Brief regering : Fiche: Zesde wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied van belastingen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2929 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 oktober 2020
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling EU Agenda en Actieplan Drugs 2021–2025 (Kamerstuk 22 112, nr. 2928)
Fiche: Zesde wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied van belastingen
Fiche: Kapitaalmarkten Herstelpakket – Wijziging richtlijn markten voor financiële
instrumenten om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie (Kamerstuk
22 112, nr. 2930)
Fiche: Kapitaalmarkten Herstelpakket – Wijziging Prospectusverordening om bij te dragen
aan het herstel van de COVID-19-pandemie (Kamerstuk 22 112, nr. 2931)
Fiche: Kapitaalmarkten Herstelpakket – Wijziging Securitisatieverordening om bij te
dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie (Kamerstuk 22 112, nr. 2932)
Fiche:Kapitaalmarkten Herstelpakket – Wijziging verordening kapitaalvereisten om bij
te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie (Kamerstuk 22 112, nr. 2933)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Fiche: Zesde wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied van belastingen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve
samenwerking op het gebied van de belastingen
b) Datum ontvangst Commissiedocument
15 juli 2020
c) Nr. Commissiedocument
COM(2020) 314
d) EUR-lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1596100656625&uri=C…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2020) 130 samenvatting
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52020SC01…
SWD(2020) 131 het gehele document
https://ec.europa.eu/transparency/regdoc/rep/10102/2020/EN/SWD-2020-131…
f) Behandelingstraject Raad
Economische en Financiële Raad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis
115 VWEU en 113 VWEU
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Unanimiteit
j) Rol Europees Parlement
Raadpleging
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De Commissie heeft de 6e wijziging gepubliceerd van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied
van belastingen (ook wel bekend onder de afkorting «DAC»1), die ziet op het uitwisselen van fiscale informatie tussen de EU-lidstaten.2 De richtlijn heeft sinds zijn conceptie in 2011 al vijf uitbreidingen gehad, waarvan
de automatische uitwisseling van bankgegevens3, rulings
4 en mogelijk agressieve grensoverschrijdende fiscale planningsconstructies5 de meest in het oog springende zijn. Het onderliggende richtlijnvoorstel staat in
het teken van het verplichten van digitale platformen om fiscale informatie over hun
gebruikers te verstrekken, en de uitwisseling van deze gegevens tussen de belastingautoriteiten
van de EU-lidstaten. Verder worden enige wijzigingen voorgesteld ter verbetering van
de werking van de bestaande artikelen in de richtlijn. Hieronder wordt eerst ingegaan
op de uitwisselingsverplichting voor digitale platformen en daarna op de overige verbeteringen
van de richtlijn.
Uitwisselingsplicht voor digitale platformen
De verwachte groei van de platformeconomie6 betekent dat een steeds grotere groep belastingplichtigen inkomen verkrijgt via digitale
platformen. De kans bestaat dat een deel van de gebruikers van deze digitale platformen
de verworven inkomsten niet, onjuist en/of onvolledig aangeeft. Handhaving door belastingdiensten
is ingewikkeld, omdat deze niet over contra-informatie beschikken waaruit blijkt dat
inkomen via een platform is verworven. Dit levert een risico op van uitholling van
het bestaande systeem van inkomensheffing. De platformeconomie is een internationaal
fenomeen. Internationale samenwerking is daarom van groot belang om tot een effectieve
aanpak te komen. Daarbij komt dat sommige internationaal opererende platformen geen
vestiging hebben in Nederland en soms zelfs niet in de Europese Unie, wat tot vragen
leidt over op welke wijze wettelijke verplichtingen kunnen worden opgelegd en hoe
naleving van wettelijke verplichtingen kan worden afgedwongen.
Zowel op OESO-niveau, als op het niveau van de Unie wordt gewerkt aan voorstellen
met betrekking tot een renseigneringsplicht7 met een bijbehorende geharmoniseerde set van gegevens die door alle deelnemende landen
kan worden gebruikt. Door op internationaal niveau minimum informatie-eisen vast te
stellen die gelden voor alle digitale platformen, zowel nationaal als internationaal
opererend, kan vermeden worden dat platformen in elk land aan andere informatieverplichtingen
moeten voldoen. Dit vermindert de administratieve lasten voor platformen en stelt
zeker dat elke deelnemende belastingdienst de noodzakelijke en voor de uitvoering
ter zake dienende informatie ontvangt. Verder biedt een internationaal initiatief
ook meer (rechts)zekerheid aan zowel de platformen, als de platformgebruikers aan
welke belastingverplichtingen zij dienen te voldoen.
OESO modelrules versus DAC 7
Omdat de platformeconomie een internationaal fenomeen is, is internationale samenwerking
van groot belang om tot een eerlijke en doeltreffende belastingheffing te komen. Om
deze reden heeft de OESO op 3 juli jl. een modelvoorschrift8 gepubliceerd, dat digitale platformen verplicht om informatie te verzamelen over
de inkomsten die worden gerealiseerd door aanbieders van verhuur van onroerend goed
en diensten via platformen en om deze informatie te verstrekken aan nationale belastingdiensten.
Het onderliggende richtlijnvoorstel bouwt voort op dit OESO-voorstel en ziet daarbij
ook op de verkoop van goederen, investeringen en leningen in de context van crowdfunding.
Om het systeem van gegevensuitwisseling goed te laten functioneren, is het van belang
dat alle digitale platformen, ongeacht of deze in of buiten de EU zijn gevestigd,
gegevens verstrekken. Daarom stelt de Commissie voor dat de digitale platformen die
niet in de EU zijn gevestigd, zich moeten registreren in één van de lidstaten. Alle
relevante gegevens worden vervolgens door het digitale platform aan deze lidstaat
verstrekt, waarna die lidstaat de informatie doorgeeft aan de overige betrokken lidstaten.
De Commissie laat de wijze van monitoring en afdwinging van registratie over aan de
nationale handhavingsinstrumenten van de lidstaten.
Voorgestelde verbeteringen van de Administratieve Samenwerkingsrichtlijn
De Commissie heeft in 2019 de werking van de bestaande administratieve samenwerkingsrichtlijn
geëvalueerd. Uit deze evaluatie kwamen enkele tekortkomingen en verbeterpunten, die
in het richtlijnvoorstel zijn meegenomen. Hieronder volgen de belangrijkste onderwerpen:
Noodstop in het geval van een «data inbreuk» in een andere lidstaat: met het oog op
de bescherming van persoonsgegevens van belastingplichtigen, zoals gewaarborgd in
de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG),9 kunnen lidstaten de Commissie verzoeken om de uitwisseling van inlichtingen met een
lidstaat waarin die gegevens niet langer goed zijn beschermd, op te schorten.
Verplicht gebruik van het buitenlandse Tax Identification Number (TIN): voorgesteld wordt bij het verstrekken van de fiscale informatie over de buitenlandse
belastingplichtigen vanaf 1 januari 2023 ook verplicht het TIN van hun woonstaat te
vermelden. Idee hierachter is dat het daarmee gemakkelijker is voor de ontvangende
lidstaat om de informatie te koppelen aan het eigen systeem.
Joint audits: uit de evaluatie is gebleken dat niet alle lidstaten dezelfde interpretatie van de
afgesproken regels over joint audits hebben. Daarom stelt de Commissie verduidelijkingen voor, zodat er een expliciet
en duidelijk wettelijk kader komt voor het uitvoeren van gezamenlijke audits tussen
twee of meer lidstaten.
Ten slotte, stelt de Commissie voor dat dit richtlijnvoorstel uiterlijk 1 januari
2022 in nationale wetgeving moet zijn opgenomen en vanaf dezelfde datum moet worden
toegepast.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft een kwalitatieve analyse gemaakt waarbij de voorstellen zijn afgezet
tegen de volgende drie scenario’s:
1. Status-quo of het basis-scenario: de huidige situatie blijft gehandhaafd;
2. De Commissie treedt op via niet regelgevende wijze, en publiceert een aanbeveling;
3. De Commissie treedt op via regelgevende wijze, via een wetgevingsinitiatief tot wijziging
van specifieke elementen van de richtlijn.
Met het oog op consistentie en doeltreffendheid concludeert de Commissie dat een wetgevingsinitiatief
het beste scenario is. Regelgeving op EU-niveau creëert een gelijk speelveld voor
alle lidstaten, relevant voor de verplichte informatie-uitwisseling van digitale platformen.
Bovendien biedt de regelgevende optie het voordeel dat er dan één uniform systeem
in de gehele EU wordt toegepast, wat zowel voor het internationaal opererende bedrijfsleven
als andere belastingdiensten gunstig is.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet is een groot voorstander van meer fiscale transparantie en het bestrijden
van belastingontduiking en -ontwijking.10 In EU-verband is al een aantal maatregelen getroffen op het gebied van automatische
uitwisseling van informatie, zoals de automatische uitwisseling van bankgegevens (DAC2),
van rulings (DAC3), landenrapportages (DAC 4) en Mandatory Disclosure (DAC6).
In het verlengde hiervan is het belangrijk dat ook de informatie over de verkregen
inkomsten uit de platformeconomie met betrokken lidstaten wordt gedeeld.11 De platformeconomie zal naar verwachting blijven groeien terwijl overheden op dit
moment niet over voldoende instrumenten beschikken om zicht te krijgen op de inkomsten
die gebruikers hiermee verwerven. Dit kan uiteindelijk leiden tot uitholling van het
huidige belastingstelsel. Omdat de digitale platformeconomie een sterke internationale
component heeft, is een zo breed mogelijke internationale samenwerking van groot belang.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet staat positief tegenover het uitgangspunt van het voorstel.
Hierbij vindt het kabinet het wel belangrijk dat zoveel mogelijk landen de modelvoorschriften
van de OESO over de uitwisseling van informatie gaan toepassen, omdat daarmee een
zo breed mogelijk gelijk speelveld wordt gerealiseerd. In dit kader is het EU-voorstel
van groot belang. Met het onderliggende richtlijnvoorstel kunnen de EU-lidstaten immers
informatie met elkaar uitwisselen via het bestaande en goed werkende Europese informatie-uitwisselingsnetwerk.
Wel benadrukt het kabinet dat voor een goede werking in de uitvoeringspraktijk het
EU-uitwisselingsmodel zoveel mogelijk gelijkend moet zijn aan het OESO-uitwisselingsmodel.
Dit om te voorkomen dat twee verschillende uitwisselingregimes ontstaan: één rapportage
voor de EU-lidstaten en een andere voor de overige OESO-lidstaten. Dit is zowel onwenselijk
voor platformen als voor belastingdiensten en leidt voor beiden tot disproportioneel
hoge uitvoeringslasten. Het onderliggende richtlijnvoorstel sluit niet één op één
aan bij het OESO-voorstel; zoals genoemd ziet de uitwisselingsplicht van het onderliggende
richtlijnvoorstel, anders dan het OESO-voorstel, ook op informatie omtrent de verkoop
van goederen en investeringen en leningen in de context van crowdfunding.
Het kabinet stelt daarbij de vraag of het op dit moment wenselijk is om ook informatie
over goederen en crowdfunding op te nemen in het voorstel. Inhoudelijk lijkt de verplichting om goederen en crowdfunding binnen de reikwijdte op te nemen nu te snel te gaan. De OESO heeft ervoor gekozen
om beide opties buiten de reikwijdte te houden om de regels efficiënt, gericht en
werkbaar te houden12. Voor de Belastingdienst zal het moeten werken met twee verschillende gegevensuitwisselingsregimes
effect op de uitvoering hebben. Voor wat betreft crowdfunding geldt daarnaast dat er vaak sprake is van leningen of investeringen aan bedrijven
en dat er waarschijnlijk ook niet direct sprake is van puur inkomen. Om deze redenen
heeft het kabinet de voorkeur dat de reikwijdte van DAC 7 zoveel mogelijk overeen
komt met de reikwijdte van de modelvoorschriften van de OESO. Als meer ervaring in
de praktijk is opgedaan over hoe de informatie-uitwisseling met digitale platformen
uitpakt, kan worden overwogen om de reikwijdte in OESO-verband uit te breiden. Ook
de OESO heeft aangegeven dat stapsgewijze uitbreiding in de rede ligt.
Een ander aandachtspunt is de afdwingbaarheid van de informatieplicht voor digitale
platformen die niet in de EU gevestigd of geregistreerd zijn. De Commissie laat de
monitoring van deze plicht over aan de lidstaten. Het zal een uitdaging worden om
niet-geregistreerde digitale platformen die wel actief zijn in de lidstaten op te
sporen. Dit gedeelte van de richtlijn, waaronder de mate van coördinatie tussen de
lidstaten, dient nader uitgewerkt te worden.
Verder verwelkomt het kabinet het noodstop-instrument in het geval er een data inbreuk
plaatsvindt in een andere lidstaat. Op basis van de AVG hebben de lidstaten de plicht
om de belastinggegevens van hun belastingplichtigen te beschermen. Als een andere
lidstaat daartoe niet in staat blijkt te zijn, ligt het voor de hand dat de andere
EU-lidstaten vervolgens geen gegevens meer hoeven te verstrekken totdat het data-lek
gedicht is.
Het kabinet staat minder positief tegenover het voorstel om lidstaten te verplichten
om ook het buitenlandse TIN bij de verstrekking van informatie op te nemen. De toegevoegde
waarde is niet zo groot, maar de invoeringskosten zijn dat wel. Nederland registreert
het buitenlandse TIN niet. Een verplichting daartoe zou een ingrijpende omschakeling
van de Nederlandse systemen betekenen, en staat in geen verhouding tot het eventuele
voordeel. Aangezien het buitenlandse TIN ingevolge het richtlijnvoorstel moet worden
meegeleverd bij o.a. de uitwisseling over arbeidsinkomsten, pensioenen, eigendom van
en inkomen uit onroerend goed, dienen niet alleen de Belastingdienst, maar ook de
verstrekkers van de gegevens (zoals gemeenten, werkgevers en uitkeringsinstanties)
hun systemen aan te passen. Bovendien is een wettelijke basis nodig voor het uitvragen
van dit nummer. Om de buitenlandse TIN-verplichting te verwerken, zal Nederlandse
wet- en regelgeving aangepast moeten worden.
Tot slot, heeft het kabinet grote twijfels over de haalbaarheid van de voorgestelde
inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022. Met name de uitwisseling van informatie
door digitale platformen betekent zowel voor de Belastingdienst, als voor de platformen
een zeer grote ICT-operatie die naar grote waarschijnlijkheid niet binnen één jaar
kan worden gerealiseerd. Nederland zal zich daarom inzetten voor het uitstellen van
de implementatiedatum.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het Duitse Voorzitterschap wil een politiek akkoord over dit voorstel bereiken tijdens
de komende Economische en Financiële Raad van 4 november. Dit betekent dat er weinig
tijd is om dit richtlijnvoorstel te bespreken. Meerdere lidstaten lijken de voorkeur
te hebben om de verkoop van goederen in de EU-reikwijdte op te nemen. Verder is een
aantal lidstaten, om dezelfde redenen als Nederland, tegen de verplichting van het
gebruik van het buitenlandse TIN. Tenslotte zullen meerdere lidstaten, evenals Nederland,
aangeven dat één jaar tijd voor de implementatie van deze wetgeving en het invoeren
van het vereiste ICT-instrumentarium te beperkt is. Het Europees Parlement heeft zich
tot dusverre nog niet uitgesproken over de wijziging van de richtlijn.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Dit voorstel is gebaseerd op artikel 115 VWEU en op artikel 113 VWEU. Artikel 115
VWEU vormt de rechtsgrondslag voor het vaststellen van richtlijnen voor de onderlinge
aanpassing van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die rechtstreeks
van invloed zijn op de instelling of de werking van de interne markt. Artikel 113
VWEU vormt de rechtsgrondslag voor het vaststellen van bepalingen die betrekking hebben
op de harmonisatie van de wetgevingen inzake de omzetbelasting, de accijnzen en de
andere indirecte belastingen, voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling
en de werking van de interne markt te bewerkstelligen en concurrentieverstoringen
te voorkomen. De voorgestelde rechtsbasis is gelijk aan de via het voorstel te wijzigen
richtlijn. Het kabinet acht dit de juiste rechtsbasis.
b) Subsidiariteit
Het voorstel wordt door het kabinet positief beoordeeld op subsidiariteit. Het richtlijnvoorstel
ziet op de informatieplicht voor digitale platformen met als doelstelling om een zo
goed mogelijk fiscaal inzicht te verkrijgen in de inkomsten van Nederlandse belastingplichtigen.
Platformexploitanten verlenen voornamelijk diensten met een grensoverschrijdend karakter.
Aangezien de rapportageverplichting ten aanzien van inkomsten afkomstig uit het gebruik
van digitale platforms in de eerste plaats tot doel heeft dat de belastingautoriteiten
worden geïnformeerd over activiteiten die zich uitstrekken over meer dan één rechtsgebied,
dient een dergelijk initiatief te worden genomen op het niveau van de EU. Zo kan een
uniforme aanpak van het geconstateerde probleem worden gegarandeerd. Daarom is het
EU-niveau het meest aangewezen niveau om de geconstateerde problemen aan te pakken
en de doeltreffendheid en volledigheid van het systeem voor de uitwisseling van inlichtingen
en de administratieve samenwerking te garanderen. Bovendien kan een wijziging van
bestaande EU-regelgeving slechts op EU-niveau plaatsvinden.
c) Proportionaliteit
Het kabinet oordeelt positief over de proportionaliteit, met kanttekeningen. De keuze
om de bestaande administratieve samenwerkingsrichtlijn uit te breiden is proportioneel,
omdat er wordt voortgebouwd op het al bestaande Europese systeem van fiscale informatie-uitwisseling.
Hiermee wordt het doel om meer fiscale informatie uit te wisselen op een geschikte
wijze ingevuld.
Wel betwijfelt het kabinet of de voorgestelde ruimere reikwijdte van de uitwisselingsplicht
voor digitale platformen een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de reikwijdte
die de OESO voorstelt. Het zou er op neer kunnen komen dat er in feite twee uitwisselingssystemen
opgezet moeten worden, waardoor de uitvoeringskosten hoger zullen uitvallen. Hierdoor
gaat het voorgestelde optreden volgens het kabinet verder dan noodzakelijk om het
doel te bereiken.
Verder wordt voorgesteld om het buitenlandse TIN verplicht op te nemen in de informatieverstrekking.
Dit acht het kabinet niet proportioneel, aangezien een ander, minder ingrijpend optreden
mogelijk zou zijn, bijvoorbeeld door de verstrekking van het buitenlandse TIN optioneel
te maken. Door het buitenlandse TIN verplicht op te nemen, zou een complete herziening
vereist zijn van de werkwijze van alle instanties, die fiscale informatie aanleveren
of ontvangen.
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten
a) Consequenties EU-begroting
In de wijziging van deze richtlijn worden geen concrete voorstellen gedaan die financiële
gevolgen hebben voor de EU-begroting. Indien er toch gevolgen zijn voor de EU-begroting,
is het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2014–2020 en het MFK 2021–2027,
en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale
overheden
De Commissie schat de eenmalige kosten voor het opzetten van het ICT-systeem voor
alle lidstaten en de digitale platformen op honderden miljoenen euro’s en de jaarlijkse
kosten op tientallen miljoenen euro’s. Ook voor Nederland zal de implementatie van
de richtlijn kosten met zich meebrengen, die met name zullen komen te liggen bij de
Belastingdienst. Van belang hierbij is om op te merken dat de reikwijdte van het huidige
voorstel voor wijziging van DAC 7 afwijkt van het voorstel van de OESO. Dit heeft
vanuit het uitvoeringsperspectief van de Belastingdienst consequenties, omdat dit
zou kunnen betekenen dat de regelingen separaat van elkaar geïmplementeerd moeten
worden. Dit zou de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst verder doen toenemen.
De verplichte opname van het buitenlandse TIN zal tevens uitvoeringskosten met zich
meebrengen.
Het is op dit moment echter niet goed mogelijk om aan te geven wat de precieze impact
van het voorstel is op de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst. Nederland zal
zich er voor inzetten om deze kosten zo beperkt mogelijk te houden. De uiteindelijke
kosten zullen in ieder geval na aanname door de Economische en Financiële Raad (door
middel van een Uitvoeringstoets) nader in kaart moeten worden gebracht. De uitvoeringstoets
zal daarbij uitwijzen hoe eventuele budgettaire consequenties van dit voorstel ingepast
worden binnen de begroting van het Ministerie van Financiën.
Verder heeft het kabinet grote twijfels over de haalbaarheid van de voorgestelde inwerkingtredingsdatum
van 1 januari 2022. Met name de uitwisseling van informatie door digitale platformen
betekent zowel voor de Belastingdienst als voor de platformen een zeer grote ICT-operatie
die naar grote waarschijnlijkheid niet binnen één jaar kan worden gerealiseerd.
Naar verwachting zullen er meer belastinginkomsten geïnd worden als gevolg van een
beter zicht van de belastingdiensten op de verrichte activiteiten die via digitale
platformen plaatsvinden.
Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Hierbij zal ook worden gekeken
naar de budgettaire consequenties voor decentrale overheden.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
De digitale platformen zullen moeten investeren in een ICT-programma dat alle benodigde
informatie moet verzamelen en vervolgens moet verzenden naar de lidstaat waar het
digitale platform gevestigd of geregistreerd is. De Commissie schat de eenmalige kosten
voor het opzetten van het ICT-systeem voor alle lidstaten en de digitale platformen
op honderden miljoenen Euro’s en de jaarlijkse kosten op tientallen miljoenen Euro’s.
Vermoedelijk zijn er geen financiële baten voor de digitale platformen.
d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden,
bedrijfsleven en burger
De digitale platformen krijgen een verzwaring van de administratieve lastendruk. Daarbij
moet wel gesteld worden dat de huidige administratieve lastendruk vrijwel nihil is
en, in vergelijking met het traditioneel bedrijfsleven, ook na het van kracht worden
van het onderliggende richtlijnvoorstel vermoedelijk nog steeds aan de lage kant zal
zijn. Verder zullen belastingdiensten die informatie verkrijgen van een digitaal platform
deze informatie moeten doorsturen naar de relevante lidstaten. Mocht een digitaal
platform in alle EU-lidstaten actief zijn, dan kan een dergelijke doorverzending leiden
tot een significante lastenverzwaring voor de belastingdiensten.
e) Gevolgen voor concurrentiekracht
De voorgestelde richtlijnwijziging zal geen directe gevolgen hebben voor het Europese
concurrentievermogen.
6. Juridische implicaties
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De richtlijn heeft tot gevolg dat in ieder geval de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen en de Algemene wet inzake rijksbelastingen zullen moeten
worden gewijzigd. Indien het buitenlandse TIN meegeleverd moet gaan worden, zullen
waarschijnlijk nog meer wetten en regels aangepast moeten worden.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om uitvoeringshandelingen vast te
stellen voor de vaststelling van het standaardformulier voor de registratie en identificatie
van digitale platformen die niet in de EU zijn gevestigd en (nog) niet zijn geregistreerd.
Verder wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om uitvoeringshandelingen vast
te stellen over de feedback procedure voor lidstaten, die op basis van de DAC informatie
hebben ontvangen van een andere lidstaat.
Het kabinet kan instemmen met de keuze voor uitvoeringshandelingen, omdat het gaat
om het waarborgen van uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de voorgestelde
richtlijn en in het bijzonder de verplichte automatische inlichtingenuitwisseling
tussen de belastingautoriteiten.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het kabinet heeft grote twijfels over de haalbaarheid van de voorgestelde inwerkingtredingsdatum
van 1 januari 2022. Met name het verwerken van de informatie die de Belastingdienst
van digitale platformen zal ontvangen, betekent een grote ICT-operatie die niet binnen
één jaar kan worden gerealiseerd.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Een evaluatie is wenselijk, omdat op deze manier bezien wordt hoe dit voorstel in
de praktijk uitwerkt.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
a) Uitvoerbaarheid
De Belastingdienst zal bevoegd worden om de informatie van digitale platformen te
ontvangen, en waar nodig door te sturen naar andere lidstaten. De Belastingdienst
heeft op basis van de DAC en voorgaande wijzigingsvoorstellen van de DAC, specifieke
afdelingen die zich bezighouden met het uitwisselen van de fiscale informatie. De
uitbreiding naar de uitwisseling van informatie aangaande digitale platformen zal
bij deze afdelingen worden ondergebracht.
Wel heeft het kabinet grote twijfels over de haalbaarheid van de voorgestelde inwerkingtredingsdatum
van 1 januari 2022. Met name de uitwisseling van informatie door digitale platformen
betekent zowel voor de Belastingdienst als voor de platformen een zeer grote ICT-operatie
die naar grote waarschijnlijkheid niet binnen één jaar kan worden gerealiseerd. Verder
is het voor de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst van belang dat het voorstel
dicht bij het OESO-voorstel blijft.
b) Handhaafbaarheid
De handhaafbaarheid van het voorstel komt toe aan de Belastingdienst. De Commissie
laat het toezicht en vervolging over aan de lidstaten. Het kabinet heeft nog twijfel
over de werkbaarheid van het voorstel om de handhaving van digitale platformen die
niet in de EU zijn gevestigd en zich dienen te registeren, bij de individuele lidstaten
te beleggen. Dit gedeelte van de richtlijn dient nader uitgewerkt te worden. Ook de
mate van coördinatie tussen de lidstaten zal moeten worden meegenomen in de verdere
uitwerking.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Niet van toepassing
Indieners
-
Indiener
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.