Brief regering : Nadere informatie over de huidige epidemiologische situatie en de extra maatregelen die in overleg met de veiligheidsregio’s worden genomen
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 542
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 september 2020
Zoals aangekondigd in mijn brief van 17 september jl.1, informeer ik u met deze brief, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid,
nader over de huidige epidemiologische situatie en de extra maatregelen die we in
overleg met de veiligheidsregio’s daarop nemen. Dit mede naar aanleiding van het advies
dat het OMT heeft uitgebracht en bij deze brief is gevoegd2. Voorts zal ik, zoals toegezegd in mijn brief van 11 september jl., over tijdelijke
aanpassing testbeleid COVID-193, ingaan op het advies van het OMT over het prioriteren van doelgroepen bij schaarste
in de testcapaciteit. Tevens geef ik een laatste stand van zaken met betrekking tot
voorrang bij testen van zorgmedewerkers en leraren en de ontwikkeling van extra testcapaciteit.
Tot slot geef ik op verzoek van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en
Sport van 14 september 2020 een reactie op de emailprocedure inzake de overschrijding
van signaalwaarden van het corona dashboard en de berichtgeving over het coronavirus
op de website van Follow the Money van 11 september.
Duiding van de epidemiologische situatie
Het aantal mensen dat met COVID-19 wordt gediagnosticeerd neemt toe. Inmiddels is
ongeveer 1 op de 250 mensen besmettelijk. Besmettingen worden vooral gerapporteerd
onder jongeren in de leeftijd van 20–29 jaar, met name 20–24-jarigen, gevolgd door
de leeftijdsgroep 30–34 en 15–19 jaar. Uit recente clusters blijkt relatief vaker
dan eerst betrokkenheid van studerenden. De thuissituatie wordt in het bron-en contactonderzoek
het meest genoemd als bron. Andere veelgenoemde situaties waar mensen besmet raken
zijn het werk, familie of kennissen/vrienden, feesten/verjaardagen/borrels, vrijetijdsbesteding
zoals sportclub en medereizigers. In de afgelopen week worden verpleeghuizen en de
horeca vaker dan voorheen, genoemd. Voor studerenden waren borrels, groepsbijeenkomsten
in horecagelegenheden, studentenhuis en dispuutsweekend in de afgelopen weken bron
van besmetting. Ook school- en kinderopvang wordt, na beëindiging van de vakantieperiode,
vaker genoemd. Echter, het heeft niet geleid tot een relevante toename van clusters
onder de schooljeugd en leraren.
Zoals uw Kamer eerder is gemeld, is de R nu 1.38 en daarmee ruim boven de 1.0, hetgeen
onwenselijk is.
Op regionaal niveau zien we met name in de regio’s Amsterdam, Rotterdam, Den Haag,
Utrecht, Hollands-Midden en Kennemerland veel besmettingen. Hierop wordt verderop
in deze brief nader ingegaan.
Gelukkig zien we het aantal ziekenhuis- en IC-opnamen nog maar beperkt meebewegen
met deze trend, alhoewel het aantal IC opnamen wel begint toe te nemen (in de afgelopen
week zijn er 35 nieuwe bewezen COVID-19 IC opnames ten opzichte van 17 in de week
ervoor). De vrees bestaat dat deze toename gestaag doorzet als het virus zich verder
verspreidt in de samenleving. We moeten constateren dat de drie ankerpunten van onze
strategie onder druk komen te staan. Zo zijn er meer besmettingen in verpleeghuizen,
loopt het aantal ziekenhuisopnamen op en komt het bron-en contactonderzoek verder
onder druk te staan, waarmee het zicht op het virus minder scherp wordt.
Er blijft dus sprake van een zorgelijke ontwikkeling en we moeten voorkomen dat er
een tweede golf aanspoelt in de zorg. Dit leidt ertoe dat maatregelen en ander gedrag
noodzakelijk zijn om de trend van een toenemend aantal besmettingen te keren.
Hoofdlijnen OMT-advies
Het OMT heeft op 14 september jl. een advies uitgebracht. Dit beslaat twee onderdelen:
1. Maatregelen om de toename in besmettingen te keren.
2. Prioritering van testen en alternatieve vormen van testen.
Het OMT geeft aan de hiervoor geschetste huidige epidemiologische situatie zorgelijk
te vinden. Op grond van de duiding, adviseert het OMT om het belang van de huidige
maatregelen extra te benadrukken en daarbij aandacht te besteden aan doelgroepgerichte
communicatie voor jongeren en minderheidsgroepen. Verder benadrukt het OMT het belang
van gerichte, regionale maatregelen gericht op de regionale epidemiologische ontwikkelingen,
om de toename in enkele grote steden een halt toe te roepen.
Het OMT adviseert verder om te komen tot een prioritering van testen op basis van
medische en epidemiologische gronden. Andere factoren, zoals maatschappelijke en economische
gevolgen van prioritering van testen, zijn door het OMT buiten beschouwing gelaten.
Op die gronden adviseert het OMT:
• Het testen van kinderen jonger dan 13 jaar achterwege te laten als zij klachten hebben;
• Personen zonder klachten die komen uit een risicogebied niet meer te testen. Hetzelfde
geldt voor personen zonder klachten die uit het bron-en contactonderzoek naar voren
komen.
Deze deprioritering laat onverlet dat dezelfde strategie ten aanzien van bestrijding
van het virus wordt gevolgd: zicht houden op het virus en het zo snel mogelijk aanpakken
van (lokale) verheffingen.
BAO-advies
Naar aanleiding van het OMT-advies heeft op 15 september jl. een Bestuurlijk Afstemmingsoverleg
(BAO) plaatsgevonden.
Ten aanzien van de huidige epidemiologische situatie, deelt het BAO de zorg over de
stijgende cijfers. Het BAO adviseert communicatie te richten op mensen met een migratie
achtergrond, jongeren, studerenden en daarbij de onderwijsinstellingen en studerenden
zelf te betrekken.
Verder deelt het BAO de noodzaak voor een sterk signaal, dus maatregelen die op korte
termijn zichtbaar zijn en adviseert het kabinet daarbij ook lokaal maatwerk mogelijk
te maken.
Ten aanzien van testen adviseert het BAO om het OMT-advies op te volgen en daarbij
voldoende aandacht te besteden aan de uitvoerbaarheid. Uitvoerders hebben tijd nodig
om dit goed in te regelen. Het BAO adviseert daarnaast in de communicatie heel helder
te zijn over doel, keuzes en mogelijkheden van het testbeleid.
Ten aanzien van de ontwikkeling van sneltesten, neemt het BAO het advies van het OMT
over om eerst de resultaten van de validatie van de verschillende sneltesten af te
wachten. Het BAO adviseert om in de communicatie vanuit de overheid hier ook heel
duidelijk over te zijn.
Opvolging van het advies: maatregelen
Het kabinet geeft opvolging aan het OMT-advies en anticipeert op de huidige epidemiologische
situatie in de vorm van een aantal concrete maatregelen. Dit betreft regionale maatregelen
om de regionale «oplevingen» zo veel mogelijk regionaal «de kop in te drukken», ondersteund
met landelijke maatregelen. Deze hebben betrekking op maatregelen die in overleg met
de veiligheidsregio’s zijn uitgewerkt en communicatie. Ik licht dit hieronder toe.
Maatregelen regionaal: extra maatregelen in zes veiligheidsregio’s
Het OMT en kabinet zien het virus in verschillende regio’s zich harder verspreiden.
Deze week heeft het kabinet daarom intensief overlegd met zes regio’s waar de signaalwaarden
sterk oplopend zijn: Amsterdam-Amstelland, Haaglanden, Hollands-Midden, Kennemerland,
Utrecht en Rotterdam-Rijnmond. Deze regio’s treffen nieuwe maatregelen om het virus
de kop in te drukken. Daarbij geldt het devies dat we een maximale impact willen hebben
op het virus, maar een minimale impact op de samenleving. Dat betekent dat we gericht
ingrijpen: in de regio’s waar het virus het meest de kop opsteekt en in situaties
waarin nieuwe brandhaarden zich voordoen.
In deze regio’s worden daarom vanaf zondagavond 20 september 18:00 uur de volgende
regels van kracht:
• Voor horeca en organisaties met een horecavergunning geldt dat om 00.00 uur de muziek
uit moet, na 00.00 uur er niemand meer naar binnen mag en vanaf 01.00 uur de gelegenheid
gesloten is en er geen gasten meer binnen mogen zijn. Dit geldt ook voor de bijbehorende
terrassen.
• Voor bijeenkomsten (binnen en buiten) van meer dan 50 mensen gaat een meldplicht gelden.
In de melding moet duidelijk gemaakt worden hoe het professionele toezicht4 op de naleving van de COVID-19 maatregelen geregeld is. Dit geldt niet voor onderwijsinstellingen
en culturele instellingen, die structureel meer dan 50 mensen ontvangen, zoals hogescholen,
bioscopen en theaters.
• Deelnemen aan gezelschappen mag niet met meer dan 50 personen. Dat geldt zowel buiten
als binnen. Een gezelschap is een groep die bij elkaar hoort, zoals een familie of
een groep vrienden, of die voor een gelegenheid als groep bij elkaar is, zoals voor
een afstudeerfeest, een bruiloft of een gezamenlijk uitje. Concreet betekent dit dat
voor besloten feesten in een zaal of bijvoorbeeld in een park het gezelschap niet
groter dan 50 mag zijn. Ook mogen geen reserveringen gemaakt worden voor meer dan
50 mensen. Uitzondering daarop zijn demonstraties, uitvaarten, religieuze bijeenkomsten,
het beoefenen van theater, dans of muziek in de vorm van culturele uiting, of gezelschappen
van personen in de uitoefening van beroep, bedrijf of vereniging. Daarbij gelden natuurlijk
overal nog steeds de basisregels, zoals 1,5 meter afstand houden.
• De zes regio’s gaan, in samenwerking met het Rijk, gericht communiceren naar doelgroepen
waaronder de verspreiding op dit moment sterk oploopt, zoals jongeren, en naar groepen
die verantwoordelijk zijn voor de naleving in situaties waar verspreiding plaatsvindt,
zoals werkgevers. Daarin wordt zo goed mogelijk aangesloten bij de specifieke situatie
in de doelgroep en in de regio, en zoveel mogelijk gecommuniceerd via kanalen die
passen bij de doelgroep. Binnen de doelgroepen wordt gezocht naar gezaghebbende individuen
of organisaties die kunnen helpen met het overbrengen van de boodschap.
• Tot slot gaan de betreffende veiligheidsregio’s zelf door met het treffen van overige
maatregelen binnen de eigen regio, en worden deze aangescherpt en geïntensiveerd.
Sommige veiligheidsregio’s hebben bijvoorbeeld aangegeven «venstertijden» in te gaan
stellen voor kwetsbare groepen in publieke gebouwen, anderen wijzen gebieden aan waartoe
’s nachts toegang ontzegd, wordt, omdat hier illegale feesten worden gegeven. Elke
regio zal duidelijk communiceren wat de maatregelen zijn die regionaal gelden. Intensieve
handhaving, gericht op de prioriteiten die in de betreffende regio spelen, maakt overal
onderdeel uit van de aanpak.
Een samenvatting van deze maatregelen is gevisualiseerd in bijlage 25.
Maatregelen landelijk: communicatiecampagne gericht op jongeren
We zien veel besmettingen in het bijzonder in de leeftijdsgroep 20–24 jaar. Zij zijn
op dit moment de motor van de epidemie. Deze groep is weerbarstig: we weten niet precies
waar ze worden besmet, omdat deze groep veel verschillende contacten heeft.
Het is begrijpelijk dat volhouden van de regels moeilijk is, maar het is wel nodig.
Daarom is extra en specifieke aandacht nodig voor deze doelgroep en wordt de communicatie
geïntensiveerd. De massamediale campagne «alleen samen» wordt nog steeds ingezet en
is ook voor deze doelgroep bedoeld. Maar het is niet voldoende. Daarom heeft het kabinet
ook een aantal andere lijnen ingezet om de communicatie te versterken.
Allereerst verdienen het onderwijs en studenten een compliment hoe zij in het afgelopen
halfjaar om zijn gegaan met de coronacrisis. Momenteel kijkt het kabinet naar de communicatie
voor en door jongeren. Hierover is het kabinet in gesprek met de burgemeesters van
studentensteden, met jongeren- en studentenorganisaties, met studentenhuisvestingsorganisaties
en met de onderwijsinstellingen in het mbo, hbo en wo. De Ministers van Justitie en
Veiligheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben alle burgemeesters van de
twaalf universiteitssteden verzocht in overleg met vertegenwoordigers van studenten
te treden om de toename van het aantal besmettingen aan te pakken. Daarbij heeft het
kabinet ook opgeroepen om op zoek te gaan naar meer ruimte voor fysiek onderwijs,
waarbij de 1,5 meter afstand goed aangehouden kan worden en daarop samen te laten
werken tussen de gemeenten en instellingen. De onderwijsinstellingen communiceren
al met studenten over het belang van naleven van de basisregels. Het kabinet roept
de gemeenten, de jongeren- en studentenorganisaties, de studentenhuisvestingsorganisaties
en de onderwijsinstellingen op om deze communicatie verder uit te breiden.
Het kabinet ziet gelukkig al veel partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Zo hebben
studentenverenigingen in Delft alle Delftse studenten per brief opgeroepen om de maatregelen
en het testbeleid na te leven. Aanvullend initieert het kabinet tegelijk ook een landelijke
jongerencampagne onder de noemer «Daar doe ik het voor».
Ten tweede vraagt het kabinet ook aan de gemeenten om daar waar dat kan extra te communiceren
richting jongeren. Een groot aantal gemeenten heeft al campagnes lopen, in het ene
geval zijn ze zelf de afzender, in het andere geval zijn lokale partners de afzender.
Twee in het oog springende voorbeelden zijn de campagne «niet lullen maar testen»
die in Rotterdam studenten stimuleert om zich te laten testen en de campagne in Amsterdam
die ingaat op de motivatie om je je aan de basisregels te houden. Samen met de veiligheidsregio’s
delen we de goede voorbeelden van campagnes en aanpakken die aanslaan. Op zo’n manier
voorkomen we dat elke gemeente het wiel zelf moet uitvinden.
Tot slot intensiveert het kabinet ook de eigen communicatie naar deze doelgroep. De
communicatie die al loopt via de «alleen samen»-campagne krijgt extra inzet op sociale
media, speciaal gericht op jongeren. Daarnaast wordt de campagne verrijkt met twee
nieuwe aanvullende communicatie-aanpakken:
• De eerste aanpak richt zich op het versterken van de motivatie van jongeren om zich
aan de regels te houden. De succesvolle jongerencampagne van de gemeente Amsterdam
wordt landelijk uitgerold. Deze campagne gaat over de motivatie om regels op (blijven)
te volgen. Jongeren uit Amsterdam geven zelf aan wat voor hen de belangrijkste motivatie
is om zich aan regels te houden. De campagne draait op sociale media en is te zien
op posters in de gemeente. Ik ben inmiddels in contact met de veiligheidsregio’s waar
de meeste besmettingen onder jongvolwassenen te zijn. De meeste van deze veiligheidsregio’s
hebben aangegeven dat ze de campagne over zullen nemen met lokale jongeren die hun
eigen motivatie delen. Eind september hebben de eerste veiligheidsregio’s deze aanpak
draaiend.
• De tweede aanpak is gericht op het «hoe dan». Het kabinet werkt samen met de belangrijkste
media die zich op jongeren richten en bij jongeren het meest populair zijn (radio,
Spotify, tijdschriften en sociale media kanalen). Deze media zijn zo geselecteerd
dat het bereik onder jongeren optimaal is. Op deze kanalen komen inhoudelijke bijdragen,
gemaakt door makers die vooral voor jongeren content maken. Daarmee borgen we dat
deze bijdragen ook interessant zijn voor de doelgroepen en door hen relevant gevonden
worden. In de bijdragen komen relevante dilemma’s aan de orde: hoe kun je daten in
tijden van corona?, wat doe je als je je oma wilt bezoeken en haar wilt beschermen?,
hoe vier je een feestje en hou je je toch aan de basisregels? De aanpak is op 14 september
gestart met een eerste bijdrage in de sociale media van een glossy, in de week van
21 september zijn de meeste andere kanalen ook aangesloten. Deze aanpak blijft de
komende maanden doorlopen. Doordat er goed inzicht is in de bereikcijfers, zal deze
aanpak voortdurend worden bijgestuurd en worden geoptimaliseerd.
Vanaf het begin van de crisis heeft het kabinet veel aandacht besteed aan het bereiken
van iedereen in Nederland. Om die reden is veel van het communicatiemateriaal ook
vertaald naar onder andere Turks en Marokkaans. Daarnaast is specifiek rondom een
aantal grote islamitische feestdagen hierover gecommuniceerd. Het kabinet gaat door
met de communicatieaanpak richting de migrantengroepen en intensiveert dit met extra
communicatie-inzet. Centraal staan hier microlokale netwerken, dit zijn netwerken
die in wijken van de steden opereren, het gaat daarbij om moskeeën, zelfhulporganisaties
en buurthuizen. Gemeenten hebben goed zicht op deze netwerken, samen met de gemeenten
spreken we de netwerken aan en faciliteren we deze netwerken om de migrantengroepen
goed te bereiken.
Toelichting Escalatieladder en regionale aanpak
In mijn brief van 1 september jl6, informeerde ik u over de zogenaamde escalatieladder. Hieronder licht ik toe hoe
dit werkt en hoe de escalatieladder de afgelopen weken voor het eerst is toegepast
resulterend in de aanpak voor de zes regio’s.
Escalatieladder en regionale aanpak
Een belangrijke les die we hebben getrokken uit de eerste periode in het bestrijden
van het virus is dat we zo gericht mogelijk maatregelen willen nemen met zo weinig
mogelijk maatschappelijke impact. Niet overal is de virusverspreiding hetzelfde. Dus
niet overal doen we hetzelfde. Daarom gebeurt er zoveel mogelijk regionaal. Om maatregelen
zo gericht mogelijk te nemen, hebben we de escalatieladder ingericht. Een middel om
in gezamenlijke afstemming tussen Rijk en regio, op basis van zo goed mogelijke informatie
en duiding per regio, te komen tot inschaling en afstemming en samenwerking op maatregelen.
Inzichtelijk maken hoe regio’s er voor staan
De uitkomst van het toepassen van deze escalatieladder is vanaf 18 september te zien
op het coronadashboard. Elke week wordt geduid hoe regio’s zijn «ingeschaald». Er
zijn drie niveaus. Staat het risiconiveau op 1, dan moeten we waakzaam zijn. Staat
het risiconiveau op 2, dan nemen de besmettingen flink toe en is de situatie zorgelijk.
En dat vraagt aanvullende, doorgaans regionale maatregelen, die moeten helpen om de
verspreiding van het virus terug te dringen. Als de situatie ernstig is, dan delen
we een regio in op risiconiveau 3. Dan zijn harde maatregelen nodig om kwetsbare mensen
te beschermen en de zorg in de benen te houden. Dit wordt bepaald op basis van alle
beschikbare informatie en op basis van de adviezen van experts van de GGD, de veiligheidsregio’s
en het RIVM. Met publicatie op het dashboard, is voor iedereen in één oogopslag duidelijk
hoe het ervoor staat met het coronavirus in verschillende delen van het land. Daarbij
wordt uitgelegd wat die inschaling mogelijk betekent voor de coronamaatregelen die
in de regio gelden. Uit de inschaling en het «stempel» waakzaam, zorgelijk of ernstig,
volgt overigens niet automatisch een bepaalde maatregel. Dit is maatwerk en kan per
regio verschillen.
Hoe werkt de inschaling?
De escalatieladder werkt zo dat in het wekelijkse inschalingsoverleg met Rijk, regio’s
en RIVM wordt gekeken of een regio extra aandacht vergt. Hiervoor wordt informatie
gebruikt vanuit het coronadashboard, informatie van de RIVM en de GGD’en en informatie
vanuit de veiligheidsregio’s.
In de e-mail procedure van 14 september 2020, heeft de vaste Kamercommissie van VWS
op 14 september 2020 mij gevraagd om in te gaan op de overschrijding van signaalwaarden
op het coronadashboard. Als een regio meer dan 50 besmettingen per 100.000 in de afgelopen
week telde (van maandag tot maandag), geeft mij dat reden om de regio in het inschalingsoverleg
te bespreken. Dit komt overeen met een overschrijding van de signaalwaarde van 7 positieve
testen per 100.000 inwoners gedurende 7 dagen. Vervolgens wordt de epidemie in deze
regio’s nader onderzocht en worden maatregelen voorbereid. Indien de cijfers nog een
tweede week boven de 50 besmettingen per 100.000 lijken uit te komen, wordt de regio
in principe ingeschaald naar «zorgelijk». De methodiek wordt sinds deze week toegepast.
Uiteraard is het aantal positieve testuitslagen niet de enige indicator waarop besluitvorming
plaatsvindt. Zo wordt ook landelijk gekeken naar het aantal ziekenhuis- en IC-opnamen
en het reproductiegetal. Tevens wordt bekeken in hoeverre in een regio het bron- en
contactonderzoek onder druk staat.
Van inschaling naar instrumenten
Als de situatie verslechtert, is dat aanleiding voor veiligheidsregio’s en GGD’en
om – op basis van de analyse en duiding – te bezien welke aanvullende instrumenten
mogelijk zouden kunnen helpen. Hiervoor is ter inspiratie een instrumentenkist ontwikkeld
die regio’s kunnen gebruiken. Regio’s en rijkoverheid gaan samen in gesprek over wat
nodig is om de gekozen instrumenten te kunnen inzetten. Vaak kunnen regio’s dit zelf.
Soms vraagt dit om een aanwijzing vanuit de Minister van VWS op grond van de wet Publieke
Gezondheid. Op het moment dat de situatie weer verbetert, kunnen de maatregelen weer
worden versoepeld. Zo doen we zo precies mogelijk wat nodig is. Iedereen levert vanuit
zijn eigen verantwoordelijkheid een bijdrage aan het maatwerk per regio.
Uitkomst van de eerste inschaling: zorgelijk beeld zes veiligheidsregio’s
Afgelopen week hebben we de eerste inschalingscyclus doorlopen. Ik heb veel lof voor
de manier waarop de GGD’en, het RIVM en de veiligheidsregio’s de afgelopen weken met
de ministeries hebben samengewerkt om deze structuur neer te zetten en de juiste informatie
te verzamelen.
Deze cyclus heeft er toe geleid dat vanaf vandaag zes regio’s worden ingeschaald als
«zorgelijk». Het gaat om Amsterdam-Amstelland, Haaglanden, Rotterdam-Rijnmond, Utrecht,
Kennemerland en Hollands-Midden. In deze regio’s Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijnmond
en Haaglanden liepen enkele weken geleden de cijfers enorm op en zijn zorgen ontstaan
over de besmettingen. Parallel daaraan is het aantal BCO’s sterk gestegen, hetgeen
een groot beroep doet op capaciteit. Ik ben toen gesprekken gestart samen met deze
regio’s, de GGD’en en het RIVM. Recenter zijn ook de cijfers in de regio’s Utrecht,
Kennemerland en Hollands-Midden boven de signaalwaarde uitgekomen. Daarom ben ik deze
week ook met hen bestuurlijke gesprekken gestart.
Verder zien we in deze regio’s de druk op het testen en het bron- en contactonderzoek
in deze regio’s toenemen en zien we dat de basisregels onvoldoende worden nageleefd.
Aanvullende maatregelen zijn nodig om de verspreiding van het virus weer onder controle
te krijgen en terug te keren naar een beheersbare situatie.
De andere veiligheidsregio’s blijven vooralsnog op «waakzaam» staan, maar samen met
de GGD’en, het RIVM en de veiligheidsregio’s zelf, blijven we goed naar de ontwikkelingen
in deze regio’s kijken. In de tweede inschalingscyclus – die woensdag 16 september
is begonnen – is de nieuwe signaleringssystematiek van het RIVM voor het eerst toegepast.
Op basis daarvan vinden nu gesprekken plaats met meerdere andere regio’s.
De inschaling van alle 25 veiligheidsregio’s wordt vanaf nu getoond op het coronadashboard.
Kwetsbare personen in verpleeghuizen
In de regio’s waarin sprake is van een verhoogde besmetting, vraagt de bescherming
van kwetsbare personen, in het bijzonder in verpleeghuizen, om extra aandacht en afweging.
De directeur Publieke Gezondheid van de desbetreffende regio’s zal de bestuurders
van de verpleeghuizen in hun regio informeren op het moment dat de risico-inschaling
van de regio verandert. De directeur bespreekt met de verpleeghuizen bij het oplopen
van besmettingen welke maatregelen zij treffen, dan wel kunnen treffen, die passend
zijn bij de lokale situatie.
Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op:
1. het uitvoeren van een gezondheidscheck en de registratie bij bezoek;
2. het frequenter testen van bewoners en zorgmedewerkers;
3. het preventief gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, ook door bezoekers;
4. het beperken van sociaal contact en bezoek;
5. het verkleinen of scheiden van dagbestedingsgroepen.
Zorginstellingen maken bij het treffen van maatregelen gebruik van de handreiking
die veldpartijen hebben opgesteld voor bezoek en sociaal contact7. In de handreiking wordt gebruik gemaakt van eenzelfde indeling in fasen als de escalatieladder
(waakzaam-zorgelijk-ernstig). De handreiking is een hulpmiddel voor verpleeghuizen
om een plan voor bezoek en sociaal contact te maken dat aansluit bij de gegeven situatie
in de regio. Het gaat om maatwerk op elke zorglocatie, waarbij een goede balans tussen
veiligheid en welbevinden op basis van professioneel inzicht het uitgangspunt is.
Een belangrijk hulpmiddel hierbij is ook het behandeladvies van Verenso en NVAVG dat
is aangepast naar aanleiding van OMT-advies van 27 augustus jl. Het betreft een aanpassing
inzake het preventief gebruik van mondneusmaskers en het frequenter testen van bewoners
en medewerkers.
Ook voor de gehandicaptenzorg geldt dat bestuurders op lokaal niveau en lokale uitbraakteams,
conform hetgeen is weergegeven in mijn brief van 1 september jl.8 over de geleerde lessen in de gehandicaptenzorg, waar nodig maatregelen treffen conform
de bestaande protocollen rond infectiepreventie. Zij passen daarbij de maatregelen
toe in een escalatiesystematiek. Hierin schuilt geen automatisme: een maatregel moet
altijd aansluiten bij de lokale context en bij de analyse van de lokale problematiek,
maar ook de juiste balans vinden tussen veiligheid en kwaliteit van leven. Voor mensen
met een beperking die thuis wonen, zullen vooral de algemene hygiëne- en gedragsmaatregelen
van belang zijn.
Testen
Met goede test- en traceermogelijkheden houden we zicht op de verspreiding van het
virus. Het uitbreiden vraagt een nauw samenspel met vele partijen. Om die reden testen
we vanaf 1 juni iedereen met klachten. Vanaf half augustus is de testvraag fors gestegen.
Gezien de huidige krapte in laboratoriumcapaciteit, kan het nodig zijn om te prioriteren
in wie er als eerste in aanmerking komt voor een test. Ik hecht eraan om dit te doen
op basis van adviezen van de experts van het OMT.
Het kabinet neemt het advies van het OMT over om het testen bij bepaalde groepen tijdelijk
risicogerichter te organiseren. Ik beschouw het advies van het OMT als een bevestiging
van mijn besluiten om het testen van mensen zonder klachten in de teststraat op Schiphol
te pauzeren en om enkel te testen bij klachten bij app meldingen van een nauw contact,
zoals ik 11 september jl. meldde aan uw Kamer*. Aanvullend daarop besluit het kabinet dat kinderen in de basisschoolleeftijd met
klachten niet hoeven te worden getest. Het OMT adviseert dat indien prioritering nodig
is in verband met de testcapaciteit het testen van deze kinderen achterwege kunnen
laten. Bij jonge kinderen komen er veelvuldig episodes met luchtwegklachten voor,
zeker nu we richting de herfst gaan. Het percentage besmettingen met COVID-19 dat
gevonden wordt bij kinderen in de basisschoolleeftijd die getest worden, is consistent
heel laag. Het kabinet kiest er voor te benadrukken dat deze kinderen niet getest
hoeven te worden, maar hen niet categorisch uit te sluiten van testen. Indien kinderen
ernstig ziek zijn, kunnen zij op indicatie van hun huisarts getest worden.
Ik heb uw Kamer 11 september jl. per brief geïnformeerd over mijn besluit om leraren
en zorgpersoneel met voorrang te testen en ik informeer u verderop in deze brief over
de voorbereidingen daarop. Het BAO adviseerde dat het analoog aan de prioriteit van
leraren ook wenselijk is om ook medewerkers in de kinderopvang voorrang te geven bij
het testen. De 17 september jl. aangenomen motie10 van het lid van Meenen roept ook op om medewerkers in de kinderopvang ook met prioriteit
te testen. Zoals ik u eerder heb geïnformeerd, beperk ik de voorrang nu tot zorgmedewerkers
en leraren. Het is vanwege uitvoeringstechnische redenen niet mogelijk om medewerkers
in de kinderopvang op korte termijn toe te voegen aan de prioriteitsregeling. Daarnaast
is de prioriteitsregeling een tijdelijke maatregel en ik verwacht dat deze slechts
enkele weken van kracht is, omdat de testcapaciteit sterk oploopt. Ik zal medio oktober
bezien of testen met prioriteit, en zo ja voor wie, nog aan de orde is en zal medewerkers
uit de kinderopvang daarbij betrekken (met inachtneming van het OMT-advies).
In mijn overweging neem ik mee, dat het testen via de individuele gezondheidszorg
bij de huisarts de mogelijkheid biedt om de meest kwetsbare personen in onze samenleving
te testen en dat zorgpersoneel vanaf begin volgende week ook met voorrang getest kan
worden.
Beleid thuisblijven bij klachten voor kinderen t/m 12 jaar
Het OMT adviseert ook voor basisschoolkinderen het beleid t.a.v. thuisblijven bij
klachten aan te passen. Dit advies neem ik over. Het beleid dat voor neusverkouden
kinderen t/m 6 jaar eerder al gold, wordt dan doorgetrokken naar alle kinderen in
de basisschoolleeftijd. Dit houdt in dat kinderen in de basisschoolleeftijd naar de
kinderopvang of andere vormen van kinderopvang én naar de basisschool mogen als zij
alleen neusverkoudheidsklachten hebben zonder koorts.
Ten aanzien van sneltesten neemt het kabinet het advies van het OMT over om eerst
de resultaten van de validatie van de verschillende sneltesten af te wachten. Er is
nog onduidelijkheid over de gevoeligheid (sensitiviteit) en betrouwbaarheid (specificiteit)
van deze testen. Hieronder beschrijf ik de mogelijke rol van deze testen in het testbeleid
en de wijze waarop ik mij voorbereid op de uitkomsten van de validatie.
Laatste stand van zaken voorrang testen van zorgmedewerkers en leraren
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 11 september jl. aangaf, wil ik medewerkers in de
zorg en leraren met prioriteit testen. In die brief schetste ik de overwegingen waarom
ik deze groepen voorrang verleen en gaf ik aan om welke doelgroep het precies gaat.
Hieronder ga ik in op de vraag hoe het met prioriteit testen in de praktijk vorm krijgt.
De GGD werkt ontzettend hard, zodat vanaf aanstaande maandag 21 september met prioriteit
kan worden getest. De regionale GGD’en richten daarvoor per regio een voorrangssysteem
in. Dat betekent dat in elke regio minstens één fastlane beschikbaar is waarin met voorrang getest wordt. In die teststraten wordt een bepaalde
tijdsperiode gereserveerd voor zorgmedewerkers en leraren. Zij kunnen zich aanmelden
via het coronatest prioriteitsnummer dat maandagochtend om 07.30 bekend wordt gemaakt.
Zij krijgen niet alleen voorrang bij het maken van de afspraak, maar ook worden de
monsters met voorrang onderzocht in de laboratoria. Streven is dat de testuitslag
op dezelfde dag bekend is als de testafname. Meer informatie over de prioriteitsregeling
staat op de website van de rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl/testen-onderwijs-en-zorg).
Zoals ik in mijn eerdergenoemde brief aangaf, kan het testen met prioriteit alleen
op een verantwoorde manier plaatsvinden als de betreffende medewerkers en hun werkgevers
kritisch bezien of voorrang daadwerkelijk nodig is. Voorrang mag immers niet onnodig
ten koste gaan van het testen van andere mensen met klachten. Daarom heb ik de koepels
van werkgevers in verschillende sectoren van de zorg en het (primair en voortgezet)
onderwijs gevraagd dit ook naar hun leden uit te dragen. Het is ook de bedoeling dat
alleen medewerkers uit de zorg en het onderwijs die vallen onder de doelgroepomschrijving,
zoals ik in mijn brief van 11 september jl. uiteenzette, een afspraak kunnen maken.
Een van die voorwaarden is dat zij essentieel zijn om de continuïteit van de zorg
en het onderwijs te borgen. Bij het maken van een afspraak en in de teststraat moeten
zij een bewijsstuk kunnen overleggen. Meer informatie hierover staat op de website
van de rijksoverheid.
Er zijn nu al zorginstellingen waar zorgmedewerkers met voorrang getest kunnen worden.
Het is uiteraard niet de bedoeling dat het inrichten van fastlanes door de GGD aanleiding
vormt om te stoppen met deze goede initiatieven.
Naar een betere balans in vraag en aanbod testen
Op dit moment is de vraag naar testen hoger dan het aanbod. Dat ligt met name aan
de schaarse laboratoriumcapaciteit. Om deze situatie zo kort mogelijk te laten duren,
ben ik volop bezig om extra capaciteit te organiseren. Ik heb onder andere vanuit
VWS met drie buitenlandse laboratoria contracten afgesloten en ik zal de komende week
de eerder in gang gezette overeenkomsten sluiten met laboratoria die inzetten op het
gepoold analyseren van testen. Ik verwacht dat hiermee vanaf begin oktober iedereen
met milde klachten weer snel getest kan worden, maar dit is mede afhankelijk van de
ontwikkeling van de vraag. Ik zet nu op het creëren van een forse overcapaciteit,
op het verder spreiden van mogelijke risico’s in het aanbod van testcapaciteit en
op het steviger sturen op teststromen dan we tot nu toe doen. Daarmee kan ik ook nog
beter inspringen op eventuele scenario’s, waarin er sprake is van een onverwachte
stijging in de testvraag, plotseling grootschalige uitbraken of het uitvallen van
laboratoriumcapaciteit. De ervaring tot nu toe leert dat dit kritische pad scherper
moet worden gedefinieerd. Overcapaciteit, spreiding risico’s en steviger sturen op
teststromen zijn dan cruciaal.
In de komende paar maanden zal ik het testbeleid in Nederland daar bovenop aanvullen
met andere, nieuwe manieren van testen. De testen die op dit moment immers (op steeds
grotere schaal) worden uitgevoerd door de laboratoria, gelden vooralsnog als de gouden
standaard van de COVIDtesten. Deze PCR-test is zeer gevoelig, maar de doorlooptijd
tussen het afnemen van de test en de testuitslag is vaak te lang. De afgelopen tijd
zijn diverse producenten begonnen met het ontwikkelen van zogenaamde antigeentesten.
Deze zijn weliswaar iets minder gevoelig dan de PCR-testen, maar de doorlooptijd tussen
het afnemen van de test en de testuitslag is veel korter en het is mogelijk om deze
testen op veel grotere schaal en veel vaker in te zetten. Daarmee kunnen ze wellicht
een andere functie vervullen in het Nederlandse testbeleid. Het RIVM voert momenteel
een klinische validatie uit van een vijftal reeds bestaande antigeentesten en gelet
op de ervaringen in andere landen ben ik optimistisch over het potentieel hiervan.
Als de resultaten van deze validatie positief zijn, kunnen deze testen een goede aanvulling
vormen op het testbeleid door «getrapt» testen in te voeren in bepaalde situaties
(eerst een antigeentest en als die positief is alsnog een PCR-test). Als het gaat
om infectieziektebestrijding, is het grote voordeel dat de sneltesten ons in staat
stellen om niet alleen meer mensen te gaan testen, maar ze vooral ook vaker te gaan testen. Dit kan veel maatschappelijke winst opleveren.
Ik verwacht dat het RIVM begin november klaar is met de klinische validatie. Gelijktijdig
zal het OMT mij adviseren over een afwegingskader voor de inzet van deze antigeentesten
en bereid ik mij in de tussentijd voor op de aanschaf en inzet van deze testen. Ik
wil hiermee voorkomen dat Nederland een onvoldoende claim kan doen op de beschikbare
sneltesten of er op een te laat moment kan worden geleverd. Ik verwacht deze sneltesten
te kunnen gaan inzetten vanaf de maand november en ik ben in gesprek met de GGD’en
en andere partijen over de mogelijkheden van inzet hiervan.
Voor de periode vanaf einde van dit jaar verwacht ik ook veel van innovatieve testmethoden
die nu in ontwikkeling zijn maar nog niet beschikbaar op de markt. Deze testen zijn
deels aanvullend, deels potentieel vervangend voor de huidige PCR-testen en ik stimuleer
dat ook financieel. Voorbeelden van dit soort testen zijn ademtesten en isotherme
PCR testen. Van deze laatste techniek is TNO, mede door mij gesteund, recentelijk
gestart met de validatie bij een GGD. Dit soort testen kunnen vaak al binnen een paar
minuten, of zelfs nog sneller een uitslag geven. Als deze testen zijn doorontwikkeld
en voldoende accuraat zijn, voorzie ik allerlei toepassingen.
Deze testen zouden dan ook gebruikt kunnen worden om op grote schaal mensen zonder
klachten te testen. Bijvoorbeeld:
• Periodiek testen van mensen met contactberoepen
• Periodiek testen van mensen in een kwetsbare positie (ouderen, verpleeg, verzorgingstehuizen
en thuiszorg etc.)
• Ook commerciële toepassingen voor werknemers of bij toegang tot evenementen zijn op
termijn denkbaar.
Ik verwacht eind dit jaar meer te kunnen melden over de voortgang van de ontwikkeling
en de bruikbaarheid van dit soort innovatieve testmethoden, die er hopelijk voor kunnen
zorgen dat onze samenleving steeds verder open kan, ondanks dat het virus nog niet
verslagen is.
Bovenstaande ontwikkelingen, de recente overeenkomsten die ik heb gesloten en de nog
af te sluiten overeenkomsten met enkele poolinglabs, zijn voor mij ook aanleiding
de toedeling van de verschillende teststromen aan de laboratoria opnieuw te bezien
voor het najaar, rekening houdend met de uiteenlopende doelen met testen en de effectiviteit
en efficiëntie van alle laboratoria.
De GGD’en en laboratoria hebben tot nu toe een redelijke ruimte om regionaal de testcapaciteit
te organiseren, waarbij het LCDK dit landelijk monitort en teststromen verlegt waar
nodig. Ik ga op korte termijn, in overleg met de partijen in de keten, over op een
andere systematiek. Daar waar snelheid en specifieke expertise noodzakelijk is, maken
de GGD’en gebruik van de laboratoria in de regio en/of die aan een ziekenhuis zijn
verbonden. Een groot deel van de teststromen in de GGD-teststraten waarbij dit niet
het geval is zullen geanalyseerd kunnen worden in laboratoria die hoge volumes aankunnen.
Ik ga bindende afspraken maken met de GGD’en en laboratoria en geef het LCDK het mandaat
om steviger te kunnen sturen op teststromen.
Tot slot nog het volgende: de indruk bestaat bij de GGD, hoewel dit lastig cijfermatig
is te onderbouwen, dat een deel van de mensen die een afspraak maken bij de GGD-teststraat
zich om andere redenen laat testen en geen milde klachten hebben. Bijvoorbeeld omdat
de werkgever dit vraagt of omdat men veel zorgen heeft over een mogelijke besmetting.
Hoewel dit zeer begrijpelijke motieven zijn, moeten we voorkomen dat deze vraag concurrerend
is met die van mensen met milde klachten. Ik wil dan ook samen met de GGD’en kritisch
kijken welke mogelijkheden er zijn in communicatie om dit te voorkomen. Dat kan zijn
door bijvoorbeeld «veeltesters» actiever te benaderen of tijdens het maken van een
afspraak preciezer door te vragen naar de klachten.
Hieronder breng ik het hierboven beschreven pad in beeld waarbij wordt beschreven
hoe de ontwikkeling van vraag (symptomatisch en asymptomatisch) en aanbod (in de verschillende
type testen) de komende periode eruit zal zien:
Opbouw testcapaciteit
Zoals aangegeven, is de opbouw van testcapaciteit een belangrijk onderdeel van onze
aanpak. Uw Kamer heeft hierover via een emailprocedure ook vragen gesteld, mede naar
aanleiding van het artikel van follow the money van 11 september jl. Hierbij ga ik
nader in op de opbouw van de testcapaciteit en geef ik u mijn reactie naar aanleiding
van dit artikel.
Er is een reden waarom we vanaf het begin hebben gekozen voor de inzet van het al
bestaande netwerk van opschalingslaboratoria. Deze structuur is opgezet om in situaties
met een initieel beperkte hoeveelheid kennis en materialen en een afwezig of beperkt
aanbod van goed gevalideerde testen, toch een snelle en kwalitatief hoogstaande uitrol
van de noodzakelijke diagnostische capaciteit en expertise in Nederland te faciliteren.
Het kon dus snel uitgerold worden en doorlooptijden waren kort vanwege de kortere
afstand tussen testafname locatie en de labs. Ook de GGD’en gaven de voorkeur aan
het inzetten van de regionale labs omdat zij hier al werkafspraken mee hadden. Mijn
ministerie heeft echter, naast dit bestaande netwerk, al in april twee veterinaire
laboratoria aangesloten en Sanquin gevraagd om paraat te staan als overloopcapaciteit
(pandemielabs) wanneer de testvraag extra zou toenemen. Daarnaast zijn de 5 HPV-laboratoria
gedurende de zomermaanden ingezet als extra capaciteit. Er is dus geen sprake geweest
van exclusieve benutting van medisch microbiologische laboratoria. De drie pandemielabs
ontvingen vanaf mei/juni teststromen. De inzet van deze en ook andere inmiddels gevalideerde
laboratoria zoals eerstelijnslaboratoria of commerciële laboratoria, is gedurende
de periode april t/m juni nog niet op grote schaal ingezet. Nu de testvraag de afgelopen
tijd sterk is gestegen, worden deze laboratoria volop ingeschakeld en heb ik aanvullend
ook contracten afgesloten met grote buitenlandse laboratoria.
Ik heb mij voorbereid op de testvraag op basis van de schattingen van het RIVM. In
het maximale scenario was dit 30.000 in de zomer, in september 37.500, in december
70.000 en februari 85.000 testen per dag voor Sars-Cov-2 diagnostiek. Dit is exclusief
de testvraag vanuit de reguliere diagnostiek, die gebruik maakt van dezelfde materialen.
Om deze aantallen testen per dag te bereiken, is een reeks acties ondernomen waarvoor
ik u verwijs naar mijn brief van 28 augustus en 11 september.
In het artikel wordt gesuggereerd dat de vertegenwoordigers van de VMML en Taskforce
Diagnostiek, op basis van eigen belang ons heeft geadviseerd. Ik blijf bij mijn standpunt
dat ik ervan uit ga dat financiële belangen geen doorslaggevende rol hebben gespeeld
in de bijdrage die de laboratoria leveren aan de bestrijding van de crisis. Ik verwacht
ook hetzelfde van laboratoria die het gevoel hebben dat andere partijen dit zouden
hebben gedaan.
Tot slot
Samen met alle betrokken partijen werken we hard om, op basis van de geschetste aanpak,
in gezamenlijkheid de juiste maatregelen te nemen. Ik wil hierbij mijn waardering
uitspreken voor de inzet van diverse betrokken organisaties en sectoren, waar grote
inspanningen worden gedaan om diverse maatregelen concreet door te voeren tot op de
werkvloer. Met de sectoren geven we die uitvoering in de inzet van de instrumenten
vorm. En samen met de achterbannen kijken we ook heel goed of de instrumenten kwetsbare
mensen niet isoleren of buitenspel zetten. We hebben een grotere opgave dan mensen
alleen te beschermen tegen het coronavirus.
Vanuit diverse hoeken vanuit onze maatschappij klinkt begrijpelijkerwijs de roep om,
waar mogelijk, verdere versoepeling van maatregelen door te voeren. Ik snap dat voetbal
leuker is in een voller stadion, dat een goede theatervoorstelling een volle zaal
verdient en dat mensen bijzondere gebeurtenissen graag goed willen vieren. Alleen
kan dat nu echt niet. Op basis van de huidige stand van zaken, waarin het aantal besmettingen
nog steeds stijgt en inmiddels zes regio’s aanhoudend de signaalwaarde overschrijden,
kunnen we de touwtjes niet laten vieren. Sterker nog, we achten het nu noodzakelijk
om aanvullende maatregelen te nemen in regio’s waar dat nodig is.
Mijn doel is om met de gekozen instrumenten te voorkomen dat het nodig is om (nog)
ingrijpender maatregelen te nemen, zoals we eerder hebben gedaan. En uiteindelijk
zijn het niet de maatregelen die het virus eronder houden. Wij zijn degenen die dat
moeten doen door ons aan de basisregels te houden. Ons gedrag maakt dus het verschil.
Als we met elkaar weer het gedeelde gevoel van urgentie ervaren, dan zijn we in staat
om de stijgende trend terug te buigen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport