Brief regering : Reactie op de motie Van Nispen c.s. inzake de in de V.S. gedetineerde J.S
30 010 Gedetineerdenbegeleiding buitenland
Nr. 49 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 september 2020
Uw Kamer heeft op 23 juni jl. de motie van het lid Van Nispen c.s. inzake de heer
J.S. (betrokkene) aangenomen. In deze motie wordt de regering verzocht zich maximaal
in te spannen om betrokkene op korte termijn naar Nederland over te laten brengen,
verzoeken tot overbrenging te honoreren en hiertoe zo nodig de procedure tot overdracht
van de tenuitvoerlegging te starten.1 Op diezelfde datum werd door het lid Van Nispen (SP) onder verwijzing naar die motie
verzocht op korte termijn uw Kamer middels een brief te informeren over de wijze waarop
de regering hieraan gehoor geeft.
Met onderhavige brief geef ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, uitvoering
aan laatstgenoemd verzoek. Ik ga eerst in op de casus en daarna op de wijze waarop
de regering uitvoering geeft aan de motie. Hierbij is het noodzakelijk uw Kamer mee
te nemen in de doelen van de overdracht van strafvonnissen en in het bijzonder het
geldende Beleidskader overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Beleidskader).2 Dit Beleidskader is in uw Kamer op 13 februari 2008 besproken.3
De casus
Betrokkene is in 1944 geboren in Suriname. Hij heeft in de periode van medio 1965
tot begin 1970 in Nederland gewoond. Deze periode werd onderbroken door een studie
van enkele maanden in Duitsland. In 1970 is betrokkene uit Nederland vertrokken om
zich uiteindelijk samen met zijn gezin in de Verenigde Staten (VS) te vestigen. Hier
heeft hij tot aan zijn arrestatie in 1984 gewerkt en met zijn gezin gewoond. Ook na
het inzetten van verschillende beroepsmogelijkheden is betrokkene in de VS veroordeeld
tot een gevangenisstraf van 50 jaar tot levenslang, plus zes jaar voor moord en het
geven van de opdracht tot de moord op zijn echtgenote en stiefdochter in 1983.
De uitvoering van de motie
Ik heb het dossier van betrokkene nogmaals uitvoerig en zorgvuldig bestudeerd. Op
grond hiervan wil ik in gezamenlijkheid met het juridisch team de betrokkene diplomatiek
ondersteunen in zijn wens tot vrijlating zodat hij kan staan en gaan waar hij wil,
mits met die vrijlating geen maatschappelijke risico’s zijn gemoeid. Diplomatieke
ondersteunen is bijvoorbeeld mogelijk als betrokkene zelf een verzoek tot gratie heeft
ingediend bij de autoriteiten van de VS. Om die reden is op 19 augustus 2020 namens
mijn ministerie contact opgenomen met het juridisch team van betrokkene om te bezien
in hoeverre een dergelijk verzoek in het vooruitzicht ligt. Op verzoek van het juridisch
team van betrokkene heeft op vrijdag 18 september jl. een constructief gesprek plaatsgevonden.
Tijdens dit gesprek hebben we afgesproken gezamenlijk intensief op te trekken en is
op korte termijn een vervolgafspraak gepland. De juridische vertegenwoordigers van
Singh hebben aangegeven een verzoek tot gratie in te dienen. Tegelijkertijd zullen
vanuit mijn ministerie wegen worden bewandeld om het gratieverzoek bij de Amerikaanse
autoriteiten actief te ondersteunen. Ik zal mij daar ook persoonlijk voor inzetten.
Voorts is tijdens het gesprek op verzoek van de vertegenwoordigers van Singh toegelicht
waarom ik geen ruimte zie voor een verzoek aan de Amerikaanse autoriteiten tot overdracht
van de tenuitvoerlegging van zijn straf aan Nederland (een Wots-verzoek).
Het Ministerie van Buitenlandse zaken zal eveneens, net zoals zij dit in het verleden
veelvuldig heeft gedaan, eigenstandig vanuit betrokkene geïnitieerde toekomstige verzoeken
tot gratie ondersteunen.4 Met de inzet van beide ministeries wordt voldaan aan de behoefte van uw Kamer de
regering zich te laten inzetten voor de vrijlating van betrokkene. Hierbij is relevant,
zoals ook in bovengenoemd gesprek met het juridisch team van betrokkene uitgebreid
is toegelicht, dat alhoewel ook de Nederlandse staat wettelijk gezien bevoegd is een
procedure tot overdracht van het strafvonnis van betrokkene te starten, ik hier geen
ruimte voor zie. Ik licht dit nader toe.
De doelen van de overdracht van strafvonnissen
Op 1 januari 2020 bevonden zich 1741 Nederlanders in buitenlandse detentie.5 Een deel hiervan wil terug naar Nederland om hier hun straf uit te zitten. De verantwoordelijkheid
voor de (juridische) zorg van Nederlandse gedetineerden in het buitenland ligt bij
de autoriteiten van de desbetreffende landen. De Nederlandse staat heeft op zijn beurt
de verantwoordelijkheid om verzoeken tot overdracht van strafvonnissen in overeenstemming
met de doelen van deze overdracht te behandelen. Het is namelijk niet zo dat iedere
in het buitenland gedetineerde Nederlander in aanmerking komt voor een dergelijke
overdracht.6 De overdracht moet bijdragen aan de doelen van het vergroten van resocialisatie en
het verkleinen van het risico op recidive. Om te kunnen beoordelen of er in een specifieke
casus wordt voldaan aan deze doelen, wordt gewerkt met verschillende vereisten. Voor
personen die niet in een lidstaat van de Europese Unie zijn gedetineerd, staan deze
in een op de situatie toepasselijk verdrag tot overdracht, de Wet overdracht tenuitvoerlegging
strafvonnissen (Wots) als nationale regeling en het Beleidskader.
In de periode van 2016 tot en met 2019 is op respectievelijk 27, 67, 99 en 109 verzoeken
tot overdracht naar Nederland afwijzend beslist omdat in deze zaken niet werd voldaan
aan de vereisten.7 Voor zover het delict bekend is, zagen deze afgewezen zaken in overgrote mate op
drugsdelicten. Daarnaast betrof het overwegend levensdelicten en mensenhandel.
In bovengenoemde zaken ging het om gedetineerden die niet voldeden aan het in het
Beleidskader opgenomen criterium van binding met Nederland. Bijvoorbeeld gedetineerden
die weliswaar de Nederlandse nationaliteit bezitten, maar al ver voor hun arrestatie
hun (criminele) heil in het buitenland hebben gezocht.
Naast de woonplaats van de gedetineerde voorafgaand aan de arrestatie en de duur hiervan,
wordt binding overigens ook beoordeeld op grond van aspecten als de plaats waar diegene
werkte en de plaats waar het gezin of de familie verblijft. Conform jurisprudentie
is de enkele wens van een gedetineerde om zich na detentie wederom in Nederland te
vestigen irrelevant bij de beoordeling van aanwezigheid van binding. Die wens is niet
bepalend voor het resocialisatiebelang.8
Bij bovengenoemde afwijzingen ging het ook om gedetineerden waarbij er niet werd voldaan
aan het in het Beleidskader opgenomen criterium van voldoende strafrestant. Zonder
resterende tijd in detentie is er immers ook geen mogelijkheid om in detentie te werken
aan een veilige terugkeer in de maatschappij. Hiervoor wordt een periode van tenminste
vier maanden gehanteerd.
In het algemeen wil ik daarbij opmerken dat er Nederlanders zijn die willens en wetens
in het buitenland strafbare feiten plegen, en proberen via de Wots gebruik te maken
van het mildere strafklimaat in Nederland. Hier is de Wots uiteraard niet voor bedoeld.
Ik merk in dit verband nog op dat in het Beleidskader expliciet is opgenomen dat humanitaire
overwegingen geen rol spelen bij de overdracht van strafvonnissen.
Afwijken van beleid
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het mogelijk
om af te wijken van de criteria uit het Beleidskader. Deze mogelijkheid is beperkt
tot die gevallen waarin sprake is van bijzondere niet in het beleid verdisconteerde
omstandigheden die maken dat vasthouden aan het beleid in dat specifieke geval tot
onevenredige gevolgen leidt die niet in verhouding staan tot het doel van het betreffende
beleid. Afwijken van beleid buiten de in de Awb geschetste mogelijkheid kan grote
gevolgen hebben. Ten eerste leidt het tot precedentwerking. Dit ziet niet alleen op
eerder afgewezen verzoeken, zoals de hierboven genoemde 302 verzoeken tussen 2016
tot en met 2019, die in aanmerking kunnen komen voor een herbeoordeling alsook op
toekomstige gevallen die zich hierop kunnen beroepen. Ten tweede bestaat de kans dat
sommige landen het vertrouwen in de Nederlandse staat verliezen en vervolgens niet
langer bereid zijn te willen samenwerken op dit gebied. Dit zou niet alleen betekenen
dat Nederlandse gedetineerden die wel aan alle vereisten voldoen niet naar Nederland
kunnen worden overgebracht. Het zou ook inhouden dat de overdracht van buitenlandse
gedetineerden vanuit Nederland naar het desbetreffende land niet meer mogelijk is.
Dit is uiteraard onwenselijk.
De casus in relatie tot de Wots-doelen
Er is nimmer een Wots-verzoek door de VS ingediend. Wel zijn er in 2015 vragen gesteld
door de VS om te bezien of een Wots-verzoek opportuun zou zijn. Op grond van deze
vragen heeft de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële
Inrichtingen (IOS) in 2015 een inschatting gemaakt van de slagingskans van een eventueel
officieel verzoek van de zijde van de VS. Resultaat hiervan was een mededeling aan
de autoriteiten van de VS dat betrokkene niet aan de vereisten voldoet. Dit is ook
eerder aan uw Kamer gemeld.9
Naar aanleiding van de inschatting van IOS heeft betrokkene een klacht ingediend bij
de Nationale ombudsman (Ombudsman). De Ombudsman heeft het ministerie eind 2015 om
een nadere motivering op deze inschatting verzocht. Na ontvangst van de gevraagde
motivering heeft de Ombudsman het standpunt ingenomen dat de motivering in het licht
van de normen van behoorlijkheid voldoende was. Hierop heeft de Ombudsman de advocaat
van betrokkene te kennen gegeven de klacht niet verder te zullen onderzoeken.
Op grond van de eerdere inschatting door IOS en het standpunt dat de Ombudsman in
dezen heeft ingenomen, ben ik van mening dat vaststaat dat betrokkene niet voldoet
aan het criterium binding als geformuleerd in het Beleidskader. Naast de afwezigheid
van binding, is vermoedelijk evenmin sprake van een strafrestant. Betrokkene is immers
al gedurende 36 jaar in de VS gedetineerd. Dat roept de vraag op of er in deze situatie
aanleiding is om gebruik te maken van mijn bevoegdheid om af te wijken van beleid.
Ik ben van mening dat dit niet het geval is. Mede gelet op bovenstaande opgesomde
feiten en de uiteenzetting van het Beleidskader, is hier geen sprake van een situatie
als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. Anderszins afwijken van beleid heeft, zoals
hierboven uiteengezet, grote negatieve gevolgen. Het zal niet alleen leiden tot ongewenste
precedentwerking naar een groot aantal andere zaken, maar op den duur tevens de samenwerking
met andere landen die zijn aangesloten op het Wots-verdrag negatief beïnvloeden.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de Nederlandse staat zich maximaal zal
inzetten voor betrokkene, zij het niet door middel van het starten van een Wots-procedure,
maar door samen met de juridische vertegenwoordigers van betrokkene in te zetten op
een traject richting gratie.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming