Brief regering : Steun- en herstelpakket
35 420 Noodpakket banen en economie
Nr. 105 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT, VAN FINANCIËN EN VAN SOCIALE
ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN DE STAATSSECRETARISSEN VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT,
VAN FINANCIËN EN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 augustus 2020
Het coronavirus heeft grote gevolgen voor de gezondheid van de Nederlandse bevolking,
onze samenleving en economie. We werken hard om het virus onder controle te krijgen.
Tegelijk is duidelijk dat de economische gevolgen van corona langer bij ons zullen
blijven. Die gevolgen zijn soms grimmig en niet voor iedereen gelijk. Er zijn sectoren
die relatief ongemoeid zijn gebleven. Andere sectoren zijn flink geraakt of liggen
vrijwel stil. Naarmate het virus onder controle komt, neemt de bedrijvigheid weer
iets toe. Voor anderen is het zicht op herstel nog beperkt of ligt het verder in de
toekomst. Bovendien leidt de huidige crisis ook tot permanente veranderingen. Trends
die al gaande waren, zoals meer thuiswerken en online winkelen, worden door de coronacrisis
nog verder versterkt. In alle gevallen vraagt de economische situatie veel van al
die verschillende sectoren en dus van de werkenden en werkgevers in die sectoren.
Zij maken zich zorgen, ook omdat er veel onzeker is. We weten bijvoorbeeld nog niet
wanneer er een vaccin beschikbaar zal zijn en hoe de internationale crisis zich gaat
doorvertalen naar de Nederlandse economie. Wat we wel weten, is dat we in een diepe
recessie zitten, die voor veel mensen een moeilijke tijd betekent.
De economische situatie vraagt om een aanpak die werkgelegenheid en bedrijvigheid
beschermt, en daarbij ook rekening houdt met de verschillen tussen bedrijven en werkenden.
Waar de crisis tijdelijk is, beschermen we bedrijvigheid en werkgelegenheid zo gericht
mogelijk. Zeker als het om werk gaat waarvoor specifieke kennis en expertise nodig
is, loont het om mensen voor hun sector te behouden. We jagen de economie aan.
Extra investeringen helpen op korte termijn faillissementen en ontslagen te voorkomen
en verkleinen daarmee het risico dat de recessie langer aanhoudt en zich verdiept.
Extra investeringen bieden ook perspectief voor na de crisis. Met deze crisis wordt
het extra belangrijk om ons toekomstig verdienvermogen te verbeteren, door bijvoorbeeld
te investeren in digitalisering, infrastructuur, woningbouw en verduurzaming. Daardoor
behouden we op korte termijn zoveel mogelijk banen en creëren we banen voor later.
En ten slotte geven we werkgevers en werkenden waar het nodig is de tijd, ruimte en
ondersteuning om in te spelen op de economische situatie.
De economische situatie vraagt om samenwerking tussen allerlei partijen: werkgevers
en werkenden, sociale partners, onderwijs, uitvoeringsorganisaties, gemeenten en de
rijksoverheid. Gelukkig zien we dat al gebeuren. Bedrijven en werkenden passen zich
aan de omstandigheden aan. Gemeenten, sociale partners, scholen en uitvoeringsorganisaties
doen in goed overleg hun uiterste best hen daarbij te helpen. De afgelopen tijd hebben
we intensief overlegd met UWV, gemeenten en sociale partners om ervoor te zorgen dat
de aanpak die we volgen (de samenwerking tussen) al die partners faciliteert en stimuleert.
Daarbij is er behoefte aan perspectief en duidelijkheid. We kunnen in de huidige situatie
niet voorkomen dat er mensen zijn die hun baan verliezen en dat er bedrijven omvallen.
Wel kunnen we duidelijkheid bieden over de ondersteuning vanuit de overheid in de
komende periode.
Het kabinet biedt daarom perspectief met als vervolg op de eerste twee noodpakketten
een omvangrijk, breder steun- en herstelpakket, waarbij naast steun ook aandacht is
voor investeringen en een sociaal pakket wordt gepresenteerd. Dit pakket bestaat uit
drie pijlers:
1) Continueren van de steun: De NOW, Tozo en TVL worden met negen maanden verlengd. De
NOW en de Tozo worden richting de zomer in fases verantwoord, aangescherpt en specifieker
gericht, met meer ruimte voor herstructurering als die nodig is. Voor de TVL wordt
het maximale subsidiebedrag verhoogd en wordt in 2021 de regeling verder aangescherpt
naar de bedrijven die de steun het hardst nodig hebben. Naast deze drie instrumenten,
blijven de maatregelen die ondernemers van liquiditeit kunnen voorzien, beschikbaar.
Daarnaast is er aanvullende, sectorale steun voor sectoren die zwaar worden geraakt
door contactbeperkingen.
2) Stimuleren en investeren waar dat kan: Publieke investeringen worden versneld en private
investeringen worden aangejaagd. Ook zet het kabinet in op een gezonde solvabiliteitspositie
van Nederlandse bedrijven en worden investeringen in innovatie gestimuleerd. Daarmee
behouden en creëren we niet alleen nu werkgelegenheid, maar zorgen we ook voor nieuwe
banen en meer welvaart later. Dit deel van het pakket hangt nauw samen met het maatregelen
uit de Miljoenennota en het Nationaal Groeifonds, waarover uw Kamer uiterlijk op Prinsjesdag
wordt geïnformeerd.
3) Ondersteunen waar aanpassing nodig is: Met meer dan € 1 miljard aan extra middelen
krijgen sociale partners, gemeenten, uitvoeringsorganisaties en scholen de ruimte
om mensen van wie werk onder druk staat of die hun rekeningen niet meer kunnen betalen
perspectief te bieden. Hiervoor zet het kabinet in op goede begeleiding van werk(loosheid)naar
werk, (om)scholing en ontwikkeling, het tegengaan van armoede en problematische schulden,
het aanpakken van jeugdwerkloosheid en het beschermen van kwetsbare groepen op de
arbeidsmarkt.
Deze drie onderdelen van het steun- en herstelpakket versterken elkaar: zij beschermen
wat levensvatbaar is, jagen nieuwe investeringen aan en bieden met een sociaal pakket
perspectief.
De noodpakketten en stijgende instroom in reguliere regelingen vragen veel van gemeenten
en uitvoeringsorganisaties als UWV, RVO, de Belastingdienst, KvK en Divosa. Het kabinet
is erkentelijk voor het werk dat hier verzet wordt en is zich ervan bewust dat er
grenzen zijn aan het werk dat kan worden verzet. Daarom is de uitvoerbaarheid van
maatregelen en tijd voor voorbereiding een harde randvoorwaarde bij de vormgeving
van dit steun- en herstelpakket. Daarnaast moeten uiteraard de benodigde procedures
doorlopen worden.
Het kabinet heeft de laatste maanden intensief gesproken met sociale partners. Deze
constructieve en intensieve gesprekken hebben geleid tot betere voorstellen. Het kabinet
spreekt haar waardering uit voor de bijdragen die sociale partners ook in deze crisistijd
leveren.
Situatie economie en arbeidsmarkt
De coronacrisis en de gezondheidsmaatregelen die het kabinet in deze crisis moest
nemen, raken de Nederlandse economie dit jaar buitengewoon hard. De economie kromp
in het tweede kwartaal van 2020 met 8,5%. Dat is volgens het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS) de grootste kwartaalkrimp ooit gemeten. Dat komt ook tot uiting
in de verwachtingen van het Centraal Planbureau (CPB) die in haar meest recente raming
een krimp van 5,1% verwacht over heel 2020. Volgens deze raming loopt de werkloosheid
zonder aanvullend steunbeleid op naar 6,5% in 2021.
Het kabinet heeft de economie fors ondersteund met het eerste en tweede noodpakket.
Met deze steun zijn veel bedrijven en burgers geholpen. Van alle bedrijven in het
mkb maakte 40% gebruik van minstens één van drie grote financiële noodmaatregelen
in het eerste noodpakket (NOW 1, TOGS of uitstel van betaling van belastingen). Inmiddels
maken er ongeveer 41 duizend werkgevers gebruik van de NOW 2, waarmee ongeveer 792
duizend werknemers worden bereikt. Naar schatting hebben 95 duizend zelfstandigen
de Tozo 2 aangevraagd en hebben op dit moment al meer dan 25 duizend ondernemers gebruik
gemaakt maken van de TVL. Hoewel de economische schade en toename in de werkloosheid
zeer groot zijn en een enorme impact hebben op iedereen die het treft, zijn deze kleiner
dan in de ons omringende landen. De twee omvangrijke economische noodpakketten hebben
daarbij een belangrijke rol gespeeld, zo stelt ook het CPB.
Het CPB raamt voor 2021 een gedeeltelijk herstel van 3,2%. Het economische herstel
hangt echter nauw samen met internationale ontwikkelingen en met het verloop van de
pandemie. In een scenario met een tweede golf en nieuwe grootschalige contactbeperkingen
verwacht het CPB een sterke krimp die langer aanhoudt. De werkloosheid loopt in dat
scenario op tot 10% in 2021. Het is evident dat het een direct maatschappelijk en
economische belang is dit scenario te voorkomen. Daarom moeten we ons houden aan de
gezondheidsmaatregelen. Het bestrijden van de crisis is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
De coronacrisis heeft ook een grote impact op de medeoverheden. De Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Financiën zullen uw Kamer
in een aparte brief breder informeren over de maatregelen voor de medeoverheden. In
totaal was er voor 2020 reeds € 365 miljoen gereserveerd voor Veiligheidsregio’s en
GGD’en en zijn er afspraken gemaakt voor het OV. Daar bovenop komt een bedrag van
€ 312 miljoen ter compensatie van inkomstenderving, lokale culturele voorzieningen,
lokale vrijwilligersorganisaties, buurt- en dorpshuizen, SW-bedrijven en toezicht
en handhaving. Vanwege corona wordt de oploop van de opschalingskorting incidenteel
in 2020 en 2021 geschrapt. In 2020 komt dit neer op € 70 miljoen en in 2021 op € 160 miljoen.
Tot slot stelt het kabinet € 30 miljoen extra beschikbaar om de verkiezingen te organiseren
conform de coronamaatregelen. Hiermee komt de aanvullende vergoeding van het kabinet
aan decentrale overheden ten opzichte van het pakket van 28 mei in totaal uit op € 777 miljoen
voor 2020. Hier bovenop komt nog aanvullend beleid van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, waarvan veel zal worden uitgevoerd door gemeenten. Zij zullen
hiervoor middelen ontvangen.
Ondersteuning werknemers, zelfstandigen en bedrijven
Waar nodig ondersteunen we werkgevers om banen en expertise te behouden, terwijl we
tegelijk ruimte bieden voor noodzakelijke aanpassingen aan de nieuwe situatie.
1. Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW)
Het kabinet verlengt de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW)
per 1 oktober met drie tijdvakken van drie maanden. De steun dient twee doelen. Ten
eerste biedt het bedrijven die ondersteuning nodig hebben om de crisis te overbruggen,
de helpende hand. Zo blijft werkgelegenheid zo veel mogelijk behouden. Ten tweede
biedt de steun aan bedrijven de mogelijkheid om zich samen met de werknemers voor
te bereiden op de nieuwe economische situatie: niet álle werkgelegenheid kan worden
behouden. Het budgettair beslag van de NOW bedraagt € 5,4 miljard voor 9 maanden (€ 2,2 miljard
in 2020 en € 3,2 miljard in 2021).
Het kabinet heeft met sociale partners intensief gesproken over de vormgeving van
de NOW. De uitkomst van dit gesprek is dat de minimale omzetdaling die bedrijven moeten
hebben om recht te hebben op de NOW, in het eerste tijdvak 20% blijft en daarmee gelijk
aan de NOW 2. Na overleg met sociale partners heeft het kabinet er ook voor gekozen
om een beperkt deel van de NOW te benutten voor scholing en van-werk-naar-werk-trajecten.
Van het vergoedingspercentage van 90% in de eerste tranche wordt 10% ingezet om daar
ruimte voor te creëren. Het vergoedingspercentage dat rechtstreeks naar bedrijven
gaat, wordt hierdoor 80%. Kabinet en sociale partners willen met deze afspraak zo
veel mogelijk voorkomen dat mensen een beroep moeten doen op de sociale zekerheid
als het voor een bedrijf nodig blijkt om mensen te laten gaan. Het vinden van andere
baan gaat immers het makkelijkst als er nog een baan is. Het kabinet wil sociale partners
daarbij faciliteren, onder andere door geld beschikbaar te stellen voor de overgang
van werk naar werk. Dit wordt nader uitgewerkt in de paragraaf «aanvullend sociaal
pakket». Het kabinet gaat de komende tijd met sociale partners in gesprek over de
uitwerking daarvan.
Het vergoedingspercentage wordt per tijdvak langzaam verlaagd: in het tweede tijdvak
(januari 2021) bedraagt het vergoedingspercentage 70% en in het derde tijdvak (april
2021) 60%. Een langzame afbouw van de steun voorkomt een grote schok op de arbeidsmarkt
en stelt werkgevers en werknemers in staat om samen te bezien wat nodig is om de crisis
door te komen. Vanaf de tweede tranche is de NOW toegankelijk voor bedrijven die 30%
of meer omzetverlies lijden. Voor die bedrijven is het namelijk logischer dat zij
nog wat langer steun nodig hebben om de bedrijfsvoering aan te passen.
Naarmate de crisis langer duurt, moeten bedrijven die langdurig omzetverlies lijden,
ook hun bedrijfsvoering kunnen aanpassen. Naast de middelen voor de overgang naar
werk, biedt het kabinet werkgevers daarom in de NOW 3 vanaf het eerste tijdvak (oktober)
de ruimte een gedeelte van de loonsom te laten dalen zonder dat dit tot uiting komt
in een verlaging van de subsidie bij de vaststelling. Het vrijstellingspercentage
voor de loonsom loopt op van 10% in het eerste tijdvak, naar 15% in het tweede tijdvak
tot 20% in het derde tijdvak.
De werkgever kan in overleg met de werknemers(vertegenwoordiging) bepalen of en hoe
hij de loonsom wil laten dalen. Dat kan via bijvoorbeeld natuurlijk verloop, ontslag
of een vrijwillig loonoffer. In het laatste geval blijft onverminderd gelden dat arbeidsvoorwaarden
niet eenzijdig door de werkgever kunnen worden aangepast. De korting die in de NOW
wordt toegepast op het moment dat er sprake is van bedrijfseconomisch ontslag wordt
losgelaten.
Het maximaal te vergoeden loon per werknemer zal in de eerste twee tijdvakken gelijk
zijn aan de NOW 1 en 2, namelijk maximaal twee maal het dagloon, wat neerkomt op € 9.538
per maand. In het derde tijdvak zal dit worden verlaagd naar maximaal één keer het
dagloon. Daarmee komt het laatste tijdvak van de NOW 3 meer in lijn te liggen met
de reguliere sociale zekerheid.
De inspanningsverplichting gericht op scholing en het verbod op het uitkeren van dividend
en bonusuitkeringen blijven in de NOW-systematiek bestaan. De vaste (forfaitaire)
opslag voor de werkgeverslasten, zoals vakantiegeld en pensioenpremies, blijft 40%.
Net als in de NOW 1 en 2 ontvangt een werkgever na de aanvraag een voorschot van 80%
van het subsidiebedrag en bij de vaststelling de overige 20%.
Het UWV streeft ernaar het eerstvolgende aanvraagtijdvak per 16 november 2020 te openen,
waarbij een aanvraag ingediend kan worden voor het eerste tijdvak (1 oktober tot en
met 31 december). Het tweede tijdvak loopt van 1 januari 2021 tot en met 31 maart
2021 en het derde tijdvak loopt van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021. Voor elk
tijdvak kan een werkgever besluiten om wel of geen aanvraag te doen. Ook als een werkgever
geen aanspraak heeft gemaakt op de NOW 1 of de NOW 2 kan de werkgever gebruik maken
van de NOW 3. De vaststelling van de subsidie vindt na afloop van de drie tijdvakken
plaats, vanaf de zomer van 2021.
Net als bij de NOW 1 en 2 zijn er bij de NOW 3 risico’s op misbruik en oneigenlijk
gebruik. Voor een spoedige betaling vindt controle op het omzetverlies en op de loonsom
achteraf bij de vaststelling plaats. Dit kan dus pas op dat moment tot de conclusie
leiden dat een te hoog bedrag is uitgekeerd en gedeeltelijk teruggevorderd moet worden.
Voor zover mogelijk worden deze en andere risico’s geadresseerd met beheersmaatregelen,
maar het is realistisch te verwachten dat niet elk risico compleet afgedicht zal worden
en dat restrisico’s moeten worden geaccepteerd. SZW en UWV werken samen om zicht te
houden op de uitvoering van de NOW en de daarbij behorende risico’s op misbruik en
oneigenlijk gebruik. Uw Kamer wordt hierover op korte termijn verder geïnformeerd.
2. Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)
Het kabinet verlengt de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)
met negen maanden tot 1 juli 2021. Met de Tozo worden zelfstandig ondernemers ondersteund
die vanwege de coronacrisis te maken hebben met derving van inkomsten en met liquiditeitsproblemen.
Net als bij de NOW wordt de regeling gedurende de verlengingsperiode geleidelijk gerichter
en wordt, waar dat nodig is, een voorbereiding op de nieuwe toekomst gestimuleerd.
Het budgettair beslag van de Tozo bedraagt € 610 miljoen voor 9 maanden (€ 250 miljoen
in 2020 en € 360 miljoen in 2021).
Per 1 oktober 2020 wordt in de Tozo 3 een beperkte vermogenstoets in de vorm van een
toets op beschikbare geldmiddelen ingevoerd. Deze toets komt in aanvulling op de toetsen
die in de Tozo 2 bestaan. De toets op beschikbare geldmiddelen wordt zodanig vormgegeven
dat zelfstandigen niet worden gedwongen onderdelen van hun bedrijf of zelfstandig
beroep te liquideren. Dit zou namelijk ten koste gaan van de levensvatbaarheid van
de onderneming en het weer kunnen herstarten van de zelfstandige activiteiten na de
coronacrisis. De toets houdt in dat ondernemers met meer dan € 46.520 aan direct beschikbare
geldmiddelen (zoals contant geld, bank- en spaarsaldo en aandelen, obligaties en opties
e.d.) niet in aanmerking komen voor de Tozo 3. Ander vermogen, waaronder dat uit de
eigen woning, afgeschermd pensioen, bedrijfspand, machines, zakelijke apparatuur en
voorraden, wordt buiten beschouwing gelaten.
De Tozo is een bijstandsregeling, waarbij bijstand in beginsel is beperkt tot personen
die niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan
te voorzien. Bij de invoering van de Tozo is om uitvoeringstechnische redenen de keuze
gemaakt om het vermogen van de zelfstandige buiten beschouwing te laten bij het vaststellen
van het recht op Tozo. Vanwege het karakter van de bijstandsregeling vindt het kabinet
het wenselijk om naast het inkomen ook beschikbare geldmiddelen te betrekken bij het
bepalen van het recht op Tozo. Nu het beroep op de Tozo aanzienlijk is afgenomen,
behoort invoering van een eenvoudige vorm van een dergelijke toets inmiddels tot de
voor gemeenten uitvoerbare mogelijkheden. Daardoor wordt de inzet van de Tozo gerichter
en zal er minder oneigenlijk gebruik zijn. Daarnaast wordt een stap gezet naar toepassing
van het reguliere bijstandsregime voor zelfstandig ondernemers, het Besluit bijstandsverlening
zelfstandigen 2004 (Bbz).
Per 1 januari 2021 start een volgende fase binnen de Tozo. In deze fase ondersteunt
het kabinet zelfstandig ondernemers waar nodig om zich voor te bereiden op een nieuwe
toekomst, hetzij als zelfstandig ondernemer, hetzij als werknemer in loondienst. We
zien dat veel ondernemers al aan het nadenken zijn over de toekomst. Gemeenten zullen
samen met zelfstandig ondernemers inventariseren of en welke ondersteuning van de
zelfstandig ondernemer nodig is. Dit kan bijvoorbeeld gaan om coaching, advies, bij-
of omscholing en heroriëntatie. De Participatiewet biedt gemeenten de mogelijkheden
om dit maatwerk te bieden. In het aanvullend aangekondigde beleid is hiermee rekening
gehouden.
Net als in Tozo 1 en 2 zal de kostendelersnorm en levensvatbaarheidstoets niet worden
toegepast bij de bepaling van de bijstand voor levensonderhoud. Met betrekking tot
de verstrekking van bedrijfskapitaal treden geen wijzigingen op ten opzichte van Tozo
2.
Vanaf 1 juli 2021 is het reguliere Bbz van toepassing. Het Bbz biedt een vangnet waarop
zelfstandig ondernemers zo nodig kunnen terugvallen, zowel voor ondernemers die hun
bedrijf willen voortzetten, als voor ondernemers die hun bedrijf willen beëindigen.
In overleg met gemeenten is gebleken dat de overgang naar het Bbz over negen maanden
verantwoord is, gezien de lagere instroom in de Tozo en de tijd die gemeenten nog
hebben om zich voor te bereiden. Deze termijn biedt ook zelfstandigen de tijd om zich
hierop voor te bereiden.
De uitvoering van de Tozo, en na 1 juli van het Bbz, vergt veel van gemeenten. Samen
met VNG en Divosa stelt het kabinet op korte termijn een tool kit voor gemeenten beschikbaar om de aanpassing van dit proces en de voorbereiding op
het reguliere Bbz zo soepel mogelijk te laten verlopen. Net als onder de huidige Tozo
zullen gemeenten voor de kosten waarmee de uitvoering van Tozo 3 gepaard gaat, gecompenseerd
worden door het Rijk. Het kabinet blijft in nauw contact met gemeenten de uitvoering
en het beroep op de Tozo volgen.
Voor het hanteren van de toets op beschikbare geldmiddelen zal, vanwege de uitvoerbaarheid,
bij de aanvraag gewerkt worden met een verklaring van de zelfstandige en zal de juistheid
van deze verklaring achteraf steekproefsgewijs door gemeenten gecontroleerd worden.
Het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik is immers van groot belang. Gemeenten,
verantwoordelijk voor hun eigen beleid op dit punt, zijn inmiddels gestart met de
eerste controles inzake de Tozo 1 en 2 om eventueel misbruik op te sporen. Deze controles
worden veelal steekproefsgewijs en/of signaalgestuurd vormgegeven. De signalen die
Stichting Inlichtingenbureau (IB) – op verzoek van SZW – sinds kort hierbij aan gemeenten
verstrekt zijn hiervoor erg behulpzaam. Gemeenten, VNG, Divosa en SZW blijven de komende
maanden nauw met elkaar in gesprek om waar mogelijk gezamenlijk de aanpak rond misbruik
en oneigenlijk gebruik verder te versterken.
3. Tegemoetkoming Vaste Lasten mkb (TVL)
De TVL biedt bedrijven in sectoren die hard geraakt zijn door de overheidsmaatregelen
ter bestrijding van het coronavirus een tegemoetkoming voor de vaste lasten. Ook na
alle versoepelingen blijven deze sectoren in meer of mindere mate geconfronteerd met
beperkingen in hun bedrijfsmodellen. Het kabinet biedt deze bedrijven ook na 1 oktober
ondersteuning, om ze in staat te stellen de noodzakelijke aanpassingen in hun bedrijfsvoering
te doen.
Het kabinet heeft besloten de TVL daartoe met negen maanden te verlengen, waarbij
het maximale subsidiebedrag wordt verhoogd naar € 90.000 per drie maanden. Zo kan
de TVL beter tegemoetkomen aan de behoeften van het (midden)grote mkb, voor wie de
huidige cap van € 50.000 voor vier maanden te laag is om een wezenlijke bijdrage aan
de vaste kosten te leveren. Bovendien wordt de TVL vanaf 1 januari gerichter ingezet
op de bedrijven die het sterkst worden beperkt in hun bedrijfsvoering.
Voor de tranche tot en met 31 december wordt de TVL verlengd onder de huidige voorwaarden,
dat wil zeggen dat bedrijven met een omzetverlies van meer dan 30% in aanmerking komen.
Vanaf 1 januari worden de voorwaarden voor de TVL aangescherpt door deze omzetdervingsgrens
te verhogen naar 40%. Voor de periode 1 april tot en met 30 juni wordt de grens op
45% gesteld. De overige voorwaarden voor de TVL blijven ongewijzigd: zo blijft het
percentage van de vaste kosten dat de TVL vergoedt 50%. Het budgettair beslag voor
deze negen maanden bedraagt (inclusief Caribisch Nederland) € 1.820 miljoen.
4. Aanvullende sectorale steun
4.1. Cultuur
De culturele en creatieve sector is belangrijk voor de Nederlandse samenleving, vanwege
haar artistieke, sociale én economische waarde. Cultuur en creativiteit zijn onmisbaar,
juist in deze tijd. Maar deze sector wordt bovengemiddeld geraakt door de coronacrisis.
Het CBS heeft becijferd dat de productie in de bedrijfstak cultuur, recreatie en overige
diensten in het tweede kwartaal van 2020 met 37,4% is gedaald. Een deel van de sector
– waaronder, theatergezelschappen, orkesten, musea, (pop)podia en bioscopen – functioneert
weer in beperkte mate en met een beperkt publiek; sommige activiteiten, waaronder
vele festivals, operavoorstellingen en kooruitvoeringen, vinden nog steeds geen doorgang.
Door de beperkende maatregelen blijven de inkomsten laag of ontbreken volledig, terwijl
de kosten van vele instellingen, kunstenaars en creatieve professionals doorlopen
of zelfs stijgen.
Het kabinet heeft daarom besloten tot een steunpakket voor de culturele sector. Dit
steunpakket is aanvullend op de generieke maatregelen, het eerdere aanvullende cultuurpakket
van € 300 miljoen en de € 60 miljoen voor de schade van gemeenten in verband met de
lokale culturele infrastructuur. Het kabinet stelt nu € 264 miljoen extra beschikbaar
voor onder meer de verlenging van het aanvullende cultuurpakket in de eerste helft
van 2021, waarmee ook wordt ingezet op innovatie en nieuwe vormen van publieksbereik.
Daarnaast komt er € 150 miljoen beschikbaar voor de lokale culturele infrastructuur
en nog eens € 68 miljoen voor de schade van gemeenten en provincies.
De culturele sector maakt ook aanspraak op generieke maatregelen uit het steun- en
herstelpakket, waarmee de totale extra bijdrage aan cultuur kan oplopen tot meer dan
€ 700 miljoen. De Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen informeert u hierover
verder in een aparte brief.
4.2. Programmakosten landelijke publieke omroep
In deze coronatijd is onafhankelijke, betrouwbare en toegankelijke informatie cruciaal.
De landelijke publieke omroep speelt hierin een essentiële rol. Tegelijkertijd hebben
de maatregelen ter bestrijding van de crisis voor de publieke omroep veel impact gehad
en dit heeft tot onvermijdelijke extra kosten geleid. Een deel hiervan vangt de publieke
omroep zelf op door onder meer een beroep te doen op haar reserves.
In aanvulling hierop heeft het kabinet besloten in 2020 eenmalig € 19 miljoen extra
ter beschikking te stellen aan de NPO ter dekking van de gestegen kosten ten behoeve
van de uitvoering van haar publieke taak. Dit stelt de publieke omroep in staat om
ook in de komende periode die belangrijke rol te spelen.
4.3. Tegemoetkoming dierentuinen
Dierentuinen zijn zwaar geraakt door de coronacrisis en lijden als gevolg daarvan
grote verliezen. Naar verwachting loopt het omzetverlies in 2020 op tot € 132 miljoen,
terwijl de vaste hoge kosten voor specialistische zorg, huisvesting voor de dieren
en noodzakelijk onderhoud doorlopen. Faillissement dreigt daardoor voor veel dierentuinen.
Dit kan leiden tot dierenleed en euthanasie van gezonde dieren. Dierentuindieren kunnen
namelijk niet zomaar herplaatst worden en blijven ook na een faillissement specialistische
zorg nodig hebben. Om het dierenwelzijn van dierentuindieren te waarborgen, is extra
steun voor dierentuinen noodzakelijk.
Hierom stelt het kabinet in totaal maximaal € 39 miljoen beschikbaar om dierentuinen
die faillissement moeten aanvragen financieel te ondersteunen. Alleen instellingen
die in het bezit zijn van een dierentuinvergunning, bij de Kamer van Koophandel ingeschreven
staan onder SBI-code 91041, en die financieel gezond waren voor de crisis, kunnen
aansprak maken op de tegemoetkoming. De precieze invulling van de regeling wordt momenteel
uitgewerkt. In afwachting van een nadere uitwerking worden de middelen op de Aanvullende
Post bij het Ministerie van Financiën gereserveerd.
4.4. Evenementenbranche
In de evenementenbranche wordt gesproken over nieuwe verzekeringsinstrumenten, waarmee
activiteiten mogelijk weer hervat kunnen worden. Mocht blijken dat een rol voor de
overheid hierin aantoonbaar doelmatig en wenselijk is, dan zal het kabinet zich daarop
beraden.
4.5. Reisbranche
Op 29 mei 2020 is uw Kamer per brief geïnformeerd over het kabinetsbesluit om de Stichting
Garantiefonds Reisgelden (SGR) een lening te verstrekken van € 150 miljoen1. Door deze lening kan SGR consumenten schadeloos blijven stellen bij een faillissement
van aangesloten reisorganisaties. Tevens kan door deze steun het vouchersysteem in
stand blijven, wat de druk op de liquiditeitspositie van de reisaanbieders verkleint.
Naast SGR bestaan echter nog enkele andere kleine garantiefondsen/regelingen, die
zich ten tijde van het uitwerken van de steun aan SGR nog niet bij het Rijk voor steun
hadden gemeld. Een drietal fondsen heeft inmiddels aangegeven van eenzelfde soort
faciliteit tegen dezelfde voorwaarden gebruik te willen maken, namelijk VZR Garant,
het Garantiefonds voor Gespecialiseerde Touroperators (GGTO) en de Stichting Garantie-
en Waarborgfonds Zeilreizen. Daarover vindt op dit moment nog nader overleg plaats.
De gesprekken met VZR Garant bevinden zich op dit moment reeds in de afrondende fase,
deze leningsfaciliteit zal naar verwachting € 2,5 miljoen bedragen. Vooralsnog wordt
voor leningen aan de kleine garantiefondsen/regelingen € 10 miljoen aan de EZK-begroting
in 2021 toegevoegd.
Het kabinet onderzoekt verder samen met de reisbranche de haalbaarheid en wenselijkheid
van een kredietfaciliteit gekoppeld aan bestaande vouchers. Mocht blijken dat een
rol voor de overheid hierin aantoonbaar doelmatig en wenselijk is, dan zal het kabinet
zich daarop beraden.
4.6. Nertsen
In een separate brief aan de Kamer zal het kabinet het besluit naar aanleiding van
het OMT-Z-advies rond nertsen toelichten (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1124).
5. Liquiditeitssteun: belastingmaatregelen en borgstellingen
5.1. Borgstellingen en garantiefondsen
Maatregelen die bedrijven van liquiditeit kunnen voorzien blijven voor ondernemers
beschikbaar. De verruiming van de Borgstelling MKB (BMKB-C) voor bedrijven die door
de gevolgen van het coronavirus worden geraakt en daardoor in liquiditeitsproblemen
komen, heeft een looptijd tot 1 april 2021. De coronamodule in de regeling Garantie
Ondernemingsfinanciering (GO-C) en de regeling Klein Krediet Corona (KKC) hebben een
looptijd tot en met 31 december 2020, gelijk aan de horizon van het tijdelijk staatssteunkader
van de Europese Commissie. Resterende middelen uit de subsidie aan Qredits uit het
eerste noodpakket worden ingezet voor aanvullend uitstel van de aflossingsverplichting
met rentekorting van zes maanden voor ondernemers in het bestaande klantenbestand
voor wie dit noodzakelijk is.
5.2. Uitstel van betaling van belastingen
Zoals aangekondigd in de brief van 18 juni jl.2 heeft het kabinet gewerkt aan een plan om op een verantwoorde wijze het verleende
uitstel van betaling af te bouwen. De periode om uitstel van betaling van belastingen
aan te vragen of te verlengen eindigt op 1 oktober 2020. Voor het kabinet staat voorop
dat er voor het aflossen van de belastingschuld die in de afgelopen maanden is opgebouwd
een ruimhartige aflossingsregeling komt. Allereerst gaan alle ondernemers nieuw opgekomen
betalingsverplichtingen uiterlijk per 1 januari 2021 hervatten. Ondernemers die slechts
drie maanden uitstel van betaling hebben gekregen, zullen nieuw opgekomen betalingsverplichtingen
al hervatten zodra die driemaandsperiode is verstreken. Het is namelijk van belang
dat de betalingsachterstanden van ondernemers niet verder oplopen dan noodzakelijk,
met name ter voorkoming van problematische schuldsituaties. Daarnaast komt er voor
de opgebouwde belastingschuld een betalingsregeling van 24 maanden vanaf 1 januari
2021. In een aparte brief gaat het kabinet nader in op de vormgeving van de afbouw
van de versoepelde uitstelregeling en enkele invorderingsmaatregelen die daarmee samenhangen.
Deze brief is vandaag naar uw Kamer gezonden.
In samenhang met het uitstelbeleid verlengt het kabinet de verlaagde invorderingsrente
van 0,01% tot en met 31 december 2021. Invorderingsrente is verschuldigd op openstaande
belastingschulden. Deze verlenging zorgt er dus voor dat ondernemers de komende tijd
vrijwel geen extra rentekosten hebben op de belastingschuld die ze aan het aflossen
zijn. De belastingrente zal per 1 oktober 2020 weer worden verhoogd tot het oorspronkelijke
niveau van 4%. Belastingrente wordt – kort gezegd – in rekening gebracht als een aanslag
door toedoen van de ondernemer te laat kan worden vastgesteld of als in de aanslag
wordt afgeweken van de aangifte. Belastingrente geeft hierdoor een prikkel om op tijd
en juist aangifte te doen en/of een voorlopige aanslag aan te vragen. Als ondernemers
dit doen, vindt confrontatie met belastingrente niet plaats. De belastingrente in
de vennootschapsbelasting zal tot en met 31 december 2021 ook 4% bedragen. In de aparte
brief over de afbouw van de versoepelde uitstelregeling die vandaag naar uw Kamer
is gezonden gaat het kabinet eveneens nader in op de belasting- en invorderingsrente.
5.3. Overige fiscale maatregelen
Daarnaast treft het kabinet een aanvullende maatregel. In de inkomstenbelasting bestaat
de mogelijkheid van reisaftrek voor woon-werkverkeer dat met het ov wordt afgelegd
en waarvoor geen vergoeding van de werkgever wordt ontvangen. Sommige werknemers reizen
veel minder naar hun werk vanwege het advies om zoveel mogelijk thuis te werken. Daardoor
hebben ze minder recht op reisaftrek, terwijl de kosten van een ov-abonnement mogelijk
gewoon doorlopen. Daarom zal het kabinet voor het jaar 2020 de reisaftrek in de inkomstenbelasting
toepassen alsof de werknemer zijn reispatroon van vóór de coronacrisis heeft voortgezet,
onder de voorwaarde dat de reiskosten van de werknemer ongewijzigd zijn. In het Besluit
noodmaatregelen coronacrisis werkt de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit
en Belastingdienst deze maatregelen nader uit.
Ook de maatregel die strekt tot behoud van het recht op hypotheekrenteaftrek bij uitstel
van hypotheekbetalingen (de zogenoemde betaalpauze) wordt verlengd tot en met 31 december
2020. Dat houdt in dat tot en met genoemde datum een betaalpauze kan worden aangevraagd
en verleend. Tegelijkertijd is gebleken dat de huidige maximale termijn van zes maanden
voor een betaalpauze niet in alle gevallen toereikend is. Om die reden zal de maximale
termijn nog eenmalig worden verlengd zodat een betaalpauze in totaal maximaal twaalf
maanden kan duren. Het afspreken van een betaalpauze blijft maatwerk, waarbij door
de hypotheekverstrekker gekeken moet worden naar wat passend is bij de individuele
situatie. Een verlenging van een betaalpauze voor een periode van langer dan zes maanden
zal ook niet in alle gevallen passend zijn, bijvoorbeeld als er onvoldoende perspectief
is om de opgelopen achterstand later weer in te halen.
Maatregel
Verlengd t/m
Btw-vrijstelling voor medische hulpgoederen
31-12-2020
Btw-vrijstelling voor het uitlenen van zorgpersoneel
31-12-2020
Btw-nultarief op mondkapjes
31-12-2020
Uitstel administratieve verplichtingen nieuwe werknemers
31-12-2020
Versoepeling onbelaste kostenvergoeding
31-12-2020
Behoud van hypotheekrenteaftrek bij uitstel van hypotheekbetalingen
Toekenning mogelijk t/m 31-12-2020
Maatregelen gericht op investeringen
Het herstel- en steunpakket is breder dan de eerdere twee noodpakketten, en richt
zich ook op investeringen. Daarmee kiest het kabinet er nadrukkelijk voor het herstel
van de economie te bespoedigen. Investeringen zorgen ervoor dat we niet alleen nu
werkgelegenheid behouden of creëren, maar juist ook dat we straks welvaart en het
aantal banen zien groeien. Het pakket aan maatregelen gericht op investeringen zijn
vormgegeven langs vier lijnen: het versnellen van publieke investeringen; het uitlokken
en aanjagen van private investeringen; het versterken van de solvabiliteitspositie
van Nederlandse bedrijven en het stimuleren van innovatie.
Allereerst kijkt het kabinet naar wat het zelf kan doen. Het kabinet heeft daarom
onderzocht welke publieke investeringen die voor latere jaren gepland stonden naar
voren gehaald kunnen worden, om een terugval in investeringen tegen te gaan. De komende
jaren worden investeringen ter waarde van circa € 2 miljard naar voren gehaald. Ongeveer
€ 1,5 miljard daarvan is op het terrein van bouw en leefomgeving. Voorbeelden hiervan
zijn onderhoud aan het spoor- en (water)wegen en maatregelen om de veiligheid van
(fiets)infrastructuur te verbeteren, versnelling van de woningbouwimpuls en verduurzaming
van Rijksvastgoed. U wordt hierover middels de Rijksbegroting nader over geïnformeerd.
Daarnaast haalde het kabinet al eerder € 465 miljoen aan investeringen naar voren
bij het Rijksvastgoedbedrijf en Defensie. Deze versnellingen ondersteunen de economie
op korte termijn en dragen bij aan beleidsdoelen voor de lange termijn, zoals duurzaamheid
en bereikbaarheid.
Ook werkt het kabinet zoals aangekondigd in de Miljoenennota 2020 aan de oprichting
van een investeringsfonds. Daarmee wordt op de lange termijn het verdienvermogen van
Nederland versterkt door te bouwen aan de economie van morgen. Uw Kamer wordt daar
voor Prinsjesdag over geïnformeerd.
Ten tweede, private investeringen zijn minstens zo belangrijk als de investeringen
die we zelf doen. De coronacrisis veroorzaakt economische onzekerheid bij veel partijen,
waaronder het bedrijfsleven. Die onzekerheid zit investeringen in de weg. Investeringen
van het bedrijfsleven nu zijn van belang voor een grotere welvaart straks. Daarom
beziet het kabinet verdere maatregelen die private investeringen uitlokken en aanjagen.
Het Kabinet informeert u met Prinsjesdag over de invulling van deze maatregelen.
Ten derde zet het kabinet zich in op een gezonde solvabiliteitspositie van het Nederlandse
bedrijfsleven, zodat er ruimte ontstaat voor nieuwe investeringen. Veel maatregelen
in de vorige noodpakketten zijn gericht geweest op het verschaffen van liquiditeit.
Vanwege de coronacrisis bestaat de kans dat (middel)grote Nederlandse bedrijven in
toenemende mate met solvabiliteitsproblemen worden geconfronteerd. Bedrijven kunnen
dan behoefte hebben aan een herkapitalisatie. VNO-NCW heeft het initiatief genomen
om samen met institutionele beleggers een investeringsfonds op te richten dat Nederlandse
(middel)grote bedrijven zou kunnen herkapitaliseren. De initiatiefnemers zien graag
een bijdrage van de Staat in het fonds om het volume van het fonds te vergroten en
als bevestiging dat met het fonds bijgedragen wordt aan het economische herstel van
Nederland. Het kabinet vindt het belangrijk dat in de kern gezonde bedrijven voor
Nederland worden behouden. In het voorstel van de private initiatiefnemers wordt beoogd
dat de staat op gelijke voet participeert qua materiële voorwaarden zoals rendement,
voorwaarden en duur van de investering. Het fonds zelf zal niet door de Staat, maar
door een fondsmanager worden beheerd op basis van marktconforme parameters. De Staat
zal zich hier opstellen als een stille investeerder op gelijke voet met de andere
private investeerders, zodat er geen sprake zal zijn van staatssteun. Het kabinet
vindt het positief dat private partijen met dit initiatief zijn gekomen. Omwille van
de budgettaire systematiek reserveert het kabinet nu alvast € 300 miljoen voor een
overheidsbijdrage in het fondskapitaal. Definitieve besluitvorming vindt later dit
najaar plaats, waarbij zal worden getoetst of dit fonds een probleem oplost en of
er voldoende interesse is bij institutionele beleggers zoals bijvoorbeeld pensioenfondsen.
Ook is een nadere uitwerking van het investeringsfonds door de private initiatiefnemers
van belang.
Ook investeringen door en groei van start-ups en scale-ups zijn juist nu van belang.
Zij creëren immers een belangrijk deel van de nieuwe werkgelegenheid. Om de groei
van deze bedrijven te stimuleren werkt het kabinet aan het inrichten van een nationale
scale-up faciliteit met Europese en nationale middelen en bijdragen van private investeerders,
waarvoor € 150 miljoen beschikbaar wordt gesteld vanuit het Rijk. Hiermee worden investeringen
in het eigen vermogen van scale-ups gedaan, zodat hun solvabiliteitspositie verbetert
en deze bedrijven kunnen doorgroeien. Ook stelt het kabinet € 150 miljoen beschikbaar
om het fondsvermogen van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) te versterken.
Met de Corona-Overbruggingslening heeft het kabinet via de ROM’s straks circa 800
mkb-ondernemingen met overbruggingskredieten geholpen. Door het fondsvermogen van
ROM’s te versterken, kunnen de ROM’s in nieuwe financieringsrondes ook het eigen vermogen
van deze veelal innovatieve mkb-ondernemingen versterken. Daarmee wordt de solvabiliteitspositie
van deze bedrijven verstevigd. Voorwaarde is wel dat de regio’s zelf cofinanciering
verschaffen.
Ten vierde is het van belang dat we blijven innoveren. Daarom kiest het kabinet er
onder andere voor met een fiscale maatregel private investeringen in R&D uit te lokken.
In 2021 wordt het tarief van de eerste schijf van de wbso voor starters en niet-starters
incidenteel verhoogd gefinancierd uit eerdere onderuitputting. Over de uitwerking
van deze maatregel wordt uw Kamer op Prinsjesdag geïnformeerd.
Ook het akkoord dat de Europese Raad heeft bereikt over het Meerjarig Financieel Kader
2021–2027 en Next Generation EU biedt mogelijkheden voor extra investeringen in Nederland.
Het kabinet heeft € 255 miljoen vrijgemaakt voor cofinanciering van deze Europese
programma’s, gericht op regionale ontwikkeling, onderzoek en innovatie, duurzaamheid
en digitalisering. Dit biedt Nederlandse deelnemers een grotere slaagkans in de Europese
calls for proposals, waarmee er meer Europese middelen worden geïnvesteerd in Nederlandse
bedrijven, universiteiten en andere deelnemers.
Tot slot, het kabinet heeft met waardering kennisgenomen van de analyse en aanbevelingen
in het rapport Investeren in herstel en groei van het mkb van het Nederlands Comité voor Ondernemerschap. Het kabinet zal deze maatregelen
en aanbevelingen bij de verdere herstel- en begrotingsplannen betrekken. Een aantal
van deze voorgestelde maatregelen kunnen al op korte termijn bijdragen aan het herstel
van het mkb en sluiten aan bij de maatregelen die in deze brief worden aangekondigd.
Aanvullend sociaal pakket
Het kabinet heeft ervoor gekozen om de overbruggingsmaatregelen NOW, Tozo en TVL te
verlengen en om de economie aan te jagen door te investeren. Tegelijkertijd kunnen
we niet voorkomen dat mensen ontslagen worden en dat bedrijven failliet gaan. Sommige
sectoren zijn namelijk flink geraakt of liggen vrijwel stil. Daarom treft het kabinet
aanvullende maatregelen middels een omvangrijk herstelpakket dat nadrukkelijk in samenhang
moet worden gezien met de overbruggingsmaatregelen NOW, TVL en Tozo. Met dit herstelpakket
worden werkgevers en werkenden ondersteund om in te spelen op de economische situatie
en wordt gemeenten, uitvoeringsorganisaties, sociale partners en scholen de ruimte
geboden om hen perspectief te bieden. Een belangrijk onderdeel van deze aanpak is
de inzet gericht op kwetsbare groepen, zoals mensen in de banenafspraak, die het risico
lopen om op te grote afstand van de arbeidsmarkt te komen te staan. Hiervoor reserveert
het kabinet over de jaren 2020–2022 cumulatief ongeveer € 1,4 miljard. Hieronder schetsen
we de hoofdlijnen van dit pakket.
Ten eerste stimuleert het kabinet de goede begeleiding van werk(loosheid) naar werk.
Het is namelijk belangrijk dat iedereen kan meedoen in onze samenleving. Door toenemende
werkloosheid en de hoge instroom in de socialezekerheidsregelingen neemt de druk op
gemeenten en uitvoeringsinstanties toe. Het kabinet maakt middelen vrij voor regionale
mobiliteitsteams en geeft tijdelijk een impuls om mensen uit de banenafspraak betrokken
te houden bij de arbeidsmarkt. Daarnaast maakt het kabinet middelen vrij ter tegemoetkoming
van het omzetverlies bij SW-bedrijven en voor de gemeentelijke dienstverlening van
bijstandsgerechtigden. Ook de dienstverlening van UWV aan WW-, WGA- en Wajong-uitkeringsgerechtigden
wordt op peil gehouden.
Samenwerking tussen alle partijen op de arbeidsmarkt is cruciaal voor het voorkomen
van werkloosheid en het zo snel mogelijk vinden van nieuw werk. Het kabinet investeert
daarom in de dienstverlening naar ander werk. Het kabinet ziet verschillende fasen
waarin verschillende partijen het voortouw hebben. Het is zaak die fasen zo goed mogelijk
te verbinden en te voorkomen dat mensen bij de overgang tussen die fasen tussen wal
en schip vallen. De eerste fase is de begeleiding van werknemers nog voordat ze werkloos
zijn. Werkgevers, werknemers en op collectief niveau de sociale partners hebben hier
het voortouw. Zij kunnen vroeg signaleren dat werk onder druk staat en wat werkenden
nodig hebben om de stap naar ander werk (bij dezelfde werkgever of bij een andere)
te maken. Het liefst maken mensen de stap van werk naar werk, zonder een periode van
werkloosheid en lukt dit door de inspanningen van de werkzoekende en werkgevers en
sociale partners zelf. De komende tijd gaan kabinet en sociale partners nader in gesprek
hoe dit, met ondersteuning van UWV, vorm te geven.
De tweede en derde fase zijn de fasen waarin mensen toch zonder werk zijn komen te
zitten. Zij doen dan een beroep op de WW (tweede fase) of bijstand (derde fase). UWV
en gemeenten zijn verantwoordelijk voor dienstverlening naar werk van werkzoekenden
zonder baan. Daarnaast kunnen UWV en gemeenten soms ook hulp en ondersteuning bieden
aan een deel van de werkenden wiens werk onder druk staat. Daarbij is vooral oog nodig
voor kwetsbare schoolverlaters, mensen in de banenafspraak die hun baan kwijtraken,
zelfstandigen die zich voor hun inkomen moeten oriënteren op werk in loondienst of
mensen van wie de kennis en vaardigheden niet langer goed aansluiten bij de openstaande
vacatures van werkgevers. Deze mensen moeten tijdig de juiste ondersteuning krijgen
om hun werkloosheid of langdurige werkloosheid zoveel mogelijk te voorkomen. Het is
een opgave die snel en krachtig optreden vergt, in samenwerking van alle betrokken
partijen in de arbeidsmarktregio’s en in verbinding met de sectoren. Het kabinet stelt
middelen beschikbaar voor werkgevers, sociale partners, beroepsonderwijs, UWV en gemeenten
die met elkaar samenwerken in regionale mobiliteitsteams om deze crisisdienstverlening
in de regio’s en met sectoren aan te bieden. Voor het totaal van bovengenoemde maatregelen
wordt ongeveer € 650 miljoen vrijgemaakt.
Ten tweede pakt het kabinet jeugdwerkloosheid aan. In aanvulling op hiervoor en hierna
beschreven maatregelen die ook van toepassing zijn op jongeren, is er specifieke aandacht
voor kwetsbare schoolverlaters. Schoolverlaters worden meer dan anderen geraakt door
de afnemende werkgelegenheid, doordat zij zijn aangewezen op vrijkomende of nieuwe
banen. Het pakket voorziet in de begeleiding naar vervolgonderwijs en werk, waardoor
jongeren langer op school blijven en de baan(vind)kansen worden vergroot. Het kabinet
maakt hier ongeveer € 350 miljoen voor vrij.
Ten derde zet het kabinet in op (om)scholing en ontwikkeling. De benodigde economische
herstructurering gaat niet vanzelf: voor een deel van de werkenden is (om)scholing
nodig om aan het werk te blijven of weer een baan te krijgen. Het kabinet trekt rondom
scholing ook lessen uit de vorige crisis, toen het aanbod van BBL-plekken onder druk
kwam te staan. Het nog verder uit te werken pakket zet in op maatregelen die zorgen
voor ondersteuning en begeleiding bij heroriëntatie op de arbeidsmarkt en maatregelen
gericht op de financiering van bij- en omscholing. Het kabinet maakt onder andere
middelen vrij voor ontwikkeladviezen, een versterking van basisvaardigheden en leercultuur
op de werkvloer, online scholing, praktijkleren in het mbo, scholingsbudget in de
WW en intersectorale omscholing. In totaal is dit een stimulans van ongeveer € 230 miljoen.
Ten vierde zet het kabinet zich ervoor in om armoede en problematische schulden tegen
te gaan. Dit is een belangrijke voorwaarde om ervoor te zorgen dat mensen deel kunnen
nemen in onze samenleving en om mensen aan het werk te houden of te helpen. Vroegtijdige
hulp en ondersteuning zijn van belang, anders dreigt een stapeling van kwetsbaarheden.
Om mensen met problematische schulden te ondersteunen gaat het kabinet een Waarborgfonds
in het leven roepen om problematische schulden sneller af te kunnen wikkelen. Voor
dit pakket stelt het kabinet in totaal ongeveer € 150 miljoen beschikbaar.
De middelen die voor de vier punten worden vrijgemaakt zullen waar mogelijk aangevuld
worden met Europese middelen die beschikbaar komen door op 21 juli door de Europese
Raad overeengekomen herstelpakket: «Next Generation EU». Binnen dit pakket komen via
verschillende instrumenten middelen beschikbaar om de gevolgen van de coronacrisis
op de arbeidsmarkt te bestrijden. De komende tijd zal uitgewerkt worden hoe deze ingezet
gaan worden.
Op deze plaats wordt opgemerkt dat de druk op de uitvoering van het UWV sinds de coronacrisis
onverminderd hoog blijft. Eerder bent u geïnformeerd over de 9 maatregelen buiten
wet- en regelgeving die UWV daarom genomen heeft en die worden gedoogd tot 1 september.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijft het UWV ruimte bieden omdat
de druk op de uitvoering hoog blijft. Daarmee wordt het UWV in staat gesteld om WW-aanvragen
op tijd te blijven beoordelen en op tijd te blijven uitbetalen. Tegelijkertijd gaat
UWV steekproeven uitvoeren om de effecten van de maatregelen buiten wet- en regelgeving
in kaart te brengen. Bij overtredingen kan UWV alsnog maatregelen opleggen aan uitkeringsgerechtigden.
Daarnaast wordt het UWV verzocht zo snel mogelijk met maatregelen te stoppen die niet
langer noodzakelijk zijn, zolang daardoor geen onacceptabele bedrijfsrisico’s ontstaan.
De maatregel coulance eerste werkloosheidsdag in het buitenland wordt per direct stopgezet,
omdat de reisbeperkingen minder streng zijn dan een paar maanden geleden. Verder wordt
u in de Stand van de uitvoering van december over de verdere ontwikkelingen rondom
de maatregelen geïnformeerd.
Daarnaast is er aandacht voor bedrijven die in zwaar weer verkeren. In aanvulling
op wat het kabinet middels de NOW en TVL doet, onderzoekt het kabinet daarnaast de
mogelijkheden om deze ondernemers te ondersteunen in hun zoektocht naar private oplossingen
om een faillissement af te wenden.
Caribisch Nederland
Het uitgangspunt blijft dat voor Caribisch Nederland een vergelijkbare benadering
wordt gekozen als voor Europees Nederland. Dit betekent dat de tijdelijke subsidieregeling
loonkosten en inkomensverlies met negen maanden verlengd wordt. Eind 2020 wordt bezien
hoe deze regeling gedurende de resterende looptijd verder afgebouwd kan worden indien
de economische situatie dit op dat moment toelaat. In samenhang met deze regeling
worden middelen aan de openbare lichamen toegekend voor aanvullend eilandelijk beleid.
Verder wordt net als in Europees Nederland via flankerend beleid de dienstverlening
met betrekking tot arbeidsbemiddeling tijdelijk geïntensiveerd. Daarnaast wordt het
tijdelijke uitstelbeleid voor het betalen van belasting afgebouwd conform de uitstelregeling
in Europees Nederland. Dit houdt in dat er tot 1 oktober 2020 een beroep op het uitstel
kan worden gedaan. Ondernemers aan wie uitstel is verleend, dienen de lopende betalingsverplichtingen
uiterlijk per 1 januari 2021 te hervatten. Voor hun opgebouwde schuld geldt dat zij
die vanaf 1 januari 2021 in 24 gelijke maandelijkse termijnen mogen aflossen. Ook
voor de tijdelijk verlaagde invorderingsrente naar 0% wordt aangesloten bij de voor
Europees Nederland geldende termijn, namelijk tot en met 31 december 2021. De subsidieregeling
financiering vaste lasten MKB COVID-19 wordt verlengd, in aansluiting op de regeling
voor Europees Nederland. Er zal worden bezien of de huidige fase vraagt om een aanpassing
van de voorwaarden voor de maatregelen. Eveneens in lijn met besluitvorming voor Europees
Nederlandse gemeenten ontvangen de openbare lichamen compensatie ten behoeve van inkomstenderving
over 2020.
De eerdere noodmaatregel voor Caribisch Nederland – de tijdelijke verlaging tarieven
energie, telecom en drinkwater – wordt verlengd met een kalenderjaar tot 1 januari
2022. In het voorjaar van 2021 wordt bezien of de situatie op dat moment vraagt om
verdere verlenging. Tot slot, om op korte termijn uitvoering te geven aan investeringsprojecten
die bijdragen aan structurele versterking van de economieën van de openbare lichamen,
wordt er een reservering gemaakt op de Aanvullende Post. De middelen worden vrijgegeven
op voorwaarde van 50% cofinanciering van het beleidsverantwoordelijke departement.
Incidentele suppletoire begrotingen
Normaliter wordt nieuw beleid in uitvoering genomen nadat de Staten-Generaal de begrotingswetten
heeft geautoriseerd. Aangezien uitstel van uitvoering van deze spoedeisende maatregelen
die in het belang van het Rijk zijn, niet kunnen wachten tot formele autorisatie van
beide Kamers der Staten-Generaal, zal het kabinet de uitvoering van de maatregelen
eerder starten. In dat geval worden incidentele suppletoire begrotingswetten aan u
voorgelegd. Hiermee wordt gehandeld conform lid 2 van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet
2016.
Tot slot
Het kabinet realiseert zich dat dit voor veel mensen een zware tijd is. Niet alle
bedrijven zullen overeind gehouden kunnen worden en banen en opdrachten zijn niet
te garanderen. Verlies van werk, bedrijf of opdrachten is een persoonlijk drama. Het
kabinet blijft de binnenlandse en buitenlandse ontwikkelingen op het gebied van de
gezondheid en de economie op de voet volgen. Waar nodig zal het kabinet passende aanvullende
acties ondernemen. Uiteraard zal ook in de Miljoenennota aandacht zijn voor de steunmaatregelen
en de economische ontwikkelingen. Communicatie over verlenging van de maatregelen
die anders op 1 oktober zouden stoppen, kan daar echter niet op wachten. Met deze
brief biedt het kabinet zekerheid en perspectief voor de komende maanden.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer
De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. van ’t Wout
Indieners
-
Indiener
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Medeindiener
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën -
Medeindiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Medeindiener
B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Medeindiener
W.B. Hoekstra, minister van Financiën -
Medeindiener
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat