Brief regering : Reactie op verzoek commissie om een pas op de plaats te maken in de wijze van indiceren en financieren met betrekking tot de lopende indicaties voor de intensieve kindzorg zo lang er nog onduidelijkheid is met betrekking tot de verhelderde beroepsnorm
34 104 Langdurige zorg
Nr. 301 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 oktober 2020
Hierbij reageer ik op uw verzoek van 9 september jl. om een pas op de plaats te maken
in de wijze van indiceren en financieren met betrekking tot de lopende indicaties
voor de intensieve kindzorg zo lang er nog onduidelijkheid is met betrekking tot de
verhelderde beroepsnorm.
In deze brief informeer ik u over:
• de gesprekken die ik recentelijk met partijen gevoerd heb;
• de daar gemaakte afspraken en actiepunten;
• enkele uitgangspunten bij het indiceren;
• de invulling van de pas op de plaats bij het indiceren en financieren en
• het verder informeren van uw Kamer over de te verschijnen stukken.
Gesprekken met kindzorgpartijen
Eind augustus heb ik met koepelpartijen (Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Per Saldo,
Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), Kind en Ziekenhuis, Belangenvereniging
Intensieve Kindzorg (Bvikz) en Zorginstituut NL) gezamenlijk constructief overleg
gevoerd.
In september heb ik met een groep ouders en met een groep zorgverzekeraars gesproken1. En begin oktober heb ik met een groep kinderverpleegkundigen gesproken over hun
ervaringen.
Afspraken en actiepunten
Uit bovengenoemde gesprekken zijn de volgende afspraken en actiepunten gekomen:
Beleid:
o V&VN heeft eind augustus met partijen die schriftelijke reactie gegeven hebben op
de concept-handreiking gesprekken gevoerd. V&VN verwerkt momenteel de feedback. Daarbij
wil V&VN zorgvuldig te werk gaan en daarom toetst ze tussentijds de verwerking van
die feedback bij de partijen. V&VN verwacht half november de definitieve versie van
de Handreiking te publiceren.
o Een belangrijk punt is dat er duidelijke handvatten nodig zijn hoe de (vrijwillige)
zorg van het cliëntnetwerk en zelfredzaamheid van het kind geduid en in kaart gebracht
dient te worden. Uitgangspunt is en blijft dat de leveringsvorm (pgb/zorg in natura)
niet relevant zou moeten zijn voor het bepalen van de omvang van de indicatie door
de wijkverpleegkundige. Daarbij is het voor de omvang van de indicatie voor een pgb
niet relevant wie de zorg levert: een formele óf een informele zorgverlener. Dat kan dus
ook een ouder zijn als informele zorgverlener. V&VN zal deze notie verwerken in de
Handreiking.
o Het Zorginstituut NL komt in oktober met een notitie waarin verschillende begrippen
rondom de indicatiestelling van de kindzorg geduid worden. Denk hierbij aan ouderlijke
zorg, informele zorgverleners, pgb-indicatiestelling etc. Het Zorginstituut NL stemt
de begrijpelijkheid van de notitie af met de betrokken partijen.
Casuïstiek:
o Partijen zijn het er over eens dat ze graag samen helderheid willen krijgen over het aantal casussen en waar mogelijk casussen op willen
lossen. Daarom hebben we afgesproken dat Bvikz en Per Saldo met (medisch adviseurs
van) zorgverzekeraars de benodigde gegevens van hun concrete casussen, over de (her)indicatie
Zvw-(pgb)-kindzorg delen. ZN wordt geïnformeerd over de aantallen die per zorgverzekeraar
spelen en de voortgang in het algemeen. Zo komt er, uiteraard conform privacyregels,
duidelijkheid over de omvang en krijgen partijen zicht op de rode draad uit de casuïstiek.
In het belang van op de eerste plaats de ouders, vind ik het uiterst belangrijk dat
er helderheid voor iedereen komt over de casuïstiek. Hoewel de focus momenteel ligt
op de ouders wiens leven overheerst wordt door een zorgvragend kind, hoop ik dat deze
discussies ook duidelijkheid geven aan ouders op wie beperkter een beroep wordt gedaan
door de zorgvraag van hun kind.
Ik heb verder de oproep gekregen om een onafhankelijke deskundige commissie in te
stellen om casuïstiek te onderzoeken. Dat vind ik in principe een heel goed idee.
Positief is dat die commissie al bestaat en dus nu al benaderd kan worden.
Dit is de geschilleninstantie Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).
De SKGZ is onafhankelijk en heeft de juiste kennis en expertise. In de Zorgverzekeringswet
is bepaald dat dat de Geschillencommissie zo nodig advies moet vragen aan het Zorginstituut
NL. Van belang is dat alléén SKGZ deze adviezen kan opvragen bij het Zorginstituut
NL. Buiten deze adviesprocedure om kan het Zorginstituut NL niet adviseren over geschillen
tussen verzekerden en zorgverzekeraars. Het Zorginstituut NL kan dus geen adviezen
geven aan individuele verzekerden of zorgverzekeraars.
De SKGZ geeft een bindend advies. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat wat hen betreft
de relatie tussen ouders en zorgverzekeraars niet verstoord wordt door het feit dat
ouders uitspraak vragen van de SKGZ. Ik roep ouders dan ook op om, als zij er inhoudelijk
niet uitkomen met hun zorgverzekeraar, hun casus voor te leggen aan de SKGZ. Ik vraag
Per Saldo en Bvikz om vanuit hun rol als belangenbehartiger ouders hierbij te helpen.
Per Saldo en Bvikz kunnen ook namens de ouders klachten indienen. De SKGZ publiceert haar uitspraken (zonder namen en
adressen, inclusief het advies van het Zorginstituut NL) op de website www.kpzv.nl. Langs deze route krijgen álle betrokken partijen (ouders, verpleegkundigen, zorgverzekeraars,
belangenbehartigers, beleidsmakers) helder inzicht in de problematiek.
Enkele uitgangpunten bij het indiceren
Op basis van de geluiden die ik afgelopen tijd gehoord heb wil ik een paar punten
nogmaals onderstrepen.
o Ten eerste, kinderverpleegkundigen moeten altijd autonoom en professioneel indiceren.2 Dat betekent dat zij zich niet mogen laten leiden, beperken of beïnvloeden bij het
indiceren door financiële, rooster-technische of andersoortige belangen of visies
van andere partijen, zoals werkgevers, zorgverzekeraars etc. Kinderverpleegkundigen
moeten vanuit hun eigen rol de zorg-/hulpvraag van kind en gezin in kaart brengen.
Ik heb ook aanbieders van kindzorg thuis (via Branchevereniging Integrale KindZorg,
Binkz) hier nogmaals op gewezen.
o Ten tweede zijn zorgverzekeraars wettelijk verplicht indicaties te toetsen op rechtmatigheid
en doelmatigheid. De indicatiestelling van de verpleegkundige is daarbij leidend.
Idealiter kunnen zorgverzekeraars de indicaties overnemen, maar door voorkomende ongewenste
praktijkvariatie bij indicatiestellingen zien zorgverzekeraars zich gedwongen voelen
kritisch mee te kijken. Dat begrijp ik. Voor een pgb gold en geldt dat een budgethouder
voor het leveren van de geïndiceerde zorg kan kiezen voor formele en/of informele
zorgverleners. Informele zorgverleners kunnen ook ouders zijn. Zij verrichten dan
dus geïndiceerde zorg en worden daarvoor betaald. Ouders verrichten uiteraard daarnaast
ook altijd, onbetaald, vrijwillig (dus buiten het pgb), zorg die niet geïndiceerd
is, vanwege hun ouderlijke rol. Het is tegelijkertijd te kort door de bocht als men
aangeeft dat zorg die ouders leveren nooit onder de verzekerde zorg kan vallen. Ik heb dit ook besproken in het overleg met
betrokken partijen.
o Ten derde is en blijft er, los van de discussies over ouderlijke zorg, behoefte aan
de verbetering van de van de indicatiestellingen. Bij indicaties is er sprake van
ongewenste praktijkvariatie. Dat geldt voor indicatiestelling in de wijkverpleging
in het algemeen en ook voor kindzorg thuis in het bijzonder. De Handreiking Kindzorg
gaat naar verwachting bijdragen aan het terugdringen van die ongewenste praktijkvariatie,
meer eenduidigheid in indicatiestelling en betere onderbouwing door de indicerend
verpleegkundigen. Dat is in het belang van alle ruim 10.000 kinderen die Zvw-kindzorg
thuis ontvangen (waarvan in 2019 ongeveer 1.950 kinderen met een Zvw-pgb) of kinderen
die in de toekomst die zorg zullen ontvangen.
o Ten vierde moeten we in de discussies in het oog houden dat er uiteraard een groot
verschil is tussen kinderen die zelfredzaam kunnen worden en de relatief kleine, maar
zeer kwetsbare groep kinderen die nooit zelfredzaam zal zijn. Bij kinderen waar naar
(meer) zelfredzaamheid toegewerkt kan worden, is het belangrijk om daar op in te zetten.
Daar heeft ieder kind recht op. En als (meer) zelfredzaamheid dan inderdaad bereikt
wordt, heeft dat door de tijd gevolgen voor het aantal uren dat geïndiceerd zal worden.
Ook kan het voorkomen dat een kind op een bepaald moment, bijvoorbeeld op een bepaalde
leeftijd, liever heeft dat een andere persoon dan de eigen ouder zorg verleent. Ook
dat kan financiële consequenties hebben. Daar moeten ouders op gewezen worden. Het
belang van het kind moet altijd voorop blijven staan.
o Ten slotte is het belangrijk om te beseffen dat zelfs met een verduidelijkte terminologie
er altijd lastige situaties zullen blijven voorkomen. In die gevallen wil ik partijen
vragen de ruimte te zoeken om passende oplossingen af te spreken.
Pas op de plaats bij indiceren en financieren van lopende indicaties
Indicatiestelling is aan de kinderverpleegkundigen en financieren aan de zorgverzekeraars.
Daarom heb ik V&VN en ZN gevraagd welke invulling zij kunnen geven aan uw verzoek
om een pas op de plaats te maken in de wijze van indiceren en financieren. Uitgangspunt
is dat, in afwachting van de Handreiking Kindzorg, er geïndiceerd dient te worden
op basis van de geldende wet- en regelgeving.
ZN heeft namens haar leden aan mij nogmaals aangegeven dat er geen sprake is van «oude»
of «nieuwe» wet- of regelgeving; de basis was en is nog steeds het Normenkader (2014),
het Begrippenkader Indicatieproces (2019) en de Bestuurlijke Afspraken Zvw-pgb. De
huidige controles vinden plaats op basis van de ervaringen en inzichten die de afgelopen
5 jaar zijn opgedaan bij de beoordeling van indicaties voor PGB. Verder gaf ZN aan
dat het onverstandig is om een generieke maatregel te nemen voor alle kinderen die
een pgb hebben voor kindzorg thuis. Sommigen kinderen zullen een toe- of afnemende
zorgvraag hebben, en dan is een aangepaste indicatie/toekenning juist heel wenselijk.
De pas op de plaats moet vooral gezocht worden in het snel krijgen van helderheid
over en het oplossen van de casuïstiek. Daar wordt nu door partijen samen hard aan
getrokken. ZN en zorgverzekeraars vinden het van groot belang, en dat deel ik, dat
de beroepsgroep en het Zorginstituut NL snel verdere stappen zetten in het verduidelijken
van de terminologie.
V&VN heeft aangegeven dat dat de indicatiesstelling nu discussie oplevert juist omdat
de uitleg van de gehanteerde begrippen niet helder is en er daardoor gebrek aan eenduidigheid
ontstaat. Het is daarom van belang dat de beroepsgroep blijft werken aan het zo spoedig
mogelijk wegnemen van die onduidelijkheden in de beroepsnorm (half november naar verwachting
gereed). Ik verwacht dat de aangekondigde duiding van het Zorginstituut NL (half oktober
beschikbaar) daarbij gaat helpen.
Informatie over stukken
Zodra ik meer informatie heb over de voortgang van de gezamenlijke aanpak van Bvikz,
Per Saldo en ZN van de casuïstiek, de notitie van het Zorginstituut NL en de Handreiking
van V&VN zal ik uw Kamer informeren. Naar verwachting zal dat in november zijn.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.