Brief regering : Fiscale moties en toezeggingenbrief Prinsjesdag Tweede Kamer
35 570 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2021
Nr. 5 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 september 2020
Hierbij bied ik uw Kamer de Prinsjesdagbrief fiscale moties en toezeggingen 2020 aan.
In deze brief ga ik in op moties en toezeggingen met een actualisering van de stand
van zaken ten opzichte van de fiscale moties en toezeggingen opgenomen in bijlage
3 van de Rijksbegroting in de Miljoenennota.
Deze zomer zijn veel moties en toezeggingen afgedaan in onder meer de Kamerbrief «Aanpak
versterking besturing Belastingdienst, Toeslagen en Douane»1, Kamerbrief «Informatie over de Fraude Signalering Voorzieningen»2 en «Verbeterd inzicht in de begroting van Financiën (IXB)».3 Deze afgedane moties en toezeggingen komen in deze brief niet meer aan bod.
De voorliggende brief ziet alleen op moties en toezeggingen op het gebied van de fiscaliteit
en de Belastingdienst. Over moties en toezeggingen op het gebied van de toeslagen
wordt uw Kamer geïnformeerd in de voor de tweede helft van september toegezegde voortgangsrapportage
over de hersteloperatie kinderopvangtoeslag. Over de stand van zaken van de openstaande
toezegging over versterking van de screening op het terrein van douane wordt uw Kamer
deze maand geïnformeerd in een aparte brief over Brexit en andere actuele zaken op
douanegebied.
In deze brief worden eerst de afgedane moties en toezeggingen behandeld. Vervolgens
worden de lopende moties en toezeggingen behandeld met een toelichting.
Uiteraard streef ik ernaar de onderstaande planning voor de lopende moties en toezeggingen
zo strikt mogelijk te volgen. Gezien de huidige situatie en de capaciteit die moet
worden ingezet voor de maatregelen met betrekking tot COVID-19, kan het echter zo
zijn dat het afdoen onverhoopt vertraging oploopt. Hierover wordt uw Kamer dan zo
spoedig mogelijk geïnformeerd.
Afgedane moties en toezeggingen
Inhoudingsplicht houdstercoöperaties
In de Kamerbrief van 16 november 20174 is toegezegd in het voorjaar 2020 de Kamer nader te informeren over de ontwikkeling
van het aantal coöperaties. Uit de eerdere inventarisatie in 2016 bleek dat er in
het jaar 2016 naar schatting 9.500 coöperaties waren, waarvan er naar schatting 2.000
coöperaties zijn waarvan de werkzaamheden voor meer dan 70% bestaan uit het houden
van deelnemingen (houdstercoöperaties).
Inmiddels heeft een nieuwe inventarisatie plaatsgevonden. Op basis van de nieuwe inventarisatie
blijkt dat het totaalaantal coöperaties in 2016 iets naar beneden moet worden bijgesteld
naar ongeveer 9.200, waarvan ongeveer 1.700 houdstercoöperaties en 7.500 non-houdstercoöperaties.
Het totale aantal coöperaties is de afgelopen jaren gestegen naar ongeveer 10.200
in 2019. De stijging betrof de non-houdstercoöperaties. Het aantal hiervan steeg naar
ongeveer 8.500. Het aantal houdstercoöperaties daarentegen is niet verder gestegen
maar iets gedaald naar rond 1.600. Daarmee is de trend van de jaren daarvoor waarin
het aantal houdstercoöperaties sterk steeg, doorbroken. Hiermee beschouw ik de toezegging
als afgedaan.
Rapportage rulingpraktijk
Tijdens het debat over belastingafspraken met multinationals d.d. 1 juni 2017 is toegezegd
uw Kamer jaarlijks te informeren over de rulingpraktijk.5 Bij de 3e voortgangsrapportage op het jaarplan 2019 van de Belastingdienst is uw Kamer geïnformeerd
over de rulingpraktijk. Er wordt jaarlijks gevolg gegeven aan deze toezegging. Hiermee
beschouw ik de toezegging als afgedaan.
Technische schuld
In een Kamerbrief d.d. 26 april 20186 is toegezegd aan uw Kamer een keer per jaar te rapporteren over het programma bij
de Belastingdienst met het doel om de technische achterstanden, de zogenaamde technische
schuld, inzichtelijk te maken en op te lossen. De Kamer wordt elke vier maanden geïnformeerd
over de status van de Modernisering van het IV-Landschap (MIV) in de viermaandelijkse
voortgangsrapportages. Hiermee beschouw ik de toezegging als afgedaan.
Bescherming van klokkenluiders
Naar aanleiding van de gewijzigde motie van het lid Omtzigt c.s. over de richtlijnen
voor de bescherming van klokkenluiders volledig implementeren7 is op 31 oktober 2019 aan de Kamer toegezegd de aanbevelingen van de Raad van Europa
voor de bescherming van klokkenluiders te implementeren bij de Belastingdienst.8 De Minister van Financiën refereerde hieraan in zijn brief van 11 januari jl.9 In de beantwoording van de door uw Kamer gestelde vragen in het Schriftelijk overleg
d.d. 12 oktober 2019 is toegezegd de bepaling aan uw Kamer te sturen.10
De bepaling ter extra bescherming van klokkenluiders zijn in juni 2020 na instemming
van de bonden opgenomen in het Personeelsreglement van Financiën. In bijlage 1 bij
deze brief is deze bepaling opgenomen11. Hiermee beschouw ik de motie van het lid Omtzigt c.s. en de toezegging als afgedaan.
Systeem nieuw BTW-identificatiemiddel
In de Kamerbrief van 28 mei 201912 is de ICT-problematiek bij de Belastingdienst uitgebreid geschetst en daarbij specifiek
ook de Keten Omzetbelasting (OB) genoemd. Een definitief systeem voor het btw-identificatienummer,
als opvolger van de tijdelijke oplossing, is onderdeel van de genoemde modernisering
van de OB-systemen.
Nieuwbouw van het systeem kan op zijn vroegst in het jaar 2023 starten. Tot 2023 zijn
er een aantal dringende vraagstukken die aanzienlijke IV-capaciteit vergen, zoals
de inpassing in het informatievoorzieningsportfolio (IV-portfolio) van de Belastingdienst
van de EU-regelgeving inzake e-commerce. Uw Kamer is hier ook over geïnformeerd in
de uitvoeringstoets Implementatie wetgevingspakket EU btw e-commerce.13
Effectiviteit van de CO2-reducerende stimuleringsmaatregelen voor elektrische auto’s
De motie van het lid Bruins (Kamerstuk 35 302, nr. 56) is geïmplementeerd in het kader van de door het Ministerie van Infrastructuur en
Waterstaat en RVO/Revnext uitgevoerde periodieke monitoring naar de ingroei van elektrisch
rijden waarover is gerapporteerd in het trendrapport Nederlandse markt personenauto’s.
De Kamer wordt hierover geïnformeerd in de brief over de «hand aan de kraan» systematiek.
In het trendrapport is uitvoerig ingegaan op het in de motie genoemde Europese waterbedeffect
in relatie tot het EU-bronbeleid. Hierbij beschouw ik de motie als afgedaan.
Vliegbelasting
Aan uw Kamer is toegezegd tijdens de plenaire behandeling van het Wetsvoorstel vliegbelasting,
11 maart 2020, een onderzoek te doen naar de effecten van een vliegbelasting voor
de luchtvrachtsector en dit uiterlijk met Prinsjesdag te delen met uw Kamer. Dit onderzoek
is als bijlage 2 toegevoegd aan deze brief14.
Overdrachtsbelasting
Het onderzoek in het kader van de gewijzigde motie van de leden Dik-Faber en Ronnes
naar een doelmatige, doeltreffende en uitvoerbare differentiatie van de overdrachtsbelasting
voor starters en beleggers (Kamerstuk 32 847, nr. 504) is uitgevoerd door een externe partij (Dialogic). Het rapport en het addendum is
reeds met de Kamer gedeeld.15 Verder is toegezegd dat het kabinet uiterlijk op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer
laat weten op welke wijze het kabinet met het vraagstuk verder wil gaan. Het wetsvoorstel
zit in het Belastingplan 2021, waarin een differentiatie in de overdrachtsbelasting
wordt geregeld in lijn met de wens van de Tweede Kamer.
Overzicht discoördinatie belastingheffing/premieheffing
Tijdens het AO Belasting- en socialezekerheidspositie van grensarbeiders, gehouden
op 5 maart 2020, heb ik toegezegd u een zo volledig mogelijk overzicht van situaties
van discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing te verstrekken in relatie
tot België en Duitsland.16 Met deze brief geef ik invulling aan die toezegging.
Werknemers die grensoverschrijdend wonen en werken krijgen te maken met regels voor
belastingheffing en voor sociale zekerheid. De toewijzing van het heffingsrecht voor
de belastingheffing is vastgelegd in bilaterale belastingverdragen, terwijl Verordening
(EG) Nr. 883/200417 de toepasselijke socialezekerheidswetgeving van een bepaalde lidstaat aanwijst. De
(uitgangspunten van de) regels die van toepassing zijn op belastingheffing verschillen
van de (uitgangspunten van de) regels die gelden voor de heffing van sociale verzekeringspremies.
Hierdoor kan «discoördinatie» ontstaan tussen belastingheffing en premieheffing. Dat
betekent kort gezegd dat belasting en sociale verzekeringspremies zijn verschuldigd
in verschillende landen. Discoördinatie in grensoverschrijdende situaties kan zowel
voordelig als nadelig uitpakken voor belastingplichtigen ten opzichte van een niet-grensoverschrijdende
situatie.
Dat er sprake kan zijn van discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing
in relatie tot België en Duitsland is niet nieuw. In het verleden zijn al stappen
gezet om in relatie tot die landen discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing
bij werknemers tegen te gaan. Een belangrijk voorbeeld daarvan is het vervallen van
de zogenoemde «grensarbeidersregeling» welke opgenomen was in het oude belastingverdrag
tussen Nederland en België. Het huidige belastingverdrag tussen Nederland en België
wijst het heffingsrecht over het inkomen uit niet-zelfstandige arbeid in beginsel
toe aan de werkstaat. Met deze wijziging is discoördinatie tussen belastingheffing
en premieheffing in veel situaties grotendeels voorkomen.18 In het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland is het uitgangspunt voor niet-zelfstandige
arbeid eveneens een werkstaatheffing. Daarnaast is met de regeling inzake grensoverschrijdende
bedrijventerreinen mede beoogd discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing
tegen te gaan.19
Overzicht van situaties van discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing
in relatie tot België en Duitsland
In bijlage 3 bij deze brief zijn (gesimplificeerde) voorbeelden opgenomen van situaties
waarin discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing zich kan voordoen.
Een groot gedeelte van de voorbeeldsituaties in de bijlage is ontleend aan situaties
benoemd in het rapport «Grenswerkers in Europa» van de Commissie grenswerkers van
de Vereniging voor Belastingwetenschap en aan situaties besproken in de inaugurele
rede van M.J.G.A.M. Weerepas van 21 december 2018.20
De beantwoording van de vraag of in een bepaald geval sprake is van een situatie van
discoördinatie is afhankelijk van verschillende feiten en omstandigheden. Het overzicht
in de bijlage is dan ook niet uitputtend. De voorbeeldsituaties in het overzicht in
de bijlage zijn beperkt tot specifieke gevallen van discoördinatie tussen belastingheffing
en premieheffing die zich voordoen in relatie tot onze buurlanden. Daarnaast zijn
de voorbeeldsituaties in het overzicht in de bijlage beperkt tot werknemers, zelfstandige natuurlijke personen en gepensioneerden die te maken kunnen krijgen met discoördinatie.
I. Werknemers
• Situaties a en b zien op «telewerkers» of «thuiswerkers».
• Situaties c t/m e zien op werknemers in het internationale verkeer.
• Situatie f ziet op (hoog)leraren in relatie tot België.
• Situaties g en h zien op gedetacheerde/tijdelijk uitgezonden werknemers.
• Situaties i en j zien op «overige» situaties van grensoverschrijdend wonen en werken.
II. Zelfstandige natuurlijke personen
In het overzicht in de bijlage is een onderscheid gemaakt tussen de situatie waarin
sprake is van een vaste inrichting in de zin van een bilateraal belastingverdrag en
de situatie waarin geen sprake is van een dergelijke vaste inrichting. Voorts is in
het overzicht in de bijlage een voorbeeldsituatie opgenomen van het werkzaam zijn
in loondienst en als zelfstandige.
III. Gepensioneerden
In het overzicht in de bijlage21 zijn situaties opgenomen waarin discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing
zich kan voordoen in relatie tot gepensioneerden.22
Voor een aantal situaties uit het overzicht is de discoördinatie relatief beperkt
omdat belastingheffing en premieheffing voor een groot gedeelte synchroon lopen. Een
voorbeeld van een dergelijke situatie is een Belgische werknemer die één dag per week
thuis werkzaam is in België en de overige vier dagen werkzaam is in Nederland (situatie
I, onder b, in het overzicht). Zoals eerder opgemerkt, kan discoördinatie ook voordelig
uitpakken voor een belastingplichtige ten opzichte van een niet-grensoverschrijdende situatie. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is een Nederlandse
(hoog)leraar die onderwijs geeft in België (situatie I, onder f, in het overzicht).
Zoals aangegeven, is onder meer in de belastingverdragen het nodige geregeld om discoördinatie
tussen belastingheffing en premieheffing in relatie tot België en Duitsland te beperken.
In lopende onderhandelingen met deze landen over het belastingverdrag blijf ik aandacht
houden voor deze problematiek. Zo heb ik voor het zomerreces contact gehad met mijn
Belgische ambtsgenoot De Croo om, in het kader van de onderhandelingen over een nieuw
belastingverdrag, de discoördinatie van Belgische en Nederlandse (hoog)leraren aan
te kaarten.23 Voorts wordt met Duitsland gekeken naar oplossingen voor de belastingproblematiek
die speelt bij Nederlandse grensarbeiders die Duitse (kortdurende) socialezekerheidsuitkeringen
ontvangen.24 Daarnaast zet Nederland zich ervoor in om te onderzoeken of een structurele regeling
in het belastingverdrag met onze buurlanden voor thuiswerkdagen mogelijk is, mede
om discoördinatie tegen te gaan.
Hiermee is discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing niet volledig afwezig.
De mogelijkheden voor het wegnemen van (overgebleven) situaties van discoördinatie
zijn beperkt. Dit komt onder meer door de exclusieve bevoegdheid die landen op deze
terreinen hebben. Zo is Nederland voor het aanpassen van de socialezekerheidsregels
onder meer afhankelijk van alle andere lidstaten van de Europese Unie (EU) en bij
de bilaterale belastingverdragen is uiteraard altijd een andere (EU-lid)staat betrokken.
Stand van zaken lopende moties en toezeggingen
Stapsgewijs handhaven Wet DBA
Tijdens het debat over de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties op 29 september
2016 heeft Kamerlid Mei Li Vos, door middel van een door uw Kamer aangenomen motie,
het kabinet gevraagd om na de transitieperiode stapsgewijs met handhaving aan te vangen.25 In de brief aan uw Kamer d.d. 15 juni 202026 is aangekondigd dat er een pilot met de webmodule komt. Na een halfjaar pilot zal
bezien worden in hoeverre (gefaseerd) met handhaving gestart kan worden. Het huidige
handhavingsmoratorium loopt af op 1 januari 2021. Het kabinet neemt in het najaar
een beslissing over verdere verlenging van dit moratorium.
Handhaving bij evidente kwaadwillendheid
Tijdens het VAO ZZP van 2 juli jl. is door middel van de door uw Kamer aangenomen
motie van het lid Gijs van Dijk c.s. het kabinet gevraagd om, stapsgewijs in sectoren
waar aantoonbare schijnzelfstandigheid plaatsvindt, weer actief te gaan handhaven
bij evidente kwaadwillendheid (Kamerstuk 31 311, nr. 223). Zoals aangekondigd in de Kamerbrief d.d. 15 juni 202027 ontvangt uw Kamer een voortgangsrapportage Toezicht arbeidsrelaties. Deze wordt uw
Kamer zo spoedig mogelijk toegezonden. Daarin zal tevens op de uitvoering van deze
motie worden ingegaan.
Sectorbenadering maaltijdbezorgers
Tijdens het AO ZZP van 17 juni jl. is toegezegd te zullen bezien of de maaltijdbezorgers
als een van de sectoren in het kader van de sectorbenadering van de Belastingdienst
in het toezicht op arbeidsrelaties kunnen worden opgenomen en de Kamer hier na de
zomer over te informeren. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief d.d. 15 juni 202028 ontvangt uw Kamer een voortgangsrapportage Toezicht arbeidsrelaties. Deze wordt uw
Kamer zo spoedig mogelijk toegezonden. Daarin zal tevens op de uitvoering van deze
toezegging worden ingegaan.
Verjaarde schulden
In de Kamerbrief «Aanpak problemen Belastingdienst, Douane en Toeslagen» d.d. 27 februari
202029 is toegezegd de Kamer te informeren over de achtergrond, omvang en eventuele gevolgen
van de problematiek omtrent schulden die zijn verjaard.
Er is hiervoor een projectgroep opgericht. De projectgroep is van start gegaan en
heeft drie doelen geformuleerd:
(i) inrichting nieuw proces zodat verjaring in de toekomst wordt voorkomen met een realisatiedatum
van 1 oktober 2020;
(ii) inbedding van een eenduidige en adequate informatievoorziening voor het bewerkstelligen
van goede en juiste rapportage met een realisatiedatum van 31 december 2020;
(iii) aanpassing van de status van de verjaarde posten, hiermee wordt inzichtelijk gemaakt
welke posten reeds zijn verjaard met een realisatiedatum van 31 december 2020.
Ik zal uw Kamer in een rapportage in het eerste kwartaal 2021 over de stand van zaken
informeren.
Misstanden melden bij een onafhankelijke instantie
Tijdens de plenaire vergadering d.d. 4 december 2019 is door middel van de door uw
Kamer aangenomen motie van het lid Omtzigt c.s. het kabinet verzocht om een voorstel
te doen voor een onafhankelijke instantie om misstanden bij de Belastingdienst te
melden (Kamerstuk 31 066, nr. 552). In de brief aan uw Kamer van 11 januari 202030 wordt vermeld dat uitvoering wordt gegeven aan de motie van het lid Omtzigt c.s.
door middel van het benoemen van twee personeelsraadspersonen. De personeelsraadspersonen
worden benoemd in de Kamerbrief «Aanpak problemen Belastingdienst, Douane en Toeslagen».31 De personeelsraadspersonen zijn benoemd bij Besluit van de Staatssecretarissen van
Financiën, van 29 maart 2020.32 Zoals verzocht wordt uw Kamer hierover in 2021 in een rapportage geïnformeerd.
Beoordeling Duitse sociale verzekeringen
Tijdens het AO Belasting- en socialezekerheidspositie van de grensarbeider is toegezegd
de Belastingdienst een beoordeling naar Nederlandse maatstaven te vragen van bepaalde
Duitse sociale verzekeringen. De aldaar genoemde Duitse sociale verzekeringen zijn
inmiddels door de Belastingdienst beoordeeld naar Nederlandse maatstaven. De uitkomsten
van de kwalificatie van de genoemde Duitse sociale verzekeringen kunnen als volgt
worden samengevat:
• Soldatenversorgung: werknemerspremies aftrekbaar, werkgeverspremies vrijgesteld;
• Beamtenversorgung: werknemerspremies aftrekbaar, werkgeverspremies vrijgesteld;
• Alterssicherung der Landwirte: werknemerspremies niet aftrekbaar, werkgeverspremies
belast;
• Berufsständischen Versorgungseinrichtungen:
– Indien verplicht verzekerd: werknemerspremies aftrekbaar, werkgeverspremies vrijgesteld;
– Indien sprake is van een vrijwillige voortzetting: werkgeverspremies niet aftrekbaar,
werkgeverspremies belast.
In een nieuwe versie van mededeling DGB 2016/20 zal de kwalificatie van deze sociale
verkeringen bij het bepalen van het Nederlandse fiscale loon worden meegenomen. De
nieuwe versie van de mededeling wordt op dit moment voor publicatie voorbereid.
Hulp bij belastingaangifte
In het debat over de ontwikkelingen omtrent het coronavirus d.d. 18 maart 2020 is
toegezegd dat de situatie omtrent belastingaangifte, en specifiek bij burgers die
afhankelijk zijn van hulp bij aangifte, gemonitord zal worden.
De toezegging rondom hulpbehoevende burgers en hun aangifteplicht ziet op de groep
die van de Belastingdienst of via een andere route zoals een vakbond hulp bij aangifte
krijgt. Deze personen hebben, nu als gevolg van de coronacrisis hulp bij aangifte
niet of later pas mogelijk is, aanvullend nogmaals meer tijd gekregen voor de aangifte.
Dit naar aanleiding van de monitoring door de Belastingdienst. Deze zelfde oplossing
is ook gehanteerd voor het aanvragen van Toeslagen.
De Belastingdienst blijft deze situatie in de gaten houden, om te beoordelen of deze
oplossing in zijn huidige vorm afdoende is. De Belastingdienst inventariseert welke
alternatieven mogelijk zijn om deze groep van hulp te voorzien zolang de situatie
omtrent COVID-19 niet verandert. Het doel is dat de gehele groep alsnog de hulp bij
aangifte kan krijgen die zij nodig heeft, op een zodanig moment dat de aangifte of
Toeslagaanvraag binnen de uiterste termijn is ingediend.
Ten onrechte niet-verminderende vervolgingskosten
Op 7 juli jl. is een brief ontvangen van de Nationale ombudsman over het lopend onderzoek
naar het handelen van de Belastingdienst in het dossier over de ten onrechte niet-verminderende
vervolgingskosten. In deze brief doet hij de aanbeveling om in september te starten
met het herstel richting de belanghebbenden. In deze brief beschrijf ik de laatste
stand van zaken met betrekking tot de aanpak van deze problematiek. Uw Kamer is in
de vorige fiscale moties en toezeggingenbrief33 geïnformeerd over voortgang in dit dossier.
Ik herken mij in de zorgen van de Nationale ombudsman en om die reden heeft is in
januari van dit jaar een projectgroep opgericht om de problemen met betrekking tot
de vervolgingskosten te verhelpen. Tijdens de coronacrisis zijn de werkzaamheden van
deze projectgroep stopgezet; enerzijds vanwege de inzet van medewerkers bij de verschillende
regelingen die in het leven zijn geroepen om ondernemers in Nederland fiscaal tegemoet
te komen voor de gevolgen van COVID-19, en anderzijds vanwege de contactbeperkende
maatregelen. Tot mijn spijt heeft deze onvoorziene samenloop van omstandigheden tot
vertraging geleid in dit traject. Pas in juni heeft de projectgroep de werkzaamheden
kunnen hervatten.
De complexiteit van het inningslandschap brengt met zich mee dat het uitermate moeilijk
is om een betrouwbare inschatting te maken van de totale omvang van de posten die
hersteld moeten worden. De invorderingswet raakt alle belastingen en iedere belastingwet
kent zijn eigen stelsel van belastingheffing. In de analyses wordt «per belastingmiddel»
inclusief het afwijkende stelsel van toeslagen een inventarisatie gemaakt van de problematiek
en de vraag of ambtshalve verminderingen zijn verleend. Deze exercitie is nog niet
afgerond en om die reden kan op dit moment nog niet worden vastgesteld wat de omvang
van het aantal belanghebbenden is.
Om de omvang met meer zekerheid te kunnen vaststellen schakel ik een externe deskundige
in voor het uitvoeren van een second opinion. Deze gaat op korte termijn toetsen of
de probleemanalyses en uitkomsten van de projectgroep juist en volledig zijn. De resultaten
van dit onderzoek verwacht ik halverwege december. Om niet te wachten op de uitkomsten
van dat onderzoek is de projectgroep tevens bezig met het inrichten van een pilot.
Een onderdeel van deze pilot is dat in oktober van dit jaar wordt overgegaan tot (rechts)herstel
van eenvoudige posten. Dit betekent dat afhankelijk van de situatie belanghebbenden
een terugbetaling ontvangen van de ten onrechte niet- verminderende vervolgingskosten
of – indien daartoe aanleiding bestaat – verrekening zal plaatsvinden. Door de pilot
wordt gefaseerd ervaring opgedaan, zodat met constante bijsturing zoveel mogelijk
nauwgezette inzichten ontstaan, en zodoende belanghebbenden die het betreft zo goed
mogelijk worden geholpen.
Verder laat ik gelijktijdig met de second opinion de projectgroep onderzoek doen naar
de vraag hoe de toekomstig bestendige oplossingsrichtingen eruit kunnen zien. Er lopen
meerdere juridische- en uitvoeringstechnische vraagstukken, bijvoorbeeld vanaf welke
datum het herstel kan aanvangen.
Het is dan ook niet mogelijk om in september gevolg te geven aan de aanbeveling van
de Nationale ombudsman om over te gaan tot herstel (uitbetaling of verrekening) richting
belanghebbenden. Concreet betekent dit dat een maand later – voor een beperkte groep
– wordt overgegaan tot herstel, als start van het grote geheel.
Ik herken mij in de zorgen van de Nationale ombudsman en heb hem daarom uitgenodigd
om de problematiek en vraagstukken op het departement te bespreken. In deze bespreking
hoop ik meer inzicht te verschaffen in de huidige stand van zaken.
Country-by-country reporting
In een brief van 14 april 2017 is toegezegd uw Kamer te informeren over «country-by-country
reporting» en hoeveel landenrapporten de Belastingdienst heeft ontvangen van belastingplichtigen,
hoeveel landenrapporten zijn ontvangen van andere landen via de uitwisseling en een
kwalitatieve beschrijving van de ervaringen alsmede inzicht in veel voorkomende vervolgacties.
Over het verslagjaar 2018 heeft de Belastingdienst circa 3000 landenrapporten uit
het buitenland ontvangen en zijn er in Nederland circa 250 landenrapporten ingediend.
Landenrapporten van de 100 grootste multinationals die in Nederland actief zijn, zijn
handmatig geanalyseerd en gedeeld met de lokale inspecteurs. De overige landenrapporten
zijn beoordeeld met behulp van een risicoanalyse tool. Uit deze risicoselectie zijn
landenrapporten geselecteerd die nader zijn beoordeeld door het CbC-team en besproken
met de lokale inspecteurs. De meest voorkomende vervolgactie is dat nadere vragen
zijn gesteld aan de belastingplichtige en/of het groepsdossier en het lokaal dossier
wordt opgevraagd.
Het landenrapport is een goed hulpmiddel om meer zicht te krijgen op activiteiten
die in het buitenland plaatsvinden en de verdeling van de wereldwinst over de landen.
Door de analyse van de landenrapporten is er zowel bij belastingplichtigen als de
Belastingdienst meer aandacht voor verrekenprijsrisico’s. Dit heeft een preventieve
werking. Daar waar de aangifte vennootschapsbelasting informatie geeft over wat er
in Nederland gebeurt, biedt het landenrapport een overzicht van de internationale
groep. Dat helpt om de behandelstrategie beter te bepalen. Een beperking is dat pas
na het opvragen van aanvullende documentatie kan worden vastgesteld of de Nederlandse
belastingplichtige betrokken is bij bepaalde gelieerde transacties.
De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is eind 2018 een
evaluatietraject van BEPS Action 13 over Country-by-Country Reporting gestart. Nederland
participeert actief in dit traject. Deze evaluatie zal eind 2020 worden afgerond.
Vervolgens wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
ATAD 2
Bij de parlementaire behandeling van de Wet Implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking
(ATAD2) heeft uw Kamer met de gewijzigde motie van het lid Essers-Geerdink34 het kabinet verzocht om onder meer het komende jaar in gesprek te gaan met de Europese
Commissie (EC) en andere lidstaten om te bezien of en zo ja, hoe in onvoorziene gevallen
dubbele heffing kan worden weggenomen als de oorzaak daarvan in de richtlijnen tegen
belastingontwijking (ATAD1 en ATAD2) is gelegen. Ik kan uw Kamer informeren dat deze
problematiek – op ambtelijk niveau – onder de aandacht van de EC is gebracht. Daarbij
is van de gelegenheid gebruik gemaakt om, conform de toezegging aan de leden van de
fractie van de ChristenUnie, de EC te verzoeken om een mogelijkheid te creëren waarbij
vertegenwoordigers van EU-lidstaten kunnen samenkomen om ervaringen uit te wisselen
over de wijze waarop ATAD2 in hun eigen lidstaat is geïmplementeerd en hoe in hun
lidstaat de handhaafbaarheid van deze regelgeving is gewaarborgd.
In reactie heeft EC/Taxud aangegeven niet tegen een dergelijk initiatief te zijn,
maar vooralsnog lijkt de prioriteit bij de Commissie te liggen bij het eigen onderzoek
naar de implementatie van de beide ATAD-richtlijnen in de Lidstaten. Op 19 augustus
2020 heeft de Commissie een eerste rapport daarover aan het Europees parlement gezonden.35 De Commissie heeft aangekondigd voor 1 januari 2022 een meer diepgaand rapport is
af te zullen ronden.
De voortgang van de discussie in de OESO over de digitaliserende economie
In de brief «beantwoording vragen schriftelijke overleg pijler 2» van 10 februari
2020 en tijdens het AO Ecofin van 30 juni 2020 is toegezegd uw Kamer voor de volgende
plenaire vergadering van het Inclusive Framework per brief te informeren over de voortgang
van de discussie in de OESO over de digitaliserende economie. De volgende plenaire
vergadering van het Inclusive Framework van de OESO zal worden gehouden op 8 en 9 oktober
2020. Voorafgaand aan deze vergadering ontvangt uw Kamer hierover een brief.
Voortgang belastingverdrag met België en problematiek hooglerarenbepaling
Tijdens het algemeen overleg van de vaste commissie voor Financiën, op 5 maart 2020,
heb ik toegezegd om contact op te nemen met mijn Belgische ambtsgenoot De Croo om
te bezien of de onderhandelingen over een nieuw belastingverdrag op korte termijn
hervat kunnen worden. Voor het zomerreces heb ik contact met hem gehad om het belang
van de onderhandelingen en de problematiek die speelt bij de hooglerarenbepaling aan
te kaarten. België is bereid om deze onderwerpen dit najaar nader te bespreken onder
voorwaarde dat er in België een nieuwe federale regering is gevormd.
Thuiswerkdagen bij grensarbeiders
Bij het algemeen overleg van de vaste commissie voor Financiën van 5 maart 2020, heb
ik toegezegd in relatie tot België en Duitsland de mogelijkheden te onderzoeken voor
een drempelregeling voor thuiswerkdagen van grensarbeiders. Ook heb ik aangegeven
deze problematiek aan te zullen kaarten bij de OESO. In overleg met onze buurlanden
verken ik momenteel de mogelijkheden voor een dergelijke regeling. Op dit moment gaat
binnen de OESO nagenoeg alle aandacht uit naar de discussies over de gedigitaliseerde
economie (Pijler 1) en het voorkomen dat winsten onvoldoende worden belast (Pijler
2). Omdat ik er belang aan hecht dat ook in OESO-verband gekeken wordt naar een drempelregeling
voor de thuiswerkdagen van grensarbeiders, zal ik dit op een later moment aankaarten.
Als zich relevante ontwikkelingen voordoen op dit vlak, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Forfaits
De Algemene Rekenkamer (ARK) heeft in de zomer van 2019 onderzoek gedaan naar de bijdrage
en uitvoerbaarheid van in totaal 48 forfaits in het Nederlandse belastingstelsel.36 De ARK merkte in het onderzoek op dat (een deel van) de forfaits door het kabinet
niet op actuele juistheid worden gemonitord en dat een aantal forfaits sinds introductie
van de wet nooit zijn gewijzigd. Dit terwijl de variabelen waarop de forfaits zijn
gestoeld volgens de ARK wel grote wijzigingen hebben ondergaan, waardoor de forfaits
mogelijk (deels) niet meer actueel zijn. In de bestuurlijke reactie op dit onderzoek
is toegezegd om te onderzoeken welke door de ARK genoemde forfaits mogelijk voor actualisatie
in aanmerking komen en de Kamer hierover te informeren. De toegezegde inventarisatie
is bedoeld om in kaart te brengen in hoeverre bepaalde forfaits afwijken van de werkelijke
waarde, welke mogelijkheden er zijn om deze forfaits te actualiseren en wat de voor-
en nadelen daarvan zijn in termen van eerlijkheid en doelmatigheid. Alleen het forfait
voor het vaststellen van het vaste rendement in box 3 is uitgesloten van het onderzoek,
omdat hiervoor een afzonderlijk traject gaande is.
Inmiddels is de eerste fase van het onderzoek afgerond. Daarbij is in beeld gebracht
welke forfaits potentieel actualisatie behoeven. Hierover bent u in de moties- en
toezeggingenbrief van juni 2020 geïnformeerd.37 Voor de forfaits die potentieel actualisatie behoeven worden momenteel mogelijke
beleidsopties in kaart gebracht. In het najaar informeer ik uw Kamer welke beleidsopties
daarbij overwogen kunnen worden.
Symposium economische modellen
Aan Kamerlid Omtzigt is tijdens het debat «Belastingdruk voor eenverdieners» van 24 mei
2018 toegezegd, een symposium op te zetten om te spreken over de modellen en de economische
keuzes, en samen met het CPB, de WRR en wellicht een aantal oud-politici en hoogleraren
een discussiepaper te schrijven.
Door de geldende coronamaatregelen wordt nog gezocht naar een geschikt moment en geschikte
vorm om dit symposium over economische modellen en keuzes te organiseren.
Rekeningrijden en onderzoek betalen naar gebruik
Het onderzoek naar de drie varianten uit het Klimaatakkoord is in volle gang. De Kamer
zal in oktober 2020 worden geïnformeerd over de resultaten. Daarbij zal ook worden
ingegaan op het aanvullende zijlicht naar de ingroei van elektrisch rijden en naar
de opties voor lastenverlichting in het autodomein.
Correctie forfaitaire rendementen box 3 2019–2020
In een brief van 3 maart 2020 aan de Tweede Kamer38 is gemeld dat de forfaitaire rendementen van box 3 voor de jaren 2019 en 2020 onjuist
in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)waren opgenomen. In die brief
zijn herstelacties aangekondigd en zijn de (zeer beperkte) gevolgen voor belastingplichtigen
beschreven. Aangegeven is dat de definitieve aanslagen 2019 en 2020 met de juiste
rendementspercentages zouden worden berekend.
In de brief is toegezegd om onderzoek te doen naar de beperkte groep belastingplichtigen
die door de correctie nadeel zou ondervinden van de teruggaafgrens. Het gaat om belastingplichtigen
die gedurende het belastingjaar een voorlopige teruggaaf hebben ontvangen en waarbij
een aanvullende teruggaaf uitsluitend het gevolg is van de correctie van de forfaitaire
rendementen. In dat geval wordt een bedrag van minder dan € 15 niet uitbetaald. In
deze brief informeer ik u over de resultaten van het toegezegde onderzoek.
Herstelacties
De juiste rendementspercentages zijn inmiddels in de Wet IB 2001 opgenomen. De Belastingdienst
heeft door de snelle aanpassing van de systemen ervoor gezorgd dat in de aangifteprogramma’s
en alle aanslagen inkomstenbelasting over 2019 de juiste rendementspercentages in
box 3 zijn toegepast. Daarnaast is de aanvraag voor een voorlopige aangifte 2020 aangepast,
zodat bij alle voorlopige aanslagen 2020 na 30 juni de juiste rendementspercentages
zijn toegepast.
Conclusie onderzoek
Het aantal belastingplichtigen dat de correctie als gevolg van de teruggaafgrens niet
krijgt uitbetaald is beperkt: naar schatting 250 in 2019 en 400 in 2020. Gemiddeld
gaat het om nog geen € 2 per belastingplichtige. Een teruggaaf voor deze selectieve
groep is operationeel niet op proportionele wijze uit te voeren.
Evaluatie parameters vermogensmix box 3
Met ingang van 2017 is de belastingheffing voor inkomsten uit sparen en beleggen,
box 3, herzien. Tot en met 2016 werd over het hele vermogen boven het heffingsvrij
vermogen een uniform forfaitair rendement toegerekend van 4%. Sinds 2017 worden voor
het vermogen drie schijven onderscheiden. Voor elke schijf wordt een forfaitair rendement
vastgesteld. Dit forfaitaire rendement per vermogensschijf wordt bepaald door een
weging van het forfaitaire rendement van rendementsklasse I (sparen) en rendementsklasse
II (beleggen). De wegingsfactoren zijn overeenkomstig de vermogensmix van sparen en
beleggen per vermogensschijf. Deze wegingsfactoren zijn in het Belastingplan 2016
bepaald op basis van het op dat moment meest recent beschikbare belastingjaar waarover
vrijwel alle aangiften waren ingediend. Dat was het belastingjaar 2012. De vermogensmix
per schijf staat in onderstaande tabel 1.
Tabel 1. Vermogensmix box 3 per vermogensschijf
Schijf 1
Schijf 2
Schijf 3
Aandeel sparen
67%
21%
0%
Aandeel beleggen
33%
79%
100%
In de memorie van toelichting van het belastingplan 2016 is toegezegd dat de vermogensmix
voor de drie schijven voor het eerst drie jaar na inwerkingtreding van het voorstel
en vervolgens elke vijf jaar zal worden geëvalueerd.
Inmiddels zijn er drie jaar verstreken sinds de inwerkingtreding van het voorstel.
Voor de belastingjaren 2013 tot en met 2017 zijn vrijwel alle aangiften ingediend.
Op basis van deze aangiftebestanden kan beoordeeld worden of de vermogensmixparameters
nog volstaan, of dat ze aanpassing behoeven.
De vermogensmix van opeenvolgende jaren zal op macroniveau een zekere fluctuatie laten
zien. De samenstelling van de groep belastingplichtigen wijzigt in de tijd. Evenzeer
verandert de vermogensmix van individuele belastingplichtigen in de tijd. Bijvoorbeeld
door opname/inleg of door behaalde rendementen.
De analyse is uitgevoerd op de aangiftebestanden 2013–2017, waarbij met behulp van
de jaarlijkse tabelcorrectiefactor rekening is gehouden met het heffingsvrij vermogen
van € 25.000 en de schijfgrenzen van € 100.000 en € 1.000.000 in 2017. De uitkomsten
staan vermeld in tabel 2. Het aandeel sparen in de eerste schijf, waar circa 2/3e van alle belastingplichtigen in valt, is voor de hele periode van vijf jaar binnen
de zeer nauwe marge van 66% of 67% gebleven. Voor de tweede schijf, waar beleggingen
een grotere rol spelen, is de fluctuatie groter geweest, maar vormt het percentage
spaargeld, dat in deze schijf wordt gehanteerd (21%), een goed middenpunt. In de periode
2013–2017 blijkt het spaardeel tussen 18% en 25% te liggen (en het beleggingsdeel
dus tussen 75% en 82%). Voor de derde schijf is de uitkomst voor het beleggingsdeel
in drie van de vijf jaren tussen de 100% en 101% en het hoogste percentage is 106%
(het spaardeel was dus in drie van de vijf jaar tussen de -1% en 0% en het laagste
percentage is -6%). Omdat het aantal belastingplichtigen in de hoogste schijf relatief
beperkt is en de hoogte van een individueel vermogen in principe zeer hoog kan zijn
is het uitgangspunt gehanteerd dat de uitkomst voor het spaardeel tenminste nihil
is. Daar voldoen alle jaren aan.
Tabel 2. Vermogensmix box 3 per vermogensschijf 2013–2017
Schijf 1
Schijf 2
Schijf 3
Aandeel sparen
66%-67%
18%-25%
Minimaal 0%
Aandeel beleggen
33%-34%
75%-82%
Maximaal 100%
De conclusie is dat de vermogensmix zoals die sinds 2017 geldt goed overeenkomt met
de uitkomsten volgens de vijf meest recent beschikbare belastingjaren 2013–2017. Er
is geen reden om voor de komende vijf jaar van de huidige parameters af te wijken.
Voortgangsmonitor klimaatakkoord
Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2020 heeft de Tweede Kamer een motie
van de leden Omtzigt en Lodders (Kamerstuk 35 302, nr. 49) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht in de voortgangsmonitor van het Klimaatakkoord
(voortaan: monitor klimaatbeleid) de Kamer specifiek te informeren over de kosten,
de CO2-reductie en de positieve of negatieve neveneffecten per fiscale maatregelen.
Het kabinet deelt met uw Kamer het belang dat de effecten van het fiscale klimaatbeleid
inzichtelijk worden gemaakt en is daarom voornemens om langs twee lijnen invulling
te geven aan de motie.
Ten eerste zal het kabinet voortaan bij nieuwe fiscale vergroeningsmaatregelen het
PBL verzoeken om een partiële analyse van de CO2-effecten te maken, zodat deze effecten gelijktijdig met het wetsvoorstel aan uw Kamer
kunnen worden aangeboden. Zoals door voormalig Staatssecretaris van Financiën Menno
Snel bij de indiening van de motie is aangegeven, past hierbij wel de kanttekening
dat het methodologisch soms lastig is om de precieze CO2-effecten per fiscale klimaatmaatregel te berekenen. Deze maatregelen zijn namelijk
vaak bouwstenen van een breder beleidspakket.
Ten tweede zal het kabinet de door uw Kamer verzochte informatie verwerken in de evaluaties
van het klimaatbeleid. In de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) van het Ministerie
van Financiën is vastgelegd dat de voornaamste fiscale klimaatmaatregelen (onder andere
het stimuleringspakket elektrisch rijden en de CO2-heffing industrie) in de periode 2020–2024 een of meerdere keren worden geëvalueerd.
In deze evaluaties zal het kabinet expliciet aandacht besteden aan de kosten, CO2-reductie en eventuele andere positieve of negatieve neveneffecten.
Waar mogelijk zullen de effecten kwantitatief worden gemaakt. De SEA zal als onderdeel
van de begroting van het Ministerie van Financiën met uw Kamer worden gedeeld.
De fiscale klimaatmaatregelen staan niet op zichzelf, maar zijn onderdeel van een
breder beleidspakket dat in het Klimaatakkoord is afgesproken. De evaluaties van de
fiscale klimaatmaatregelen zullen (samen met andere instrumentevaluaties) in 2024
daarom gebruikt worden om een integrale evaluatie van het klimaatbeleid te maken.
De inzichten van deze integrale evaluatie kunnen gebruikt worden als voorbereiding
op het nieuwe Klimaatplan voor de periode 2025–2035.
De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.