intersectionaliteit als uitgangspunt neemt voor
haar diversiteitsbeleid, en dit onderdeel van overheidsbeleid is, vragen de leden
de Minister in te gaan op de belangrijkste kritiekpunten die in dit artikel worden
geformuleerd.
De leden wijzen op de gevoeligheid bij het doel van het realiseren van een dataverzameling
ten behoeve van de doelstelling van dit plan. Gezien de doelstelling van het actieplan
zal dit onvermijdelijk inhouden dat kenmerken als geslacht, culturele achtergrond,
functiebeperking, seksuele voorkeur, sociale klasse, overtuigingen of religie voortaan
door universiteiten dienen te worden geregistreerd. Op grond van welke regelgeving
acht de Minister het toegestaan, we kennen immers om uiteenlopende redenen verboden
op registratie van persoonskenmerken, dergelijke dataverzamelingen aan te leggen?
Hoe weegt de Minister de wenselijkheid daarvan?
Het actieplan suggereert dat er sprake kan zijn van vrijwillig ter beschikking stellen
van gegevens, maar in hoeverre ontstaat hierdoor een compleet en representatief beeld?
Hoe gaat de Minister meten of er sprake is van een toename aan meer diversiteit? Welke
acties moeten op basis hiervan genomen worden, willen de leden weten. Welke afspraken
zijn in het kader van het actieplan gemaakt om bij beleidsacties situaties te voorkomen
zoals bij de Technische Universiteit Eindhoven die door de College voor de Rechten
van de Mens in een uitspraak op de vingers werd getikt, vanwege het beleid uitsluitend
sollicitaties van vrouwen in behandeling te nemen bij vacatures voor wetenschappers.
Kan de Minister in algemene zin aangeven hoe universiteiten zich dienen te verhouden
tot de uitspraken van het College van de Rechten van de Mens?
In de brief vermeldt de Minister dat de KNAW met een advies over preventie van ongewenst
gedrag en intimidatie in het onderzoek komt. De leden achten het van dringend belang
dat dit advies tijdig verschijnt. Op welk moment kan de KNAW tot publicatie overgaan,
zo vragen de leden, en is de Minister bereid het advies ter informatie aan de Kamer
te doen toekomen?
Gelijke behandeling en gelijke kansen leiden niet per se tot gelijke uitkomsten. Kan
de Minister uiteen zetten wat het referentiepunt is om vast te stellen of er «genoeg»
of «te weinig» sprake is van diversiteit bij een universiteit, faculteit of opleiding?
Dient de instelling zich op aspecten als culturele achtergrond of etniciteit zich
te spiegelen aan de directe, vaak urbane, omgeving om te beoordelen of zij voldoende
een afspiegeling is van de samenleving, of is het referentiepunt het verzorgingsgebied,
waartoe voor een universiteit ten minste de rest van Nederland gerekend mag worden?
Kan de Minister de limitatieve lijst van diversiteitsaspecten geven, op basis waarvan
de beoordeling van het effect van het actieplan zal worden gebaseerd, zo vragen de
leden van deze fractie.
In het actieplan wordt aangegeven dat bij accreditatie, de leden vooronderstellen
daarbij ook her-accreditatie, kwaliteit en inclusie van de leer- en werkomgeving als
factor meegewogen zou moeten worden. De leden vragen de Minister bij benadering, het
accreditatiekader is immers nog niet beschikbaar, aan te duiden op welke wijze inclusie
geoperationaliseerd dient te worden als weegbaar kwaliteitsaspect. Kan de Minister
aangeven hoe de academische vrijheid zich verhoudt tot het aanduiden van diversiteit
en inclusie als wegingsfactor bij de beoordeling van onderzoeksvoorstellen, programma’s
en curricula, inclusief bijbehorende indicatoren en de inhoud van onderzoek, zoals
het actieplan aangeeft. Graag zien de leden bij benadering de praktische operationalisatie
die de Minister hierbij voor ogen heeft of acceptabel acht. Dienen onderzoeksvoorstellen
niet veeleer zuiver op de inhoudelijke kwaliteit daarvan te worden beoordeeld, ongeacht
wie de onderzoekers zijn?
Het actieplan kondigt tevens aan dat diversiteit en inclusie beter te verankerd dient
te worden in bestaande visitatie- en kwalificatie instrumenten, zoals het Strategy
Evaluation Protocol (SEP), het werk van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie
(NVAO), de Europese Charter en Code voor onderzoekers, de sectorplannen, het programma
Erkennen en Waarderen en het trainingsaanbod bij instellingen en onderwijskwalificaties
(BKO, SKO). Kan de Minister per instrument of organisatie aangeven hoe zij dit wenst
te operationaliseren? Wil de Minister bij de beoordeling van bijvoorbeeld sectorplannen
dit voornemen als randvoorwaardelijk aanmerken, zo willen de voornoemde leden weten?
Op welke wijze wenst de Minister de Kamer te informeren over de vorderingen op de
voornoemde instrumenten en waar is de instemming van de Kamer benodigd?
Het actieplan kondigt een call aan voor een nationaal kenniscentrum voor diversiteit,
met middelen voor onderzoek en kennisdeling voor ten minste vijf jaar. De leden vragen
de Minister welke bedragen hiermee gemoeid zijn en waaruit de middelen beschikbaar
worden gesteld. Dienen deze middelen aangedragen te worden door het ministerie of
dragen de universiteiten hier ook aan bij, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het
Nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek.
Deze leden onderschrijven het belang van het werken aan een veilige leer- en werkomgeving,
waar iedereen zich op zijn plek voelt en kan ontplooien. Zij willen de Minister nog
enkele vragen stellen.
De leden van deze fractie hebben veel waardering voor het gezamenlijk optrekken van
het grote aantal partners dat het Nationaal actieplan onderschrijven. Ze merken op
dat studentenorganisaties geen deel uitmaken van het actieplan. De leden vragen de
Minister of zij overwogen heeft om studentenorganisaties voor deelname uit te nodigen
en of zij dat voornemens is te doen als het actieplan naar het mbo en hbo wordt uitgebreid.
De leden van voornoemde fractie merken op dat het passend onderwijs niet van toepassing
is op het hoger onderwijs. Terwijl het passend onderwijs de rechten en voorzieningen
voor studenten met een functiebeperking een lat hoger legt. In het streven naar inclusie
– waarmee onder meer een veilige leeromgeving wordt bedoeld – ligt het in de rede
om ook het passend onderwijs uit te breiden naar het hoger onderwijs. Deze leden vragen
de Minister om de voor- en nadelen te schetsen van het uitbreiden van het passend
onderwijs. Tevens vragen deze leden of de Minister daarbij kan ingaan op wat de uitbreiding
van het passend onderwijs naar het hoger onderwijs voor studenten, voor instellingen
en de rijksoverheid zou betekenen.
De leden menen dat het van belang is dat er ook internationaal wordt samengewerkt
op het gebied van diversiteit en inclusie. Zo kunnen landen leren van elkaar en voorkomen
we dat bij internationale uitwisselingen de kansen of veiligheid studenten en onderzoekers
worden beperkt. Deze leden vragen de Minister om de ontwikkelingen op Europees niveau
te schetsen. Staat het thema even prominent op de bestuurlijke agenda als in Nederland?
Wat zou het doel van een gezamenlijk Europees charter (CASPER) zijn? Maakt diversiteit
en inclusie, of de transitie naar breder erkennen en waarderen onderdeel uit van de
ontwikkeling van de Europese Onderwijsruimte of Europese Onderzoeksruimte?
De leden van de D66-fractie constateren dat de partijen van het actieplan voornemens
zijn om een nationaal kenniscentrum voor diversiteit op te richten. Zij vragen de
Minister toe te lichten welk tijdspad zij voorziet. Kan de Minister tevens de keuze
toelichten waarom er een call wordt opgezet in plaats van het aanwijzen van een bestaande
organisatie, een instituut of een Centre of Expertise, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het nationaal actieplan voor meer
diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek. Zij menen dat diversiteit
en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek van grote waarde is en zijn verheugd
dat de Minister dit ook ziet. Zij hebben hierover nog wel enkele vragen en opmerkingen.
De leden van deze fractie wijzen erop dat bij de ondervertegenwoordiging van verschillende
groepen, zoals bijvoorbeeld kinderen van migranten met een niet-Westerse afkomst,
in het hoger onderwijs er waarschijnlijk een verband leggen is met het gemiddelde
lagere inkomen van de ouders in deze groepen. In de prakrijk zien we ook dat jongeren
uit deze groepen die wel doorstromen, bijvoorbeeld van mbo naar hbo, relatief vaak
voortijdig stoppen met de studie. Ook heeft er bij de invoering van het leenstelsel
een versnelling van de afname van de doorstroming van mbo naar hbo, toch de emancipatieroute
bij uitstek, plaatsgevonden. In dat licht verbaast het de voornoemde leden dat er
niet meer aandacht in het plan is voor het verbeteren van de inkomenspositie van studenten
om de diversiteit in het hoger onderwijs te vergroten. Dit ook gezien de spectaculair
grote mate van voortschrijdend inzicht van verschillende in Kamer vertegenwoordigde
partijen op dit gebied, toevallig in een verkiezingsjaar. De leden vragen zich af
waarom dit element niet is meegenomen.
De leden van deze fractie merken verder op dat onveilige situaties op de werkvloer
in de eerste plaats kunnen ontstaan door ongelijke machtsverhoudingen. De leden erkennen
dat een mate van hiërarchie in onderzoek en onderwijs vrijwel onvermijdelijk is, maar
menen dat de doorgeschoten flexcultuur in met name universiteiten, een broedplaats
biedt voor ongewenst gedrag. De situatie waarbij onderzoekers en docenten voortdurend
met elkaar in concurrentie zijn voor verlenging van aanstellingen en voor bijvoorbeeld
onderzoeksgeld, maakt hen buitengewoon afhankelijk van kwaadwillende superieuren.
Het creëert bovendien gemakkelijk een omgeving waarbij vermeend afwijkend gedrag wordt
bestraft, wat diversiteit natuurlijk niet bepaald ten goede komt. De leden verbazen
zich erover dat dit element geheel afwezig lijkt in het actieplan.
Het is de leden nog onduidelijk welke plek studenten innemen in het actieplan. Het
plan bevat weinig concrete punten die op studenten zijn gericht. De leden vragen de
Minister of zij wat meer kan ingaan op de rol die studenten hebben als het gaat om
inclusie en diversiteit. Het actieplan stelt dat ongelijkheid en vooroordelen in de
cultuur van het onderwijs verankerd blijken te zijn. Er wordt uitgeweid over de implicaties
hiervan voor onderzoekers en docenten, maar over de impact op studenten wordt weinig
gezegd. Zou de Minister hier op in kunnen gaan, zo vragen de leden.
De leden zijn van mening dat studenten en medewerkers recht hebben op een goed klachtensysteem
om een veilige werk- en studieomgeving te waarborgen. Helaas is dat niet nationaal
geregeld, waardoor er verschillen tussen hogescholen en universiteiten optreden. De
drempel om een klacht in te dienen is voor velen nog altijd te hoog. Vertrouwenspersonen
komen vaak uit de eigen faculteit, waardoor het voor een slachtoffer lastig is om
een klacht in te dienen. De leden zijn van mening dat landelijke coördinatie van een
meldpunt voor grensoverschrijdend gedrag zou kunnen helpen bij het waarborgen van
een veilige werk- en studieomgeving. Zij vragen hoe dit nu per instelling is geregeld
en of de Minister heil ziet in landelijke coördinatie hiervan.
Deze leden steunen de voorstellen in het actieplan die zij sympathiek vinden, maar
constateren dat zolang de onderliggende structuren (flexcontracten bij personeel,
inkomensongelijkheid bij studenten) die diversiteit in de weg staan niet worden aangepast,
er nog een hele lange weg te gaan zal zijn. Daar helpt geen award of kenniscentrum
tegen, zo menen de leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van
brief van de Minister inzake het nationaal actieplan diversiteit en inclusie in het
hoger onderwijs en onderzoek. Voornoemde leden waarderen de intersectionele en integrale
aanpak van het actieplan.
De leden hebben grote bedenkingen bij de reikwijdte van het actieplan. Zo lezen zij
dat het actieplan is opgesteld in nauwe samenwerking met de NWO, de KNAW, de VSNU,
het LNVH, ECHO en het LanDO9. Gelet op het feit dat het hbo tweederde van de studenten vertegenwoordigt in het
hoger onderwijs, vragen deze leden zich af waarom de regering vertegenwoordigers van
hbo-instellingen niet heeft betrokken bij het opstellen van het actieplan.
Voorts lezen de leden dat NWO, VSNU, KNAW, LNVH, LanDO, ECHO, PNN, PostdocNL bereid
zijn om op basis van de adviezen van de taskforce concrete stappen te ondernemen om
samen de gestelde doelen te bereiken. De leden van voornoemde fractie missen hierbij
weer de vertegenwoordiging van hbo-instellingen. In hoeverre is dit actieplan bedoeld
ter verbetering van het hele hoger onderwijs op het gebied van inclusie en diversiteit
als bij implementatie een groot deel van de ho-instellingen niet worden meegenomen?
De leden willen graag een reactie van de Minister.
De leden lezen in de aanbiedingsbrief dat de regering ambieert om de samenwerking
in de nabije toekomst ook uit te breiden met het mbo en hbo. Kan de Minister deze
ambitie concreter maken, zo vragen zij.
Was het niet effectiever, en daarnaast inclusiever geweest om het hbo en mbo direct
te betrekken bij het opstellen van het actieplan? Immers, diversiteit een inclusie
gaan ook over genoten opleiding. Is de Minister voornemens het mbo te betrekken bij
een breder actieplan voor het onderwijs, of komt de regering met een actieplan specifiek
voor het mbo? De leden willen graag een reactie van de Minister.
Tenslotte lezen de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Europese Commissie
momenteel onderzoek uitvoert naar de mogelijkheden voor een gezamenlijk Europees charter
(CASPER). Er zal worden bekeken waar draagvlak voor is in de Nederlandse context.
Kan de Minister nader uitleggen wat ze hiermee bedoelt? Wat zijn volgens de Minister
mogelijke bezwaren om niet deel te nemen aan een gezamenlijk Europees charter? Wat
wordt gedaan indien geen draagvlak blijkt te zijn voor deelname? Kan de Minister toezeggen
zich in te zetten voor het creëren van draagvlak voor deelname aan een gezamenlijk
Europees charter? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over het feit dat er een nationaal actieplan
voorligt ter verbetering van de diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en
onderzoek. De leden onderschrijven het belang van dit plan ten zeerste. Het is van
grote waarde dat het belang van diversiteit en inclusie worden onderschreven door
alle betrokkenen en dat dit plan is gemaakt in samenwerking met het veld. Deze leden
hebben nog enkele vragen ter verduidelijking van de uitwerking van het nationale actieplan.
Het nationale actieplan
De leden deze fractie benadrukken dat zij het een positieve stap vinden dat de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zich committeert aan het bereiken van een meer
diverse en inclusieve hoger onderwijs- en wetenschapssector. Kan de Minister toelichten
hoe zij deze doelen en concrete uitwerkingen, zoals de adviescommissie, het kenniscentrum
en het monitoringsproces, zal faciliteren? Komt hier een financiële verantwoordelijkheid
uit voort? Op welke manier zal de Minister betrokken zijn bij het werk van bovengenoemde
organen en de randvoorwaarden voor hen creëren, zodat deze doelstellingen tot uitvoering
kunnen worden gebracht?
Kan de Minister de tijdslijn schetsen waarin wordt verwacht dat de adviescommissie
aanbevelingen doet omtrent de concrete invulling van deze punten? Is er een verwachting
wat betreft de mate van concreetheid, rekening houdend met het feit dat maatwerk van
belang zal zijn? Op welke manier zal het ministerie betrokken zijn bij de concretisering
van deze doelstellingen? Hoe verhoudt het ministerie in dezen zich tot de betrokken
organisaties uit het veld? Kan de Minister aangeven wanneer ook met de sectoren mbo
en hbo in gesprek wordt gegaan? Kan de Minister ook ingaan op het punt van kritiek
dat diversiteit en inclusiviteit onder studenten te weinig aandacht krijgt in dit
actieplan? Is zij bereid studenten meer te betrekken bij de invulling van dit actieplan?
De leden van voornoemde fractie zijn verheugd te lezen dat er nieuwe streefcijfers
voor het aantal vrouwelijke hoogleraren worden opgesteld voor 2025. Echter willen
zij ook graag onderstrepen dat niet alleen moet worden gestreefd naar meer vrouwen
in hoogleraarfuncties. Ook andere functies in het hoger onderwijs dienen gelijker
onder mannen en vrouwen verdeeld te worden. Deelt de Minister deze mening? Kan de
Minister aangeven op welke manier het hoger onderwijs wordt gestimuleerd ook in deze
functies meer vrouwen aan te nemen? Kan de Minister een overzicht geven van het aantal
vrouwen als percentage van het gehele aantal dat de functies universitair docent en
universitair hoofddocent bekleedt? Kan de Minister tevens een overzicht geven van
het percentage vrouwen in colleges van bestuur en raden van toezicht in het hoger
onderwijs? De leden lezen dat de representatie van Nederlanders met een migratie-achtergrond
in hoger onderwijs en wetenschap klein is, en dat daar slechts zeer beperkt cijfers
over zijn. Hoe is de Minister voornemens hier meer inzicht in te verschaffen?
Deze leden hechten groot belang aan zowel de diversiteit en inclusiviteit van instellingen
in het hoger onderwijs, als de onderwerpen van gender en diversiteit als onderwerp
van onderzoek. Kan de Minister ingaan op welke manier bovenstaande zullen worden gestimuleerd
met dit plan?
Er bestaan enige zorgen over het genoemde «awardssyteem» onder de leden van de PvdA-fractie.
Dergelijke systemen produceren vaak signalen over toenemende werkdruk vanwege een
kortstondige run op financiering van onderzoek die ondanks het feit dat het versnelde vernieuwing
op gang brengt, geen toekomstbestendige oplossing biedt. Kan de Minister tevens reageren
op de aarzeling dat een dergelijk systeem uiteindelijk zou kunnen leiden tot een bureaucratische
rompslomp, zo vragen zij.
Ten slotte gaan de leden van deze fractie graag in op hoe dit nationale actieplan
de sector verder gaat verbeteren. Kan de Minister iets zeggen over op welke manier
dit zich verhoudt tot recente ontwikkelingen in de sector, zoals bijvoorbeeld «Erkennen
en Waarderen»? Op welke manier wordt er in dit actieplan rekening gehouden met de
vraag welk type leider op welke positie het meest effectief is? Is de Minister van
mening dat dit actieplan voldoende impact kan hebben om duurzame systeemveranderingen
te bereiken? Tevens hebben de leden vragen omtrent de korte termijn aanpak van misstanden
omtrent diversiteit en inclusiviteit, zoals racisme, homofobie of seksueel grensoverschrijdend
gedrag. De leden zijn blij dat de KNAW een advies gaat uitbrengen over de preventie
en aanpak van wangedrag en intimidatie in het onderzoeksveld. Dit is een zeer urgent
thema, zoals ook uit recent onderzoek van Promovendi Netwerk Nederland10 blijkt: 18.6% van de promovendi heeft te maken (gehad) met ongewenst gedrag, en van
de promovendi die gebruik hebben gemaakt van de hulpstructuren op hun instelling is
slechts 47,6% tevreden, en 35,7% ontevreden. Is de Minister bereid zich in te zetten
voor de aanwezigheid van een ombudsfunctionaris op iedere instelling, die al op korte
termijn meldingen kan onderzoeken van medewerkers van instellingen of studenten die
te maken hebben met grensoverschrijdend gedrag? Is de Minister het eens met de leden
van deze fractie dat een dergelijke, onafhankelijke functionaris al op korte termijn
een bijdrage kan leveren aan het creëren van een veilige werk- en leeromgeving? Is
de Minister het inmiddels met de leden eens dat er naast ombudsfunctionarissen op
instellingsniveau ook behoefte is aan een landelijke voorziening waar mensen terecht
kunnen met klachten, in het geval zij op instellingsniveau vastliepen, zodat wordt
voorkomen dat de behandeling van meldingen alleen afhankelijk is van de instelling
waarin die slechte ervaring is opgedaan, zo vragen deze leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.