Brief regering : Kabinetsreactie inzake regulering cybriden en iPS-chimaeren
34 990 Medische ethiek
Nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 september 2020
In de nota medische ethiek d.d. 6 juli 2018 heb ik aangekondigd dat dit kabinet voornemens
is om cybriden en iPS-chimaeren, beide mens-diercombinaties, te reguleren en dat eerst
nader advies gevraagd zou worden over de wijze waarop.1 In juli 2019 heeft de Gezondheidsraad het gevraagde advies opgeleverd en dat aan
uw Kamer toegezonden.2 In december 2019 ontving ik de gevraagde voorlichting van de Raad van State (bijgesloten).
In deze brief ga ik in op de overwegingen van beide raden en schets ik de visie en
voornemens van het kabinet.
Wat zijn cybriden en iPS-chimaeren?
Cybriden en iPS-chimaeren zijn verschillende soorten mens-diercombinaties. Naast deze
twee zijn er nog anderen. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW)
heeft in een achtergrondstudie bij het advies van de Gezondheidsraad beschreven welke
mogelijk mens-diercombinaties er op dit moment zijn.3
Cybriden komen tot stand door de kern van een normale menselijke cel, met daarin het
DNA, in te brengen in een ontkernde eicel van een dierlijke soort, zogenaamde celkerntransplantatie.
Deze hieruit ontstane cel groeit uit tot een embryo met daarin voor 99% menselijk
DNA (namelijk in de celkern) en 1% dierlijk DNA (namelijk in de mitochondriën, de
energiefabriekjes van de cel). De kans dat een cybride kan uitgroeien tot een individu,
dus levensvatbaar is, is nihil.
Een iPS-chimaera ontstaat door het samenvoegen van menselijke geïnduceerde pluripotente
stamcellen (iPS-cellen4) met een dierlijk embryo, waardoor een embryo met deels menselijke cellen ontstaat.
Beide mens-diercombinaties zijn nog niet gereguleerd in de huidige wetgeving en daardoor
zijn alle handelingen ermee nu vrij.
De Embryowet stelt wel grenzen aan twee andere vormen van mens-diercombinaties, namelijk
hybriden en chimaeren. Hybriden ontstaan door de versmelting van een eicel en zaadcel
van twee verschillende soorten. In de natuur komen hybriden ook voor, zoals een muilezel
die ontstaat uit de paring van een ezelin met een paardenhengst.
De reeds in de Embryowet gereguleerde chimaeren ontstaan door het mengen van embryonale
cellen van verschillende individuen of soorten. Ook chimaeren komen in de natuur voor,
maar dan alleen binnen de soort (ook bij de mens): in de baarmoeder kunnen twee embryo’s,
ontstaan uit de bevruchting van twéé eicellen, versmelten tot één embryo, welke daardoor
bestaat uit cellen met twee verschillende DNA-profielen. Artikel 25, onderdeel b,
van de Embryowet stelt grenzen aan handelingen met chimaeren, maar iPS-chimaeren vallen
niet onder de reikwijdte van deze bepaling, omdat er geen menselijke embryonale cellen
gebruikt worden bij het tot stand brengen ervan.
Vraagstelling
Handelingen met de twee ongereguleerde mens-diercombinaties zijn nu vrij, terwijl
aan handelingen met andere mens-diercombinaties grenzen zijn gesteld. Dat is voor
het kabinet een onwenselijke situatie en dus heb ik in de nota medische ethiek aangekondigd
dat het kabinet ook cybriden en iPS-chimaeren wil reguleren. Voor de vraag op welke
wijze en onder welke voorwaarden deze regulering het beste vormgegeven kan worden,
heb ik eerst de Gezondheidsraad om advies gevraagd en daarna de Raad van State om
een voorlichting.
Advies Gezondheidsraad
De Gezondheidsraad (hierna: de raad) heeft voor zijn advies gebruik gemaakt van een
factsheet met de stand der wetenschap van de Koninklijke Nederlandse Akademie van
Wetenschappen (KNAW) en een rapport met lessen voor de maatschappelijke dialoog van
het Rathenau Instituut. De raad gaat in op de medisch-wetenschappelijke noodzaak van
onderzoek met cybriden en iPS-chimaeren, de ethische en maatschappelijke aspecten
en komt met een voorstel voor regulering.
Medisch-wetenschappelijke noodzaak
Cybriden leken aanvankelijk een aantrekkelijk alternatief voor onderzoek met menselijke
embryo’s, mede in het licht van het verbod in Nederland om embryo’s speciaal voor
onderzoek tot stand te brengen. Een van de ideeën was om er patiënteigen pluripotente
stamcellen mee te genereren onder andere met het oog op mogelijke toepassingen in
de regeneratieve geneeskunde. De techniek bleek echter gecompliceerder dan gedacht
en met de komst van iPS-cellen is er nu een eenvoudiger methode om patiënteigen stamcellen
te verkrijgen. De raad constateert dan ook dat cybriden primair relevant zijn voor
fundamentele kennisvermeerdering, maar dat ze geen grote rol van betekenis spelen
in het huidige wetenschappelijke onderzoek.
iPS-chimaeren zijn er in vele variaties en gradaties, afhankelijk van hoe de twee
celpopulaties gemengd zijn. Daardoor zijn (iPS-)chimaeren een verzamelnaam voor een
veelheid aan ongelijksoortige entiteiten. Een voorbeeld van een gelijkmatige menging
is het samenbrengen van pluripotente celpopulaties van ratten en muizen – die genetisch
sterk op elkaar lijken – in een vroeg stadium van de embryonale ontwikkeling, waardoor
beide celpopulaties even veel kans hebben om bij te dragen aan het organisme. Een
voorbeeld van een chimaera waarbij een van de twee celpopulaties weinig bijdraagt
aan het ontstane organisme ontstaat door het injecteren van menselijke stamcellen
in een reeds groeiende foetus van een schaap; doordat mens en schaap genetisch verder
uit elkaar staan en doordat de menselijke stamcellen worden toegevoegd aan een zich
reeds ontwikkelende foetus, hebben de menselijke stamcellen minder kans om bij te
dragen aan een orgaan of weefsel in het later volgroeide schaap. Onderzoek met iPS-chimaeren
is er dus in vele soorten en maten en is in dit stadium nog vooral fundamenteel. Soms
is het onderzoek enkel gericht op het verkrijgen van kennis over ontwikkelingsbiologie
en soms op klinische toepassingen in de (verre) toekomst, zoals het kweken van menselijke
organen in dieren. Of die belofte van het kweken van menselijke organen in dieren
kan worden waargemaakt is volgens de raad erg onzeker, gezien de grote technische
uitdagingen die er nog liggen op het gebied van effectiviteit en veiligheid. Daarmee
zijn iPS-chimaeren op dit moment vooral van waarde voor het bestuderen van embryonale
ontwikkeling en van de ontwikkelpotentie van stamcellen en voor het ontwikkelen en
testen van celtherapieën (eveneens een klinische toepassing).
Ethische en maatschappelijke aspecten
De raad constateert dat mens-diercombinaties (en andere nieuwe entiteiten) niet gemakkelijk
passen in de ons vertrouwde, dichotome, categorieën – in dit geval mens of dier. Ze
zijn onderdeel van een bredere ontwikkeling in de biotechnologie die leidt tot nieuwe
entiteiten, zoals embryo-achtige entiteiten, organoïden en geslachtscellen uit het
lab. Dat maakt het denken erover complex. De raad heeft hierin structuur gebracht
door de ethische argumenten op een rij te zetten die een rol kunnen spelen bij de
vraag of mens-diercombinaties aanvaardbaar zijn of niet. Samengevat betreft het de
volgende argumenten:
– De mate van (on)natuurlijkheid; de waarde van dit argument bevindt zich vooral in
het herkennen van morele intuïties die in het spel zijn, spontane reacties of iets
deugt of niet. Het is zaak deze morele intuïties nader te onderzoeken.
– (Menselijke) waardigheid; hoe meer menselijk de mens-diercombinatie is, des te meer
waardigheid en daarmee des te meer beschermwaardigheid de entiteit toekomt. Handelingen
die wij verrichten met mens-diercombinaties vragen om een zekere mate van respect
en mogen geen afbreuk doen aan onze waardigheid als personen.
– Dierethiek; ook dieren komt een bepaalde mate van waardigheid toe omdat zij een zekere
intrinsieke waarde hebben. De raad is van mening dat die waardigheid toeneemt naarmate
de diersoort meer zelfbewustzijn heeft. Bovendien dient bij volgroeide dieren het
dierenwelzijn gerespecteerd te worden.
– De waarde van het onderzoek (social value); daarbij gaat het om zowel proportionaliteit
(weegt het belang van het onderzoek op tegen de nadelige gevolgen, de belasting en
(gezondheids)risico’s voor mens en dier?), als om subsidiariteit (is er geen minder
belastende aanpak voorhanden?). Een beoordeling van proportionaliteit en subsidiariteit
heeft altijd een beperkte houdbaarheidsdatum, omdat zowel de beloften als de alternatieven
aan verandering onderhevig zijn.
De raad stelt dat geen van deze waarden of argumenten de doorslag geeft en dat het
gaat om een complexe weging.
Toegepast op cybriden constateert de raad dat ze sterk lijken op menselijke embryo’s
en dat hen daarmee een hoge mate van menselijke waardigheid toekomt. Het gebrek aan
levensvatbaarheid vermindert de beschermwaardigheid weer. De aanvaardbaarheid van
onderzoek met cybriden hangt af van de doelen die ermee nagestreefd worden en de alternatieven
die daarvoor voor handen zijn. Hoewel de beloften op dit moment beperkt lijken, ziet
de raad onvoldoende reden om onderzoek met cybriden in het geheel te verbieden of
sterker te beperken dan onderzoek met menselijke embryo’s.
Bij de weging voor iPS-chimaeren is er niet één waarde die de doorslag geeft, omdat
deze entiteiten zo sterk variëren; de weging hangt af van het doel dat ermee nagestreefd
wordt en van de samenstelling en het ontwikkelingsstadium ervan. Daarbij is de mate
van vermenselijking relevant; de hoeveelheid menselijke cellen en de functie die de
menselijke cellen vervullen. Bij volgroeide chimaeren die voornamelijk dierlijk zijn,
speelt dierenwelzijn een grote rol. Daarbij dient een balans gevonden te worden tussen
de mate van zelfbewustzijn en het kiezen van de meest representatieve diersoort teneinde
het diergebruik zo laag mogelijk te houden. Gebruik van dieren die als persoon beschouwd
moeten worden (primaten), acht de raad in geen enkel geval te rechtvaardigen.
Concluderend meent de raad dan ook dat elke mens-diercombinatie om een eigenstandige
afweging vraagt. Dit sluit aan bij de bevindingen van het Rathenau Instituut: mensen
zijn meestal niet principieel voor of tegen mens-diercombinaties en vinden een weging
van waarden noodzakelijk.
Voorstel voor regulering
Omdat elk wetenschappelijk onderzoek en elke (mogelijke) klinische toepassing met
mens-diercombinaties om een eigenstandige beoordeling van de morele aanvaardbaarheid
vraagt, stelt de raad een vorm van regulering voor die hierbij aansluit. Bovendien
signaleert de raad dat regulering beter toegesneden zou moeten zijn op nieuwe wetenschappelijke
ontwikkelingen. Verwacht mag worden dat nieuwe mens-diercombinaties, of andere ethisch
en maatschappelijk controversiële biotechnologische entiteiten, worden ontwikkeld
en het huidige systeem van wetgeving daarop onvoldoende kan inspelen. Tot slot merkt
de raad op dat aan cybriden en iPS-chimaeren geen menselijke geslachtscellen of embryo’s
te pas komen, waardoor ze niet onder de reikwijdte van de Embryowet vallen. Deze toch
(al dan niet tijdelijk) onderbrengen in de Embryowet zou dan ook de reikwijdte van
deze wet oprekken, wat niet de voorkeur van het merendeel van de commissie heeft.
Op grond van deze overwegingen adviseert de raad als volgt:
– Een aparte regeling voor controversiële biotechnologische entiteiten,
– die toekomstbestendig is doordat duidelijk is dat nieuwe ontwikkelingen onder de reikwijdte
van deze wet vallen en
– die flexibel is doordat elke entiteit een eigenstandige beoordeling krijgt op basis
van de beschikbare feiten over nut, bezwaren en alternatieven op dat moment.
– De beoordeling vindt plaats aan de hand van een nader uit te werken toetsingskader
door een nader aan te wijzen instantie.
– Het periodiek voeren van een maatschappelijke dialoog helpt om morele intuïties van
het publiek nader te onderzoeken en achterliggende waarden te expliciteren.
De reikwijdte van de regeling voor controversiële biotechnologisch entiteiten behoeft
volgens de raad nadere uitwerking. In elk geval moet het gaan om alle embryonale mengvormen
tussen mens en dier (momenteel hybriden, chimaeren en cybriden, maar in de toekomst
mogelijk andere) en embryo-achtige entiteiten die niet worden gekwalificeerd als menselijk
embryo. Buiten de regeling vallen volgroeide dieren, waarbij na de geboorte menselijk
materiaal is ingebracht. Nadere keuzes zijn hierin te maken, bijvoorbeeld over de
vraag of genetische modificatie onder de regeling zou moeten vallen.
De raad adviseert om bij het uitwerken van de regeling aan te sluiten bij de reeds
bestaande ruimte die de Embryowet biedt voor bepaald onderzoek, zodat dat type onderzoek
binnen die grenzen zonder toetsing uitgevoerd mag worden. Specifiek gaat het om:
– hybriden mogen enkel tot stand worden gebracht, maar het meercellig stadium niet bereiken;
– bij chimaeren is toetsing alleen nodig voor onderzoek waarbij deze langer dan 14 dagen
ontwikkeld worden en/of ingebracht worden in een baarmoeder;
– voor cybriden geldt de analogie met humane embryo’s en daarvoor is toetsing altijd
nodig.
De raad geeft tevens uitgangspunten mee als basis voor het toetsingskader en benadrukt
dat dit verdere uitwerking behoeft. Deze uitgangspunten zijn als volgt:
– het onderzoek moet social value hebben;
– het onderzoek moet voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit;
– veiligheid: risico’s voor mens, dier en milieu moeten beoordeeld en meegewogen worden;
– dierenwelzijn moet gegarandeerd zijn;
– er wordt aantoonbaar rekening gehouden met de waardigheid en beschermwaardigheid van
de entiteit.
Tot slot verwijst de raad naar de handreikingen van het Rathenau Instituut voor het
faciliteren van de maatschappelijke dialoog. Daarin heeft niet alleen de overheid
een rol te nemen, maar ook wetenschappers en de samenleving. Het doel van de dialoog
is dat morele intuïties en overwegingen van het publiek meegenomen worden in het formuleren
van ethische richtlijnen.
Voorlichting Raad van State5
De Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) oordeelt dat het
nog te vroeg is om nieuw biotechnologisch onderzoek volledig te reguleren, mede gelet
op de onzekerheden en onvoorspelbaarheid van de ontwikkelingen en gelet op het beperkte
onderzoek dat nu in Nederland lijkt plaats te vinden. De Afdeling constateert dat
een gestructureerd en periodiek overzicht van de stand van zaken van het wetenschappelijk
onderzoek in Nederland ontbreekt, waardoor de noodzaak tot regulering van nieuwe biotechnologische
ontwikkelingen moeilijk te beoordelen is. Kortom, de Afdeling meent dat verdere informatie
nodig is om te kunnen beoordelen of en hoe tot regulering van (nieuwe) biotechnologische
entiteiten over gegaan moet worden.
Gezien de complexe medisch-ethische afwegingen die moeten worden gemaakt, acht de
Afdeling het niet voor de hand liggen om nu te volstaan met een regeling die uitsluitend
in algemene waarborgen voorziet. Hoezeer de Afdeling ook begrip heeft voor de wens
om grip te krijgen op de ontwikkelingen, acht zij het nu nog niet mogelijk om duidelijke
regels of richtsnoeren voor de te maken medisch-ethische afwegingen te formuleren.
Bovendien wijst de Afdeling op de impliciete boodschap van de flexibele regulering
zoals voorgesteld door de Gezondheidsraad: dat dit soort onderzoek in beginsel is
toegestaan. Het uitgangspunt van de Embryowet is daarentegen dat onderzoek met embryo’s
en de daarin gereguleerde mens-dier combinaties in beginsel niet is toegestaan, tenzij
aan specifieke voorwaarden is voldaan.
De Afdeling acht het raadzaam om in de Embryowet voorlopig alsnog een verbod op te
nemen om cybriden zich langer dan veertien dagen te laten ontwikkelen of in een mens
of dier in te brengen, zoals in een eerder wetsvoorstel onder het vorige kabinet was
voorgesteld. Eenzelfde verbod adviseert de Afdeling voor iPS-chimaeren en embryo-achtige
entiteiten. De Afdeling meent dat hiermee huidige ontwikkelingen in het onderzoek
in Nederland niet in de weg worden gestaan.
Ondertussen kan, zoals voorgesteld door het Rathenau Instituut en de Gezondheidsraad,
de maatschappelijke dialoog over dit vraagstuk worden gevoerd.
Samengevat roept de Afdeling op om expliciet stil te staan bij de volgende aspecten:
– de keuze van de wetgevingsmodaliteit en de normerende werking die daarvan uit gaat;
– de mate van betrokkenheid van de wetgever in formele zin bij de totstandkoming, uitvoering
en besluitvorming over het te regelen onderwerp;
– indien gekozen wordt voor een toetsingscommissie, de mate waarin het meegegeven toetsingskader
meer algemeen of meer kaderend en toegespitst is voor de te maken afwegingen;
– de mate waarin er zicht is op de huidige en toekomstige wetenschappelijke ontwikkelingen
in binnen- en buitenland, op basis waarvan de noodzaak tot regulering van nieuwe ontwikkelingen
kan worden beoordeeld;
– het dilemma van niet reguleren, maar daarmee alle onderzoek met nog niet gereguleerde
entiteiten vrijlaten, versus reguleren, terwijl nog onduidelijk en onzeker is welke
grenzen gesteld moeten worden.
Kabinetsstandpunt en voornemens
Wenselijkheid tot regulering
Het kabinet is van mening dat cybriden en iPS-chimaeren regulering behoeven en heeft
de vraag gesteld hoe dit het beste te doen. De Gezondheidsraad bevestigt in zijn advies
de wenselijkheid om grenzen te stellen aan handelingen met deze entiteiten door erop
te wijzen dat het om entiteiten gaat waaraan ethische aspecten verbonden zijn, onder
andere rond (menselijke) waardigheid en dus beschermwaardigheid. Ook uit het publieksonderzoek
van het Rathenau Instituut komt naar voren dat mensen deze ontwikkelingen controversieel
vinden, hoewel de meeste mensen geen principiële bezwaren hebben en menen dat een
weging van belangen nodig is. Ook daaruit blijkt dat regulering wenselijk wordt geacht.
Aard van de regeling
De Gezondheidsraad heeft een voorstel gedaan voor hoe de regeling eruit kan zien en
heeft daarbij tevens aangegeven dat bepaalde aspecten nadere uitwerking behoeven.
Ook de Afdeling van de Raad van State heeft benadrukt dat belangrijke vragen nog onbeantwoord
zijn, waardoor het naar haar mening te vroeg is om tot regulering over te gaan. Ik
heb daarom ambtelijk opdracht gegeven om een en ander nader uit te werken in samenwerking
met de relevante veldpartijen. Zodoende kan een volgend kabinet op basis van alle
benodigde informatie definitief beslissen over de aard van de regulering. Hieronder
ga ik nader in op de elementen die nader uitgewerkt zullen worden, namelijk de aard
van het huidige en voorziene onderzoek, de reikwijdte die de regeling zou moeten hebben,
hoe een toetsingskader eruit zou moeten zien en hoe verdere maatschappelijke dialoog
vormgegeven zou kunnen worden.
Aard van het onderzoek
Inzicht in de aard van het onderzoek dat voorzien wordt, geeft helderheid over het
belang dat gediend is bij de geboden ruimte voor onderzoek met cybriden en (iPS-)chimaeren.
In samenwerking met de collega’s van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(OCW) zal het onderzoeksveld hierop bevraagd worden.
Reikwijdte van de regeling
De Afdeling heeft terecht een aantal vragen opgeworpen, die beantwoording behoeven:
wat is de behoefte van het onderzoeksveld, wat is nodig om te kunnen anticiperen op
nieuwe ontwikkelingen, hoe kunnen we bepalen welke nieuwe ontwikkelingen wel of niet
regulering behoeven? Ook voor de raad was de reikwijdte van de regeling een vraagstuk
dat meer tijd vroeg dan hen gegeven was voor de advisering. Eveneens in samenwerking
met de collega’s van het Ministerie van OCW en andere relevante departementen, zal
het onderzoeksveld ook hierop bevraagd worden. Tevens wordt bezien in hoeverre de
factsheet van de KNAW gedetailleerdere uitwerking behoeft. Op basis van deze informatieverzameling
kan het volgende kabinet een besluit nemen over de reikwijdte van de nieuwe regeling.
Toetsingskader
In lijn met de Afdeling zie ik de wenselijkheid van een gedegen kaderend en toegespitst
toetsingskader, waarvoor dus nadere uitwerking noodzakelijk is. Op basis van de reeds
bestaande toetsingskaders uit de medisch ethische wetgeving en met behulp van experts
op het terrein van medisch ethische en dier-ethische toetsing kan scherp gesteld worden
welke onderdelen nodig zijn en in hoeverre dat volstaat voor een toegespitst kader.
Maatschappelijke dialoog
Ik heb al eerder aangekondigd een maatschappelijke dialoog te faciliteren over het
kweken van menselijke organen in dieren. De aanbevelingen van het Rathenau Instituut
zijn van belang voor deze dialoog. Zoals de Gezondheidsraad aangeeft is bij deze controversiële
entiteiten vaak sprake van morele intuïties die om nadere diepgang vragen om te zien
welke morele waarden hieronder liggen. De uitkomsten van de dialoog zijn dan ook mede
van belang voor het op te stellen toetsingskader en de werkwijze van de toetsingscommissie,
die immers geacht wordt de ethische aspecten en relevante waarden te wegen. Momenteel
vormt zich een consortium onder leiding van het Rathenau Instituut dat deze dialoog
wil faciliteren. Met de resultaten hiervan kan het volgende kabinet zijn voordeel
doen.
Afrondend
Ik ben zowel de Gezondheidsraad als de Afdeling Advisering van de Raad van State zeer
erkentelijk voor hun inzichten en overwegingen. Hoewel de Gezondheidsraad en de Afdeling
in hun standpunten ogenschijnlijk nogal uiteen lijken te liggen, meen ik dat beiden
belangrijke inzichten en aandachtspunten naar voren hebben gebracht. Op basis van
beider inbreng en van de nadere uitwerking die ambtelijk met belanghebbenden en experts
zal plaatsvinden, kan een volgend kabinet een goed geïnformeerd besluit nemen.
Hoewel de totstandkoming van een nieuwe regeling nog enige tijd in beslag zal nemen,
heb ik er vertrouwen in dat het wetenschappelijke veld prudent zal omgaan met deze
situatie waarin regulering op sommige punten ontbreekt, zoals dat tot dusverre het
geval is geweest.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport