Brief regering : Stand van zaken COVID-19
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 543 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 september 2020
1. Inleiding
Het coronavirus is inmiddels al ruim een half jaar onder ons. Na de eerste golf van
besmettingen in maart en april, die het leven kostte aan ruim 6.000 Nederlanders en
een ongekend beslag legde op de (ziekenhuis)zorg in ons land, kwamen we vanaf mei
tijdelijk in iets rustiger vaarwater. De laatste weken is het aantal besmettingen
echter weer snel opgelopen. Zodanig zelfs dat het nodig bleek om in een aantal regio’s
aanvullende maatregelen te nemen. In mijn brief van 18 september heb ik uw Kamer daarover
geïnformeerd1. Om te voorkomen dat het aantal besmettingen verder toeneemt, het aantal COVID-19
patiënten in de ziekenhuizen verder oploopt en er nog meer maatregelen nodig zijn
is het van belang dat we ons aan de basisregels moeten blijven houden: werk zoveel
mogelijk thuis, was regelmatig je handen, houd anderhalve meter afstand, vermijd drukte
en laat je testen bij klachten.
Dat het aantal besmettingen oploopt komt doordat we het steeds moeilijker vinden om
ons aan de maatregelen te houden. Dat is natuurlijk logisch, want het is heel menselijk
om dicht bij elkaar te willen zijn. Maar het is toch echt nodig dat we voorlopig afstand
bewaren. Door maatregelen waar mogelijk regionaal te nemen in plaats van landelijk,
zoals in het begin van de coronacrisis, zorgen we er in ieder geval voor dat mensen
in regio’s waar het wel goed gaat niet onnodig belast worden. Daarnaast zetten we
steeds meer in op communicatie naar specifieke doelgroepen, zoals jongeren, jongvolwassenen,
mensen met een migratie-achtergrond, ouderen en mensen met een beperking. Hiermee
willen we vanuit de overheid iedereen maximaal ondersteunen om de maatregelen vol
te houden.
Dat dit een heel ingrijpende situatie is voor individuele Nederlanders en de samenleving
als geheel is helder. Gelukkig zijn er inmiddels steeds meer positieve ontwikkelingen
en vooruitzichten te melden. Wereldwijd werken farmaceuten aan de ontwikkeling van
een vaccin. De Europese Commissie zet zich in om namens alle lidstaten van de Europese
Unie zogenoemde advance payment agreements te sluiten met aanbieders van een kansrijk kandidaat-vaccin tegen COVID-19. Verkennende
gesprekken met zes verschillende vaccinproducenten zijn succesvol afgesloten; met
twee producenten is het contract inmiddels getekend. Enkele van deze vaccins bevinden
zich momenteel in de laatste testfase. Het is nog onduidelijk wanneer deze studies
worden afgerond, maar het is mogelijk dat nog in het laatste kwartaal van dit jaar
resultaten beschikbaar komen. Indien deze testresultaten succesvol zijn, kunnen de
vaccins in de eerste maanden van 2021 beschikbaar zijn. In mijn brief over de vaccinatiestrategie,
die parallel met deze aan uw Kamer wordt gestuurd, ga ik hier verder op in.
Verder heb ik goede hoop dat met de inzet van snelle antigentesten en innovatieve
testmethoden die momenteel worden ontwikkeld, de samenleving steeds meer open kan
in de periode dat het virus nog onder ons is. In mijn brief van 18 september jl. heb
ik geschetst welke ontwikkelingen er op dit terrein spelen.
Leeswijzer
In deze brief ga ik allereerst in op de stand van zaken rondom testen en traceren
(paragraaf 2). Vervolgens zal ik meer toelichten over de Coronamelder (paragraaf 3).
Daarna breng ik u op de hoogte over de doorontwikkeling van het dashboard (paragraaf
4). Daaropvolgend ga ik in op de stand van zaken rondom vaccins (paragraaf 5), opschaling
IC/klinische bedden (paragraaf 6), opschalen reguliere curatieve zorg (paragraaf 7),
persoonlijke beschermingsmiddelen (paragraaf 8), kwetsbare ouderen in verpleeghuizen
(paragraaf 9), kwetsbare ouderen thuis (paragraaf 10), kwetsbare ouderen thuis (paragraaf
11), andere kwetsbare groepen (paragraaf 12), innovatieve behandelingen (paragraaf
13), actuele ontwikkelingen COVID-19-situatie in het Caribisch deel van het Koninkrijk
(paragraaf 14), bonus voor zorgprofessionals (paragraaf 15), aandacht voor elkaar
(paragraaf 16) en publiekscommunicatie (paragraaf 17). In de laatste paragraaf (paragraaf
18) zal ik ingaan op diverse onderwerpen zoals de tegemoetkoming voor amauteursportorganisaties
(TASO), onderzoek Q-koorts en COVID-19, C-support, het artikel «A Smoking Gun»: Infectious
Coronavirus Retrieved From Hospital Air uit de New York Times en tot slot de rechtmatigheid
van COVID-19-gerelateerde uitgaven en verplichtingen.
Ik stuur deze brief mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Met deze brief voldoe ik aan:
− Het verzoek van het lid Krol uit ordedebat 8 september jl. om in te gaan op knelpunten
in relatie tot de GGD (Handelingen II 2019/20, nr. 98, Regeling van Werkzaamheden).
− De toezegging aan de D66-fractie over de manier waarop een COVID-19 vaccin toch voor
de Nederlandse markt beschikbaar blijft.
− De motie van het lid Dik-Faber met het verzoek om in overleg met cliëntenorganisaties
oplossingen uit te werken en daarbij ook te kijken naar het preventief verstrekken
van medische mondmaskers voor specifieke groepen (Kamerstuk 25 295, nr. 491)
− De motie van het lid Jetten met de vraag om te onderzoeken of de maatregelen in geval
van een verhoogde omgevingsprevalentie of uitbraak bij verpleeghuizen ook van toepassing
zijn voor onderdelen van de zorg thuis, gehandicaptenzorg en ggz en indien dat het
geval is, deze maatregelen zo spoedig mogelijk in te zetten (Kamerstuk 25 295, nr. 530).
− De motie van het lid Van Brenk over de oprichting van een nationaal monument van rouw
(Kamerstuk 25 295, nr. 338).
− De motie van het lid Azarkan over het monitoren van negatieve gezondheidseffecten
als gevolg van de coronacrisis (Kamerstuk 25 295, nr. 335).
− De toezegging aan het lid Heerma om onderzoek te laten doen naar de relatie tussen
een (doorgemaakte) infectie met Q-koorts en extra kwetsbaarheid voor COVID-19.
− De motie van de leden Jetten en Marijnissen die verzoekt om te bezien hoe vraaggerichte
nazorg kan worden ingericht voor post-COVID-19 patiënten waarbij zorg, begeleiding
en onderzoek worden gecombineerd, en hierin de ervaringen van onder meer Q-support
mee te nemen (Kamerstuk 25 295, nr. 325)
− De toezegging aan het lid Sazias om de Kamer informeren over de uitwerking van de
opdracht inzake de motie van de leden Jetten en Marijnissen.
− De toezegging aan het lid Wilders om kennis te nemen van het artikel A Smoking Gun»:
Infectious Coronavirus Retrieved From Hospital Air uit de New York Times van 11 augustus.
− De toezegging aan het lid van den Berg om inzicht te geven in de rechtmatigheid van
COVID-19-gerelateerde uitgaven en verplichtingen
Daarnaast heeft de commissie VWS mij op 18 september 2020 verzocht om een kabinetsreactie
op het bericht «Mondkapjesrichtlijn RIVM voor ouderenzorg tóch gebaseerd op schaarste»
te ontvangen. Ik zal u hierover separaat mijn reactie sturen.
2. Testen en traceren
Laatste cijfers bron- en contactonderzoek
Allereerst schets ik een beeld over hoe het nu verloopt met het bron- en contactonderzoek
(BCO). In de wekelijkse update van het RIVM over de epidemiologische situatie COVID-19
in Nederland van 15 september jl. worden er cijfers omtrent het BCO gepresenteerd.
In de periode van 8 tot 15 september zijn er 8.265 COVID-19 patiënten door de GGD’en
gemeld, de week ervoor lag dit getal op 5.427. De afgelopen weken is naar aanleiding
van bijna alle positieve testuitslagen een BCO uitgevoerd, ondanks de toenemende besmettingsdruk.
In de weken 34 en 35 lag dit percentage rond de 95%. De afgelopen weken wordt er per
BCO tussen de twee en drie nieuwe huisgenoten of nauwe contacten geïdentificeerd. Zij worden benaderd door de GGD met
het strikte advies om tien dagen in quarantaine te gaan.
Sinds 6 juli is in 36,3% van de besmettingen een gerelateerd ziektegeval geïdentificeerd
én wordt een setting van besmetting vermeld in het registratiesysteem. In meer dan
de helft van die situaties is de thuissituatie de waarschijnlijke setting van besmetting.
In de gevallen dat er geen gerelateerd ziektegeval is geïdentificeerd en dus geen
setting van besmetting is geregistreerd, is er vaak wel een serieus vermoeden van
de setting van besmetting. Deze wordt echter niet geregistreerd bij de GGD, bijvoorbeeld
omdat het mogelijk gerelateerde ziektegeval zich niet heeft laten testen. In werkelijkheid
is dus in meer gevallen bekend wat de mogelijke setting van besmetting is.
Uit het regionale beeld komt naar voren dat de meeste besmettingen zich centreren
in de regio’s met de grote steden. Alleen al van de 1.977 positief geteste mensen
op vrijdag 18 september, komen 416 meldingen uit Amsterdam-Amstelland, 328 uit Rotterdam-Rijnmond,
196 uit Haaglanden en 165 uit Utrecht.
Naast de individuele besmettingen zijn er op dit moment 633 actieve clusters met een
gemiddelde grootte van 6,5 personen per cluster. De range is 3-277. Een cluster betreft
een groep van minimaal 3 besmette personen die aan elkaar gerelateerd zijn. De bron
voor de meeste besmettingen is de thuissituatie, in 37% van de clusters. Daarnaast
worden verpleeghuizen, werksituaties, kennissen en vrienden én horeca vaak genoemd
als setting van een cluster.
Risicogericht BCO
In bepaalde regio’s wordt in overleg met de veiligheidsregio en het RIVM overgegaan
tot een meer risicogerichte aanpak van het BCO. Dit gebeurt op dit moment in meerdere
regio’s. De belangrijkste reden voor het overgaan tot een risicogericht BCO is dat
de betreffende regio vanwege de besmettingsdruk onvoldoende capaciteit, inclusief
de hulp van de nabij gelegen regio’s en de inzet vanuit de landelijke schil, beschikbaar
heeft om alle BCO’s conform het RIVM protocol uit te voeren. Het uitvoeren van het
risicogericht BCO verhoogt de snelheid waarmee het BCO kan worden opgestart. Hierdoor
kan de positief geteste persoon en dienst contacten na de testuitslag snel geïnformeerd
worden.
In de handreiking maatregelen bij clusters en regionale verspreiding van COVID-19 van het RIVM2 wordt ingegaan op hoe dit risicogericht BCO eruit kan zien. In deze handreiking worden
drie scenario’s benoemd: clusters zonder verdergaande verspreiding in de samenleving,
clusters met verdergaande verspreiding in de samenleving en wijdverspreide community
transmissie. In de eerste twee scenario’s wordt aangeraden om het BCO bij clusters
aan te scherpen. Als er sprake is van clusters met verdergaande verspreiding in de
samenleving kan er bijvoorbeeld voor gekozen worden alle contacten gerelateerd aan
het cluster te adviseren in quarantaine te gaan, dus ook niet nauwe contacten. Met
dergelijke aanscherpingen van het BCO kan de keten van besmetting bij clusters sneller
doorbroken worden. In het laatste scenario, wijdverspreide community transmissie,
kunnen gezien de toename van de besmettingsdruk capaciteitsoverwegingen bij BCO een
rol gaan spelen. Een GGD kan er in deze situatie conform de handreiking voor kiezen
om de positief geteste personen zelf hun contacten te laten informeren of het bellen
van nauwe contacten te prioriteren boven het bellen van huisgenoten. Huisgenoten worden
immers vaak tegelijkertijd met de positief geteste persoon geïnformeerd. Een GGD kan
ook in overleg met het RIVM bekijken om tijdelijk de registratielast te verlagen,
waarbij opgemerkt dient te worden dat dit niet mag betekenen dat het zicht op het
virus afneemt. Met deze maatregelen blijft de kern van het BCO (het achterhalen van
de mogelijke bron van besmetting en het identificeren van contacten) behouden, ook
in het geval van wijdverspreide community transmissie. Wel wordt de werkdruk voor
de GGD verlicht waardoor een groter aantal BCO kan worden opgestart. Het is belangrijk
om te benadrukken dat al deze maatregelen zo tijdelijk mogelijk van aard moeten zijn.
Verloop opschaling BCO capaciteit
Op 28 augustus jl. heeft GGD GHOR Nederland (GGD GHOR) het plan Doorontwikkelen en versnellen BCO capaciteit opgeleverd. Dit plan heb ik reeds naar uw Kamer verstuurd3. In dit plan staat beschreven hoe GGD GHOR de paraatheid van de BCO capaciteit wil
versterken en hoe de opschaling er in september uit zal zien. Conform dit plan wordt
de regionale capaciteit en de landelijke schil verder uitgebreid, zodat er eind september
voldoende capaciteit is voor ongeveer 1.500 BCO per dag (op reguliere wijze). Op dit
moment is er capaciteit voor ongeveer 1.200 BCO per dag (op reguliere wijze). Daarmee
wordt de opschaling volgens plan uitgevoerd. Gezien de actuele besmettingsdruk, moesten
enkele regio’s noodzakelijkerwijs overstappen op het risicogericht BCO. Ondanks de
versnelde en doorlopende opschaling van BCO capaciteit bij de GGD’en (regionaal en
landelijk), is het niet de verwachting dat op zeer korte termijn overal weer regulier
BCO mogelijk is.
Met dit plan is de herijking van de opschaling in capaciteit nog niet afgerond. Zoals
ik aangaf in mijn brief van 28 augustus jl. zal GGD GHOR de uitgangspunten van de
opschaling periodiek herijken. Er wordt op dit moment hard gewerkt aan een integraal opschalingsplan testen en traceren waarin een doorkijk wordt gegeven naar de benodigde capaciteit bij de GGD voor het
najaar. Hierover lopen nu gesprekken tussen het RIVM, GGD GHOR en VWS over de te hanteren
uitgangspunten in het licht van de toenemende besmettingsdruk. Overigens heeft GGD
GHOR aangegeven voorlopig maximaal te blijven opschalen in BCO capaciteit, ook na
eind september.
Toezicht op testen en bron- en contactonderzoek
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in de zomerperiode intensief onderzoek
gedaan naar de uitvoering van het testbeleid en het bron- en contactonderzoek. Er
is gekeken naar de gehele keten; van afnemen van testen tot onderzoek door laboratoria
en het uitvoeren van bron- en contactonderzoek. Ook heeft de IGJ 289 burgers gevraagd
naar ervaringen met het testen en het bron- en contactonderzoek door de GGD’en. Op
17 september heeft de inspectie de uitkomsten van dit onderzoek op haar website gepubliceerd4.
De IGJ heeft grote waardering voor de manier waarop de GGD’en het testen en het BCO
in korte tijd hebben opgezet. Daarnaast concludeert de inspectie dat het testen en
het bron en contact-onderzoek over het algemeen goed gaat. Ze adviseert te werken
aan de organisatiestructuur en de professionalisering van de keten. Wanneer te veel
mensen zonder klachten zich laten testen en wanneer het aantal nauwe contacten van
besmette personen erg hoog blijkt te zijn, worden de bestaande knelpunten binnen het
testen en BCO uitvergroot. Dit vraagt veel capaciteit, onder andere van laboratoria.
De IGJ doet aanbevelingen om het functioneren van de keten te verbeteren.
Ik vind het belangrijk hier nogmaals te benadrukken dat wat betreft de financiering
omtrent testafnames en capaciteit voor BCO ik niet duidelijk genoeg kan zijn: kosten
mogen geen rol spelen in het opschalen. Voor het inschakelen van andere testafname
partijen heb ik recent een brief gestuurd naar GGD’en, op welke manier zij dit kunnen
organiseren. Voor het opschalen in BCO capaciteit heb ik afspraken gemaakt met GGD
GHOR.
Later deze maand rondt de IGJ een breed onderzoek naar het aanbod, de beschikbaarheid
en de kwaliteit van coronatesten af.
Regie op de keten van testen en traceren
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van 17 september jl. (Handelingen II 2020/21,
nr. 3, Algemene Politieke Beschouwingen) is er berichtgeving in Trouw verschenen over
een brief van de voorzitter van de GGD GHOR, de heer Rouvoet, aan mij aangaande het
testbeleid. Deze brief, die de vorm van een emailbericht heeft, treft u bijgevoegd
aan5. Op verzoek van uw Kamer geef ik u hierbij een reactie op deze berichtgeving. Tevens
ga ik daarmee in op het verzoek van de heer Krol uit het ordedebat van 8 september
jl. om in te gaan op knelpunten in relatie tot de GGD.
Op 16 september heb ik een mail ontvangen van de heer Rouvoet waarin wordt ingegaan
op de huidige krapte in de testcapaciteit, het voorrangsbeleid voor zorgpersoneel
en onderwijzend personeel (primair- en voortgezet onderwijs), het nemen van maatregelen
om de verspreiding van het virus tegen te gaan, en de stand van zaken omtrent het
te verwachten opschalingsplan testen en traceren voor oktober-december. Naar aanleiding
van deze mail heb ik op de avond van 17 september een goed gesprek gevoerd met de
directeuren Publieke Gezondheid (DPG), de voorzitter van de GGD GHOR Nederland, een
vertegenwoordiger van de Veiligheidsregio’s, de directeur van het LCDK en de directeur
van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM. Wij hebben gesproken
over de verschillende onderwerpen uit de mail. Bij individuele DPG’en bestaat behoefte
nog meer meegenomen te kunnen worden in de afwegingen tussen testen, bron- en contactonderzoek,
en maatregelen.
Samen met de GGD’en, het RIVM, het Landelijke Coördinatieteam Diagnostische Keten
(LCDK) en Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) deel ik de behoefte om de regie
op de gehele keten van testen, bron- en contactonderzoek en maatregelen te versterken.
Momenteel speelt de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit (LCT) hier een
rol in. Om sterker te kunnen sturen op de verbetering van de samenwerking tussen ketenpartners,
een toekomstbestendig inrichting van het testlandschap zal ik de rol van de LCT intensiveren.
Ik zal binnenkort een nieuwe voorzitter benoemen van de LCT. Over diens opdracht zal
ik uw Kamer nader informeren. Daarnaast zal ik de komende weken de positionering en
de operationele slagkracht van het LCDK versterken. Het LCDK krijgt het mandaat om
te kunnen sturen op teststromen, inclusief de hiervoor noodzakelijke allocatie van
schaarse materialen voor laboratoria.
De noodzaak van het verstevigen van de regie wordt onderschreven door de resultaten
van het rapport van de IGJ naar de uitvoering van het testbeleid en het bron- en contactonderzoek.
In mijn brief van 28 augustus jl. aan uw Kamer ben ik reeds ingegaan op de verantwoordelijkheidsverdeling
in het stelsel van volksgezondheid. Wettelijk gezien is er geen sprake van centrale
aansturing vanuit het Ministerie van VWS of door GGD GHOR op de regionale GGD-en.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld zijn de GGD’en regionaal georganiseerd en staan,
in geval van bestrijding van een A-ziekte, onder aansturing van de voorzitters veiligheidsregio’s.
De Minister van VWS is verantwoordelijk bij de bestrijding van een A-ziekte. De Minister
van VWS geeft leiding aan de bestrijding en kan (als ultiem instrument) de voorzitter
van de veiligheidsregio een aanwijzing geven (art. 7 Wpg). Het samenspel met de afzonderlijke
GGD’en vindt dus plaats op verschillende niveaus, en vanuit verschillende posities
en rollen. Vanuit mijn positie als Minister van VWS schep ik de kaders waarin organisaties
opereren. En ben ik opdrachtgever richting de organisaties in de keten. Onderdeel
van goed opdrachtgever- en opdrachtnemerschap is dat inzichtelijk is hoe de uitvoering
van de opdracht verloopt, en dat deze resultaten transparant zijn. Met deze informatie
kan nog beter gestuurd worden op, met name, de overgangen in de keten en daarmee de
doorlooptijden te verbeteren. De basis van een effectieve aanpak van de verspreiding
van het virus.
3. CoronaMelder
Op donderdag 3 september (Kamerstuk 35 538) heeft uw Kamer ingestemd met het wetsvoorstel Tijdelijke wet nofiticatieapplicatie
COVID-19 (Handelingen II 2019/20, nr. 97, stemmingen). Dit wetsvoorstel ligt momenteel
ter behandeling voor bij de Eerste Kamer. Zoals ik in mijn brief van 11 september
heb gemeld, heb ik de praktijktest met CoronaMelder aangepast ten aanzien van testen
na notificatie zonder klachten6. Na behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer, en uitgaande van een positieve
uitkomst, zal ik uw Kamer informeren over de datum van landelijke introductie van
CoronaMelder. Zoals eerder aangegeven, zal in de handelingsadviezen de op dat moment
geldende richtlijn van het Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI)
worden gevolgd. Tevens zal in de voorbereiding op de landelijke introductie, extra
aandacht besteed worden aan het vrijwillige karakter van het gebruik van CoronaMelder.
4. Doorontwikkeling dashboard
Nieuw ontwerp met meer lokale en regionale cijfers
Het coronadashboard geeft ons sinds begin juli zicht op en inzicht in de verspreiding
van het virus. Inmiddels is het dashboard ver ontwikkeld. Sinds dinsdag 15 september
heeft het coronadashboard een nieuw ontwerp waarmee ook meer lokale en regionale cijfers
duidelijk inzichtelijk zijn geworden. Zo kan men nu bijvoorbeeld ook zien wat het
aantal positief geteste mensen is in ieders gemeente.
Deze regionale en lokale cijfers worden steeds belangrijker nu we het aantal besmettingen
weer zien oplopen. We moeten maatregelen nemen daar waar het virus de ruimte krijgt.
Door goed inzichtelijk te hebben hoe besmettingen oplopen, kunnen we met gerichte
maatregelen in de regio’s waar dat nodig is, het virus hard raken maar de samenleving
niet.
Om duidelijk te kunnen maken wat de situatie is in een bepaalde regio, maken we gebruik
van een escalatieladder. Verschillende regio’s worden aan de hand daarvan ingeschaald
op besmettingsrisico. Ik heb in mijn brief van 18 september toegelicht. Het risiconiveau
waarin een regio zich bevindt, is terug te zien op een kaart op het coronadashboard.
Het streven is om op korte termijn ook de geldende maatregelen in een regio te ontsluiten
via het dashboard. Voor nu kan via het dashboard al doorgeklikt worden naar de maatregelen
die gelden in de regio’s met een verhoogd besmettingsrisico.
Vooruitblik
Het dashboard wordt komende periode verder uitgewerkt. Om het dashboard zo goed mogelijk
te laten aansluiten bij onze gebruikers (burgers, bestuurders, professionals, journalisten
en beleidsmakers), wordt het dashboard continu getoetst door middel van gebruikersonderzoeken.
Ook wordt een communicatiestrategie uitgewerkt om de verschillende doelgroepen van
het dashboard zo optimaal mogelijk te kunnen bedienen.
Daarnaast wordt permanent gewerkt aan het toevoegen van nieuwe databronnen en het
vergroten van de kwaliteit. Zo geeft het dashboard binnenkort ook inzicht in het percentage
positieve testen en wordt verpleeghuisdata verbeterd en ook regionaal zichtbaar. Tevens
wordt gewerkt aan het inzichtelijk maken van gedragsindicatoren.
5. Vaccins
De Europese Commissie heeft met zes verschillende vaccinproducenten verkennende gesprekken
succesvol afgesloten over de aanschaf van een vaccin tegen het coronavirus; met twee
producenten is het contract inmiddels getekend. In deze gesprekken zijn ook afspraken
gemaakt over levering aan de lidstaten. Elk land krijgt naar rato van het inwonersaantal
een deel van de vaccins. Met deze afspraken is de levering van vaccins geborgd, ook
aan de Caribische delen van het Koninkrijk. Hiermee geef ik invulling aan de toezegging
die ik tijdens het debat van 25 juni jl. heb gedaan aan de D66-fractie over de manier
waarop een COVID-19 vaccin toch voor de Nederlandse markt beschikbaar blijft (Handelingen
II 2019/20, nr. 88, item 9). Voor de overige stappen die ik zet in het kader van de COVID-19 vaccinatiestrategie,
verwijs ik u naar mijn brief over de voorbereidingen van een COVID-19 vaccinatieprogramma,
die ik uw Kamer parallel aan deze voortgangsbrief stuur.
6. Opschaling IC en bijbehorende klinische capaciteit
Naar aanleiding van het plan van Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) zijn ROAZ-en
en ziekenhuizen druk bezig met de opschaling van de IC- en klinische COVID-19-capaciteit.
Voor een actueel overzicht van het aantal COVID-patiënten dat op de Intensive Care
(IC) verblijft en het aantal non-COVID-19-patiënten op de IC verwijs ik graag naar
de website van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS).7 Om de oplopende druk bij de ziekenhuizen gelijkmatig te verdelen worden de patiënten
in de drukke regio’s weer verspreid.
Ziekenhuizen benadrukken in het kader van de opschaling het belang van de continuïteit
van de reguliere zorg en spannen zich in om deze zoveel mogelijk doorgang te laten
vinden. Voor de continuïteit van de reguliere zorg én voor de opschaling van de IC-capaciteit
en klinische capaciteit is het beschikbaar hebben van voldoende personeel een zeer
belangrijke factor. Tevens is de betrokkenheid van medewerkers hierbij onontbeerlijk.
Zeker in een periode waarin er veel wordt gevraagd van eenieder en waarin onzekerheid
is over een eventuele tweede golf, is het van groot belang dat zorgprofessionals gehoord
en betrokken wordt in de uitwerking van de plannen die gemaakt worden. Medezeggenschap
van verpleegkundigen is hierin dus een belangrijk thema. Ik heb uw Kamer op 15 september
2020 reeds geïnformeerd over het advies van de Chief Nursing Officer over de positionering
van verpleegkundigen8.
Meer specifiek heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport in gesprek met de NVZ,
de NFU en V&VN onder de aandacht gebracht dat zij verwacht dat het verpleegkundig
perspectief goed betrokken wordt bij de IC-opschaling. Dit is bevestigd door de bestuurders
van deze organisaties.
Het Ministerie van VWS zal de ziekenhuizen die gaan opschalen, op basis van de afspraken
die hierover zijn gemaakt, een kostendekkende en doelmatige vergoeding geven voor
kosten die direct gekoppeld zijn aan de opschaling. Op dit moment wordt deze subsidieregeling
nader uitgewerkt. Over de voortgang van de opschaling heb ik regelmatig overleg met
onder andere de ROAZ-voorzitters en de ziekenhuiskoepels. Ten aanzien van de beademingsapparatuur
kan ik u mededelen dat op basis van de inventarisatie bij alle opschalende ziekenhuizen
naar benodigde beademingsapparatuur in het kader van de opschaling geconcludeerd is
dat er kan worden voldaan aan de eerste en tweede voorkeur van de ziekenhuizen zelf.
In september wordt de apparatuur aan de ziekenhuizen voor de opschalingsfases tot
en met 1.350 IC-bedden uitgeleverd. Daarna wordt gewerkt aan uitlevering voor de opschaling
richting 1.700 IC bedden. De beademingsapparatuur zal door VWS aan de ziekenhuizen
worden geschonken.
7. Stand van zaken opschalen reguliere curatieve zorg
De ontwikkeling in de mate waarin reguliere zorg weer wordt verleend, heeft nog altijd
onze aandacht. Het is van belang dat COVID-19 en reguliere zorg zoveel mogelijk naast
elkaar worden geleverd, ook wanneer we met een opleving van het virus te maken krijgen.
Recent zijn enkele nieuwe rapportages uitgebracht door de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa). VWS heeft de NZa gevraagd om de opschaling van de reguliere zorg te coördineren.
Zoals eerder toegezegd, wordt uw Kamer bij deze hierover geïnformeerd9.
Nadat de planbare zorg in de gehele curatieve sector sinds half maart is afgenomen,
lijkt de zorg zich te ontwikkelen naar een nieuwe normale situatie waarin de benodigde
zorg weer geleverd wordt. Over het algemeen is een stevig herstel te zien en dat is
mede doordat zorgaanbieders en de ROAZ-regio’s, samen met veldpartijen en de NZa,
de opschaling van zorg in gezamenlijkheid hebben opgepakt. Hieronder licht ik de situatie
per sector toe.
Medisch-specialistische zorg (msz)
Het wekelijks aantal verwijzingen van de huisarts naar het ziekenhuis is weer terug
op het niveau van vorig jaar. In totaal zijn er dit jaar ruim 800.000 minder verwijzingen
ten opzichte van vorig jaar. Uit de rapportage van juli10 bleek dat een relatief groot aantal patiënten in juni voor het eerst gezien is. Dit
zou kunnen betekenen dat de achterstand die is ontstaan in maart en april nu wordt
ingehaald. Vooral bij de specialismen KNO, oogheelkunde en orthopedie, over het algemeen
de specialismen waar in maart het snelst werd afgeschaald, is die stijging het grootst.
De NZa stelt in hun rapportages over de oncologische zorg11 12 dat bij sommige oncologische verwijzingen er mogelijk ook sprake is van een inhaalslag.
Inmiddels blijkt uit de rapportage van augustus dat in juli het aantal behandelde
patiënten in ziekenhuizen gelijk of iets hoger is dan in juli 2018 en juli 201913.
Geestelijke gezondheidszorg (ggz)
De zesde rapportage voor de ggz toont dat het aantal verwijzingen vanuit de huisarts
net zo hoog is als voor de COVID-19-uitbraak, maar niet hoger. Er is dus (nog) geen
sprake van een inhaaleffect. Vanaf half maart zijn er ongeveer 65.000 minder verwijzingen
geweest. Kijkend naar de cijfers die ggz-aanbieders tot 1 augustus hebben aangeleverd,
is er in de wachttijden in de ggz weinig verandering zichtbaar. De NZa heeft in de
rapportages van juli en augustus voor het eerst gebruik gemaakt van actuele registratiedata
over behandeltrajecten van enkele ggz-instellingen. Op basis van deze (niet representatieve)
data constateert de NZa onder andere dat het aantal nieuw gestarte behandelingen sinds
de COVID-19-maatregelen sterk gedaald is en nog niet op het niveau van voorgaande
jaren zit. Hierin speelt de zomervakantie ook mee. Dit zou deels een verklaring kunnen
zijn voor het feit dat de wachttijden nog niet teruglopen. Op 23 september vindt er
weer een koepeloverleg over de corona-crisis met de ggz-sector plaats, dan zullen
deze ontwikkelingen geagendeerd worden.
In de augustus-rapportage presenteert de NZa ook voor het eerst data over het aantal
minuten directe behandeltijd. Het aantal directe patiëntgebonden minuten daalde na
invoering van de corona-maatregelen, maar ligt inmiddels hoger dan vorig jaar. Ook
geeft de rapportage inzicht in de ontwikkeling van het aantal opnamedagen. Het aantal
opnamedagen is in de eerste periode na de invoering flink gedaald (40%), herstelt
langzaam en zit inmiddels weer dicht bij het oude niveau. Het beeld van het aantal
patiënten met een openstaand zorgtraject dat zorg heeft ontvangen (directe behandelminuten
of opnamedagen) lijkt niet veel te verschillen met voorgaande jaren. Met name de daling
van het aantal gestarte zorgtrajecten is een aandachtspunt, ook in het kader van de
aanpak van de wachttijden. Zoals de Staatssecretaris in zijn brief aan uw Kamer van
1 juli jl. aangaf werken veldpartijen en VWS aan een ambitieuze agenda om deze wachttijden
aan te pakken14. De Staatssecretaris zal u hier in september over de voortgang informeren.
Huisartsenzorg
Wat betreft huisartsenzorg heeft het Nivel in opdracht van de NZa onderzoek gedaan
naar de doorgang van deze zorg in de afgelopen periode15. Hieruit blijkt dat huisartsen een kwart minder patiënten in hun praktijk zagen in
de periode van 9 maart tot 24 mei en de helft minder visites aan patiënten aflegden.
Huisartsen zagen vooral mensen die (mogelijk) COVID-19 hadden, patiënten met lichte
klachten bleven veelal weg. Wel is een stijging te zien in het aantal consulten via
de telefoon, beeldbellen of e-mail. Op dit moment is de zorgvraag weer zo goed als
terug op het niveau van voor de COVID-19 uitbraak.
Wijkverpleging
Begin juli heeft de NZa een eerste rapportage16 voor wijkverpleging uitgebracht. Deze analyse is gebaseerd op data van vier relatief
grote aanbieders van wijkverpleging. Het is daarmee geen representatieve weergave
voor de hele sector, maar geeft wel een indicatie van de impact van COVID-19 op de
afbouw en opstart van wijkverpleging. Bij deze vier aanbieders daalde tussen half
maart en eind april het aantal zorgvragen. Op het laagste niveau van de analyseperiode
waren er 13,4% minder cliënten en is het totale aantal uren geleverde zorg zo’n 19%
lager dan voor de uitbraak. Hier zijn verschillende redenen voor zoals het stilvallen
van vervolgzorg vanuit het ziekenhuis, een vermindering van de instroom van nieuwe
cliënten via de huisarts en minder verplaatsing naar het verpleeghuis. In sommige
gevallen hebben cliënten zorg zelf afgezegd of is in overleg met de cliënt zorg afgeschaald.
De noordelijke provincies kende daarbij minder terugval in zorg dan de zuidelijke
provincies. Inmiddels is de wijkverpleging via de reguliere wijkroutes weer toegenomen.
Daarnaast heeft de NZa onderzocht wat de relatie is tussen het af- en opschalen van
electieve ziekenhuiszorg en de wijkverpleging. Slechts 2% van de cliënten in de wijkverpleging
heeft daarvoor planbare ziekenhuiszorg ontvangen. Als niet planbare ziekenhuiszorg
hierbij wordt opgeteld, gaat het om 7% van de cliënten in de wijkverpleging. Nu de
ziekenhuizen steeds meer reguliere zorg opstarten, is het belangrijk dat zij dat in
samenhang met andere partners in de zorgketen doen. Om de doorstroom naar wijkverpleging
optimaal te houden, is het van belang om aanbieders van wijkverpleging goed te betrekken
bij de opstart van zowel urgente als niet urgente ziekenhuiszorg in de regio.
Inmiddels is via de tweede rapportage wijkverpleging17 declaratiedata beschikbaar die ook de landelijke ontwikkelingen weergeeft. Te zien
is dat de omzet en het aantal (nieuwe) cliënten na een daling in april weer toeneemt
in mei en juni. De totale uitgaven aan wijkverpleging zijn in april 2020 met 8% gedaald
in vergelijking met april 2019. Het aantal nieuwe cliënten was die maand zo’n 20%
minder dan het jaar daarvoor. Op basis van een indicatie van de cijfers van vier grote
aanbieders valt op te maken dat ook in de periode na juni weer meer uren zorg wordt
geleverd. Bij deze vier aanbieders is halverwege augustus het niveau van 2019 echter
nog niet gehaald.
Zorg in andere sectoren
Ook de mondzorg en paramedische zorg zijn na een periode van zeer beperkte zorgverlening
weer opgeschaald. Mondzorgpraktijken kennen inmiddels een omzet van zo’n 95% vergeleken
met dezelfde periode in 2019, mede dankzij het hanteren van ruimere openingstijden.
Beroepsgroepen in de paramedische zorg hadden op 30 april jl. een document gereed
over hoe de paramedische zorg op verantwoorde wijze opgeschaald kon worden. Bij de
NZa zijn geen signalen bekend over problemen bij de opschaling in deze sector.
Komende periode
De NZa blijft de reguliere zorg in de curatieve sector, maar daarnaast ook in de langdurige
zorg, de komende tijd nauwkeurig volgen en monitoren. De NZa is alert op signalen
en meldingen van knelpunten in de toegankelijkheid van zorg, ook door hierover in
gesprek te blijven met de belangrijkste betrokken organisaties, en houdt ook de ontwikkeling
in wachttijden in de gaten. Dit is te meer van belang nu als gevolg van de snelle
toename van de besmettingen de zorg ook meer onder druk komt te staan.
Bevolkingsonderzoeken naar kanker
In zijn antwoorden op feitelijke vragen van uw Kamer gaf de Staatssecretaris van VWS
op 24 augustus 2020 aan dat de bevolkingsonderzoeken naar kanker inmiddels weer volop
zijn gestart18. Gelet op de gezondheidswinst die met de bevolkingsonderzoeken naar kanker wordt
gerealiseerd is het van belang dat deze zo goed mogelijk blijven doorgaan, ook bij
een heropleving van het virus. Er wordt hard gewerkt om de achterstanden te beperken
en zo snel mogelijk in te halen. Dit is alleen mogelijk wanneer bij een tweede golf
van het virus de bevolkingsonderzoeken naar kanker door blijven gaan. De Staatssecretaris
heeft daarom aan het Centrum voor Bevolkingsonderzoek van het RIVM gevraagd samen
met de ketenpartners te kijken wat hiervoor nodig is. Het Centrum voor Bevolkingsonderzoek
en de ketenpartners treffen nu de voorbereidingen om te kunnen ingrijpen wanneer dit
nodig blijkt.
Zoals de Staatssecretaris op 24 augustus aangaf, zijn er korte lijnen tussen het Centrum
voor Bevolkingsonderzoek en de vervolgzorg. De beschikbaarheid van vervolgzorg zal
nauw worden gemonitord op regionaal niveau. Dit biedt de mogelijkheid om bij te sturen
als een tijdelijke regionale opleving van het virus lijdt tot een beperkte beschikbaarheid
van reguliere zorg. In dat geval kunnen uitnodigingen of afspraken in die regio bijvoorbeeld
worden uitgesteld of kunnen cliënten naar aanpalende regio’s worden verwezen voor
vervolgonderzoek. Hiermee kunnen de gevolgen van regionale tijdelijke pieken worden
opgevangen zonder grote gevolgen voor de deelnemers.
Bij een grote landelijke uitbraak kunnen meer ingrijpende maatregelen nodig zijn.
Opties zijn dan het tijdelijk verlengen van de uitnodigingsinterval bij de bevolkingsonderzoeken
naar borstkanker en darmkanker, en het toepassen van triage in de zorg bij de bevolkingsonderzoeken
naar baarmoederhalskanker en borstkanker. Met dit laatste wordt bedoeld dat cliënten
met een ernstigere afwijking voorrang krijgen en cliënten met een minder ernstige
afwijking langer wachten op het vervolgonderzoek. De betrokken zorgverleners maken
de afweging welke cliënten met spoed gezien moeten worden en welke cliënten iets langer
kunnen wachten. Het Centrum voor Bevolkingsonderzoek heeft deze strategie met de betreffende
beroepsgroepen en de patiëntvertegenwoordigers afgestemd.
8. Voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)
In mijn brief van 6 augustus jl.19 heb ik u geïnformeerd dat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) beschikbaar
blijft als noodlijn voor zorginstellingen en zorgverleners in zowel de cure als de
care. Het LCH heeft op dit moment voldoende voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen
opgebouwd om aan de huidige vraag te voldoen. Het LCH heeft ons voor de zomer laten
weten voorbereid te zijn op een piekverbruik zoals in de periode maart/april gedurende
10 weken. Het LCH heeft daarbij specifiek gekeken naar het reguliere verbruik voor
de corona-uitbraak en het piekverbruik in de periode maart en april jl. Ter illustratie:
het LCH heeft in totaal ruim 1 miljard chirurgische mondmaskers besteld. Hiervan zijn
er op dit moment al 700 miljoen in Nederland op voorraad waarvan 535 miljoen chirurgische
maskers direct leverbaar. Daarnaast zijn er in totaal van de ruim 695 miljoen bestelde
handschoenen inmiddels 289 miljoen op voorraad en 175 miljoen direct leverbaar. De
actuele stand van de voorraden wordt wekelijks gepubliceerd op de website over het
LCH20.
Op dit moment laten we nader analyseren wat vraag en aanbod van persoonlijke beschermingsmiddelen
onder verschillende scenario’s doet zoals ook meer preventief gebruik in verpleeghuizen
of andere sectoren in de zorg als het aantal besmettingen in de regio sterk stijgt.
We verwachten u daar eind september verder over te informeren.
Inmiddels zien we dat zorginstellingen steeds beter in staat zijn beschermingsmiddelen
in te kopen bij hun eigen leveranciers. Met uitzondering van onderzoekshandschoenen
– en in mindere mate isolatiejassen – lijken de meest gebruikte beschermingsmiddelen
goed leverbaar. Ook zien we dat zorginstellingen en zorgverleners zelf extra voorraden
voor een bepaalde periode aanleggen om voorbereid te zijn op toekomstig piekverbruik.
Het LCH zou dan alleen nodig zijn waarvoor het bedoeld is: als noodvoorziening. De
wereldwijde markt van persoonlijke beschermingsmiddelen blijft grillig en waakzaamheid
blijft dus geboden. Daarom worden signalen over mogelijke tekorten nadrukkelijk nagetrokken.
Om minder afhankelijk te zijn van de internationale markt stimuleren we waar mogelijk
de productie van beschermingsmiddelen in Nederland zoals chirurgische maskers en FFP-maskers.
Inmiddels zijn er drie fabrikanten gestart met het produceren van FFP2-maskers en
lopen er ook drie initiatieven op het gebied van de productie van chirurgische maskers.
Daarnaast zijn er initiatieven ontstaan voor de levering van benodigde grondstoffen
voor met name voor mondmaskers. Tot slot zijn er momenteel oriënterende gesprekken
met een ondernemer in Nederland om te onderzoeken of productie van onderzoekshandschoenen
in Nederland mogelijk is.
9. Kwetsbare ouderen in verpleeghuizen
De cijfers
De stand van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in verpleeghuizen
is op dit moment als volgt:
− Het RIVM (peildatum 21 september) schat dat tot nu toe bij ruim 9.150 bewoners van
verpleeghuizen een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ruim 2.950 mensen als
overleden zijn gemeld.21 Veel mensen herstellen dus gelukkig ook weer.
− Op 1 januari 2020 woonden circa 120.000 zeer kwetsbare mensen in een verpleeghuis.
Dit betekent dat bij ruim 7,5% van de bewoners COVID-19 is bevestigd dat bijna 2,5%
van de bewoners is overleden.
− Het aantal locaties waar sprake is (geweest) van een bevestigde besmetting van 1 of
meer personen is 1.171.22 Dit is ongeveer 47% van het totaal aantal verpleeghuislocaties in Nederland.
− Het RIVM schat dat op 186 locaties nu sprake is van een COVID-19. Dit getal is een
schatting op basis van het aantal verpleeghuislocaties waar in de afgelopen 28 dagen
sprake is van tenminste één vastgestelde COVID-19 besmetting op basis van een positieve
test.
Het aantal nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen in verpleeghuizen en het aantal
meldingen van «nieuwe verpleeghuislocaties» met minimaal één bevestigde COVID-19 besmetting
neemt de laatste weken weer toe. Dit geldt niet voor het aantal mensen dat is overleden.
Verder geldt dat het aantal opgenomen cliënten met een verpleeghuisindicatie na de
eerste piek met circa 5.000 is afgenomen. Inmiddels zijn daarvan 3.000 plekken weer
bezet. Het aantal nog niet opgevulde plekken bedroeg in week 35 daarmee circa 2.000.
Daardoor worden de wachtlijsten ook minder lang.
In onderstaande figuur is deze ontwikkeling weergegeven:
Ontwikkelingen
De moeilijke maanden waarin vanwege de landelijke regels geen bezoek mogelijk was,
liggen al weer enige tijd achter ons. In ieder verpleeghuis is, met inachtneming van
de geldende richtlijnen, weer bezoek mogelijk. Wel gelden (specifieke) beperkingen
in situaties waarin een verpleeghuis te maken heeft met één of meer besmettingen,
maar ook daar wordt gezocht naar een goede balans tussen het medische noodzakelijke
en het menselijk wenselijke. Ook in deze situatie wordt zo snel als mogelijk weer
bezoek toegestaan.
De laatste weken zien we het aantal nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen in
verpleeghuizen en het aantal meldingen van «nieuwe verpleeghuislocaties» met minimaal
één bevestigde COVID-19 besmetting toenemen. Waakzaamheid blijft dus geboden. Verpleeghuizen
hebben zich voorbereid op een verhoging van de besmettingsgraad in de omgeving alsook
op een mogelijke uitbraak op de locatie. De directeur Publieke Gezondheid van de betreffende
regio zal de bestuurders van de verpleeghuizen in hun regio informeren op het moment
dat de risico-inschaling van de regio verandert. Hij bespreekt met de verpleeghuizen
de situatie en welke maatregelen zij treffen dan wel kunnen treffen, passend bij de
lokale situatie.
Maatregelen zullen primair lokaal dan wel regionaal genomen worden. Ook hier gaat
het om de drieslag: data (wat zijn de cijfers en ontwikkelingen?), duiden (hoe de
data buiten en binnen organisaties te plaatsen?) en doen (welke instrumenten te benutten,
mits proportioneel, effectief en rekening houdend met neveneffecten?). Uitgangspunten
hierbij zijn het (voortschrijdend) inzicht in de aard en de transmissie van het virus
en de effecten van maatregelen te benutten en maatregelen te nemen die passen bij
de lokale/regionale situatie (maatwerk: de ene situatie is de andere niet). Dit is
ook zo verwoord in de geleerde lessen die ik u voor de zomer heb toegestuurd23.
Eén van die geleerde lessen betrof het opstellen van een evenwichtige en gedifferentieerde
bezoekregeling. Met de nieuwe handreiking voor bezoek en sociaal contact die door
de betrokken veldpartijen, ActiZ, Alzheimer Nederland, LOC, NIP, Verenso, V&VN en
Zorgthuis.nl is opgesteld, is dit gerealiseerd. Ieder verpleeghuis maakt met behulp
van de in de handreiking genoemde randvoorwaarden een plan voor bezoek en sociaal contact. Gegeven
dat de laatste weken het aantal besmettingen in bepaalde regio’s weer toeneemt, blijft
het informeren naar klachten bij bezoekers en de registratie bij bezoek en het testen
van medewerkers met klachten van groot belang naast het naleven van de algemene adviezen
op het punt van hygiëne. De IGJ gaat nadrukkelijker na of de basishygiëne en infectiepreventie
in verpleeghuizen op orde zijn.
Een andere les is dat een goede monitor essentieel is om tijdig de juiste maatregelen
te kunnen nemen. Daarvoor is informatie nodig over het aantal besmettingen in verpleeghuizen,
in de regio en landelijk. In de afgelopen weken is daarom gewerkt aan het verbeteren
van de registratie van verpleeghuislocaties met minimaal één besmetting. Daarnaast
wordt de informatie over het aantal nieuwe besmettingen en het aantal besmette locaties
vanaf nu ook regionaal weergegeven op het dashboard. Ook bevat het coronadashboard
meer informatie over virusdeeltjes in rioolwater. Deze informatie helpt de directeur
Publieke Gezondheid en verpleeghuizen om een inschatting te kunnen maken of aanvullende
maatregelen nodig zijn, in of rond het verpleeghuis.
Preventief gebruik van PBM in verpleeghuizen
In mijn brief van 1 september 2020 ben ik ingegaan op het OMT-advies van 27 augustus
2020 met betrekking tot de bevindingen van het onderzoek van Amsterdam UMC, afdeling
Ouderengeneeskunde in samenwerking met Erasmus MC, afdeling virologie en de GGD Amsterdam,
naar presymptomatische transmissie van COVID-19 in vier verpleeghuizen24. Naar aanleiding van dit onderzoek is het behandeladvies COVID-19 Acute fase en nazorg
van Verenso en NVAVG aangepast. Dit heeft onder anderen consequenties voor het testbeleid
binnen de instellingen en het preventief gebruik van PBM. De aanbeveling om, bij het
stijgen van de COVID-19-prevalentie in de omgeving, steekproefsgewijs bewoners en
medewerkers van verpleeghuizen preventief te testen zal verder worden uitgewerkt.
In het geval het aantal besmettingen in de omgeving van een instelling toeneemt, kan
de introductie van COVID-19 in verpleeghuizen worden voorkomen door meer preventief
gebruik van PBM’s door medewerkers. Er volgt nog nadere bepaling en afstemming over
bij welke incidentie dit kan worden overwogen. Dit sluit ook aan bij de escalatieladder
die op dit moment wordt ontwikkeld. Er wordt daarbij rekening gehouden met de proportionaliteit
van maatregelen en ruimte voor handelen naar professioneel inzicht omdat iedere situatie
weer anders is. Voor de opvolging van dit advies ben ik in gesprek met betrokken partijen
om nadere afspraken te maken over de praktische uitvoerbaarheid. De implicaties hiervan
voor de benodigde PBM’s wordt betrokken bij de scenario-analyse zoals beschreven in
paragraaf 8 van deze brief.
10. Kwetsbare ouderen thuis
De cijfers
De stand van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte bij ouderen thuis
boven de 70 jaar is op dit moment als volgt:
– Het RIVM (peildatum 21 september) schat dat bij ruim 10.530 ouderen van boven de 70
jaar die thuis wonen25 een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ongeveer 2.570 mensen als overleden
zijn gemeld.26
– Het aantal nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen bij ouderen, die ouder zijn
dan 70 jaar en thuis wonen neemt laatste weken weer toe.
In onderstaande figuur is deze ontwikkeling weergegeven:
Ontwikkelingen
In de lessons learned brief die 1 september naar Uw Kamer is gezonden is aangekondigd dat er een strategie
voor ouderen thuis komt met uitgangspunten om het welzijn van thuiswonende ouderen
en hun mantelzorgers in tijden van Corona te kunnen volgen en ondersteunen27. Dit naar analogie van de strategie voor mensen met een beperking of chronische ziekte(n).
Deze Strategie Thuiswonende Ouderen bevat focuspunten waarlangs cijfers uit rapporten/onderzoeken
kunnen worden gelegd en waarop maatregelen kunnen worden gebaseerd. Het gaat om de
volgende focuspunten:
− Bij een geleidelijke versoepeling van maatregelen: zorg en ondersteuning voor thuiswonende
ouderen wordt zodanig vormgegeven dat thuiswonende ouderen op een veilige manier conform
de versoepeling meer kunnen participeren in het maatschappelijk leven. Bij een aanscherping
van maatregelen in verband met een flinke stijging van het aantal besmettingen geldt
hetzelfde.
− Daarbij is er aandacht voor het voorkómen van een tegenstelling tussen generaties.
Als de ondersteuning noodgedwongen tijdelijk wordt afgeschaald wordt gedurende de
periode van afschaling geïnvesteerd in extra contact met cliënten die te maken hebben
met deze afschaling en diens mantelzorgers.
− Ouderen en hun naasten voeren regie over belangrijke keuzes en afwegingen omtrent
de behandeling van COVID-19.
− Het mentale, geestelijke en sociale welbevinden van thuiswonende ouderen is onderdeel
van de aanpak en maatregelen. (Psycho-)sociale en geestelijke ondersteuning van thuiswonende
ouderen maakt onderdeel uit van de zorg en ondersteuning.
− Het is voor ouderen mogelijk op een verantwoorde en veilige manier contacten (digitaal)
te onderhouden met belangrijke mensen in hun persoonlijk netwerk, zodat een toename
van eenzaamheid wordt voorkomen en het «normale» leven zoveel als mogelijk doorgang
kan vinden.
− Er wordt voldoende getest en beschermingsmiddelen zijn voldoende beschikbaar (ook
voor mantelzorgers) en worden gepast gebruikt. Daarmee ontstaat een veilige situatie,
waarbinnen passende ondersteuning in aangepaste vorm doorgang kan vinden.
− Mantelzorgers voelen zich ondersteund om de zorg voor een naaste, vanwege Coronamaatregelen
ook op langere termijn vol te kunnen houden en daar waar het niet meer gaat, is er
sprake van voldoende logeer of (medische) opvangmogelijkheden.
− De communicatie rond Corona(maatregelen) is herkenbaar, begrijpelijk en toegankelijk
voor ouderen.
Bovenstaande focuspunten worden momenteel vertaald naar een uitgewerkte strategie
voor kwetsbare ouderen waar we ieder kwartaal een peilstok langs kunnen leggen op
basis van bestaande informatie. Hierover ben ik in overleg met RIVM. Ik zal uw Kamer
hier binnenkort verder over informeren.
Uit een recente studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat de
emotionele eenzaamheid onder ouderen is toegenomen, met name onder 75-plussers28. Dit is overeenkomstig met de aprilmeting van het LASA29. De noodzakelijke maatregelen die gepaard gingen met de uitbraak van het virus hebben
dit waarschijnlijk verergerd. Uit een studie van Universiteit Tilburg blijkt dat mensen
sinds de uitbraak minder contact, en mindere kwaliteit van contact ervaren. Dit onderstreept
en vergroot de urgentie van onze aanpak met het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid.
In oktober van dit jaar start de Week tegen Eenzaamheid. Een week vol activiteiten
gericht op het sociale contact met ouderen en tussen jong en oud. Ook start deze week
een nieuwe publiekscampagne op televisie, radio en online, met als oproep dat een
klein gebaar het verschil kan maken in het doorbreken van iemands eenzaamheid. Zeker
nu. Het netwerk dat zich inzet op eenzaamheid bespreekbaar maken en (duurzaam) aanpakken
groeit dit jaar naar zeker 200 deelnemende gemeenten en 150 landelijke organisaties
(publiek en privaat).
In mijn brief van 24 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking
tot dagbesteding30. Het actuele beeld van de dagbesteding is in hoge mate vergelijkbaar: de meeste cliënten
maken weer gebruik van dagbesteding, maar de omvang van de dagbesteding blijft nog
achter. Dit wordt veroorzaakt doordat het nog steeds noodzakelijk is te zoeken naar
geschikte locaties, gekwalificeerd personeel en ook doordat cliënten de dagbesteding
of het vervoer er naar toe te risicovol vinden. Alternatieve vormen van dagbesteding
kunnen de terugloop in de omvang van de dagbesteding nog niet altijd opvangen. Mantelzorgers
van mensen met dementie melden dat in circa 60% van de gevallen de dagbesteding nog
niet op het oude niveau is. Alzheimer Nederland werkt aan voorbeelden hoe de dagbesteding
wel doorgang kan vinden en wil deze voorbeelden verspreiden. Gemeenten hebben aangeboden
hetzelfde te doen. Mantelzorgers van cliënten waarvoor de dagbesteding nog niet op
orde wordt gewezen op de mogelijkheid contact op te nemen met de verantwoordelijke
gemeente of een cliëntondersteuner. Ik houd contact met gemeenten en aanbieders, want
dagbesteding blijft van essentieel belang voor kwetsbare mensen en hun naasten. Ik
heb partijen gevraagd om concrete signalen uit te wisselen en aan te pakken.
11. Mensen met een beperking of chronische ziekte
De cijfers
De stand van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in gehandicaptenzorginstellingen
is op dit moment als volgt:
– Het RIVM (peildatum 21 september) schat in dat tot nu toe bij ruim 1.590 bewoners
van gehandicaptenzorginstellingen sprake is van een bevestigde COVID-19 besmetting,
waarvan bijna 240 mensen zijn overleden.31 Dit betekent dat bij 2% van de bewoners COVID-19 is bevestigd en ongeveer 0,3% van
de bewoners is overleden.
– Het aantal gehandicaptenzorglocaties waar sprake is van ten minste één bevestigde
COVID-19 besmetting is 482.32Dit is ongeveer 19% van het totaal aantal locaties.
Net als bij de verpleeghuizen geldt bij de gehandicaptenzorginstellingen dat aantal
nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen en het aantal meldingen van «nieuwe locaties»
met minimaal één vastgestelde COVID-19 besmetting toeneemt. Dit geldt niet voor het
aantal mensen dat is overleden.
In onderstaande figuur is deze ontwikkeling weergegeven.
Ontwikkelingen
Op 1 september jl. heb ik uw Kamer een brief gestuurd specifiek over de geleerde lessen
bij de zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking of chronische ziekte33. Het gaat daarbij uitdrukkelijk zowel om mensen die in een instelling of een kleinschalige
woonvorm wonen, als om mensen die thuis wonen. Naar aanleiding van de geleerde lessen
zijn, zoals in de betreffende brief aangegeven, al verschillende acties in gang gezet.
Bij een deel van deze mensen met (vrees voor) een verhoogd risico op een ernstig beloop
na besmetting met het virus bestaat de behoefte aan begrijpelijke en toegankelijke
informatie over de gevolgen voor hun persoonlijk leven, zodat zij daarin goede afwegingen
kunnen maken. Deze behoefte bestaat zowel bij de groep mensen met een beperking of
chronische ziekte, als bij ouderen. Ik ben met Vilans in gesprek hoe wij – in samenwerking
met cliëntenorganisaties en andere partijen – kennis en ervaringen van en voor deze
mensen op een toegankelijke en centrale manier kunnen delen met de doelgroep in aanvulling
op de bestaande kennisplatforms. Het gaat bijvoorbeeld om het concretiseren van de
generieke landelijke maatregelen en het beantwoorden van vragen die bij deze groepen
mensen leven. Informatie over het veilig deelnemen aan dagbesteding hoort daar bijvoorbeeld
bij. Ik heb nauw contact met de cliënten- en seniorenorganisaties om deze vragen op
te halen. Het doel is dat de eerste informatie toegespitst op deze doelgroepen binnen
enkele weken beschikbaar zal zijn.
Daarnaast bezien we met cliëntenorganisaties, experts en het RIVM of, en zo ja welke,
gedragsinterventies mogelijk zijn die bijdragen aan het voorkomen van besmettingen
in de thuissituatie. In dit traject worden de groepen met een verhoogde kwetsbaarheid
ook specifiek meegenomen, omdat bij die groepen onder meer vragen leven over het veilig
ontvangen van bezoek thuis.
In de zomer hebben aanbieders daarnaast verder gewerkt aan de invulling van bezoekregelingen,
logeren en dagbesteding. Hoewel dat op veel plekken goed wordt opgepakt, blijf ik
ook signalen van cliëntenorganisaties horen dat dit nog niet overal goed wordt ingevuld.
Uit overleggen met zowel de koepels van aanbieders, als met cliëntenorganisaties is
gebleken dat er niet altijd een gedeeld beeld bestaat over wat een goede invulling
is. Ik heb daarom naar beide kanten benadrukt dat ik van aanbieders verwacht dat zij
zorg dragen voor een goede invulling van de dagbesteding. Cruciaal daarbij is dat
zij dat in overleg met de cliënt en zijn naasten doen. Daar waar de dagbesteding niet
in dezelfde vorm of omvang geleverd kan worden gezien de geldende maatregelen, verwacht
ik dat de aanbieder een alternatief aanbiedt. Richting cliënten heb ik benadrukt dat
ik de wens begrijp dat alles weer zo gewoon mogelijk wordt, maar dat ook aan de kant
van cliënten begrip moet zijn voor het feit dat dat onder de huidige omstandigheden
niet altijd kan. Ik zie bovendien ook dat cliënten er in sommige gevallen zelf voor
kiezen geen gebruik te maken van het aanbod, omdat er onvoldoende vertrouwen is dat
dit veilig genoeg is. Daar waar cliënten aangeven er met hun aanbieder niet uit te
komen, heb ik het Juiste Loket gevraagd om eraan bij te dragen dat aanbieder en cliënt
in overleg tot een passende oplossing komen. Daar waar er onvoldoende vertrouwen is
in de veiligheid van het aanbod, bekijk ik samen met aanbieders en cliëntenorganisaties
of betere informatie ertoe kan bijdragen dat dat vertrouwen toeneemt.
Preventief gebruik PBM door kwetsbare groepen
Bij de doelgroep mensen met een beperking of chronische ziekte bestaat al lange tijd
de wens om helderheid over de toegevoegde waarde van het preventief gebruik van PBM.
Ik heb daarover advies gevraagd aan het OMT34. Het OMT onderstreept het belang van bescherming van kwetsbare mensen uit medische
risicogroepen tegen COVID-19, en begrijpt dat zij er zelf alles aan willen doen om
infectie te voorkomen. Daarbij zullen sommigen gebruik maken van een mondneusmasker,
en in sommige incidentele gevallen medische mondneusmaskers. Op individuele basis
ziet het OMT daar geen bezwaar in, mits duidelijk is dat dergelijk gebruik geen vervanging
is voor het advies om 1,5 meter afstand te houden, of voor de andere basis maatregelen
die het infectierisico verkleinen. Het OMT is op medische gronden echter van oordeel
dat het niet nodig is om preventief gebruik van medische mondneusmaskers dringend,
vanuit overheidswege, te adviseren aan mensen in risicogroepen. Er zijn algemene en
specifieke adviezen voor mensen in risicogroepen waarmee het risico op een infectie
met COVID-19 in de publieke ruimte verlaagd kan worden. Daar komt bij dat de groep
patiënten met een mogelijk verhoogd risico op ernstig beloop van COVID-19 groot en
diffuus is. Dat laat onverlet dat mensen de mensen die dat willen en zich hier veiliger
bij voelen, zelf de keuze kunnen maken om niet-medische mondneusmaskers te gebruiken.
Het BAO neemt het OMT-advies over en adviseert te expliciteren dat dit onverlet laat
dat in het overleg tussen arts en patiënt in individuele gevallen, op basis van een
professionele afweging, het gebruik van medische mondneusmaskers wel geïndiceerd kan
zijn.
Ik neem dit OMT-advies over. Tegelijkertijd heb ik begrip voor de zorg van mensen
met chronische ziekten en/of beperkingen dat zij zich te onveilig voelen om deel te
nemen aan de samenleving en dit hun welbevinden ernstig in de weg staat. Daarom wil
ik verkennen of in het overleg tussen arts en patiënt in individuele gevallen, op
basis van een professionele afweging, het gebruik van medische mondneusmaskers geïndiceerd
kan worden. Over de praktische invulling daarvan en welke implicaties dat met zich
meebrengt, ga ik in gesprek met cliëntorganisaties en een vertegenwoordiging van artsen
en wordt contact gelegd met het RIVM. Daarbij zal ik ook stilstaan bij de eventuele
organisatorische implicaties en wat dit voor de benodigde hoeveelheid medische mondmaskers
betekent. Ik kom hiermee tegemoet aan de motie van het lid Dik-Faber35.
12. Andere kwetsbare groepen
Mensen met een psychische kwetsbaarheid
Waar het gaat om de zorg voor mensen met mentale problemen en de impact van corona
op hen en hun naasten, vind ik het belangrijk te melden dat MIND haar vaste ggz-panel
hierop bevraagt. De beelden die hieruit naar voren komen zijn waardevolle input voor
het beleid van de Staatssecretaris van VWS met betrekking tot de ggz in relatie tot
het coronavirus.
Het veld heeft via de alliantie kwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg (Akwa
GGZ) een online panel ggz en corona in het leven geroepen. De resultaten van de eerste
enquête onder dit panel, zijn eind augustus gepubliceerd. Eén van de uitkomsten is
dat het merendeel van de respondenten ook na corona meer digitaal wil behandelen,
als aanvulling op een face-tot-face behandeling. Deze inzet juicht de Staatssecretaris
van VWS van harte toe. Wel moet uitgangspunt zijn dat de manier waarop de behandelvorm
invulling krijgt (zoveel als mogelijk) in overleg tussen cliënt en hulpverlener tot
stand komt.
De ggz is zeer actief geweest met de opgaven die deze periode met zich meebrengen,
als gevolg van het corona-virus. Daarbij wordt ook gewerkt aan voorbereiding op vraagstukken
in de nabije toekomst. Zo is brancheorganisatie De Nederlandse ggz in contact met
haar leden over de impact van het corona-virus en de stand van zaken van nieuwe voorbereidende
activiteiten. Hiertoe wordt onder meer een uitvraag gedaan naar het effect op de continuïteit
van de behandelingen, de gevolgen van de crisis voor het personeel, en de beschikbaarheid
van PBM, testen en geneesmiddelen.
De Staatssecretaris van VWS blijft in gesprek met de velpartijen in de ggz, inclusief
de vertegenwoordigers van cliënten en naasten. Er zijn korte lijnen, zodat we snel
kunnen acteren als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven.
In dit verband wil ik u ook wijzen op het vorige week gepubliceerde sectorrapport
«GGZ tijdens de coronacrisis»36 van de IGJ. De inspectie concludeert dat de ggz tot op heden goed, flexibel en krachtig
omgaat met de coronacrisis. Tegelijk wordt er een aantal aanbevelingen gedaan. Het
gaat daarbij om het hebben van aandacht voor de financiële druk op ggz-instellingen,
het versterken van samenwerking binnen en buiten de ggz, en een sterkere rol voor
de positie en inspraak van cliënten. De Staatssecretaris van VWS betrekt deze observaties
en maatregelen in de lopende contacten met de inspectie en veldpartijen in de ggz,
met betrekking tot de coronamaatregelen.
De impact van de corona-maatregelen op medewerkers in de zorg heeft terecht veel aandacht.
Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de professionals die werken in de ggz. In dit verband
noem ik het rapport dat het Trimbos-instituut 9 september jl. heeft gepubliceerd over
de impact van de coronacrisis op professionals voor psychische hulp. Uit het rapport
blijkt de impact van de crisis op werk en welzijn van professionals. Trimbos geeft
aan aanvullend onderzoek te doen ten behoeve van concrete aanbevelingen, die de werksituatie
van de professionals die psychische hulp verlenen kan helpen te verbeteren. Ik vind
het in dit verband belangrijk te benoemen dat er (via Arq Nationaal Psychotrauma Centrum)
landelijk specifieke psychosociale hulp is georganiseerd voor zorgverleners.
Dak- en thuisloze mensen
Gemeenten bereiden zich op dit moment voor op de winterkoudeopvang. Tijdens de koude
maanden neemt de vraag naar opvang altijd toe en stellen gemeenten extra plekken beschikbaar
om dak- en thuisloze mensen zo goed mogelijk te kunnen helpen. Waar normaal gesproken
extra bedden worden neergezet, is dat dit jaar op veel plaatsen anders. In verband
met de 1,5 meter norm kunnen bedden niet te dicht op elkaar staan en moet regelmatig
uitgeweken worden naar andere locaties. Dit kan voor een deel van de gemeenten in
verband met krapte een uitdaging zijn. Het Ministerie van VWS bereidt samen met de
landelijke partijen een richtlijn voor die gemeenten en aanbieders oproept ook dit
jaar voldoende plekken te organiseren tijdens de winterkouderegeling conform de richtlijnen
van het RIVM. Deze richtlijn is naar verwachting uiterlijk 1 oktober beschikbaar.
Het ministerie volgt de ontwikkelingen nauwlettend via periodieke overleggen met diverse (landelijke) partijen, zoals VNG en
Valente, en gaat met de gemeenten – waar het realiseren van extra (opvang)plekken
niet lukt – in gesprek.
Kwetsbare jeugd
De Jeugdautoriteit heeft haar derde corona-quickscan jeugdhulpaanbieders opgeleverd.
Het rapport en het bijbehorende factsheet zend ik u hierbij toe37. Ondanks dat de bevindingen uit deze quickscan een positiever beeld geven dan de
quickscans in maart en in mei, zijn er signalen van problemen als gevolg van de corona
crisis. Naarmate de crisis langer duurt vrezen aanbieders liquiditeitsproblemen, zeker
als er een 2e golf komt. Oorzaken hiervan zijn (tijdelijk) minder vraag naar hulp,
maar ook mogelijk verminderde inzetbaarheid van personeel (quarantaine maatregelen,
ziekteverzuim) en beperkingen door de coronamaatregelen. Wel beginnen afspraken over
compensatie meer vorm te krijgen en er ontstaat gewenning aan nieuwe manieren van
werken. De Jeugdautoriteit neemt contact op met instellingen waarbij de financiële
risico’s relatief hoog zijn om te kijken of er enigerlei vorm van ondersteuning nodig
is.
Motie Jetten
De motie van het lid Jetten38 vraagt om te onderzoeken of de maatregelen in geval van een verhoogde omgevingsprevalentie
of uitbraak bij verpleeghuizen ook van toepassing zijn voor onderdelen van de zorg
thuis, gehandicaptenzorg en ggz en indien dat het geval is, deze maatregelen zo spoedig
mogelijk in te zetten. Als eerste stap voor de uitvoering van deze motie verken ik,
in overleg met het RIVM en de betrokken veldpartijen, welke groepen binnen andere
delen van de zorg vergelijkbaar zijn met de populatie in de verpleeghuizen. Hoewel
er ook in andere delen van de zorg kwetsbare personen of groepen voorkomen, zijn er
ook verschillen tussen hun omstandigheden en de situatie in verpleeghuizen. Dat maakt
een vergelijking met de bewoners van verpleeghuizen complex; de situatie is niet één
op één te vertalen. Ook het advies van het OMT over preventief gebruik van PBM bij
de zorg voor risicogroepen in specifieke situaties wordt hierbij betrokken. Ik verwacht
u hierover in mijn volgende stand van zaken brief nader over te kunnen informeren.
13. Innovatieve behandelingen
In het debat van 12 augustus heb ik toegezegd uw Kamer meer informatie te geven over
de ontwikkelingen rond innovatieve behandelingen (Handelingen II 2019/20, nr. 93,
debat over ontwikkelingen rondom het coronavirus). Hieronder ga ik nader op deze ontwikkelingen
in.
Het is van essentieel belang om, naast onze voortdurende inspanningen om snel een
vaccin tegen het coronavirus beschikbaar te hebben, de ontwikkeling van innovatieve
behandelingen voor COVID-19 verder te helpen. Effectieve behandelingen dragen bij
aan een beter en sneller herstel van patiënten en zorgen er mogelijk voor dat patiënten
minder restschade overhouden na ziekte door het coronavirus. Ik ga kort in op de lopende
nationale en internationale COVID-19 onderzoeksprogramma’s en op de activiteiten van
het onafhankelijke wetenschappelijke Adviespanel Innovatieve Behandelingen Ook informeer
ik u over een aantal specifieke acties om ervoor te zorgen dat de meest kansrijke
behandelingen zo snel mogelijk voor patiënten beschikbaar komen.
Nationale en internationale onderzoeksprogramma’s
Het kabinet investeert breed in corona-gerelateerd onderzoek en dit bedrag is inmiddels
opgelopen naar ruim € 83 miljoen. Het Ministerie van VWS stelt een groot onderzoeksprogramma
beschikbaar via ZonMw, waarbinnen diagnostiek & behandeling één van de drie onderzoeksthema’s
is. Om te onderzoeken of BCG-vaccinatie onder kwetsbare ouderen het ziekteverloop
van COVID-19 kan verlichten, heb ik recent op dit onderzoeksthema € 5 miljoen extra
beschikbaar gesteld via het ZonMw COVID-19 onderzoeksprogramma. Dit licht ik hieronder
toe.
De investeringen in onderzoek op het terrein van innovatieve behandelingen zullen
zich meer en meer gaan richten op de doorontwikkeling van veelbelovende resultaten
uit het lopende ZonMw COVID-19 onderzoeksprogramma. Zodat de kennis die nu wordt opgedaan
in de lopende onderzoeken op zo kort mogelijke termijn vertaald wordt naar de praktijk
van de kliniek.
Met de UMC’s bekijken we of er een solide infrastructuur kan worden opgebouwd waarmee
sneller en meer gecoördineerd klinische tests kunnen worden uitgevoerd naar veiligheid
en effectiviteit van behandelingen.
Daar waar de financiering via ZonMw zich primair richt op publieke onderzoeksprojecten,
zijn er ook onderzoeksprogramma’s opgezet via publiek-private samenwerkingen. In Nederland
wordt dit aangestuurd door de Topsector Life Sciences & Health (met meerdere projecten
gericht op innovatieve behandelingen). Vanuit deze Topsector LSH is voor COVID-19
gerelateerde R&D en innovatie inmiddels € 10,8 miljoen Publiek-Private-Samenwerkingsfinanciering
ingezet39.
Op Europees niveau is er over de hele breedte van het Europese Horizon2020 programma
met spoed geld vrijgemaakt voor onderzoek naar COVID-19, waarbij behandelingen een
grote rol spelen. Een overzicht van deze inzet is weergegeven op het European Research
Area corona platform40. Nederlandse onderzoekers hebben met succes onderzoeksprojecten opgezet om hier een
bijdrage te leveren in samenwerking met excellente Europese onderzoekscentra en innovatieve
bedrijven. Een voorbeeld hiervan is het CARE project, onderdeel van het Innovative
Medicines Innitiative (IMI) programma. In het CARE project werken het LUMC en de Universiteit
Utrecht samen met 37 internationale partners, waaronder verschillende farmaceutische
bedrijven, om nieuwe behandelingen voor COVID-19 te ontdekken. Dit project ontvangt
subsidie vanuit de EU en dit wordt aangevuld met bijdragen van de private partners.
Overigens lopen niet alle onderzoeken in Nederland naar behandelingen voor COVID-19
via geijkte subsidiëring. Veel onderzoeken worden door zowel publieke als private
partijen zelf opgezet en gefinancierd. Ik ben erg blij met deze toewijding. Bij positieve
resultaten en wanneer het opportuun is, bekijken we of we deze projecten kunnen helpen versnellen.
Adviespanel
Uiteraard blijft het COVID-19 onderzoek niet beperkt tot Nederland of Europa. Wereldwijd
is er veel aandacht voor de zoektocht naar effectieve behandelingen. Er lopen vele
wetenschappelijke onderzoeken naar een mogelijk medicijn of behandeling. Het is belangrijk
om alle ontwikkelingen te volgen en goed te kunnen duiden. Het door mij ingestelde
onafhankelijke Adviespanel Innovatieve Behandelingen is vanaf eind juni aan de slag
om de meest kansrijke ontwikkelingen – in Nederland en internationaal – te identificeren
en mij daarover te adviseren. Op basis van hun advies kijk ik per casus op welke manier
de overheid kan helpen om een kansrijk middel zo spoedig mogelijk beschikbaar te krijgen
voor patiënten in Nederland. Dit kan bijvoorbeeld door onderzoek te versnellen, klinisch
onderzoek naar Nederland te halen, samenwerkingen te faciliteren en partijen bij elkaar
te brengen, of door gericht een product in te kopen.
Specifieke acties
Graag informeer ik u over de status van enkele belangrijke innovatieve behandelingen:
Remdesivir
Remdesivir – het eerste antivirale middel dat voor ernstig zieke coronapatiënten kan
worden ingezet – is beschikbaar gemaakt voor Nederlandse coronapatiënten. De firma
Gilead Sciences, de ontwikkelaar van remdesivir (merknaam Veclury), heeft eerste positieve
resultaten geboekt in klinische studies, en de European Medicines Agency (EMA) heeft
een voorlopige markttoelating toegekend. Op Europees niveau wordt ook namens Nederland
onderhandeld over de aankoop van remdesivir. De eerste Europese aankoop via ESI (Emergency
Support Instrument) van 30.000 ampullen is inmiddels een feit. Nederland heeft hiervan
reeds 2000 ampullen ontvangen. De verdeling van remdesivir onder Nederlandse ziekenhuizen
verloopt via het RIVM. Er loopt tevens op dit moment een European Joint Procurement
programma om meer voorraden remdesivir voor de Europese landen in te kopen, waar Nederland
zich ook op heeft ingeschreven.
Convalescent plasma
Zoals ik in mijn eerdere brief van 24 juni jl. heb aangegeven, ondersteunen we onderzoek
naar inzet van convalescent plasma om COVID-19 te behandelen41. Dit type onderzoek is evenwel complex. Wereldwijd lopen er meer dan 100 plasma studies,
maar in geen enkele wordt er vóóraf gekeken naar antistoffen bij de patiënt. Nederland
loopt voorop en heeft recent als eerste kunnen aantonen dat de meeste patiënten in
het ziekenhuis al zelf antistoffen aanmaken, zonder dat daarvoor extra plasmatoediening
nodig is. Dat betekende een nieuwe wetenschappelijke uitdaging en voor de onderzoekers
een bijsturing van de studie.
Belangrijke onderzoeksvraag in de gezamenlijke studie van Erasmus MC en LUMC die nu
voorligt, is of patiënten die eerder – in de eerste fase van hun ziek zijn – convalescent
plasma krijgen een betere overlevingskans hebben. De inclusie van patiënten door de
Nederlandse onderzoekers in dit vernieuwde onderzoek – waarbij nog 24 andere ziekenhuizen
zijn betrokken – wordt breed landelijk opgezet en start naar verwachting in oktober.
Voorsorterend heb ik Stichting Sanquin Bloedvoorziening in juni jl. opdracht gegeven
om plasma in te zamelen, zodat bij daadwerkelijk positieve resultaten een geneesmiddel
snel beschikbaar kan komen. Deze opdracht is door Sanquin met spoed opgepakt, omdat
de hoeveelheid antistoffen in het bloed van donoren afneemt naarmate de tijd vordert.
BCG-vaccin (tuberculosevaccin)
De afgelopen maanden is er door een consortium van Nederlandse onderzoekers hard gewerkt
om een onderzoek op te zetten naar de effecten van het BCG vaccin bij kwetsbare ouderen.
Dit is een vervolgstudie op basis van eerdere resultaten van een studie naar de beschermende
werking van het BCG vaccin onder ouderen, uitgevoerd door het Radboudumc en University
of Athens. Het vervolgonderzoek wordt uitgevoerd in een unieke samenwerking van 22
ziekenhuizen, waaronder alle Nederlandse academische ziekenhuizen, de Santeon topklinische
ziekenhuizen en een aantal perifere ziekenhuizen en trombosediensten. Onze eerder
aangekochte voorraad BCG-vaccins heb ik beschikbaar gesteld voor deze studie. Met
het financieel ondersteunen van deze studie wil ik dan ook versneld bescherming van
kwetsbare personen mogelijk maken. Ik kijk uit naar de eerste resultaten van deze
studie in de aankomende maanden.
Dexamethason
Waar een medicijn als remdesivir het virus aanpakt, zijn er ook veel onderzoeken gaande
naar de werking van medicijnen die het afweersysteem beïnvloeden, bijvoorbeeld met
behulp van corticosteroïden (ontstekingsremmers). Inmiddels is uit onderzoek duidelijk
geworden dat het middel dexamethason – een onstekingsremmer – ernstig zieke coronapatiënten
sneller kan laten herstellen. Er loopt momenteel internationaal onderzoek om de bewijsvoering
hiervoor te versterken. Dexamethason is ruim beschikbaar voor Nederlandse patiënten
en het gebruik van het middel in Nederland voor de behandeling van coronapatiënten
is nu opgenomen in de behandelrichtlijn COVID-19, opgesteld door de Stichting Werkgroep
Antibioticabeleid (SWAB).
14. Actuele ontwikkelingen COVID-19-situatie in het Caribisch deel van het Koninkrijk
De laatste gegevens van het Caribisch deel van het Koninkrijk laten het volgende besmettingsbeeld
zien:
Bonaire
St. Eustatius
Saba
Curaçao
Aruba
Sint Maarten
Aantal actieve COVID-19 patiënten (cumulatief)
30 (40)
7 (11)
0 (5)
179 (282)
1289 (3.551)
76 (584)
Aantal actuele ziekenhuisopnamen (op de IC)
2 (1)
0 (n.v.t)
0 (n.v.t)
1 (0)
39 (12)
4 (0)
Aantal patiënten overleden
1
0
0
1
23
20
Het aantal besmettingen op Aruba is de afgelopen weken fors toegenomen. De overheid
heeft verscheidene maatregelen genomen om de verspreiding in te perken. Helaas hebben
deze nog niet de gewenste effecten. Handhaving is hierbij een zorgpunt. Om de personele
IC-capaciteit verder te versterken, is er extra personeel gestuurd via het Amerikaanse
medische uitzendbureau waar VWS afspraken mee heeft.
Ook op Sint Maarten is het aantal nieuwe casussen flink gestegen. Het team dat in
augustus is gestuurd om te ondersteunen bij het bron- en contactonderzoek is operationeel.
Begin september zijn er vanuit het RIVM nog twee verpleegkundigen en een arts gestuurd.
Voorts wordt door RIVM onderzocht hoe het laboratorium op Sint Maarten duurzaam versterkt
kan worden om de testcapaciteit uit te breiden.
Voor Aruba en Sint Maarten geldt inmiddels een negatief reisadvies (code oranje).
Tenslotte is het aantal positieve casussen op Bonaire de afgelopen dagen plotseling
sterk toegenomen. Om verdere transmissie tegen te gaan is er een aantal strenge maatregelen
afgekondigd. De gezaghebber van Bonaire heeft gevraagd het reisadvies op oranje te
zetten om extra introductie van casuïstiek te voorkomen.
In de landen zijn inmiddels meerdere zorgmedewerkers besmet. Dat is nu ook het geval
op Bonaire en op St. Eustatius. Het bron- en contactonderzoek is gaande. Er wordt
nu ingezet op het leveren van extra zorgpersoneel dat lokaal of in Nederland wordt
geworven.
15. Bonus voor zorgprofessionals
De afgelopen maanden is hard gewerkt aan de totstandkoming van de subsidieregeling
bonus zorgprofessionals COVID-19, hierna te noemen «regeling». De uitbraak van het
COVID-19 virus heeft ingrijpende gevolgen gehad voor de maatschappij en dat geldt
helemaal voor de zorg. Personen werkzaam in de sector zorg en welzijn (hierna: zorgprofessionals)
hebben in de periode 1 maart 2020 tot 1 september 2020 een uitzonderlijke prestatie
moeten leveren. Zo hebben bijvoorbeeld verpleegkundigen op de Intensive Care (IC)
onder grote druk gestaan om de grote stroom aan COVID-19 patiënten op te vangen en
te verplegen. Ook de zorgprofessionals in de verpleeghuizen, in de eerste lijn, zoals
de doktersassistenten, in de gehandicaptenzorg en in de klinische voorzieningen binnen
de GGZ hebben vaak onder (mentaal) zware omstandigheden moeten werken als gevolg van
de vele ziektegevallen en de sluiting van de tehuizen voor bezoek. Daarnaast hebben
schoonmakers vele extra uren gedraaid om een verdere verspreiding van het COVID-19
virus te voorkomen. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van zorgprofessionals die
een uitzonderlijke prestatie hebben moeten leveren ter bestrijding van de crisis tijdens
de uitbraak van het COVID-19 virus.
Het kabinet wil met de bonusregeling zijn waardering uitspreken voor deze mensen in
de zorg door hen een bonus van € 1.000 netto te verstrekken. Door middel van de subsidieregeling
kunnen zorgaanbieders subsidie aanvragen voor het uitkeren van een bonus van € 1.000
aan een werknemer of derde, zoals een zzp’er of een uitzendkracht, waarvan de zorgaanbieder
van oordeel is dat deze ten tijde van de uitbraak van COVID-19 een uitzonderlijke
prestatie heeft geleverd. Het gaat om zorgprofessionals die:
− zich hebben ingezet voor patiënten en cliënten met COVID-19, dan wel
− hebben bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19.
Bovenop het bedrag voor de uit te keren bonus zal ook subsidie worden verstrekt aan
de zorgaanbieder om de over de bonus verschuldigde belasting te kunnen voldoen. In
de voorwaarden in de regeling is opgenomen dat de zorgaanbieders geen bonus was verstrekken
aan een zorgprofessional die meer dan twee maal modaal verdient (omgerekend naar een
voltijdsbaan) Daarvan mag niet worden afgeweken.
Beoordeling zorgaanbieder
Een zorgaanbieder kan zelf het beste inschatten welke zorgprofessional tijdens de
uitbraak van COVID-19 een uitzonderlijke prestatie heeft geleverd zoals hierboven
omschreven. De inzet van zorgprofessionals kan namelijk van geval tot geval verschillen.
Het kabinet heeft dit inzicht niet. Om zorgaanbieders hierin zo veel mogelijk te ondersteunen,
heeft het Ministerie van VWS een handreiking opgesteld. Deze handreiking is, binnen
het gegeven politieke kader, besproken met de werkgeversorganisaties uit de sector
zorg en welzijn. De handreiking biedt handvatten voor de zorgaanbieder bij het bepalen
wie in aanmerking kunnen komen voor de bonus.
De handreiking biedt handvatten als advies aan de zorgaanbieder bij het aanvragen
van de bonus. In de handreiking zijn twee, niet limitatieve, lijsten opgenomen van
beroepen/functie(s)(groepen) die, voor wie het de inschatting van het Ministerie van
VWS, wel dan wel niet voor de hand ligt in aanmerking te komen voor de bonus. Het
is niet mogelijk om een uitputtende lijst op te stellen. Er zijn in de sector veel
unieke functienamen op organisatieniveau te onderscheiden. Er is vaak wel een vergelijkbare
functie in de lijst terug te vinden. Indien er naar de mening van de zorgaanbieder
redenen zijn waarom een zorgprofessional, voor wie het volgens de handreiking niet
voor de hand ligt in aanmerking te komen voor de bonus, toch een bonus verdient, dan
kan de zorgaanbieder voor die zorgprofessional de bonus aanvragen. Denk aan de situatie
dat een zorgprofessional, zoals een laborant of een fysiotherapeut waarvan het werk
stil is komen te liggen, is opgeroepen om bij te springen op een afdeling als gevolg
van COVID-19. Er is dus sprake van «nee, tenzij». Andersom zijn de zorgaanbieders
niet verplicht een bonus toe te kennen aan zorgprofessionals die op grond van deze
handreiking wel binnen de genoemde categorieën vallen, als daar volgens de zorgaanbieder geen reden
toe bestaat («ja, mits»).
De geldelijke middelen zijn niet onbeperkt. We doen een beroep op de zorgaanbieders
om hier een goede afweging in te maken. Achteraf zullen door middel van een steekproef
controles op rechtmatigheid worden uitgevoerd.
Regeling en handreiking zijn gepubliceerd
Donderdag 17 september jl. is de regeling in de Staatscourant gepubliceerd en op 18 september
is zowel de regeling als de toelichtende handreiking (voor zorgaanbieders als aanvrager
van de bonus) gepubliceerd op de website van Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen
(DUS-I), ter inzage en voorbereiding. Op 1 oktober a.s. zal het aanvraagloket opengesteld
worden. Op de website rijksoverheid is algemene informatie geplaatst over de regeling
en zijn de twee lijsten met beroepen/functie(s)(groepen) gepubliceerd ter informatie.
Ook is er met betrokkenheid van de werkgeversorganisaties voor zowel de zorgaanbieder
als zorgprofessional een set aan Q&A’s opgesteld ter informatie. De Q&A’s worden geüpdatet
en aangevuld gedurende de komende weken.
Zorgprofessionals niet meer in dienst
In het debat inzake de waardering van zorgprofessionals op 19 augustus jl. (Handelingen
II 2019/20, nr. 94, debat over de waardering van zorgmedewerkers) heeft Kamerlid Van
Brenk, de vraag gesteld hoe ervoor wordt gezorgd dat zorgprofessionals die wel in
aanmerking komen voor de zorgbonus, omdat zij voldoen aan de criteria en hebben gewerkt
in de periode 1 maart – 1 september, maar inmiddels niet meer werkzaam zijn bij de
betreffende zorgaanbieder waar zij ten tijde van de genoemde periode hebben gewerkt,
de bonus kunnen ontvangen.
De subsidieregeling biedt in dit verband de ruimte aan de zorgaanbieder om ook een
bonus toe te kennen aan de zorgprofessional die naar diens inzicht voldoet aan de
criteria, heeft gewerkt in de periode 1 maart tot 1 september 2020, maar inmiddels
niet meer voor deze zorgaanbieder werkzaam is. Door middel van een nabetaling kan
aan de zorgprofessional de bonus worden uitbetaald.
Netto bonus
De zorg bonus is bedoeld als netto-beloning aan de zorgprofessional. Om de zorgaanbieder
financieel in de gelegenheid te stellen de bonus netto aan de zorgprofessional uit
te keren, kan bij het aanvragen van de eenmalige bonus door de zorgaanbieder ook een
subsidie worden aangevraagd voor het voldoen van de over de bonus verschuldigde belasting.
Een netto uitkering van de bonus kan worden gerealiseerd, indien de zorgaanbieder
de bonus voor eigen werknemers aanwijst als eindheffingsloon conform artikel 31, eerste
lid, onderdeel f, Wet LB 1964. De zorgbonus komt hiermee ten laste van de vrije ruimte
en zal mogelijk (deels) als eindheffingsloon belast worden bij de werkgever. Door
de bonus als eindheffingsloon aan te wijzen heeft de bonus voor de zorgprofessional
in loondienst geen gevolgen voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
en evenmin voor het inkomen dat relevant is voor inkomensafhankelijke regelingen.
De zorgbonus vormt een netto-beloning voor zorgprofessionals die zich extra hebben
ingespannen ten tijde van de COVID-19 uitbraak en kwalificeert daarmee voor de zorgprofessional
in loondienst als loon uit tegenwoordige arbeid. Dat geldt ook voor de zorgprofessional
die inmiddels uit dienst is getreden. De bonus ziet op deze werkzaamheden en kwalificeert
daarom als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Voor deze zorgbonus kan de zorgaanbieder
dus de vrije ruimte van de werkkostenregeling gebruiken, net als voor de zorgprofessionals
die nog in dienst zijn.
De mogelijkheid van toepassing van eindheffingsloon staat eveneens open voor ingehuurde
derden. Zorgaanbieders kunnen ook een bonus aanvragen en uitbetalen voor zorgprofessionals
die niet bij de zorgaanbieder in dienst zijn, bijvoorbeeld zelfstandigen en ingeleend
schoonmaakpersoneel. Voor deze groep is de werkkostenregeling niet van toepassing
en voor hen zal door de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
in het Belastingplan 2021 (Kamerstuk 35 572) een voorstel worden opgenomen om er voor te zorgen dat ook de aan hen toekomende
bonus netto kan worden uitbetaald en evenmin gevolgen zal hebben voor de inkomensafhankelijke
regelingen. Deze bonussen worden eveneens verplicht als eindheffingsbestanddeel in
aanmerking genomen. Voor deze bonussen geldt een eindheffingstarief van 75%. Dit tarief
sluit aan bij de reeds bestaande eindheffingsmogelijkheden voor verstrekkingen aan
anderen dan eigen werknemers. De eindheffing wordt afgedragen via de eerstvolgende
aangifte loonheffingen na verstrekking van de bonus. Zorgaanbieders dienen voor niet-werknemers
een afzonderlijke administratie bij te houden waaruit blijkt aan wie de zorgbonus
is uitgekeerd. Daarnaast delen de zorgaanbieders de zorgprofessionals die de zorgbonus
van hen ontvingen schriftelijk mede dat over de zorgbonus eindheffing is betaald.
Aan deze schriftelijke mededeling worden geen aanvullende voorwaarden gesteld. De
hiertoe op te stellen subsidieregeling bevat een verplichting voor zorgaanbieders
om deze eindheffingsregeling, ook vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Belastingplan
2021, toe te passen.
De benodigde fiscale wijziging zal in het Belastingplan 2021 worden voorgesteld, met
terugwerkende kracht tot 1 oktober 2020. Aan een bepaling wordt slechts terugwerkende
kracht verleend indien hiervoor een bijzondere reden bestaat. Daar is in dit geval
sprake van. Daarbij speelt onder meer dat de regeling begunstigend is en de coronacrisis
noopt tot maatregelen op korte termijn. Verkenning van verschillende opties heeft
opgeleverd dat bovenstaande aanpassing de meest passende manier is om binnen de beschikbare
termijn tot een uitvoerbare regeling te komen.
16. Aandacht voor elkaar
Aan het begin van de zomer heeft de Minister-President aangekondigd dat we in Nederland
gezamenlijk stil zullen staan bij al het verdriet en teleurstelling die door het coronavirus
is veroorzaakt. Het gaat daarbij om het verdriet over en van de mensen die zijn overleden
of ernstig ziek zijn geweest, maar ook om het verdriet en de teleurstelling in de
samenleving die het gevolg zijn geweest van de periode dat het maatschappelijke leven
vrijwel tot stilstand is gekomen.
Het kabinet wil gezamenlijk stil staan bij de gevolgen van de coronacrisis, en trapt
op 6 oktober een periode af waarin we als Nederlanders «aandacht voor elkaar» hebben.
In deze periode is aandacht voor elkaars verdriet, teleurstellingen en andere gevolgen
die mensen ervaren door corona. Het wordt ook een tijd waarin we vooruit gaan kijken:
hoe helpen we elkaar hier doorheen en weer bovenop? Het kabinet roept gemeenten en
maatschappelijke organisaties op om activiteiten te organiseren in het kader van «aandacht
voor elkaar». Bedrijven en particulieren wordt gevraagd om hun voorbeeld te volgen, binnen de mogelijkheden die zij hebben.
De periode start op 6 oktober. Samen met de Minister-President zal ik die dag bij
bijeenkomsten aansluiten. Het kabinet beschouwt dit als een invulling van de motie
van het lid Van Brenk42.
17. Publiekscommunicatie
Vanaf de start van de coronacrisis heeft publiekscommunicatie een belangrijke rol
gespeeld. Deze zomer is mede op basis van gesprekken met externe experts de communicatie-aanpak
tegen het licht gehouden. In de lessons learned brief die u op 1 september ontving, heb ik u daarover geïnformeerd. We behouden wat
goed is en versterken waar nodig. Deze versterking vindt plaats in de vorm van communicatie
richting specifieke doelgroepen, extra inzet op positieve initiatieven en meer aandacht
voor vragen en behoeften van mensen. Dit komt samen in de doelgroepenaanpak die het
kabinet, in nauwe samenwerking met gedragsdeskundigen, op dit moment opzet.
In mijn brief van 18 september heb ik u geïnformeerd over de aanpak gericht op jongeren,
jongvolwassenen en mensen met een migratie-achtergrond.
De aanpak voor andere specifieke doelgroepen wordt de komende weken verder uitgewerkt.
Zo bekijk ik samen met ouderenorganisaties en cliëntenorganisaties voor mensen met
een beperking, op welke manier er voor hen nog beter toegespitste informatie beschikbaar
kan komen. In de paragraaf «Kwetsbare groepen» is dit nader toegelicht.
Naast de doelgroepenaanpak loopt de algemene publiekscampagne Alleen Samen op radio
en televisie nog steeds door. Ook is de communicatie over specifieke inhoudelijke
onderwerpen een doorlopend onderdeel van de publiekscommunicatie.
Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)
De focus in de communicatie over PBM ligt op beschikbaarheid, gebruik en handelingsperspectief.
We vertellen proactief over de stappen die we zetten om over voldoende voorraad te
beschikken. Denk aan het aanleggen van voorraden door zorginstellingen, de additionele
inkoop van PBM door het LCH of – in toenemende mate – de productie van PBM in Nederland.
Hierover communiceren we in brede zin: via de media, persconferenties en op www.rijksoverheid.nl/mondkapjes, www.rijksoverheid.nl/beschermingsmiddelen en www.rijksoverheid.nl/lch. Ook bieden we informatie over het juiste gebruik van mondkapjes door zorgprofessionals
en reizigers, bijvoorbeeld in de vorm van publiekscampagnes op social media, informatiefilmpjes
zoals https://www.youtube.com/watch?v=FTuZeIg5khM, leaflets etc.
Reizen
Voor Nederlanders die binnen Nederland reizen, Nederlanders die naar het buitenland
reizen en buitenlandse reizigers die naar Nederland komen, wordt een breed palet aan
communicatiemiddelen ingezet. Onder andere de website www.nederlandwereldwijd.nl en de campagne «Wijs op reis» waarvan binnenkort een update plaatsvindt, dit mede
in het licht van komende schoolvakanties. Uitgangspunt van de communicatiestrategie
is om reizigers informeren over de belangrijkste maatregelen in Nederland. En ook
om mensen er op te wijzen dat zij dringend geadviseerd worden om 10 dagen in thuisquarantaine
gaan, wanneer zij komen uit een gebied met een verhoogd risico op het coronavirus.
Reizigers die Nederland binnen reizen worden geattendeerd op de Nederlandse maatregelen
via informatie in het vliegtuig of op de matrixborden boven de snelweg.
Testen en traceren
De toename in bewustwording van het belang van testen, de publiekscampagne op dit
onderwerp, de mogelijkheid om online een testafspraak te maken én terugkerende vakantiegangers
uit risicogebieden, hebben er toe geleid dat de testvraag sinds medio augustus steeds
verder toeneemt. In die mate, dat de testcapaciteit momenteel niet meer toereikend
is om aan de grote vraag te kunnen voldoen. Er zijn sterke aanwijzingen dat steeds
meer mensen zich zónder klachten laten testen. Daarom wordt in de communicatie nu
de nadruk gelegd op het alléén testen bij klachten die passen bij corona.
Daarnaast wordt de komende tijd de testcapaciteit verder uitgebreid. Daarom zetten
we in op communicatie over deze uitbreidingsmogelijkheden en verklaren we waarom het
momenteel wat langer kan duren om te kunnen worden getest en dat ook de uitslag van
de test wat langer op zich kan laten wachten. Daarnaast leggen we de nadruk op het
belang van thuisquarantaine zolang mensen in afwachting zijn van de testuitslag.
De communicatiestrategie voor het najaar omvat het ondersteunen van de veiligheidsregio’s
en GGD’en bij lokale oplevingen (waar nodig). De communicatie over testen sluit aan
bij de algemene communicatiestrategie en zal dus ook aandacht hebben voor specifieke
doelgroepen zoals jongeren, mensen met een migratie achtergrond en voor moeilijk bereikbare
doelgroepen, zoals sociaal kwetsbare mensen. Daarnaast blijft de boodschap om je bij
klachten te laten testen, onderdeel uitmaken van de Alleen Samen campagne. Ook is
er een (pilot) podcast over het bron- en contactonderzoek gelanceerd, waarmee we toetsen
of dit een bruikbaar instrument kan zijn om het mensen meer uitleg te geven over ingewikkelde
corona gerelateerde onderwerpen, zoals testen.
Alle publieksinformatie over het testen op corona is te vinden op www.rijksoverheid.nl/coronatest.
Vaccinatie
Wereldwijd werken onderzoekers aan het zo snel mogelijk ontwikkelen van een veilig
en effectief COVID-19 vaccin. Het is begrijpelijk dat mensen hier vragen of zorgen
over hebben. Het gaat immers om een nieuw vaccin, en de ontwikkelingen volgen elkaar
in hoog tempo op. Goede, eerlijke, en volledige communicatie en voorlichting over
de COVID-19 vaccinatie is daarom van groot belang. Bij de voorbereidingen voor publiekscommunicatie
over de coronavaccinatie werken we samen met het RIVM en andere experts van bijvoorbeeld
het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen aan een communicatiestrategie. Deze
strategie heeft als doel zo goed mogelijk in de informatiebehoefte van de samenleving
als geheel- en van specifieke doelgroepen in het bijzonder- te voorzien. Hierbij richten
we ons met name op het gesprek met de samenleving om vragen en zorgen te adresseren,
het actief tegengaan van onjuiste informatie over vaccineren, en het monitoren van
vragen en opvattingen bij de doelgroepen. Op deze manier wil ik me er voor inzetten
om het draagvlak voor vaccineren hoog te houden. Parallel aan deze brief ontvangt
u een aparte brief over de vaccinatiestrategie. Hierin ga ik onder andere verder in
op de communicatie rondom dit onderwerp.
Coronadashboard
Sinds 15 september is een vernieuwde versie van het coronadashboard beschikbaar via
https://coronadashboard.rijksoverheid.nl/. Het vernieuwde dashboard presenteert de belangrijkste cijfers duidelijker, zowel
op landelijk als op lokaal niveau. Zo is in één oogopslag helder welke cijfers het
belangrijkste zijn en waar kan worden doorgeklikt voor meer details. Hiermee is het
dashboard beter bruikbaar voor zowel geïnteresseerde burgers als voor beleidsmakers
en specialisten. De komende periode wordt het dashboard nog verder doorontwikkeld
en worden nieuwe bronnen toegevoegd.
18. Overig
OMT-Advies over maatregelen middelbare scholen
Sinds de opening van de scholen (primair en voortgezet onderwijs) zijn er veel vragen
en soms ook onrust rondom het risico van COVID-19 op scholen. Hoewel er in de media
veel aandacht is voor elk COVID-19-geval op een school, is sinds de start van het
schooljaar geen relevante toename gezien in het aantal gemelde kinderen met COVID-19
in de leeftijdsgroep tot en met 18 jaar oud. Het aantal gevallen van COVID-19 in de
leeftijdsgroep tot en met 18 jaar neemt weliswaar iets toe, maar blijft beheersbaar.
De situatie op scholen zal nauwgezet gevolgd worden. Het OMT onderschrijft het belang
dat kinderen fysiek onderwijs kunnen volgen, zoals ook steeds meer wetenschappelijk
wordt onderschreven. Als uit de surveillance blijkt dat er lokaal of regionaal infecties
optreden op scholen, is het belangrijk om aanvullende maatregelen te nemen om schoolsluiting
te voorkomen. Het OMT adviseert daarbij niet om mondkapjes te gebruiken. Het BAO onderschrijft
deze aanbevelingen en wijst op belang van goed uitleggen van verschil tussen algemene
regels en regels bij extra regionale maatregelen.
Tegemoetkoming voor amauteursportorganisaties (TASO)
Op 1 mei jl. heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport uw Kamer geïnformeerd over
het steunpakket voor sportverenigingen43. Voor het zomerreces heeft het kabinet besloten om, aanvullend aan dit steunpakket,
€ 25 miljoen beschikbaar te stellen voor sportverenigingen met een eigen accommodatie.
Deze middelen zijn inmiddels ingezet in de TASO-regeling, de tegemoetkoming voor amateursportorganisaties.
Hiermee kunnen sportverenigingen die geen aanspraak konden maken op de rijksbrede
COVID-19-steunmaatregelen, ook een tegemoetkoming aanvragen voor hun doorlopende lasten
tussen 1 juli en 1 september. Daarnaast worden deze middelen ingezet om amateursportverenigingen
met een sportaccommodatie in eigendom en hoge doorlopende lasten een extra steun in
de rug te geven, gezien de belangrijke bijdrage die deze verenigingen leveren aan
een gezond en vitaal Nederland. Deze verenigingen kunnen onder voorwaarden een eenmalige
tegemoetkoming krijgen. Door deze aanpassingen in de TASO-regelingen heeft het openstellen
van het aanvraagportaal helaas vertraging opgelopen. Na publicatie van de gewijzigde
TASO-regeling zal het aanvraagportaal op de website van DUS-i zo snel mogelijk geopend
worden.
Negatieve gezondheidseffecten (toezegging aan het lid Azarkan)
Het lid Azarkan heeft 7 mei jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 70, item 5) een motie ingediend voor het blijvend monitoren van de negatieve gezondheidseffecten
als gevolg van de coronacrisis44. Het Ministerie van VWS heeft het RIVM gevraagd om de indirecte effecten van de COVID-19
epidemie op zorg en gezondheid in kaart te brengen. De eerste publicatie is verschenen
op 25 mei jl. Het gaat hierbij om het inventariseren van de omvang van uitgestelde,
afgeschaalde, vermeden of niet gegeven zorg en het maken van een inschatting van de
gezondheidseffecten hiervan. Het RIVM publiceert hier in 2020 periodiek over op zijn
website45.
Onderzoek Q-koorts en COVID-19 (toezegging aan het lid Heerma)
Ik heb tijdens het debat van 7 mei over COVID-19 aan uw Kamer toegezegd dat er onderzoek
gedaan zal worden naar de relatie tussen een (doorgemaakte) infectie met Q-koorts
en extra kwetsbaarheid voor COVID-19. VWS heeft deze vraag uitgezet bij veldpartijen
die op relatief korte termijn hierover een onderzoek kunnen opzetten. Het RIVM heeft
een goed voorstel gedaan en gaat nu samen met andere onderzoeksgroepen de vraag snel
oppakken door aan te sluiten bij onderzoek dat al loopt of is gedaan ten tijde van
de Q-koorts uitbraak. Er zullen eerst op basis van meldingsgegevens oriënterende analyses
worden uitgevoerd. Daarnaast is een drietal korte onderzoeken gepland, waarvoor verdere
gegevens uit huisartsenpraktijken en ziekenhuizen in Brabant worden verzameld en geanalyseerd.
Dit onderzoek is al in gang gezet en voor het einde van het jaar worden de resultaten
verwacht.
C-support (toezegging aan de leden Jetten, Marijnissen en Sazias)
Tijdens het plenaire debat over COVID-19 van 7 mei jl. heeft de Kamer een motie van
de leden Jetten en Marijnissen aangenomen waarin zij de regering vragen te bezien
hoe vraaggerichte nazorg kan worden ingericht voor post-COVID-19 patiënten waarbij
zorg, begeleiding en onderzoek worden gecombineerd, en hierin de ervaringen van onder
meer Q-support mee te nemen46. Tijdens het plenaire debat van 12 augustus jl. heb ik daarover, naar aanleiding
van een vraag van het lid Sazias, aangegeven dat ik voor de zomer met de Stichting
Q-support heb gesproken over de invulling daarvan. Ik heb toen toegezegd u te informeren
als zij de opdracht uitgewerkt hadden. Ik doe u dan ook hierbij het plan «nazorg voor
COVID-19 patiënten: begeleiden, verbinden en regisseren» toekomen47 dat ik zal financieren. Door u via deze weg het plan toe te sturen, kom ik tegemoet
aan de eerdergenoemde motie van de leden Jetten en Marijnissen. De werkzaamheden van
C-support zullen worden uitgevoerd volgens een inmiddels beproefd concept: er wordt
met de patiënt breed gekeken naar de vragen en behoeften die er zijn ten gevolge van
de ziekte. Aanbod binnen de reguliere voorzieningen worden gezocht, expertise wordt
toegevoegd waar die nodig is en niet voorhanden. De belangrijkste rol van C-support
is het verbinden van kolommen waartussen het samenwerken niet vanzelfsprekend is:
het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het sociale domein.
Artikel New York Times (toezegging aan het lid Wilders)
Tijdens het debat van 12 augustus heb ik het lid Wilders toegezegd het artikel «A
Smoking Gun»: Infectious Coronavirus Retrieved From Hospital Air d.d. 11 augustus
2020 uit de New York Times te zullen lezen. Ik heb ook het RIVM gevraagd dat te doen.
Zij waren al op de hoogte van het artikel in de NY Times en het wetenschappelijke
artikel48 dat hierin wordt besproken. Het nieuwsartikel refereert aan de wetenschappelijke
en maatschappelijk discussie over de rol van aerogene transmissie in de verspreiding
van SARS-CoV-2 via besmettelijke virusdeeltjes in de lucht. Het RIVM volgt deze discussie
op de voet. De resultaten uit het artikel kunnen niet zonder meer worden vertaald
naar publieke ruimtes, maar zijn interessant voor de kennis van de verspreiding van
SARS-CoV-2. Het onderzoek onderschrijft het belang van goede hygiëne en PBM-gebruik
in het ziekenhuis. Het RIVM blijft de wetenschappelijke onderzoeken op het gebied
van aerosolen en druppels in verband met COVID-19 in de gaten houden. Hiermee voldoe
ik aan mijn toezegging in het genoemde debat.
Rechtmatigheid COVID-19-gerelateerde uitgaven en verplichtingen (toezegging aan het
lid Van den Berg)
Tijdens de behandeling (Kamerstuk 35 493, nr. 15) van de eerste Incidentele Suppletoire Begroting (ISB) van het Ministerie van VWS
(Kamerstuk 35 493) heb ik toegezegd aan het lid Van den Berg, om toe te lichten welke aanvullende maatregelen
VWS neemt om de rechtmatigheid van de COVID-19-gerelateerde uitgaven en verplichtingen
te bevorderen.
In het algemene deel van de memorie van toelichting bij de eerste ISB en de eerste
ISB is aangegeven dat, vanwege het spoedeisende karakter van de COVID-19-gerelateerde
uitgaven en verplichtingen, de kans op onzekerheden en fouten in de rechtmatigheid
groter is. De reden hiervoor is dat de gebruikelijke zorgvuldigheid om de rechtmatigheid
te bevorderen de snelheid van handelen, die bij aanvang van COVID-19-crisis nodig
was, ernstig zou belemmeren. Immers, het kabinet moest snel handelen om COVID-19 het
hoofd te kunnen bieden. Bij dit dilemma heeft het kabinet besloten om alles te doen
wat nodig was om de crisis te bestrijden, ook in de gevallen dat er nog geen of onvoldoende
zekerheid of dat paste binnen de comptabele wet- en regelgeving.
De COVID-19-gerelateerde uitgaven en verplichtingen zijn vormgegeven langs de lijnen
van de bestaande instrumenten die binnen de comptabele wet- en regelgeving voorhanden
zijn: inkopen, subsidies, bijdragen, garanties, voorschotten. De rechtmatigheidseisen
zijn voor die instrumenten duidelijk. Na aanvankelijk in de spoedsituatie van de COVID-19-crisis
gehandeld te hebben, heeft VWS aanvullend op het handelen in de spoedsituatie maatregelen
getroffen om onzekerheden en fouten in de rechtmatigheid tot een minimum te beperken.
Derhalve zijn de aanvullende maatregelen in deze niet zozeer nieuwe maatregelen, maar
maatregelen die VWS heeft getroffen om de spoedeisende handelingen naderhand binnen
de bestaande kaders te verantwoorden: rechtmatigheidsacties aanvullend op de spoedeisende
acties om als VWS verantwoordelijkheid te nemen in de COVID-19-crisis.
Zo heeft VWS voor wat betreft de aanbestedingen/inkopen die VWS zelf heeft gedaan
de actie opgezet om alsnog alle relevante documenten die in een inkoopdossier behoren
te zitten, bijeen te brengen. Hoe completer een dossier, des te kleiner de kans is
op onzekerheden. Immers, op basis van een compleet dossier kan met zekerheid over
het al dan niet zich voordoen van fouten in de rechtmatigheid worden gesproken. Ten
aanzien van aanbestedingen/inkopen heeft de Europese Commissie aangegeven dat een
beroep mag worden gedaan op de «»dwingende spoed»»-bepaling in de Aanbestedingswet,
waardoor direct gegund kan worden aan een marktpartij zonder eerst te hoeven aanbesteden
(art. 2.32 lid 1 sub c Aw). Aandachtspunten bij de inkoopdossiers zijn, naast de volledigheid
van het dossier, onder meer: behoeftestelling, adequate motivering van de keuze voor
de geselecteerde partij, de prestatieverklaring en gefactureerd bedrag is niet hoger
dan de aangemaakte verplichting.
Naast inkopen is ook het subsidie-instrument ingezet (bijvoorbeeld de zorgbonus),
alsmede bijdragen (aan agentschappen, ZBO’s/RWT’s, medeoverheden en internationale
organisaties (bijvoorbeeld de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI)).
Ten aanzien van staatssteun heeft de Europese Commissie, naast de Tijdelijke Kaderregeling
Covid-19, specifiek voor de zorg een soepelere lijn uitgezet. Deze lijn is te vinden
op de website van de Europese Commissie49. VWS spant zich in om uw Kamer ook over subsidies en bijdragen te kunnen verantwoorden
in termen van rechtmatigheid en financieel beheer.
Bij de eerdergenoemde zorgbonus speelt eveneens de spanning tussen beleidsmatige wenselijkheid
en zekerheid over de rechtmatigheid, zij het niet vanwege het spoedeisende karakter,
maar vanwege de wensen waaraan de zorgbonus moet voldoen. De zorgbonus is een initiatief
van de Tweede Kamer waarbij de Kamer ook heeft aangegeven dat de administratieve lasten
beperkt moeten zijn, de uitvoering eenvoudig en in 2020 voor de doelgroep beschikbaar.
Daarbij speelt dat de doelgroep van de zorgbonus een gerichte benadering vergt met
oog op de doeltreffendheid. Alleen al deze elementen (lage administratieve lasten,
eenvoudig uitvoerbaar, een specifieke doelgroep en in 2020 door de doelgroep ontvangen)
zijn bepalend voor en leiden tot druk op de rechtmatigheidswaarborgen die in het subsidie-instrument
zijn ingebouwd. Indien er over de besteding van het subsidiegeld een hoge mate van
verantwoording wordt vereist, leidt dit tot hogere administratieve lasten. Omgekeerd
leidt een keuze voor lagere administratieve lasten tot minder controle over de besteding,
waardoor er een grotere kans is op fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik ontstaat.
Ook hier vergt het derhalve een zorgvuldige afweging om beleidsmatige wensen en rechtmatigheid
recht te kunnen doen. De regeling die tot stand is gekomen is de uitkomst van de zorgvuldige
belangenafweging. Bij het opstellen van de regeling zijn de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking
(ook wel bekend als het «Uniform subsidiekader» of USK) gevolgd.
Een van de grotere posten die ik ook wil noemen, zijn de voorschotten aan het LCH.
Het LCH is door middel van voorschotten door VWS voorzien van financiële middelen
om (additioneel ten opzichte van bestaande marktpartijen) te kunnen voorzien in voldoende
kwalitatief goede PBM en testkits. Daarbij heeft VWS een garantie afgegeven, zodat
het LCH geen financiële risico’s loopt bij het handelen namens VWS. Ook hier zal VWS
op rechtmatigheid sturen van de voorschottenverlening en later bij het afrekenen van
de verleende voorschotten.
Samengevat: doordat VWS in een spoedsituatie moest handelen, bestaat de kans dat niet
alle uitgaven en verplichtingen rechtmatig tot stand zijn gekomen. Deels wordt dit
ondervangen door ruimte die de Europese Commissie heeft geboden op het gebied van
staatssteun en aanbestedingsrecht. VWS spant zich in om ten aanzien van de aanbestedingen,
de subsidies en de voorschotverlening de zaken op orde te krijgen. De zorgbonus is
daarbij een dossier waarbij de spanning tussen beleidsmatige wenselijkheid en rechtmatigheid
het sterkst voelbaar is. De inspanningen van VWS zijn gericht op het zoveel mogelijk
beperken van onzekerheden en fouten.
19. Ten slotte
Het aantal coronabesmettingen neem helaas weer toe – je zou kunnen spreken van een
tweede golf. Maar als we kijken naar de ziekenhuizen, dan is die tweede golf daar
nog niet. We hebben samen te voorkomen dat het virus zich met dezelfde snelheid blijft
verspreiden als het nu doet, zodat die golf de ziekenhuizen ook niet bereikt. De enige
manier om dat te doen is door ons aan de basisregels te blijven houden, hoe vervelend
en lastig dat ook is. Maar het is de enige manier om onszelf en elkaar te beschermen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport