Brief regering : AOW tekort Surinaamse Nederlanders
20 361 Suriname
32 043
Toekomst pensioenstelsel
Nr. 183
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 augustus 2020
De problematiek van onvolledige AOW-opbouw door ouderen van Surinaamse afkomst gaat
mij zeer ter harte. Er wordt al lang over gesproken. Tegelijk is dit zeer complex.
Tijdens het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer over pensioenonderwerpen van 19 februari
2020 (Kamerstuk 32 043, nr. 518) heeft het Kamerlid Van der Linde (VVD) verzocht de belangrijkste feiten op een rij
te zetten zodat op basis van gedegen informatie in een Algemeen Overleg hierover gesproken
kan worden. Ook zijn eerder vragen gesteld door de Kamerleden Van Weyenberg (D66)
en Slootweg (CDA) (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3720). Naar aanleiding hiervan heb ik daarom toegezegd een feitelijke brief te sturen
waarin ik nader inga op de juridische achtergronden en kwantitatieve gegevens over
de AOW-opbouw van Surinaamse Nederlanders.
Hierbij ontvangt u de op 19 februari 2020 door mij toegezegde feitelijke informatie,
waarbij ik ook de inzichten betrek die tijdens het rondetafelgesprek ouderdomsregelingen
van 3 februari 2020 naar voren zijn gebracht. Ik verwijs u daarnaast naar de brief
van toenmalig Staatssecretaris van SZW Klijnsma van 5 oktober 20171 en de notitie inkoopregeling AOW2, over de problematiek van onvolledige AOW-opbouw van Surinaamse Nederlanders3.
1. Wettelijk kader
Nederlanders van Surinaamse herkomst die van 1957 tot 1975 in Suriname hebben gewoond,
waren over deze periode niet voor de AOW in Nederland verzekerd, omdat zij tijdens
deze periode geen ingezetene waren van Nederland en in Nederland geen AOW opbouwden.
In artikel 3 van het Statuut voor het Koninkrijk is vastgelegd welke onderwerpen aangelegenheden
zijn van het Koninkrijk als geheel. De sociale zekerheid staat daar niet bij. Dit
betekent derhalve dat de afzonderlijke onderdelen van het Koninkrijk elk vanaf 1954
voor het socialezekerheidsstelsel van de eigen inwoners verantwoordelijk zijn.
Na hun verhuizing naar Nederland zijn de Surinaamse Nederlanders als ingezetene van
Nederland voor de AOW in Nederland verzekerd, waardoor zij AOW opbouwden en ook AOW-premie
in Nederland gingen betalen. Na pensionering ontvangen ze in Nederland AOW over de
opgebouwde jaren als ingezetene.
AOW en inkoopregeling
De Algemene Ouderdomswet (AOW) is een basispensioen met een opbouwkarakter. Iedereen
die in Nederland woont of werkt is verplicht verzekerd voor de AOW en premieplichtig.
Per verzekerd jaar wordt 2% van de maximale AOW opgebouwd. Mensen die tijdens de opbouwperiode
van 50 jaar buiten Nederland woonden, zullen geen volledige verzekeringsopbouw hebben
bij het bereiken van de AOW-leeftijd. De AOW wordt gefinancierd via een zogenoemd
omslagstelsel. De werkenden in Nederland betalen een AOW-premie. Deze premie wordt
gebruikt voor het financieren van de AOW-uitkeringen voor de huidige gepensioneerden.
Voor mensen die naar Nederland komen is het mogelijk om zich, voor de jaren dat men
niet in Nederland woonde, in te kopen voor het AOW-pensioen. Hiermee wordt voorkomen
dat men later een gekort AOW-pensioen heeft. Een vrijwillige AOW-verzekering is ook
beschikbaar als men naar het buitenland vertrekt en hierdoor in Nederland geen AOW
meer opbouwt. In de jaren zestig en zeventig is meerdere malen een generaal pardon
verleend voor personen voor wie de toen geldende beslistermijn van één jaar reeds
was verstreken. Hen werd alsnog de mogelijkheid geboden zich binnen een beperkte termijn
in te kopen. In totaal zijn er een achttal generaal pardonregelingen geweest die betrekking
hadden op de vrijwillige verzekering AOW.
Omtrent de mogelijkheid tot inkoop werd in het verleden algemene voorlichting gegeven
die niet gericht was op specifieke groepen zoals de Surinamers die zich in Nederland
vestigden. Er werd echter weinig gebruik gemaakt van de inkoopregeling. In 2014 is
de Inkoopregeling aangepast; de inkooppremie is kostendekkend gemaakt en er is een
termijn van tenminste vijf jaar verzekering geïntroduceerd.
2. Ingezetenschap als voorwaarde voor recht op AOW
Zowel de Centrale Raad van Beroep als de Commissie Gelijke Behandeling (nu: College
voor de Rechten van de Mens) hebben zich uitgesproken over het systeem van oudedagvoorziening
in Nederland. Net als bij de andere volksverzekeringen is een voorwaarde voor verzekering
dat een persoon ingezetene is in Nederland. Het systeem maakt geen onderscheid naar
nationaliteit. De Centrale Raad en de Commissie hebben gesteld dat er een objectieve
rechtvaardiging is voor het onderscheid dat wordt gemaakt tussen een ingezetene van
het Europees deel van het Koninkrijk en een ingezetene van een deel van het Koninkrijk
buiten Europa. In een arrest van de Hoge Raad (HR) uit 1959 heeft de HR geoordeeld
dat destijds in betrokken wetgeving met het Rijk werd bedoeld het deel van het Koninkrijk
in Europa.
De Centrale Raad van Beroep geeft in een uitspraak uit 2016 aan dat het Statuut van
het Koninkrijk voorschrijft dat de onderdelen van het Koninkrijk zelf zorgdragen voor
de sociale zekerheid. Daarnaast heeft de Raad zich uitgesproken over een ongerechtvaardigd
onderscheid naar woonplaats tussen Nederlanders die na invoering van de AOW in 1957
een periode in Suriname hebben gewoond, en andere Nederlanders. Daarover heeft de
Raad geoordeeld dat een beroep op het verbod van discriminatie naar woonplaats niet
slaagt. De afbakening van de kring van verzekerden van de volksverzekeringen tot ingezetenen
is toelaatbaar.
De Commissie Gelijke Behandeling was in 2007 van oordeel dat er sprake is van een
objectieve rechtvaardiging voor het criterium ingezetene in de AOW, dat wil zeggen
dat er een legitiem doel voor het onderscheid bestaat en dat het gehanteerde middel
passend en noodzakelijk is. Hierbij is van belang dat Nederland enerzijds de autonomie
van Suriname op het punt van de sociale zekerheid wenste te respecteren. Anderzijds
heeft de wetgever een houdbare ouderdomspensioenregeling willen ontwerpen, waarbij
de solidariteit en betaalbaarheid zijn gegarandeerd. De aanspraken worden immers gefinancierd
door middel van een omslagstelsel waarbij de premie wordt opgebracht door alle ingezetenen
die in Nederland loon- en inkomstenbelasting betalen. Voorts biedt de ingezetenen-eis
aanknopingspunten om vast te stellen welke bedragen op enigerlei moment nodig zullen
zijn om de aanspraken te kunnen honoreren en is er door het ingezetenschap een band
tussen hen die een aanspraak opbouwen en hen die de aanspraak financieren.
Hieruit volgt dat Nederland niet onrechtmatig heeft gehandeld door onderscheid te
maken tussen een ingezetene van het Europees deel van het Koninkrijk en een ingezetene
van een deel van het Koninkrijk buiten Europa. Nederland heeft namelijk niet de verplichting
om burgers die geen volledige AOW hebben opgebouwd, na pensionering toch een volledige
AOW uit te betalen. Voor ouderen die met een onvolledige AOW onder het sociaal minimum
komen, bestaat recht op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). De AIO biedt
voor mensen met een onvolledige AOW-uitkering een aanvulling tot aan het sociaal minimum,
waarbij het niveau van de uitkering hoger ligt dan bij een uitkering op grond van
de Participatiewet voor mensen onder de AOW-leeftijd. Daarnaast bestaat ook recht
op gedeeltelijke inkomensondersteuning AOW.
3. Burgerschap
Tijdens de hoorzitting van 3 februari 2020 over het vraagstuk van onvolledige AOW
van Surinaamse Nederlanders, is door prof. dr. G.J. Vonk, hoogleraar socialezekerheidsrecht
aan de Rijksuniversiteit te Groningen, aangegeven dat een andere benadering van het
burgerschap voor Surinaamse Nederlanders voor de periode dat Suriname onderdeel was
van het Koninkrijk der Nederlanden, wellicht aanknopingspunten zou bieden om iets
te betekenen voor Surinaamse Nederlanders met een onvolledige AOW. Daarbij werd ook
verwezen naar het burgerschap in overzeese gebiedsdelen van Frankrijk. Frankrijk kent
een andere relatie met overzeese gebiedsdelen en daarom een andersoortig ingericht
burgerschap met andere uitwerking. Gezien de interesse die enkele Kamerleden toonden
voor de verhandeling van de heer Vonk, ga ik hierbij nader in op het concept van burgerschap.
Burgerschap of staatsburgerschap verwijst naar de status van een natuurlijk persoon
die meestal voortvloeit uit de nationaliteit van die persoon. Aan de status van de
burger zijn bepaalde civiele, politieke en sociale rechten en plichten verbonden.
Deze vloeien voort uit de wet- en regelgeving van de betrokken staat. Voor het Koninkrijk
der Nederlanden gold dat in 1954 door delegaties van Suriname, de Nederlandse Antillen
en Nederland afspraken zijn gemaakt over welke rechten en plichten voor burgers binnen
de drie afzonderlijke landen binnen het Koninkrijk zouden worden geregeld, en op welke
wijze de samenwerking tussen de landen vormgegeven zou gaan worden.4 Die afspraken zijn neergelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
De drie landen binnen het Koninkrijk werden autonoom op een aantal gebieden, waaronder
de staatsinrichting. Onderdeel daarvan was ook de inrichting van de sociale zekerheid.
Dit is een keuze die de drie landen van het Koninkrijk destijds gezamenlijk hebben
gemaakt. Dit betekende ook dat de drie landen zelf een keuze konden maken ten aanzien
van de materiële invulling van het burgerschap in hun eigen land en alle daaraan verbonden
rechten en plichten. Een discussie over het burgerschap op grond van het Statuut is
derhalve niet een discussie over burgerschap in het Koninkrijk, maar burgerschap in
de drie afzonderlijke landen van het Koninkrijk. Een beroep op burgerschap als onderdaan
van het Koninkrijk is binnen de kaders van het Statuut niet aan de orde. Een wijziging
van het Statuut op dit punt betekent in feite inmenging in de soevereiniteit van de
afzonderlijke landen en zou niet alleen tot een wijziging ten aanzien van de AOW leiden,
maar ook tot wijzigingen op talloze andere rechtsgebieden, zeker als dit met terugwerkende
kracht zou gebeuren, waarbij ook een complicerende factor is dat Suriname geen onderdeel
meer is van het Koninkrijk. Om die reden is een beroep op een bredere invulling van
het begrip burgerschap niet een oplossing voor de hier aan de orde zijnde vraagstelling
betreffende het AOW-gat van Surinaamse Nederlanders die tussen 1957 en 1975 niet in
Nederland AOW hebben opgebouwd.
4. Verplichting versus onverplichte tegemoetkoming: beginsel van gelijke behandeling
Uit het bovenstaande blijkt dat uit het wettelijk kader voor Nederland geen verplichting
voortvloeit om tegemoet te komen aan het verzoek van de groep Surinaamse Nederlanders
om een volledige AOW-uitkering in Nederland te ontvangen, alsof zij ook over de jaren
1957 tot 1975 AOW in Nederland hebben opgebouwd.
De vraag die nu voorligt is of het kabinet desondanks wil besluiten de Surinaamse
Nederlanders als onverplichte tegemoetkoming een volledige AOW-uitkering of een compensatie
in Nederland toe te kennen, zonder dat daarbij ook andere groepen onbedoeld aanspraak
kunnen maken op dezelfde tegemoetkoming.
In het geval een bestuursorgaan aan een groep burgers een onverplichte tegemoetkoming
toekent, dan dient het bestuursorgaan er namelijk rekening mee te houden dat ook andere
groepen op grond van het beginsel van gelijke behandeling een beroep kunnen doen op
deze tegemoetkoming als de eerste groep niet op basis van objectieve criteria kan
worden onderscheiden van de andere groepen. In de komende paragrafen ga ik nader in
op de consequenties die het gevolg zullen zijn van een onverplichte tegemoetkoming
of het treffen van een compensatieregeling voor de groep Surinaamse Nederlanders.
Uitgangspunt hierbij is dat ingezetenschap in Nederland een voorwaarde is voor een
recht op AOW.
4.1 Onderdanen van het Koninkrijk
Op basis van het beginsel van gelijke behandeling (artikel 14 EVRM) zou een tegemoetkoming
aan Surinaamse Nederlanders tot gevolg hebben dat in de eerste plaats niet alleen
de Surinaamse Nederlanders die van 1957 tot 1975 in Suriname hebben gewoond voor de
periode 1957 tot 1975 een volledige AOW-uitkering of een compensatie moeten krijgen,
maar alle onderdanen van het Koninkrijk die in die periode in Suriname hebben gewoond
en daarna ingezetene zijn geworden van Nederland. Dat betekent dat ook alle Nederlanders
en Antillianen die in Suriname en andere delen van het Koninkrijk buiten Europa hebben
gewoond voor die jaren AOW-rechten moeten krijgen en alsnog gecompenseerd dienen te
worden.5 Zoals eerder vastgesteld, onderscheiden Surinaamse Nederlanders zich inzake de opbouw
van AOW in Nederland niet van andere onderdanen van het Koninkrijk. Derhalve moeten
alle (voormalige) ingezetenen van het Koninkrijk in deze dan gelijk behandeld worden.
Er is nog een tweede groep onderdanen van het Koninkrijk die na 1957 een deel van
de tijd in Nederlands Nieuw-Guinea (tot 1962 onderdeel van het Koninkrijk) of op de
voormalige Nederlandse Antillen heeft gewoond, en een deel van de tijd ingezetene
is geweest van Nederland, en dus op basis van gelijke behandeling recht zou hebben
op een volledige AOW-uitkering of een compensatie zoals de Surinaamse Nederlanders.
Zij verschillen niet van de personen die in de periode van 1957 tot 1975 buiten Nederland
in het Koninkrijk verbleven. Afgezien van de periode die zij buiten Nederland verbleven,
zijn zij gelijk aan de eerstgenoemde groep onderdanen van het Koninkrijk: zij zijn
net als de groep Surinaamse Nederlanders onderdanen van het Koninkrijk en waren een
deel van hun leven geen ingezetene van het Europese deel van het Koninkrijk en een
deel van hun leven wel.
Naar het zich laat aanzien, kan geen onderscheid gemaakt worden op basis van objectieve
criteria tussen de groep Nederlanders van Surinaamse herkomst die tussen 1957 en 1975
in Suriname woonden, en andere onderdanen van het Koninkrijk die niet in Nederland,
maar elders in het Koninkrijk ingezetene waren vanaf 1957 tot heden.
4.2 Andere ingezetenen van Nederland met gedeeltelijke opbouw AOW
In beide bovengenoemde gevallen zouden andere groepen dan de Surinaamse Nederlanders
ook recht krijgen op een volledige AOW-uitkering of een compensatie, als deze aan
de Surinaamse Nederlanders wordt gegund. In deze gevallen wordt dat beoordeeld op
basis van gelijke behandeling van alle onderdanen van het Koninkrijk. Daar houdt de
gelijke behandeling echter niet op. Voor het recht op AOW in Nederland is ingezetenschap
in Nederland de belangrijkste voorwaarde. Als voor de Surinaamse Nederlanders jaren
waarin zij geen ingezetene waren toch meegeteld worden voor de opbouw van AOW-rechten,
dan is de verwachting dat ook andere groepen die thans in Nederland wonen daarop aanspraak
kunnen maken. Zoals hierboven aangegeven bestaat voor de eis van ingezetenschap een
objectieve rechtvaardiging. Het is echter zeer de vraag of zo’n rechtvaardiging ook
aanwezig is als onderscheid gemaakt zou worden tussen Surinaamse Nederlanders en andere
groepen die niet steeds ingezetene van Nederland zijn geweest. Net als de Surinaamse
Nederlanders zouden zij over de jaren waarin zij geen AOW hebben opgebouwd in Nederland
mogelijk toch een volledige AOW-uitkering of een compensatie moeten krijgen. Dan kunnen
we denken aan Nederlanders die een aantal jaren in het buitenland (buiten het Koninkrijk)
hebben gewoond voor hun werk, maar ook aan arbeidsmigranten en andere migranten, die
inmiddels een (groot) aantal jaren in Nederland wonen. Het is aannemelijk dat het
recht op gelijke behandeling zich dan ook uitstrekt tot personen die slechts korte
tijd in Nederland hebben gewoond en in die tijd dus een zeer beperkte AOW hebben opgebouwd.
Immers wat zou de rechtvaardiging zijn om de eis van ingezetenschap wel te laten vervallen
voor Surinaamse Nederlanders en bijvoorbeeld niet voor arbeidsmigranten en voor Nederlanders
die een tijd in het buitenland gewoond hebben? Gelet op het feit dat een onderscheid
zoals in de in onderdelen 4.1 en 4.2 genoemde gevallen naar verwachting niet houdbaar
is, zou compensatie van het AOW-gat van de groep Surinaamse Nederlanders zich naar
verwachting ook uitstrekken naar andere groepen. Daarmee zou de voorwaarde voor het
recht op AOW, het ingezetenschap, bijna volledig worden uitgehold.
4.3 Afstappen van voorwaarde ingezetenschap in volksverzekeringen
De voorwaarde van ingezetenschap voor de opbouw van AOW zal niet meer houdbaar zijn
in het geval dat wordt overgegaan tot een volledige AOW-uitkering of een compensatieregeling
bij onvolledige opbouw van AOW. Onderzocht zou moeten worden of dit ook gevolgen zal
hebben voor andere volksverzekeringen waarin de voorwaarde van ingezetenschap wordt
gesteld voor de verkrijging van een recht. Wanneer we namelijk in de AOW de voorwaarde
van ingezetenschap loslaten, is het de vraag of we aan deze voorwaarde wel vast kunnen
houden bij andere volksverzekeringen.
4.4 Premiebetaling en inkoop AOW en ongelijke behandeling
Voorts is van belang dat mensen die in Nederland onderworpen zijn aan de loon- en
inkomstenbelasting verplicht premie dienen af te dragen, ter financiering van de AOW.
Mensen met onvolledige AOW-opbouw hebben aan die premie-verplichting niet hoeven voldoen
gedurende de jaren waarin zij geen ingezetene van Nederland waren.
Bovendien geldt dat aan burgers die een onvolledige opbouw van AOW hebben, de mogelijkheid
is geboden om AOW in te kopen.6 Ook kan men preventief op vrijwillige basis de verzekering voor de AOW voortzetten
tijdens periodes van niet-ingezetenschap. Indien periodes van niet-ingezetenschap
voor de AOW gelijk worden gesteld met ingezetenschap, dan hebben deze burgers achteraf
bezien voor niets AOW ingekocht of hun verzekering op vrijwillige basis gecontinueerd.
Dit kan tot gevolg hebben dat de overheid deze burgers schadeloos moet stellen voor
het bedrag dat zij aan de inkoop of voortzetting besteed hebben.
5. Kwantitatief inzicht in gemiste AOW-opbouw
Op basis van de (juridische) analyse in paragraaf 4 kan worden gesteld dat het instellen
van een onverplichte compensatieregeling voor de Surinaamse Nederlanders tot gevolg
zal hebben dat andere groepen met onvolledige AOW-opbouw hier ook aanspraak op maken
op grond van het recht op gelijke behandeling.
Op dit moment zijn er 654.200 AOW-gerechtigden die een onvolledige AOW ontvangen.
Om tot een inschatting te komen van de omvang van de gemiste opbouw, moet er een schatting
worden gemaakt van het AOW-bedrag dat de huidige groep AOW-gerechtigden over alle
jaren dat AOW wordt verkregen (gemiddeld een periode van 20 jaar), hebben gemist doordat
zij in (bepaalde) periodes niet woonachtig waren in Nederland. Hiervoor wordt gebruik
gemaakt van de gemiddelde gemiste AOW-opbouwpercentages van deze groep: 23% voor AOW-gerechtigden
woonachtig in Nederland en 70% voor AOW-gerechtigden woonachtig in het buitenland.
In onderstaande tabel wordt de omvang van de gemiste AOW-opbouw in procenten en miljoenen
van AOW-gerechtigden met een onvolledige AOW woonachtig in Nederland of in het buitenland
weergegeven op basis van gegevens van de SVB. In de tabel is ook een opsplitsing gemaakt
naar personen die in bepaalde tijdvakken woonachtig zijn geweest in Suriname, op de
voormalige Nederlandse Antillen of in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea.
AOW-gerechtigden die in het systeem van de SVB voorkomen met een onvolledige AOW-uitkering,
doordat zij enkele jaren in het buitenland hebben gewoond of op dit moment nog in
het buitenland woonachtig zijn
Boven de AOW-leeftijd
Volume
Gemiste opbouw
Gemiste opbouw in mln. (€)1
Woonachtig in Nederland
338.000
23%
20.000
Woonachtig in het buitenland
316.200
70%
56.000
a) Personen die tussen 1957 en 1975 enkele jaren in Suriname hebben gewoond en ooit
ingezetene zijn geweest van Nederland
Boven de AOW-leeftijd
Volume
Gemiste opbouw
Gemiste opbouw in mln. (€)1
Woonachtig in Nederland
33.200
18%
1.600
Woonachtig in het buitenland
6.300
17%
300
b) Personen die tussen 1957 en 1962 enkele jaren in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea
hebben gewoond en ooit ingezetene zijn geweest van Nederland
Boven de AOW-leeftijd
Volume
Gemiste opbouw
Gemiste opbouw in mln. (€)1
Woonachtig in Nederland
650
6%
10
Woonachtig in het buitenland
90
4%
1
c) Personen die tussen 1957 en heden op de Nederlandse Antillen hebben gewoond en
ooit ingezetene zijn geweest van Nederland
Boven de AOW-leeftijd
Volume
Gemiste opbouw
Gemiste opbouw in mln. (€)1
Woonachtig in Nederland
16.100
27%
1.200
Woonachtig in het buitenland
9.700
36%
1.000
X Noot
1
Betreft de cumulatieve gemiste opbouw (heden en toekomst) van deze groep in prijspeil
2020
De totale omvang van de gemiste AOW-opbouw van AOW-gerechtigden met een onvolledige
AOW woonachtig in Nederland of in het buitenland is € 76 miljard. In werkelijkheid
ligt dit bedrag hoger omdat niet iedereen die minstens één jaar in Nederland heeft
gewoond, zich op dit moment meldt voor een gedeeltelijke AOW-uitkering (niet-gebruikers
van de AOW) en zij daarnaast niet bekend zijn bij de SVB. Daarnaast is de verwachting
dat dit bedrag in de toekomst verder oploopt, doordat in de toekomst er meer AOW-gerechtigden
met een onvolledige AOW zijn dan op dit moment het geval is. Enerzijds wordt dit veroorzaakt
doordat steeds grotere cohorten van arbeidsmigranten de AOW-leeftijd bereiken. De
toekomstige populatie met onvolledige AOW wordt zodoende naar verwachting groter.
Anderzijds spelen ook gedragseffecten een rol. In het geval dat het recht op gelijke
behandeling tot gevolg heeft dat het instellen van een onverplichte compensatieregeling
zich ook uitstrekt tot personen die slechts korte tijd in Nederland hebben gewoond,
is het te verwachten dat meer personen zich voor korte tijd in Nederland gaan vestigen
om hiervoor in aanmerking te komen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid