Brief regering : Mogelijkheden voor financiële tegemoetkoming bij tweede studie
35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021
Nr. 35 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 oktober 2020
In deze brief ga ik in op mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg over onderwijs
en corona d.d. 24 juni jl. (Kamerstukken 31 288 en 25 295, nr. 873) om te inventariseren welke (financiële) mogelijkheden er zijn om studenten te stimuleren
om door te studeren in een tweede studie, die opleidt voor beroepen in sectoren die
een krapte kennen op de arbeidsmarkt. Zoals ik heb toegezegd licht ik daarbij toe
welke sectoren dit zijn en presenteer ik een aantal varianten met een financiële doorrekening.
Sectoren met krapte op de arbeidsmarkt
Onze samenleving en arbeidsmarkt zijn voortdurend in beweging. Trendmatige ontwikkelingen
als globalisering, digitalisering en vergrijzing leiden al langere tijd tot grote
maatschappelijke opgaven, ook als het gaat om de vraag naar arbeid. Daarnaast kan
de arbeidsmarkt op korte termijn ineens sterk veranderen en dat ondervinden we nu
als gevolg van de uitbraak van COVID-19.
Zoals in de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek is benadrukt, vragen
deze ontwikkelingen van hoger onderwijs instellingen om in samenwerking met elkaar
en in dialoog met het werkveld continu te blijven zorgen voor een optimale aansluiting
tussen het onderwijs en de behoefte van arbeidsmarkt en samenleving.1 Het is daarbij van groot belang om steeds zicht te houden op de balans tussen het
aantal afgestudeerden en de verwachte vraag op de arbeidsmarkt. Dat is nog niet eenvoudig.
Door de dynamiek van trendmatige en conjuncturele ontwikkelingen laat de arbeidsmarkt
zich lastig voorspellen, zeker op de langere termijn. In hoeverre krapte daadwerkelijk
optreedt, is afhankelijk van hoe de verschillende betrokkenen op de arbeidsmarkt reageren.
Zo is het de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen dat het aantrekkelijk
is om te gaan werken in een beroep met grote krapte. Studiekiezers kunnen hier vervolgens
weer op reageren door een studie te kiezen op basis van arbeidsmarktperspectief. Tekorten
en overschotten kunnen elkaar daardoor afwisselen. Ook kunnen bepaalde type banen
verdwijnen, maar kunnen er juist ook weer nieuwe ontstaan.
Voor de komende jaren verwacht het CPB dat de coronacrisis effect zal hebben op de
arbeidsmarkt.2 Zo kan de globaliserende trend komen te vertragen, waar andere trends zoals automatisering
en digitalisering in een hogere versnelling kunnen komen. Om een beeld te krijgen
van de verwachte spanningen op de arbeidsmarkt naar opleiding en beroep op middellange
termijn, kan worden gekeken naar de prognoses van ROA (Researchcentrum voor Onderwijs
en Arbeidsmarkt). Op basis van deze prognoses werden vóór de uitbraak van COVID-19
voor werkgevers in de arbeidsmarktsectoren techniek (inclusief ICT), onderwijs en
zorg de grootste knelpunten in de personeelsvoorziening verwacht.3 Uit een recente publicatie van het ROA blijkt dat ook nu, na de COVID-19-uitbraak,
de verwachte knelpunten nog steeds het grootst zijn voor beroepen in de zorg, het
onderwijs en techniek (inclusief ICT).4 Voor deze beroepen daalde het aantal openstaande vacatures het minst vergeleken met
andere beroepen. Dit komt overeen met een recente analyse van het UWV, waarin de gevolgen
van de coronacrisis zijn meegenomen.5 Hieruit blijkt dat voor hoger opgeleiden nog steeds veel kansrijke beroepen te vinden
zijn in de zorg, onderwijs, techniek en ICT. Omdat de sectoren zorg, onderwijs en
techniek (inclusief ICT) al langere tijd te maken hebben met een arbeidsmarktkrapte,
richt ik mij in deze brief op een inventarisatie van varianten om studenten (financieel)
te stimuleren om door te studeren in de sectoren zorg, onderwijs en techniek (inclusief
ICT).
Bestaande mogelijkheden voor sectoren met arbeidsmarktkrapte
Het is belangrijk dat leerlingen en studenten de vrijheid hebben om zelf een studiekeuze
te maken tussen opleidingen die goed aansluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt
en samenleving. Het onderwijs dient hen daarbij te ondersteunen met informatie en
te stimuleren om zich breed te oriënteren. Dit gebeurt voor studenten in alle sectoren
al op diverse manieren. Denk aan de inzet op goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding
in het vo en mbo en een ruim aanbod van objectieve en betrouwbare studiekeuze-informatie,
met aandacht voor arbeidsmarktperspectieven.
Voor sectoren met een krapte op de arbeidsmarkt zijn er, naast de verantwoordelijkheid
van werkgevers en onderwijsinstellingen om hierop in te spelen, diverse overheidsmaatregelen
om studenten te stimuleren om te kiezen voor een opleiding in die richting. Zo kan
een tweede studie in de richting van zorg en onderwijs (onder bepaalde voorwaarden)
tegen wettelijk collegegeld worden gevolgd, en geldt twee jaar halvering van het collegegeld
voor opleidingen die opleiden tot een onderwijsbevoegdheid. Er is een subsidieregeling
tweede lerarenopleiding en maatregelen zoals de regeling subsidie zij-instroom, lerarenbeurs,
subsidie korte scholingstrajecten vo, regeling tegemoetkoming leraren en subsidieregeling
voor onderwijsassistenten.
Daarbij is in de aanpak van de tekorten goed en flexibel opleiden van leraren essentieel
voor goed onderwijs. Vanuit de Voorjaarsnota 2020 wordt € 11 miljoen structureel beschikbaar
gesteld voor de lerarenopleidingen. Daarbij zijn drie subdoelen voorzien: het verder
flexibiliseren van de lerarenopleidingen, het uitbouwen van samen opleiden en professionaliseren
en het verder bevorderen van zij-instroom.6
De Commissie Onderwijsbevoegdheden werkt momenteel aan een plan om te zorgen dat opleidingsroutes
flexibeler en toegankelijker worden en werken in het onderwijs aantrekkelijker wordt
gemaakt. In de Technieksector wordt via het Techniekpact gewerkt aan een verbetering
van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en zijn activiteiten er onder
meer op gericht om de instroom in technische opleidingen te vergroten. Momenteel worden
via het Sectorplan Onderwijs Bètatechniek door de betrokken instellingen verschillende
projecten gestart bij de disciplines informatica, werktuigbouwkunde en elektrotechniek,
waar het gat tussen aanbod en vraag op de arbeidsmarkt het grootst is. Voorbeelden
zijn een campagne om de belangstelling voor de opleiding elektrotechniek bij scholieren
te vergroten en de ontwikkeling van een gezamenlijke studiekeuzecheck voor informaticaopleidingen,
door bètadecanen van universiteiten in afstemming met het hbo.
Varianten voor wettelijk collegegeld bij een tweede studie
Naast de bestaande maatregelen, of een uitbreiding daarvan, zouden ook nieuwe maatregelen
overwogen kunnen worden die studenten aanmoedigen om door te studeren in een richting
met arbeidsmarktkrapte. Daarbij ligt het voor de hand om te kijken naar mogelijkheden
tot verlaging van het collegegeld dat studenten betalen voor een tweede studie. In
tabel 1 zijn vier varianten opgenomen op het terrein van de hoogte van het collegegeld
voor een tweede studie en is ook specifiek gekeken naar de sectoren met arbeidsmarktkrapte
(gezondheidszorg, onderwijs, techniek en ICT). Het gaat hier niet om concrete beleidsvoornemen,
maar ik breng de onderstaande varianten graag in beeld gezien de vraag van uw Kamer.
Tabel 1: Varianten uitbreiden tweede studie tegen wettelijk collegegeld.
Omschrijving
Budgettair effect bij geen gedragseffect (x € 1 mln.)
Budgettair effect bij verdubbeling aantal studenten (x € 1 mln.)
1. Alle tweede studies in het HO tegen wettelijk collegegeld.
€ 90
€ 180
2. Alle tweede masters tegen wettelijk collegegeld.
€ 25*
€ 50
3. Tweede studies in CROHO-onderdelen Gezondheidszorg en Onderwijs tegen wettelijk
collegegeld, geen eisen omtrent CROHO-onderdeel van de eerste studie.
€ 25
€ 50
4. Variant 3, uitgebreid met tweede studies in CROHO-onderdelen Natuur en Techniek.
€ 35**
€ 70**
* Dit bedrag is hoger dan de € 15 miljoen uit «Kansrijk onderwijsbeleid update» vanwege
een actualisatie van de inschrijvingen (2019 in plaats van 2018) en de onderwijsuitgaven
per student (2023 in plaats van 2018 vanwege veronderstelde inwerkingtreding in 2022/2023).
** De € 35 miljoen bestaat voor circa € 10 miljoen uit uitbreiding met CROHO-onderdelen
Natuur en Techniek (aanvulling op variant 3) en voor € 25 miljoen uit loslaten eisen
omtrent CROHO-onderdeel eerste studie bij de CROHO-onderdelen Gezondheidszorg en Onderwijs
(variant 3). Bij de € 70 miljoen is dit respectievelijk circa € 20 miljoen en € 50
miljoen.
Toelichting bij tabel 1
Algemene toelichting:
• Alle varianten: gedragseffecten
Bij het budgettaire effect van de varianten in tabel 1 wordt een bandbreedte geschetst
die betrekking heeft op de te verwachten gedragseffecten. Het CPB geeft in het rapport
«Kansrijk Onderwijsbeleid» een aantal beleidsopties voor verlaging van het collegegeld,
en merkt daarbij op dat er geen (quasi)-experimenteel bewijs is voor het effect van
veranderingen in het collegegeld op de inschrijvingen in de Nederlandse context.7 Het CPB vindt het echter aannemelijk dat er een klein gedragseffect is. De varianten
die in deze brief worden doorgerekend hebben echter betrekking op een tweede studie.
Het is goed mogelijk dat studenten bij de keuze voor een tweede studie sterker reageren
op veranderingen in prijs dan bij een eerste studie. Op basis van gegevens over het
aantal studenten dat een tweede studie volgde in studiejaar 2008/2009, toen er nog
sprake was van wettelijk collegegeld voor alle tweede studies, is het mogelijk dat
het aantal studenten dat zich inschrijft voor een tweede studie bijna kan verdubbelen.
Deze aanzuigende werking zal een ingroeipad kennen van enkele jaren. Omwille van de
onzekerheid over de gedragseffecten wordt in tabel 1 een bandbreedte geschetst van
nul gedragseffect tot een verdubbeling van het aantal studenten ten opzichte van de
huidige groep studenten met een tweede studie. Wanneer er geen of zeer beperkt sprake
is van een aanzuigende werking dan kan het beoogde resultaat van de maatregelen, namelijk
meer studenten opleiden in sectoren met een arbeidsmarktkrapte, dus niet bereikt worden
via een verlaging van het collegegeld voor een tweede studie.
• Alle varianten: geen beperking ten aanzien van de eerste studie
Bij de varianten in tabel 1 betalen alle studenten het (lagere) wettelijk collegegeld
voor een tweede studie, waar studenten momenteel het (hogere) instellingscollegegeld
betalen voor een tweede studie. Hierop geldt momenteel één uitzondering; studenten
die nu een tweede studie doen in het onderdeel Gezondheidszorg of Onderwijs van het
Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO), betalen het wettelijk collegegeld
voor hun tweede studie. Er wordt daarbij wel gekeken naar de gevolgde eerste studie,
dit mag niet ook een studie zijn in het CROHO-onderdeel Gezondheidszorg of Onderwijs,
anders geldt alsnog het instellingscollegegeld voor de tweede studie. Dit heeft tot
doel te voorkomen dat er substitutie ontstaat tussen deze sectoren die beiden een
arbeidsmarktkrapte kennen. Uitgangspunt bij alle varianten in de tabel is dat er bij
het type collegegeld voor een tweede studie (wettelijk collegegeld of instellingscollegegeld)
nergens een dergelijke beperking is ten aanzien van de gevolgde eerste studie.8
Toelichting per variant:
• Variant 1 en 2: deze varianten gaan uit van een wettelijk collegegeld voor alle tweede
studies of alle tweede masters. Tijdens het Algemeen Overleg over onderwijs en corona
d.d. 24 juni jl. werd aangestipt dat in tijden van economische crisis meer mensen
kunnen overwegen om zich om te scholen. Daar kunnen deze varianten bij passen. Het
aanbieden van alle tweede studies of tweede masters tegen wettelijk collegegeld is
niet noodzakelijk vanuit het arbeidsmarktperspectief, immers niet alle sectoren kennen
spanningen op de arbeidsmarkt en tekorten en overschotten kunnen elkaar door verschillende
factoren afwisselen.
• Variant 3: bij deze variant blijft de huidige uitzonderingsregel gelden voor wettelijk
collegegeld bij tweede studies in het CROHO-onderdeel Gezondheidszorg of Onderwijs,
maar wordt de eis ten aanzien van het CROHO-onderdeel van de eerste studie losgelaten.
Dat betekent dat in deze variant, ongeacht de eerste opleiding, altijd het wettelijk
collegegeld geldt voor een tweede studie in Gezondheidszorg of Onderwijs.
• Variant 4: in deze variant wordt het aantal tweede studies waarvoor het wettelijk
collegegeld geldt (Gezondheidszorg en Onderwijs), uitgebreid met de CROHO-onderdelen
Natuur en Techniek (zonder beperking ten aanzien van de eerste studie).9 Hiermee kan het voor studenten aantrekkelijker worden om door te studeren in een
richting waar arbeidsmarktkrapte voorkomt. De varianten in de tabel gaan overigens
uit van collegegeldbepaling op het niveau van CROHO-onderdelen. Een collegegeldbepaling
op opleidingsniveau is uitvoeringstechnisch zeer omslachtig.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap