Brief regering : Toezegging Algemeen Overleg Externe Veiligheid over chemische stoffen
28 089 Gezondheid en milieu
Nr. 179 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 september 2020
In het AO Externe Veiligheid van 10 juni (Kamerstuk 28 089, nr. 178) heb ik toegezegd de Kamer nader te informeren over:
1. de procedure en het afwegingskader voor het vaststellen van essentiële en niet-essentiële
toepassingen van zeer zorgwekkende stoffen, met name PFAS;
2. de ondersteuning van de landsadvocaat aan de ex-werknemers van Chemours;
3. de vragen met betrekking tot Chroom-6 en de uitvraag van ZZS-emissies;
4. de wenselijkheid van een pilot stoffen in kwetsbare gebieden.
Met deze brief voldoe ik aan deze toezeggingen. Voor punt 2 en 3 doe ik dat mede namens
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarnaast informeer ik u
bij punt 1 ook beknopt over het proces rond de EFSA-rapportage PFAS.
1. De procedure en het afwegingskader voor het vaststellen van essentiële en niet-essentiële
toepassingen van zeer zorgwekkende stoffen, met name PFAS
Zoals ik u eerder heb gemeld, onder andere in het AO Externe Veiligheid van 10 juni
jl, zal Nederland in samenwerking met een aantal andere landen een restrictievoorstel
opstellen voor de grote groep PFAS-stoffen. Hieronder meld ik u kort de voortgang
van dit project.
Sinds het begin van het jaar werkt Nederland samen met Duitsland, Denemarken, Zweden
en Noorwegen aan een voorstel om het gebruik van niet-essentiële toepassingen van
PFAS middels de REACH-wetgeving te beperken. Dit voorstel zal gezamenlijk door deze
vijf landen worden opgesteld en ingediend. Hierbij hebben we zeer nauw contact met
het Europees Chemicaliën Agentschap (ECHA) en de Europese Commissie. Een dergelijk
voorstel dient uitvoerig te worden onderbouwd met onder andere een beschrijving van
de risico’s van de stoffen, de toepassingen en alternatieven van deze stoffen en de
economische impact van de voorgestelde maatregel. Ik heb u eerder gemeld dat vanwege de omvang van dit dossier (duizenden
PFAS-varianten in vele producten en processen) een uitgebreidere voorbereiding nodig
is dan gebruikelijk om tot een succesvol voorstel te komen.1 Het is de bedoeling om dit voorstel in de eerste helft van 2022 formeel in te dienen
bij ECHA. In overeenstemming met de Europese besluitvormingsprocedure is het streven
gericht op een definitief besluit over het restrictievoorstel eind 2023 in Brussel.
Ik zal u jaarlijks op de hoogte houden van de voortgang van dit dossier.
Op 11 mei 2020 is een oproep gedaan aan (Europese) bedrijven en andere belanghebbenden
om informatie over het gebruik van de PFAS-stoffen én de alternatieven daarvoor aan
te leveren. Er zijn hierop meer dan 500 reacties binnengekomen. De ingestuurde informatie
wordt nu geanalyseerd en draagt, samen met andere informatie die wordt verzameld,
bij aan het bepalen van de invulling van het restrictievoorstel. Waar nodig zullen
(online) bijeenkomsten worden georganiseerd om aanvullende gegevens te verkrijgen.
Dit dient om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van het gebruik en de functionaliteit
van de verschillende PFAS-stoffen.
Het restrictievoorstel is er op gericht niet-essentiële toepassingen waar mogelijk
te beëindigen. Omdat REACH zelf het begrip essentiële toepassing niet definieert, moet dat (net als bij eerdere restricties) aan de hand van de
analyse van de toepassingen vorm krijgen. Per toepassing moet onderbouwd worden dat
de restrictie daar nodig is. De methodiek die daarbij gebruikt wordt zal, in samenspraak
met de Europese Commissie en ECHA, worden ontwikkeld op basis van bestaande regelgevingskaders
waar een soortgelijk begrip wordt gebruikt, zoals het Montreal Protocol inzake ozonlaagafbrekende
stoffen. Elementen die hier in ieder geval bij worden betrokken zijn bijvoorbeeld
of de toepassing van PFAS essentieel is voor de veiligheid, voor de gezondheid (te
denken valt aan sommige medische toepassingen) of voor het milieu. Ook de beschikbaarheid
van gelijkwaardige alternatieven voor bepaalde toepassingen, nu of in de nabije toekomst,
zal worden meegewogen. Daarbij kan het ook gaan om niet-chemische oplossingen waarmee
eenzelfde functionaliteit bereikt kan worden. Deze hele procedure kent diverse momenten
van inspraak, waarbij belanghebbenden hun inbreng kunnen leveren. Aan het eind van
de route is het de Europese Commissie die een voorstel voor een juridisch bindend
besluit formuleert en dat ter bespreking en stemming aan de lidstaten voorlegt.
De EFSA-opinie over PFAS
In het vragenuur van 4 december 2018 (Handelingen II 2018/19, nr. 31, item 3) heb ik met uw Kamer gesproken over de normering van enkele perfluorverbindingen,
naar aanleiding van een voorlopige rapportage van het Europese voedselveiligheidsagentschap
EFSA. In dat debat heb ik aangegeven dat, op het moment dat EFSA tot een definitieve
opinie zou komen, in Nederland bezien zou worden welke normen hierop aanpassing behoeven.
EFSA heeft op 17 september haar opinie vrijgegeven2. Deze opinie beschrijft de afleiding van een gezondheidskundige grenswaarde, de toelaatbare
wekelijkse inname. Een gezondheidskundige grenswaarde van een stof geeft aan wat de
maximale hoeveelheid van een stof is waaraan iemand mag worden blootgesteld, zonder
dat dit gevolgen heeft voor zijn gezondheid. De gezondheidskundige grenswaarde i.c.
betreft de som van vier PFAS: PFOS, PFOA, PFNA en PFHxS. De door EFSA afgeleide gezondheidskundige
grenswaarde voor deze stoffen is lager dan waar tot nu toe in Nederland mee is gerekend.
Wat dit betekent voor de onderbouwing van in Nederland gehanteerde normen verschilt
van geval tot geval. De huidige Nederlandse PFAS-normering voor bodem is minder gevoelig voor een aanpassing van de gezondheidskundige
grenswaarde, omdat deze normering door het RIVM gebaseerd is op de lagere norm voor
ecologische risico’s, in het bijzonder het risico op doorvergiftiging in de keten.
EFSA heeft nu de advieswaarde voor de maximale humane risicogrenzen verlaagd, waardoor
de Nederlandse bodemnorm nu dichter bij die grens lijkt te komen liggen dan op basis
van eerdere uitgangspunten berekend was. Deze verlaging door EFSA past overigens bij
de internationaal waarneembare trend dat, naarmate de kennis over de (schadelijkheid
van de) verschillende PFAS toeneemt, de normen strenger worden.
Om helder te krijgen hoe de EFSA-opinie doorwerkt in de Nederlandse situatie, heb
ik aan het RIVM de opdracht gegeven de opinie te bestuderen en mij te adviseren welke
vervolgstappen zinvol zijn. De verwachting is dat dit advies voor het eind van het
jaar gereed is. Waar relevant zal ik dit advies uiteraard betrekken bij het proces
om te komen tot het definitieve handelingskader PFAS in het voorjaar van 2021.
2. De ondersteuning van de landsadvocaat aan de ex-werknemers van Chemours
In het AO Externe Veiligheid van 10 juni 2020 heb ik u toegezegd om na te laten gaan
welke mogelijkheid ik zie om de landsadvocaat ondersteuning te laten verlenen bij
ex-werknemers van Chemours die mogelijk geleden schade als gevolg van beroepsmatige
blootstelling op dat bedrijf willen verhalen.
Ik kan u hierover het volgende melden. Het betreft hier een zaak tussen private partijen,
die beide zelf vrij zijn om zich juridisch te laten bijstaan. Het ondersteunen door
de rijksoverheid van een van beide partijen, in de vorm van ondersteuning door het
kantoor van de Landsadvocaat of in andere vorm, is om twee redenen ongewenst. Allereerst
omdat het niet wenselijk is dat het Rijk, zonder eigen belang, een van beide partijen
bevoordeelt. Ten tweede omdat, voor het geval dat op enig moment de rijksoverheid
aangewezen wordt als partij in dit proces, het juridisch adviseren aan private partijen
door de Landsadvocaat ertoe leidt dat de rijksoverheid zelf voor deze kwestie dan
geen gebruik meer kan maken van de diensten van de Landsadvocaat. Uiteraard is het
wel belangrijk dat ook de betreffende inwoners toegang hebben tot de rechter. Voor
juridische bijstand is er een bestaand systeem waar personen gebruik van kunnen maken
in het geval dat zij zelf over onvoldoende middelen beschikken. Deze gesubsidieerde
rechtsbijstand is toegankelijk via het Juridisch Loket.
3. De vragen met betrekking tot Chroom-6 en uitvraag van ZZS-emissies
In het AO Externe Veiligheid van 10 juni heb ik toegezegd u te informeren over de
mogelijk aangetroffen Chroom-6 bij Harsco Metals en waarom emissies van Chroom-6 niet
in de vergunning waren opgenomen.
Hierop kan ik u melden dat bij de uitvraag van het bevoegd gezag naar de daadwerkelijke
ZZS-emissies, onverwacht gemeld werd dat mogelijk Chroom-6 was aangetroffen in slakken.
De ZZS-uitvraag is juist bedoeld om inzicht te krijgen naar de daadwerkelijke ZZS-emissies,
zodat ook onverwachte emissies in beeld komen. Hierop kan nader onderzoek volgen en
eventueel de vergunning worden aangepast. Zo wordt voorkomen dat nieuwe of onverwachte
ZZS-emissies lang onopgemerkt blijven.
Het RIVM heeft hierover aangegeven dat Chroom-6 niet voortkomt uit het proces waar
de slakken bij Harsco worden gemaakt, zodat een emissie van Chroom-6 niet te verwachten
was. De emissie van Chroom-6 was daarom niet in de vergunning opgenomen.
In overleg met de provincie Noord-Holland heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied
(OD NZKG) een vervolgonderzoek laten uitvoeren door een onafhankelijk bureau, waarbij
in geen van de onderzochte monsters Chroom-6 is aangetroffen. Volgens OD NZKG en Provincie
geeft dit onderzoek aan dat voldoende aannemelijk is dat er geen Chroom-6 aanwezig
is bij Harsco. De verschillende analyses en onderzoeksrapporten zijn in te zien op:
https://odnzkg.nl/nieuw-onderzoek-geen-chroom6-in-slak-harsco/
Nu er volgens de resultaten van de vervolgonderzoeken geen Chroom-6 aanwezig is bij
Harsco, zal er geen sprake zijn van risico’s van blootstelling aan Chroom-6 voor de
werknemers. Daarmee is voor de Staatssecretaris van SZW de noodzaak voor het beantwoorden
van de vraag over de vermeende blootstelling van werknemers komen te vervallen.
4. De wenselijkheid van een pilot stoffen in kwetsbare gebieden
In het AO Externe Veiligheid van 10 juni 2020 heb ik aangegeven u te laten weten of
een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden een goed idee is,
of dat we op een andere manier moeten omgaan met de aanbevelingen van de Raad voor
de Leefomgeving en Infrastructuur op dit punt. Hoewel vanuit wetenschappelijk oogpunt
een dergelijke pilot beslist een uitdaging is – het zou daarom primair om methodiekontwikkeling
gaan – vind ik het een goed idee om te leren wat er met zo’n gebiedsgerichte benadering
mogelijk is. Ik zal bij die verkenning, naast inhoudelijk deskundigen, ook de Minister
van IenW en het Ministerie van LNV betrekken, aangezien dit ook beleid ten aanzien
van water- en bodemkwaliteit raakt en tevens relevant is voor natuur en biodiversiteit.
Daarnaast zal ik ook de Unie van Waterschappen, andere overheden en de private sector
in een klankbordgroep betrekken.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.