Brief regering : Nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting
32 140 Herziening Belastingstelsel
Nr. 77
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 september 2020
Bij de behandeling van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid1 is aangegeven dat de huidige fiscale-eenheidsregeling in de vennootschapsbelasting
op termijn moet worden opgevolgd door een groepsregeling die – uitvoeringstechnisch
en juridisch – toekomstbestendig is. Daarbij is ook aangegeven dat het bedrijfsleven,
belangenorganisaties en de wetenschap betrokken zullen worden bij het ontwerpen van
een toekomstige groepsregeling. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd om uw Kamer een
hoofdlijnenbrief te sturen met daarin de reactie op de internetconsultatie en een
schets van de beoogde toekomstige groepsregeling. Met deze brief doe ik die toezegging
gestand.
Deze brief is als volgt opgebouwd. Na een korte schets van de huidige regeling van
de fiscale eenheid op hoofdlijnen (paragraaf 1) wordt ingegaan op de aanleiding voor
een nieuwe groepsregeling en de randvoorwaarden waaraan een nieuwe groepsregeling
moet voldoen (paragrafen 2 en 3). Daarna volgt een beknopte samenvatting van de internetconsultatie
die heeft plaatsgevonden (paragraaf 4). Vervolgens worden de verschillende oplossingsrichtingen
en het draagvlak daarvoor nader toegelicht (paragraaf 5). Dit wordt gevolgd door een
weergave van enkele hoofdlijnen van een mogelijke nieuwe groepsregeling (paragraaf
6). Tot slot wordt het vervolgtraject beschreven (paragraaf 7).
1. Inleiding
In de vennootschapsbelasting geldt als uitgangspunt dat elk belastingplichtig lichaam
zelfstandig in de belastingheffing wordt betrokken. Een uitzondering hierop is de
fiscale eenheid, waarbij de lichamen die van zo’n fiscale eenheid (groep) deel uitmaken
tezamen worden behandeld als één belastingplichtige. De fiscale-eenheidsregeling beoogt
aan te sluiten bij de veel voorkomende (economische) werkelijkheid van concernvorming.
Een concern kan om diverse redenen, zoals juridische, organisatorische of bedrijfseconomische
overwegingen, ervoor kiezen om zijn ondernemingsactiviteiten via meerdere lichamen
te ontplooien. De fiscaliteit zou hierbij geen obstakel moeten zijn; dit wordt ook
geduid als de neutraliteitsgedachte. Daarom wordt voor de heffing van vennootschapsbelasting
een groep lichamen op verzoek belast als één belastingplichtige.
De belastingheffing van een groep lichamen alsof sprake is van één belastingplichtige
wordt bereikt door de activa, passiva en de resultaten van alle lichamen die deel
uitmaken van de fiscale eenheid geconsolideerd op te nemen in de aangifte van die
fiscale eenheid (volledige vermogens- en resultatenconsolidatie). De moedermaatschappij
van de fiscale eenheid dient namens alle tot de fiscale eenheid behorende lichamen
één aangifte vennootschapsbelasting in. Dit wordt doorgaans als een belangrijk voordeel
ervaren. Wezenlijke voordelen van de fiscale eenheid zijn verder dat in een fiscale
eenheid winsten en verliezen van verschillende lichamen met elkaar verrekend kunnen
worden en dat in een fiscale eenheid geen winstneming (en dus geen belastingheffing)
plaatsvindt op interne transacties, zoals bij het overdragen van vermogensbestanddelen
en interne reorganisaties. Naast de hiervoor genoemde voordelen kent de huidige fiscale-eenheidsregeling
ook een aantal nadelen. Zo kan onder andere worden gedacht aan het eenmalig genieten
van het tariefopstapje2, de begrenzing van de investeringsaftrek, sancties bij verbreking van de fiscale
eenheid en de hoofdelijke aansprakelijkheid van de gevoegde lichamen (dochtermaatschappijen)
voor de door de fiscale eenheid verschuldigde vennootschapsbelasting voor zover deze
ziet op de periode dat het gevoegde lichaam deel uitmaakt of uitmaakte van die fiscale
eenheid. Ook kan de ontvanger een belastingteruggave van enig tot een fiscale eenheid
behorend lichaam verrekenen met belastingschulden van andere tot de fiscale eenheid
behorende lichamen.
Verder kan de consolidatie ook tot gevolg hebben dat andere wettelijke regelingen
in de vennootschapsbelasting in combinatie met een fiscale eenheid anders uitwerken
dan zonder een fiscale eenheid het geval zou zijn.3
De huidige regeling van de fiscale eenheid is uniek in haar soort binnen de Europese
Unie (EU) omdat deze uitgaat van de meest vergaande vorm van fiscale consolidatie,
waarbij voor de vennootschapsbelasting de werkzaamheden en het vermogen van een dochtermaatschappij
deel uitmaken van de werkzaamheden en het vermogen van de moedermaatschappij (behoudens
voor de toepassing van een aantal bepalingen) en onderlinge verhoudingen en transacties
worden geneutraliseerd. De fiscale groepsregelingen in andere EU-lidstaten gaan minder
ver en staan enkel lichtere gradaties van fiscale consolidatie toe: veelal uitsluitend
resultatenconsolidatie. Het gemeenschappelijke kenmerk van alle groepsregelingen binnen
de EU is dat winsten en verliezen van verschillende lichamen in een groep met elkaar
verrekend kunnen worden.
2. Aanleiding voor een nieuwe groepsregeling
De unieke consolidatiegedachte die thans ten grondslag ligt aan de fiscale eenheid
staat echter onder druk vanwege een uitspraak die het Hof van Justitie van de Europese
Unie (HvJ EU) op 22 februari 2018 heeft gedaan.4 De aanleiding voor deze uitspraak waren twee Nederlandse procedures waarin de Hoge
Raad aan het HvJ EU enkele prejudiciële vragen heeft gesteld over de verenigbaarheid
van de fiscale-eenheidsregeling met het Unierecht. In dat kader heeft het HvJ EU geoordeeld
dat bij elk voordeel van de fiscale eenheid in combinatie met een andere wettelijke
regeling moet worden getoetst of het betreffende voordeel ook grensoverschrijdend
moet worden toegekend (dit wordt ook wel de per-elementbenadering genoemd). De Hoge Raad heeft op 19 oktober 2018 in zijn einduitspraak in
beide zaken de uitspraak van het HvJ EU volledig bevestigd.5 Met deze rechtspraak staat vast dat de per-elementbenadering ook geldt in samenhang
met de Nederlandse fiscale eenheid.
Als reactie op de hiervoor beschreven Unierechtelijke rechtspraak zijn in de Wet spoedreparatie
fiscale eenheid enkele spoedreparatiemaatregelen getroffen om de meest kwetsbare elementen
van het fiscale-eenheidsregime te repareren.6 Daarmee zijn de meest acute budgettaire risico’s voorkomen. Met betrekking tot overige
elementen is het EU-rechtelijke risico mogelijk echter niet volledig geweken. Bij
de parlementaire behandeling van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid is daarom aangekondigd
dat de huidige fiscale-eenheidsregeling door een robuuste en toekomstbestendige fiscale
groepsregeling moet worden opgevolgd en dat het bedrijfsleven, belangenorganisaties
en de wetenschap betrokken zullen worden bij het ontwerpen van die nieuwe fiscale
groepsregeling.7 In dat kader heeft er op 14 februari 2019 een startbijeenkomst plaatsgevonden met
vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, belangenorganisaties en de wetenschap in
aanwezigheid van de (vak)pers.8
3. Randvoorwaarden fiscale groepsregeling
Bij het ontwerpen van een nieuwe fiscale groepsregeling in de vennootschapsbelasting
is voor het kabinet een aantal randvoorwaarden van belang. Een nieuwe groepsregeling
moet juridisch bestendig zijn. Het is wenselijk dat een nieuwe groepsregeling lang
mee kan gaan, niet vatbaar is voor misbruik en geen budgettaire risico’s worden gelopen.
Mede gelet op de per-elementbenadering van het HvJ EU is de EU-rechtelijke houdbaarheid
van een nieuwe regeling van groot belang. Daarnaast moet een nieuwe groepsregeling
bijdragen aan een goed fiscaal ondernemingsklimaat en goed uitvoerbaar zijn voor zowel
het bedrijfsleven als de Belastingdienst. Verder is ook de overgangsproblematiek een
belangrijk aandachtspunt. Ten slotte zijn ook de budgettaire gevolgen van belang voor
de te maken beleidskeuzes.
4. Internetconsultatie
Van 17 juni 2019 tot en met 29 juli 2019 heeft er een internetconsultatie9 plaatsgevonden waarbij belangstellenden in de gelegenheid zijn gesteld om voor hen
van belang zijnde aspecten in relatie tot een nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting
onder de aandacht te brengen. Hierna volgt een korte samenvatting van de internetconsultatie.
In het keuzedocument nieuwe groepsregeling10 zijn bij de internetconsultatie de volgende vier oplossingsrichtingen voorgelegd:
a) het continueren van de huidige fiscale eenheid, inclusief de bestaande spoedreparatiemaatregelen
en indien nodig uitbreiden met nieuwe aanvullende reparatiemaatregelen;
b) het volledig afschaffen van de regeling van de fiscale eenheid;
c) het vervangen van de huidige regeling door een nieuwe regeling van verlies- of winstoverdracht;
d) het invoeren van een grensoverschrijdende groepsregeling met objectvrijstelling.
Er zijn in totaal elf reacties op de internetconsulatie ontvangen die op hoofdlijnen
als volgt kunnen worden onderverdeeld:11
• Oplossingsrichting a (al dan niet met verdere aanpassingen) heeft zeven voorstanders
(Register Belastingadviseurs (RB), VNO-NCW en MKB-Nederland (VNO-NCW), Redactie Vakstudie
Nieuws, The Netherlands British Chamber of Commerce (NBCC), Nederlandse Vereniging
van Banken (NVB), Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR) en de heer
Koning);
• Oplossingsrichting b kent geen enkele medestander;
• Oplossingsrichting c (met al dan niet een variatie) heeft drie voorstanders (Samenwerkende
Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten (SRA), de heer Kampschöer
en de heer Spanjaardt);
• Oplossingsrichting d heeft één voorstander (Nederlandse Orde van Belastingadviseurs
(NOB)).
• Alle belangstellenden zijn eensgezind over het nut en de noodzaak van het hebben van
een fiscale groepsregeling. Ze benadrukken dat een concern om diverse redenen kan
kiezen om zijn ondernemingsactiviteiten via meerdere lichamen te ontplooien, dat dit
vanuit de neutraliteitsgedachte bezien fiscaal geen verschil zou moeten maken en dat
de fiscaliteit daarom geen obstakel zou moeten zijn bij concernvorming.
De huidige fiscale-eenheidsregeling biedt volgens belangstellenden kwalificerende
lichamen de mogelijkheid om door middel van consolidatie behandeld te worden als één
belastingplichtige, hetgeen recht doet aan de (economische) realiteit. Veel belangstellenden
benadrukken de voordelen van de huidige fiscale-eenheidsregeling, met name het met
elkaar kunnen verrekenen van winsten en verliezen van verschillende lichamen en geen
verplichte winstneming (en dus geen belastingheffing) op interne transacties, zoals
bij het verschuiven van vermogensbestanddelen en interne reorganisaties (oplossingsrichting
a).
Het afschaffen van de huidige fiscale-eenheidsregeling zonder een vervangende groepsregeling
(oplossingsrichting b) zal volgens veel belangstellenden leiden tot het vervallen
van de hiervoor genoemde voordelen, een forse toename van administratieve lasten en
bovendien een verslechtering van het ondernemingsklimaat. Het volledig afschaffen
van de regeling van de fiscale eenheid krijgt in de internetconsultatie geen enkel
draagvlak.
Met betrekking tot oplossingsrichting c is in veel reacties te kennen gegeven dat
het consultatiedocument te weinig uitwerking bevat van een winst- of verliesoverdrachtregeling
waardoor het moeilijk is om een goede en zorgvuldige afweging te maken. Met uitzondering
van de SRA geven de meeste belangstellenden, indien toch zou worden overgegaan tot
een nieuwe regeling, de voorkeur aan een verliesoverdrachtregeling. De SRA pleit voor
het vervangen van het huidige fiscale-eenheidsregime door een winstoverdrachtregeling.
Het RB geeft de voorkeur aan een eenvoudig regime dat verliesverrekening en eliminatie
van interne transacties kent in het geval het niet mogelijk is om het huidige regime
te handhaven. In dat verband wijst het RB op het Spaanse systeem waar het belastbare
bedrag voor de fiscale eenheid bepaald wordt door de afzonderlijk belastbare bedragen
van de ondernemingen binnen de fiscale eenheid op te tellen. De heren Kampschöer en
Koning lijken te pleiten voor een regeling van resultatensaldering (resultatenpooling)
zonder een faciliteit (achterwege laten winstneming) voor (onzakelijke) overdrachten
of transacties binnen een fiscale eenheid.
Een enkeling (NOB) ziet in een grensoverschrijdende groepsregeling met objectvrijstelling
(oplossingsrichting d) een alternatief voor het huidige regime, waarbij de bestaande
spoedreparatiemaatregelen zouden kunnen komen te vervallen en waarmee volledige neutraliteit
kan worden bereikt tussen binnenlandse en grensoverschrijdende situaties. Op basis
van de reacties heeft het invoeren van een grensoverschrijdende groepsregeling met
objectvrijstelling onvoldoende draagvlak.
Veel belangstellenden geven aan dat door het ontbreken van een kwantificering van
de budgettaire gevolgen bij het volledig afschaffen van de fiscale eenheid (en terugsluis
van eventuele budgettaire opbrengst naar het vennootschapsbelastingdomein) het niet
mogelijk is om deze gevolgen mee te wegen bij de te maken afweging.
5. Oplossingsrichtingen
In paragraaf 5.1 behandel ik eerst de twee oplossingsrichtingen die in de internetconsultatie
niet voldoende draagvlak kregen. In paragraaf 5.2 ga ik nader in op de twee overgebleven
oplossingsrichtingen met draagvlak.
5.1. Oplossingsrichtingen met minder draagvlak
5.1.1. Het volledig afschaffen van de regeling van de fiscale eenheid zonder dat er
een nieuwe groepsregeling voor in de plaats komt
Deze oplossingsrichting krijgt in de internetconsultatie niet veel bijval en dienaangaande
is ook de nodige kritiek. Er werd onder meer naar voren gebracht dat de wijze waarop
een investering wordt vormgegeven, wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een fiscale
groepsregeling, hetgeen ook zou blijken uit economische literatuur en empirisch onderzoek.
Uit Duits onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat multinationals in een land meer lokale
dochtermaatschappijen oprichten indien het desbetreffende land voorziet in een fiscale
groepsregeling met intra-groepverliesverrekening.12 Uit datzelfde onderzoek blijkt dat investeringen in landen die een fiscale groepsregeling
kennen hoger zijn dan in landen zonder een dergelijke regeling, hoewel geen sprake
is van een robuust of significant effect.13 Ook uit een Canadees onderzoek uit 2002 blijkt een positief effect op investeringen.14 De wenselijkheid van een fiscale groepsregeling die in ieder geval verliesoverdrachtmogelijkheden
kent, werd door de aanwezigen dan ook onderschreven, aangezien dit een positief effect
heeft op het ondernemingsklimaat en op lokale investeringen door multinationale ondernemingen
(maar ook door Nederlandse start ups).
Daarentegen zal het afschaffen van de fiscale-eenheidsregeling zonder een vervangende
groepsregeling volgens verschillende belanghebbenden leiden tot het vervallen van
de huidige mogelijkheden tot onderlinge verliesverrekening alsmede leiden tot verplichte
winstneming op transacties tussen lichamen die voorheen deel uitmaakten van een fiscale
eenheid en minder mogelijkheden voor fiscaal geruisloze interne reorganisaties. Het
gevolg daarvan is een forse toename van administratieve lasten en een verslechtering
van het ondernemingsklimaat. De volledige afschaffing van de fiscale eenheid zonder
vervanging door een andere groepsregeling betekent niet alleen dat Nederland in de
wereld haar voorsprong verliest (vanwege de unieke consolidatie), maar ook dat Nederland
meteen op achterstand raakt ten opzichte van landen die wel een groepsregeling hebben
in hun belastingstelsel. Verder is ook gepleit voor een neutrale behandeling van een
concern (neutraliteitsgedachte) die erop neerkomt dat het voor de fiscaliteit niet
zou moeten uitmaken of een onderneming wordt uitgeoefend via één vennootschap of –
wegens zakelijke redenen – via meerdere vennootschappen. De onderneming als zodanig
zou in beide gevallen hetzelfde belast moeten worden (dezelfde belastingdruk) en niet
tot economische distorsies moeten leiden.
Het volledig afschaffen van het fiscale-eenheidsregime zou overigens wel tot een aanzienlijke
vereenvoudiging in de uitvoering leiden. Het volledig afschaffen van de huidige regeling
leidt weliswaar tot een potentiële toename van het aantal extra aangiften, daar staat
echter tegenover dat het invullen van de aangifte vennootschapsbelasting een behoorlijk
stuk eenvoudiger zal worden door het vervallen van diverse ingewikkelde regelingen,
en dat daardoor ook het beoordelen van de aangifte eenvoudiger zal worden.15
5.1.2. Grensoverschrijdende groepsregeling met objectvrijstelling
De invoering van een grensoverschrijdende fiscale eenheid met toepassing van de objectvrijstelling
voor buitenlandse ondernemingswinsten is op zich ook een manier om het fiscale-eenheidsregime
in overeenstemming te brengen met het EU-recht.16
In deze oplossingsrichting wordt de neutraliteitsgedachte volledig doorgetrokken naar
grensoverschrijdende situaties. Daardoor ontstaat in beginsel volledige fiscale neutraliteit
tussen binnenlandse en grensoverschrijdende situaties. Dat zou betekenen dat de huidige
fiscale eenheid volledig in stand kan blijven en dat (bepaalde) bestaande spoedreparatiemaatregelen
zouden kunnen vervallen.
De grensoverschrijdende groepsregeling met objectvrijstelling als een reëel alternatief
krijgt echter weinig bijval in de internetconsulatie. Het kabinet heeft eerder ook
aangegeven dat het in grensoverschrijdende situaties toekennen van de voordelen van
de fiscale eenheid – met toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinst
– geen reële optie is.17 Dat heeft namelijk tot gevolg dat uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag
door internationaal opererende bedrijven in principe wordt vergemakkelijkt. Zo kunnen
in een grensoverschrijdende fiscale eenheid de onderlinge transacties tussen een niet
in Nederland gevestigd gevoegd lichaam en andere in Nederland gevestigde gevoegde
lichamen voor Nederlandse doeleinden fiscaal niet zichtbaar zijn, terwijl deze transacties
bij het buitenlandse lichaam wel zichtbaar zijn voor de fiscus in het andere land.
Deze «hybridisering» zal nieuwe fiscale mismatches doen ontstaan en daarmee nieuwe taxplanningsmogelijkheden in de hand werken (tenzij
men dit weer probeert te bestrijden met – ingewikkelde – antimisbruikwetgeving). Dit
acht het kabinet onwenselijk. Immers, in OESO- en EU-verband wordt, met medewerking
en instemming van Nederland, juist beoogd uitholling van de belastinggrondslag te
voorkomen. Bovendien kunnen zich allerlei verdragsrechtelijke vragen voordoen indien
niet in Nederland gevestigde lichamen worden gevoegd in een fiscale eenheid, zoals
de vraag of het wel mogelijk is om een niet in Nederland gevestigd lichaam in de heffing
van de Nederlandse vennootschapsbelasting te betrekken als dat lichaam geen (echte)
vaste inrichting in Nederland heeft. Verder zou deze oplossingsrichting (zonder nadere
maatregelen) kunnen leiden tot dubbele heffing. De voeging van een niet in Nederland
gevestigd lichaam zou er verder toe kunnen leiden dat onder het huidige fiscale-eenheidsregime
diverse wettelijke gevolgen van een fiscale eenheid op dit lichaam van toepassing
worden, zoals de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de vennootschapsbelastingschuld
van de fiscale eenheid. Vanuit het oogpunt van handhaafbaarheid en invordering roept
dat weer nieuwe vraagstukken op.
Een systeem van een grensoverschrijdende fiscale eenheid zal voor belastingplichtigen
zeer waarschijnlijk erg complex en bewerkelijk zijn. Deze oplossingsrichting zal naar
verwachting dan ook negatieve gevolgen hebben voor de administratieve lasten van bedrijven.
5.2. Oplossingsrichtingen met draagvlak
5.2.1. Het continueren van de huidige fiscale eenheid, inclusief de bestaande spoedreparatiemaatregelen
en indien nodig uitbreiden met nieuwe aanvullende reparatiemaatregelen
Deze oplossingsrichting komt neer op het continueren van het huidige regime van de
fiscale eenheid, inclusief de bestaande spoedreparatiemaatregelen. Indien nodig kan
het huidige regime worden uitgebreid met nieuwe aanvullende reparatiemaatregelen.
Dit betekent dat de huidige unieke consolidatiegedachte die ten grondslag ligt aan
het regime van de fiscale eenheid in beginsel blijft voortbestaan en dat daarmee de
belangrijkste voor- en nadelen van de fiscale eenheid behouden blijven. Daarnaast
geldt dat voor de toepassing van enkele bepalingen, zoals de spoedreparatiemaatregelen,
moet worden gedaan alsof er geen sprake is van een fiscale eenheid (derhalve geen
consolidatie). De huidige regeling van de fiscale eenheid heeft hierdoor een meerduidig
karakter: voor de toepassing van de regeling moet enerzijds worden uitgegaan van het
bestaan van een fiscale eenheid (consolidatie) en anderzijds moet het bestaan van
de fiscale eenheid (consolidatie) deels genegeerd worden en geldt weer een zogeheten
«stand alone»-benadering. Door dit meerduidige karakter is de huidige regeling van
de fiscale eenheid erg ingewikkeld geworden en daardoor ook steeds moeilijker uitvoerbaar.
Daar komt bij dat in deze variant het EU-rechtelijke risico – en daarmee ook een budgettair
risico – mogelijk niet volledig is geweken. In de literatuur worden potentiële EU-rechtelijke
risico’s gesignaleerd die met de spoedreparatiemaatregelen niet zijn weggenomen.18 Het is op dit moment niet duidelijk op welke wijze deze EU-rechtelijke risico’s moeten
worden gewogen, omdat de jurisprudentie van het HvJ EU niet eenduidig is.19 Ook de literatuur op dit punt is niet eensgezind.20 Indien de rechter zou oordelen dat ook andere regelingen in de vennootschapsbelasting
die op dit moment niet onder de reikwijdte van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid
vallen in strijd zijn met het EU-recht (op grond van de per-elementbenadering), dan
zullen hoogstwaarschijnlijk nieuwe met de spoedreparatie vergelijkbare reparatiemaatregelen
moeten worden ingevoerd (als dat al mogelijk is). Dit draagt uiteraard niet bij aan
de rechtszekerheid en de robuustheid van de vennootschapsbelasting. Het risico bestaat
dat er budgettaire dervingen ontstaan die vervolgens gedekt dienen te worden. Bij
de invoering van additionele reparatiemaatregelen zal de complexiteit van de fiscale-eenheidsregeling
nog verder toenemen, doordat zowel de regels van het fiscale-eenheidsregime als de
regels als ware er geen fiscale eenheid in meer situaties moeten worden toegepast.
Dit heeft negatieve consequenties voor de administratieve lasten van bedrijven en
ook voor de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst.
Als gekozen wordt voor het invoeren van een nieuwe groepsregeling zal het huidige
fiscale-eenheidsregime met bestaande spoedreparatiemaatregelen naar verwachting de
komende jaren (naar schatting minimaal vijf jaar) blijven gelden vanwege de benodigde
tijd voor wetgeving, de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel en vervolgens
de implementatie door de Belastingdienst. Dit tijdpad is optimistisch en ambitieus,
omdat het ontwerpen en invoeren van een goed doordacht en goed werkend nieuw groepsregime
een kwestie van vele jaren is. Ook bij de eventuele keuze voor een nieuwe groepsregeling
is het onvermijdelijk dat de komende jaren procedures gevoerd zullen blijven worden
over de huidige fiscale-eenheidsregeling (met name over de reikwijdte van de per-elementbenadering)
en dat er derhalve budgettaire risico’s boven de markt blijven hangen.
5.2.2. Een nieuwe verlies- of winstoverdrachtregeling dan wel resultatenpoolingsysteem
In het licht van het minimaliseren van EU-rechtelijke risico’s en de vereenvoudiging
van het huidige fiscale-eenheidsregime is het raadzaam te kijken naar een nieuwe regeling
van verlies- of winstoverdracht dan wel resultatenpooling. Bij de verkenning naar
een alternatieve groepsregeling is gekeken naar de groepsregelingen in andere Europese
landen. Het blijkt dat zeventien landen binnen de EU en het voormalig EU-lid het Verenigd
Koninkrijk een bepaalde regeling van winst- of verliesoverdracht kennen en dat daarin
weer diverse variaties mogelijk zijn. Daarbij kunnen grosso modo twee hoofdvarianten worden onderscheiden:
1. een regeling van verliesoverdracht (ook bekend als «group relief») of winstoverdracht
(ook bekend als «group contribution»); en
2. een regeling die de afzonderlijke belastbare resultaten van de groepslichamen saldeert
(«resultatenpooling»).
Een regeling van verlies- of winstoverdracht komt voor in zeven EU-lidstaten21 en in het Verenigd Koninkrijk. Deze variant komt erop neer dat een kwalificerend
groepslichaam eerst zelfstandig de fiscale bepalingen toepast, het belastbaar resultaat
bepaalt, en vervolgens zijn verlies of winst onder voorwaarden kan overdragen aan
een ander kwalificerend groepslichaam met winst of verlies.
Een regeling die geënt is op resultatenpooling komt voor in tien EU-lidstaten.22 Deze variant komt erop neer dat elk kwalificerend groepslichaam eerst zelfstandig
de fiscale bepalingen gaat toepassen, waarna vervolgens de belastbare resultaten (winst
of verlies) van alle kwalificerende groepslichamen met elkaar worden gesaldeerd en
door middel van een aanvullende groepsaangifte bij een aangewezen groepslichaam (groepshoofd)
in aanmerking worden genomen. De door de fiscale groep verschuldigde belasting wordt
door het groepshoofd berekend en voldaan.
De hoofdvarianten – zowel een regeling van verlies- of winstoverdracht als een systeem
van resultatenpooling – hebben als gemeenschappelijke kenmerk dat de fiscale winst
respectievelijk het belastbaar bedrag per lichaam zelfstandig wordt bepaald, waarna
vervolgens de resultaten van de groepslichamen met elkaar kunnen worden verrekend.
Het verschil tussen beide varianten is gelegen in de techniek waarlangs de resultaten
van de groepsmaatschappijen met elkaar verrekend worden.
Voor wat betreft de uitwerking van een fiscale groepsregeling maakt het Unierechtelijk
in de basis dan ook geen noemenswaardig verschil of voor een regeling van verlies-
of winstoverdracht of voor een systeem van resultatenpooling wordt gekozen.23 Voor wat betreft de formeelrechtelijke aspecten en de uitvoeringsaspecten ligt dat
echter mogelijk wel anders. Het afschaffen van de huidige fiscale eenheid en gelijktijdig
implementeren van een nieuwe groepsregeling is een omvangrijke operatie die zeer complex
en ingrijpend is voor het bedrijfsleven en voor de Belastingdienst. Deze wijziging
raakt namelijk de gehele vennootschapsbelastingketen van de Belastingdienst.
In deze brief wordt nog geen definitieve keuze gemaakt voor wat betreft de formele
vorm van een nieuwe groepsregeling, dat wil zeggen een regeling van verlies- of winstoverdracht
of een systeem van resultatenpooling. Dat neemt niet weg dat conceptueel op veel onderdelen
in belangrijke mate al richting kan worden gegeven aan een nieuwe fiscale groepsregeling,
ongeacht dus de uiteindelijke keuze voor de vorm van een groepsregeling (verlies-
of winstoverdracht dan wel resultatenpooling).
In onderdeel 6 wordt ingegaan op verschillende aspecten die spelen bij het ontwerpen
van zo’n nieuwe groepsregeling.
6. Enkele hoofdlijnen voor een nieuwe groepsregeling
De neutraliteitsgedachte brengt mee dat een groepsregeling in de eerste plaats verliesverrekening
binnen de groep mogelijk moet maken. Vervolgens kan worden bezien of aanvullende faciliteiten
of regelingen kunnen of moeten worden toegevoegd aan de groepsregeling. Verder geldt
dat de vermogens- en werkzaamhedentoerekening (ook wel vermogensconsolidatie genoemd)
die ten grondslag ligt aan de huidige fiscale-eenheidsregeling – vanwege haar EU-rechtelijke
kwetsbaarheid – niet zal terugkeren in de nieuwe groepsregeling. Met inachtneming
van deze uitgangspunten worden hierna enkele elementen van de nieuwe groepsregeling
nader ingevuld.
De totstandkoming en beëindiging van een fiscale groep
Voorgesteld wordt om de huidige eisen die gelden bij het aangaan van een fiscale eenheid
zoveel als mogelijk ook in de nieuwe groepsregeling te hanteren. Hierbij kan worden
gedacht aan bijvoorbeeld de eisen met betrekking tot het bezit, de rechtsvorm, de
vestigingsplaats, gelijke boekjaren en gelijke stelsels van winstbepaling. Voor wat
betreft de wijze van beëindiging van een fiscale groep wordt er vooralsnog eveneens
aan gedacht om dit zoveel als mogelijk vergelijkbaar te ontwerpen aan de huidige systematiek.
6.1. Welke lichamen hebben toegang tot een fiscale groep?
Bij een nieuwe groepsregeling is een basisvraag welke belastingplichtige lichamen
tot een fiscale groep kunnen worden gerekend. Voorgesteld wordt om in een nieuwe groepsregeling
vooralsnog uit te gaan van dezelfde belastingplichtige lichamen die onder de huidige
regelgeving tot de fiscale eenheid kunnen behoren. Met betrekking tot lichamen die
als tussenmaatschappij, topmaatschappij of buitenlands belastingplichtig lichaam betrokken
zijn bij een internationaal opererende groep zal de huidige systematiek van de fiscale
eenheid eveneens als uitgangspunt worden genomen in een nieuwe groepsregeling. Verder
kan in het kader van vereenvoudiging in de vennootschapsbelasting worden voorgesteld
om de regeling die een fiscale eenheid tussen coöperaties (c.q. onderlinge waarborgmaatschappijen)
mogelijk maakt te laten vervallen, aangezien gebleken is dat in de praktijk nauwelijks
gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid (en bovendien vooral gebruikt lijkt te
worden voor ongewenste tax planning).
6.2. Bezitseis
Bij het ontwerpen van een nieuwe groepsregeling zijn ten aanzien van de bezitseis
– die relevant is voor het antwoord op de vraag wanneer er in het kader van de groepsregeling
sprake is van voldoende mate van bezit in een lichaam zodat dat lichaam deel kan uitmaken
van de groep – meerdere modaliteiten denkbaar. Bij een lager aandelenbezitspercentage
dan thans in de fiscale-eenheidsregeling wordt toegepast (95%), lijken bijkomende
effecten de groepsregeling te compliceren en ook meer verliesbeschikkingen nodig te
maken. Zo zal bijvoorbeeld verliesverrekening naar rato van het aandelenbezit in een
lichaam een grote complexiteit met zich brengen. Bij lage bezitspercentages rijst
voorts de vraag of, en aan wie, een vergoeding moet worden betaald voor de overdracht
van een verlies van een groepslichaam aan een ander groepslichaam, hoe de hoogte van
deze vergoeding bepaald moet worden en hoe een dergelijke vergoeding behandeld moet
worden in de winstsfeer (al dan niet buiten de fiscale winst laten) en voor de dividendbelasting.
In het algemeen kan worden opgemerkt dat hoe ruimer en flexibeler de verliesverrekeningsmogelijkheden
in een nieuwe groepsregeling worden, des te bewerkelijker en complexer de regeling
waarschijnlijk zal worden voor de belastingplichtige en de Belastingdienst. Dit geldt
nog meer als het gaat om omvangrijke concerns met meerdere verlies- en winstvennootschappen.
Alles overziende is het uitgangspunt daarom vooralsnog om in een nieuwe groepsregeling
aan te sluiten bij de huidige voor de fiscale eenheid geldende bezitseisen, waaronder
het huidige bezitspercentage van ten minste 95%.
6.3. Groepsregeling verplicht of optioneel?
Voor wat betreft een nieuwe groepsregeling zou ervoor kunnen worden gekozen dat ingeval
aan bepaalde voorwaarden voor vorming van een fiscale groep wordt voldaan, de groepsregeling
van rechtswege (verplicht) van toepassing is. Op zich geeft zo’n systeem duidelijkheid,
maar omdat veel belastingplichtigen ook flexibiliteit willen hebben, leidt dat in
de praktijk – naar verwachting – tot constructies die er voor zorgen dat naar keuze
wel of niet aan de voorwaarden voor toepassing van de fiscale groepsregeling wordt
voldaan (zoals bijvoorbeeld het uitgeven of intrekken van aandelen om al dan niet
aan het bezitsvereiste te voldoen). Er zou echter ook voor kunnen worden gekozen dat
ingeval aan bepaalde voorwaarden voor de vorming van een fiscale groep wordt voldaan,
de groepsregeling slechts op verzoek van toepassing is. Aangezien dit laatste meer
aansluit bij de systematiek van de huidige fiscale-eenheidsregeling lijkt dit de voorkeur
te genieten.
6.4. Vrijheid begin en einde fiscale groep?
In het verlengde van de hiervoor genoemde keuzemogelijkheid rijst de vraag of er ook
volledige vrijheid moet zijn ten aanzien van de bestaansperiode van de fiscale groep.
Moet de fiscale groep in principe voor een bepaalde periode – bijvoorbeeld vijf jaar
– worden aangegaan en moet de regeling ook op een gedeelte van een boekjaar kunnen
worden toegepast, zowel bij aanvang als bij einde van de fiscale groep. Per variant
zal met het oog op eenvoud in de regelgeving en in de uitvoering onderzocht moeten
worden wat hierbij mogelijk is. Vooralsnog lijkt het de voorkeur te hebben op de genoemde
punten aan te sluiten bij de systematiek van de huidige fiscale-eenheidsregeling.
Enkele aspecten tijdens het bestaan van een fiscale groep
6.5. Berekening belastbaar bedrag per groepslichaam
Uitgangspunt in een nieuwe groepsregeling is dat iedere groepslichaam zelfstandig
de fiscale bepalingen gaat toepassen en zijn eigen belastbare winst en belastbare
bedrag berekent. Bij een systeem van verliesoverdracht wordt – na overdracht van het
verlies – vervolgens ook de te betalen belasting op het niveau van het groepslichaam
zelfstandig berekend. Dit brengt met zich dat in het geval van verliesoverdracht ieder
groepslichaam het vennootschapsbelastingtarief, en daarmee het tariefopstapje, toepast.
Daarentegen wordt bij het systeem van resultatenpooling nadat iedere groepslichaam
zijn eigen belastbare bedrag heeft berekend, op basis van het saldo van de belastbare
bedragen de te betalen belasting op groepsniveau berekend en geheven, meer specifiek
bij een lichaam dat als groepshoofd is aangewezen. Bij resultatenpooling wordt het
vennootschapsbelastingtarief in één keer voor de gehele groep door het groepshoofd
toegepast.
Door in een nieuwe groepsregeling – ongeacht of gekozen wordt voor verliesoverdracht
of voor resultatenpooling – aan te sluiten bij het belastbare bedrag respectievelijk
een eigen (deel)aangifte van een groepslichaam, komen diverse complexe regels in het
huidige fiscale-eenheidsregime geheel te vervallen, terwijl de vervangende bepalingen
een flink stuk eenvoudiger moeten worden in de toepassing. De aangifte vennootschapsbelasting
kan daarmee aanzienlijk eenvoudiger worden gemaakt ten opzichte van de aangifte van
de huidige fiscale eenheid.
6.6. Consequenties «stand alone»-beoordeling
Zoals opgemerkt, zal in een nieuwe groepsregeling ieder groepslichaam zelfstandig
de fiscale bepalingen moeten toepassen om de belastbare winst respectievelijk het
belastbare bedrag te bepalen («stand alone»-beoordeling). Dit betekent dat belastbare
winst moet worden bepaald zoals een zelfstandig belastingplichtige dat doet. Zo zullen
bijvoorbeeld de regels van goed koopmansgebruik, renteaftrekbeperkingen, de deelnemingsvrijstelling,
de verrekening van diverse aanspraken (bijvoorbeeld voortgewentelde rentesaldi) en
de voorschriften met betrekking tot de voorkoming van dubbele belasting zelfstandig
moeten worden toegepast door ieder groepslichaam. Het vervallen van de vermogensconsolidatie
heeft tot gevolg dat in een nieuwe groepsregeling alle onderlinge transacties tussen
groepslichamen fiscaal zichtbaar worden en dat het resultaat hierop – met inachtneming
van de regels voor verrekenprijzen – door een groepslichaam in aanmerking moeten worden
genomen bij het bepalen van de belastbare winst.
Verder heeft een dergelijke «stand alone»-beoordeling – ten opzichte van de huidige
regeling van de fiscale eenheid – onder andere gevolgen voor de herinvesteringsreserve
(herinvesteringsvoornemen van een ander gevoegd lichaam is bijvoorbeeld niet meer
bruikbaar), het tariefopstapje (ieder groepslichaam kan daar aanspraak op maken, tenzij
voor de groepslichamen gezamenlijk één aangifte wordt gedaan), de investeringsaftrek
en de earningsstrippingmaatregel (bij toepassing van deze renteaftrekbeperking geldt
bijvoorbeeld dat de EBITDA van een ander groepslichaam niet mag worden meegeteld).
Een «stand alone»-beoordeling heeft – ten opzichte van de huidige regeling van de
fiscale eenheid – verder ook gevolgen met betrekking tot de innovatiebox, bijvoorbeeld
omdat in veel gevallen het octrooi en de exploitatie daarvan niet in hetzelfde groepslichaam
zitten. Tevens heeft de toepassing op «stand alone»-basis gevolgen voor de toepassing
van het tonnageregime voor de zeescheepvaart aangezien verschillende toetsen niet
op groepsniveau maar op het niveau van het lichaam zullen plaatsvinden (waardoor bepaalde
lichamen zonder nadere maatregelen niet meer kunnen kwalificeren voor het tonnageregime).
Bij de totstandkoming van een nieuwe groepsregeling moet opnieuw een afweging worden
gemaakt of het mogelijk en wenselijk is om de hiervoor genoemde regelingen op het
niveau van een groep toe te blijven passen in plaats van op het niveau van ieder gevoegd
lichaam afzonderlijk. Aan het toepassen van fiscale regelingen op groepsniveau zijn
als gevolg van de uitspraak van het HvJ EU EU-rechtelijke risico’s verbonden.24 Het is op dit moment niet duidelijk op welke wijze de gesignaleerde EU-rechtelijke
risico’s worden gewogen, omdat de jurisprudentie van het HvJ EU niet eenduidig is.
Volstrekte zekerheid over toekomstige ontwikkelingen in de rechtspraak is niet te
geven. Door de bepalingen in de Wet Vpb 1969 op «stand alone»-basis toe te passen
is het EU-rechtelijke risico – en daarmee ook een budgettair risico – geweken. Met
deze gedachte in het achterhoofd wordt voorgesteld om indien gekozen wordt voor een
nieuwe groepsregeling alle bepalingen in de Wet Vpb 1969 consequent op «stand alone»-basis
toe te passen en om op deze regel geen inbreuken te maken.
6.7. Voorkomen dubbele verliesneming
Wat betreft de liquidatieverliesregeling – die in het kader van een nieuwe groepsregeling
eveneens tegen het licht kan worden gehouden – moet in ieder geval worden geregeld
dat een verlies dat door het te liquideren groepslichaam binnen de fiscale groep is
overgedragen/verrekend uit het liquidatieverlies moet worden geëlimineerd om dubbele
verliesneming te voorkomen. Evenzo om dubbele verliesneming te voorkomen, moet worden
geregeld dat afwaarderingsverliezen op vorderingen op een verlieslatend groepslichaam
alleen in aanmerking kunnen worden genomen voor zover deze afwaarderingsverliezen
geen verband houden met door het verlieslatende groepslichaam aan een ander groepslichaam
overgedragen verlies.
6.8. Volgorde verliesverrekening
Vervolgens moet gekeken worden in welke volgorde verliesverrekening plaats zal vinden.
In een nieuwe groepsregeling moet ieder groepslichaam allereerst zelfstandig zijn
belastbare bedrag berekenen (stap 1). Het belastbare bedrag is de in een jaar genoten
belastbare winst verminderd met de voorwaarts en achterwaarts verrekenbare verliezen
van een vennootschap.25 Uit de berekening van het belastbaar bedrag op «stand alone»-basis volgt al dat er rekening is gehouden met de voorwaartse en achterwaartse verliesverrekening
van het groepslichaam zelf, dus met de zogeheten verticale verliesverrekening.
Vervolgens is het de bedoeling dat een negatief belastbaar bedrag (verlies) van een
groepslichaam uitsluitend in het jaar waarin het verlies is ontstaan kan worden verrekend met het positieve
belastbare bedrag (winst) van één of meer groepslichamen uit datzelfde jaar (stap
2).
In een nieuwe groepsregeling zullen verliezen van een groepslichaam dus eerst verticaal
worden verrekend en pas daarna horizontaal. Dit is inherent aan de keuze om op «stand
alone»-basis aan te sluiten bij het belastbare bedrag. Bij deze volgorde van verliesverrekening
worden de oude compensabele verliezen van een groepslichaam altijd zo veel als mogelijk
als eerste verrekend. Deze volgorde lijkt doorgaans voor belastingplichtigen de meest
voordelige keuze en komt bovendien ten goede aan de eenvoud in de uitvoering.
In een nieuwe groepsregeling (zowel bij verliesoverdracht als bij resultaatpooling)
zullen per afzonderlijk groepslichaam de voorwaarts te verrekenen verliezen (voor
zover niet reeds verrekend via verliesoverdracht of resultaatpooling) bij voor bezwaar
vatbare beschikking vastgesteld moeten worden. In deze beschikkingen wordt rekening
gehouden met de verticaal en horizontaal verrekende verliezen van het betreffende
groepslichaam. Zowel bij een systeem van verliesoverdracht als bij een systeem van
resultaatpooling zal een bij beschikking vastgesteld verlies van een groepslichaam
alleen achterwaarts verrekend kunnen worden met de winst uit een voorafgaand jaar
van dat groepslichaam voor zover deze winst niet reeds is verrekend via verliesoverdracht
of resultatenpooling.
Enkele formele aspecten bij een nieuwe groepsregeling
In deze paragraaf belicht ik de verschillende formeelrechtelijke aspecten die van
belang zijn bij de keuze voor een verliesoverdrachtregeling of een resultatenpoolingsysteem.
6.9. Verliesoverdrachtregeling
Bij een systeem met verliesoverdracht doet elk groepslichaam in principe zelfstandig
aangifte voor de vennootschapsbelasting en wordt ten name van elk groepslichaam een
afzonderlijke aanslag vastgesteld. Tegen de aanslag en andere op het aanslagbiljet
vermelde voor bezwaar vatbare beschikkingen staat bezwaar en beroep open. Het instellen
van rechtsmiddelen tegen de aanslag zou dan mogelijk een langdurige vertraging van
verliesoverdracht met zich brengen. Er zal daarom gekeken moeten worden of verliesoverdracht
ook al mogelijk is voordat de vastgestelde verliezen onherroepelijk vaststaan. De
gevolgen voor verschuldigde belastingrente en de invordering krijgen hierbij ook de
aandacht. Een regeling van verliesoverdracht, zoals hier beschreven, vergt mogelijk
aanpassingen binnen het formele systeem en de invordering waarvoor aanvullend onderzoek
benodigd is.
Indien gekozen wordt om over te gaan op een regeling van verliesoverdracht zou dat
tot gevolg hebben dat in eerste instantie (vóór gedragseffecten) ongeveer 200.000
extra Vpb-aangiften c.q. aanslagen erbij komen, hetgeen een substantiële verhoging
van het totaal aantal aangiften betekent. Het huidige aantal aangifteplichtigen voor
de vennootschapsbelasting bedraagt nu rond 785.000, waaronder 100.000 fiscale eenheden
(dat wil zeggen 100.000 moedermaatschappijen met ongeveer 200.000 gevoegde dochtermaatschappijen).
Ook indien rekening wordt gehouden met mogelijke gedragseffecten (concernstructuren
zullen waar mogelijk hoogstwaarschijnlijk aangepast gaan worden door middel van bijvoorbeeld
juridische fusies of liquidaties), zal naar verwachting nog steeds sprake zijn van
een forse toename van het aantal aangiften. Voor de uitvoering betekent dat in principe
(vóór gedragseffecten) 200.000 extra aangiften geregeld moeten gaan worden. De opgelegde
aanslagen zijn vervolgens vatbaar voor bezwaar en beroep, zodat in potentie ook het
aantal bezwaar- en beroepschriften zal toenemen. Wel kan het zijn dat de complexiteit
per aangifte c.q. aanslag minder groot is – hetgeen mede afhankelijk is van andere
te maken keuzes – waardoor het de vraag is in hoeverre de toename van de aantallen,
maar afname van de complexiteit van de aangiften, de uitvoerbaarheid beïnvloedt.
6.10. Resultatenpooling
Bij een systeem van resultatenpooling berekent ieder groepslichaam zelfstandig het
belastbare bedrag en stelt een eigen (deel)aangifte op. Vervolgens wordt namens de
lichamen die tot de fiscale groep behoren een aanvullende groepsaangifte gedaan door
een groepshoofd met de afzonderlijke (deel)aangiften als (verzamel)bijlage. In de
aanvullende groepsaangifte worden de belastbare bedragen van alle groepslichamen verantwoord
en vervolgens met elkaar gesaldeerd (pooling). Het groepshoofd berekent daarna de
verschuldigde belasting, waarbij het zogeheten tariefopstapje één keer wordt toegepast.
Voor de hele groep wordt aan het groepshoofd vervolgens één aanslag vennootschapsbelasting
opgelegd (groepsaanslag) die voor bezwaar en beroep vatbaar is. De verschuldigde vennootschapsbelasting
wordt namens de fiscale groep door het groepshoofd betaald.
Het ligt voor de hand om het in Nederland gevestigde groepslichaam dat uiteindelijk
aan het bezitsvereiste voldoet wettelijk als groepshoofd aan te merken. In de situatie
die in het huidige fiscale-eenheidsregime bekend staat als een zusterfiscale-eenheid,
zou dan gedacht kunnen worden aan de zogenoemde aangewezen moedermaatschappij. In
beide situaties is een groepshoofd te bepalen, die namens de groep aangifte doet en
betaalt.
Zoals gezegd is bij een systeem van resultatenpooling sprake van één voor bezwaar
en beroep vatbare aanslag. De inschatting is daarom dat het aantal bezwaar- en beroepschriften
niet navenant zal toenemen ten opzichte van de huidige situatie. In een systeem van
resultatenpooling worden de aangiften van de groepslichamen in één keer tegelijk ontvangen,
waardoor de aanslagregeling (en de vaststelling van diverse beschikkingen) geen onnodige
vertraging hoeft op te lopen en er ook meer groepsoverzicht is. De mogelijkheid om
één groepsaanslag op te leggen zal ook doorwerken naar bijvoorbeeld de navordering,
de voorlopige aanslag, de voorlopige teruggave, ambtshalve teruggaven, belasting-
en invorderingsaspecten, etc.
Net als bij een verliesoverdrachtregeling zal er ten opzichte van het huidige fiscale-eenheidsregime
wel sprake zijn een toename van het aantal voor bezwaar vatbare verliesbeschikkingen,
aangezien ongeveer 200.000 meer groepslichamen zelfstandig hun belastbare bedrag zullen
moeten vaststellen. Om te voorkomen dat de groepsaangifte van een volgend jaar moet
wachten totdat al deze beschikkingen onherroepelijk vaststaan, zal ter behoud van
de rechtszekerheid – net als bij de verliesoverdrachtregeling – hiervoor een aanpassing
in het formele rechtskader moeten worden onderzocht.
Overige aandachtspunten
6.11. Interne-reorganisatiefaciliteit
In een nieuwe groepsregeling zal de huidige toerekening van de werkzaamheden en het
vermogen van de dochtermaatschappij aan de moedermaatschappij (de fiscale vermogensconsolidatie)
niet meer terugkeren. Het vervallen van de vermogensconsolidatie heeft tot gevolg
dat onderlinge transacties binnen de groep zichtbaar zullen worden voor fiscale doeleinden.
Dat heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat een overdracht van vermogensbestanddelen binnen
de groep, anders dan nu, niet langer fiscaal geruisloos zal kunnen plaatsvinden en
dat over de gerealiseerde boekwinsten (eerder) belasting moet worden betaald.
Een vraag die voorligt is of hiervoor een nieuwe extra reorganisatiefaciliteit moet
worden ingevoerd of dat de bestaande reorganisatiefaciliteiten, zoals de fusie- en
splitsingsfaciliteiten, voldoende zijn dan wel gekeken moet worden of deze faciliteiten
moeten en kunnen worden verruimd. Bij de introductie van een nieuwe extra reorganisatiefaciliteit
kunnen enkele kanttekeningen worden geplaatst:
• een nieuwe reorganisatiefaciliteit kan al snel een complexe regeling worden die de
uitvoeringslast zal vergroten;
• via een andere weg wordt mogelijk opnieuw een EU-rechtelijk risico binnengehaald.
Een nieuwe groepsregeling zonder een nieuwe extra reorganisatiefaciliteit leidt in
principe tot minder complexiteit. Voor veel van de ingewikkeldheden van het huidige
fiscale-eenheidsregime geldt dat deze voortvloeien uit de interne-reorganisatiemogelijkheid
van de fiscale eenheid. Hierbij speelt ook dat reeds faciliteiten bestaan voor een
bedrijfsfusie, een juridische fusie of een juridische splitsing. Gelet op het voorgaande
zal onderzocht worden in hoeverre via de reeds bestaande reorganisatiefaciliteiten
interne transacties en reorganisaties fiscaal verder gefaciliteerd kunnen worden.
Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de knelpunten in de huidige reorganisatiefaciliteiten.
6.12. Overgangsrecht
Bij iedere variant van een groepsregeling zal ook overgangsrecht moeten worden geregeld,
aangezien beide varianten de facto het beëindigen van het huidige fiscale-eenheidsregime tot gevolg hebben. Overgangsrecht
kan echter pas duidelijk worden vormgegeven als de keuze voor een nieuwe groepsregeling
en een variant definitief is gemaakt.
7. Schets vervolgtraject
Ik stel voor om op korte termijn met uw Kamer verder van gedachten te wisselen over
deze brief en het verdere vervolgtraject. Met deze brief hoop ik een goede aanzet
te hebben gegeven voor een vruchtbare gedachtewisseling met uw Kamer. De komende periode
zal ook gebruikt worden om verder te praten met diverse organisaties uit het bedrijfsleven,
belangenorganisaties en met wetenschappers.
Als wordt gekozen voor het afschaffen van de huidige regeling van de fiscale eenheid
gevolgd door de introductie van een nieuwe groepsregeling is dat een omvangrijk, ingrijpend
en zeer complex wetgevingstraject dat niet van de ene op de andere dag is te realiseren.
Het zal een paar jaar duren om een goed doordacht en goed werkend groepsregime te
ontwerpen en te implementeren. Het kabinet meent dat daarbij zorgvuldigheid voor snelheid
gaat.
Gelet op de huidige stand van zaken is het niet realistisch om binnen deze kabinetsperiode
nog een wetsvoorstel in te dienen voor een nieuwe groepsregeling. De beslissing om
een wetsvoorstel aan uw Kamer aan te bieden, en de daarbij gekozen richting, wordt
daarom aan een volgend kabinet overgelaten.
De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief
Indieners
-
Indiener
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.