Brief regering : Kabinetsreactie briefadviezen ‘Mobiliteit en de coronacrisis’ en ‘OV-gebruik tijdens de opstartfase’
31 305 Mobiliteitsbeleid
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 315
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juli 2020
Uw Kamer is op 25 juni jl. geïnformeerd1 over de wijze waarop de COVID-19 maatregelen stap voor stap worden afgeschaald en
de besluiten van het kabinet om per 1 juli een verdere opschaling van de bezetting
in het OV, privé en personenvervoer te faciliteren. Hierbij vaart het kabinet op de
adviezen van het OMT en wordt constructief samengewerkt met de sectorpartijen.
Het kabinet betrekt ook partijen zoals de Denktank Coronacrisis (hierna: de denktank)
en het Samenwerkingsverband van Planbureaus en het RIVM (hierna: de planbureaus) bij
de besluitvorming over vervolgstappen. Daarmee geeft het kabinet tevens uitvoering
aan de op 22 april aanvaarde motie van het lid Segers 2 c.s. waarin de regering wordt verzocht in overweging te nemen naast het OMT ook andere
experts te laten adviseren.
Op 11 mei jl. is daarom, namens het kabinet, door IenW een advies gevraagd aan de
planbureaus en de denktank over de vervolgstappen en hoe kan worden voorkomen dat
het te druk wordt in het (openbaar) vervoer. Als reactie hierop hebben beide partijen
in de eerste week van juni een advies gepubliceerd.3 Een belangrijk thema in deze adviezen is thuiswerken, en de afweging tussen het versoepelen
van deze maatregel en de (gezondheids-)vraagstukken die hierbij een rol spelen. In
deze brief wordt, namens het kabinet, inhoudelijk gereageerd op beide adviezen. Zowel
de denktank als de planbureaus hebben eerder al een advies uitgebracht gericht op
het bredere kabinetsbeleid. De kabinetsreactie hierop is reeds met uw Kamer gedeeld.4
De adviezen van de denktank en de planbureaus raken aan werk, onderwijs en bereikbaarheid.
Er worden verschillende waardevolle inzichten en bouwstenen voor het vormgeven van
beleid in de komende periode aangereikt. In het vervolg van deze brief zal nader worden
ingegaan op de adviezen van de denktank en planbureaus en hoe deze zich verhouden
tot het bestaande beleid. Deze reactie is opgebouwd aan de hand van de volgende thema’s:
• Algemene reactie briefadviezen
• De mobiliteitsontwikkeling en implicaties voor beleid
• Monitoring
• Flexibele onderwijs- en arbeidstijden en verruiming van openingstijden
• Goederenvervoer
• Fietsbeleid
• Informatievoorziening en innovatie
Algemene reactie briefadviezen
De maatregelen waartoe het kabinet heeft besloten om de verspreiding van het COVID-19
virus zoveel mogelijk te beperken heeft veel gevraagd van de maatschappij. Gezamenlijk
hebben we het mogelijk gemaakt om ondanks de beperkende mogelijkheden Nederland zoveel
mogelijk draaiende te houden. Ingrijpende maatregelen als het op grote schaal thuiswerken
hebben een grote impact op onze manier van leven en werken. Thuiswerken heeft verschillende
aantrekkelijke kanten, onder andere omdat het flexibiliteit biedt en werknemers reistijd
bespaart. Maar volledig thuiswerken gedurende een langere periode heeft mogelijk ook
negatieve effecten, bijvoorbeeld het vervagen van de scheiding tussen werk en privé
of het onder druk komen te staan van de positie van kwetsbare groepen in de samenleving.
Het kabinet herkent de signalen van de planbureaus en denktank om meer aandacht te
hebben voor de sociaaleconomische aspecten5 van het thuiswerken (over een langere periode). Met het oog hierop adviseren de planbureaus
en de denktank om deeltijd thuiswerken te faciliteren, rekening houdend met de sector,
het type werkzaamheden en specifieke omstandigheden. Op deze manier worden de negatieve
effecten van thuiswerken deels ondervangen, terwijl het verspreidingsrisico nog steeds
wordt beperkt.
Vanuit het volksgezondheidsperspectief lijkt thuiswerken een effectief middel tegen
de verspreiding van het COVID-19 virus te zijn. De verwachting is dat het virus nog
enige tijd onder ons is, totdat er een medicijn of vaccin beschikbaar is. Dit betekent
dat maatregelen die de verspreiding van het virus remmen nog langere tijd nodig blijven,
en dat maatregelen tevens robuust moeten zijn voor de langere termijn. Uitgangspunt
is daarbij dat de maatregelen passen in het streven naar de ontwikkeling van een veilig,
veerkrachtig en duurzaam mobiliteitssysteem. Zoals aangegeven in de kamerbrief van
25 juni jl. blijft de basisregel vooralsnog dat er zoveel mogelijk wordt thuisgewerkt.
De verspreidingsrisico’s worden op dit moment nog te groot geacht om een (gedeeltelijke)
terugkeer naar kantoorwerk te faciliteren. Het kabinet gaat op het punt van kantoorwerk
dan ook nog niet mee in het advies van de denktank en planbureaus. Het vraagstuk dat
deze partijen aankaarten ten aanzien van de effecten van veel thuiswerken wordt echter
wel erkend. De komende periode zal er worden verkend in hoeverre en op welke wijze
kantoorwerk op termijn weer te faciliteren is. Het kabinet verwacht hiervoor na de
zomer met een plan te komen. Hoewel maximaal thuiswerken het uitgangspunt blijft,
bieden de geldende richtlijnen nu al wel enige ruimte voor bepaalde vormen van kantoorwerk.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan incidentele (team-)bijeenkomsten met collega’s, al dan
niet op een externe locatie, of aanwezigheid op kantoor voor werkzaamheden die niet
vanuit huis kunnen worden uitgevoerd. Uiteraard geldt hierbij dat de maatregelen,
zoals het houden van anderhalve meter afstand, in acht worden genomen.
Mobiliteitsontwikkeling en implicaties voor beleid
De lockdownmaatregelen die zijn ingevoerd om de verspreiding van het COVID-19 virus
te beperken hebben een grote impact gehad op de mobiliteit. Op het dieptepunt lagen
de automobiliteit en het OV-gebruik op respectievelijk 40–60% en circa 10% van het
normale niveau. Na de opschaling van de dienstregeling per 1 juni heeft het kabinet
besloten dat per 1 juli in principe alle zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen in
bus, trein, tram, metro en waddenveren weer beschikbaar zijn. Hiermee ontstaat er
meer ruimte om reizigers veilig te vervoeren. De verwachting is dat de totale mobiliteitsvraag
in de komende periode verder zal toenemen, naarmate de geldende maatregelen worden
afgeschaald. Inmiddels is met name in het auto-, fiets- en voetgangersverkeer, weer
herstel te zien. Het aantal auto- en voetgangersverplaatsingen is alweer bijna op
het oude niveau, fietsgebruik is zelfs sterker toegenomen.
Om te voorkomen dat er in het mobiliteitssysteem knelpunten ontstaan wordt op dit
moment al ingezet op het zoveel mogelijk spreiden van de bestaande mobiliteitsvraag.
In overleg met de VNG, het IPO en de vervoerregio’s is een protocol stedelijke mobiliteit
opgesteld met daarin uitgangspunten (o.a. «korte afstanden doen we in principe te
voet, en als dat niet kan met de fiets») en communicatieboodschappen (o.a. «vermijd
drukte» en «werk zoveel mogelijk thuis») ten aanzien van mobiliteit in de anderhalvemetersamenleving.
Daarnaast zijn in afstemming met verschillende departementen gesprekken gevoerd met
koepelorganisaties van werkgevers en sleutelorganisaties in de sectoren onderwijs,
toerisme en logistiek over hoe de toenemende mobiliteit in goede banen geleid kan
worden. Deze gesprekken hebben geleid tot een gezamenlijk commitment, de afspraken
hierover worden nader geconcretiseerd en in overleg met de sectoren vastgelegd in
een aanvulling op bestaande coronaprotocollen. Met landelijke werkgeverskoepels zijn
afspraken gemaakt over het stimuleren van thuiswerken, het plannen van fysieke vergaderingen
buiten de spits en stimuleren dat werknemers een vervoermiddel naar afstand kiezen.
Daarnaast is een belangrijke rol weggelegd voor bestaande regionale werkgeversnetwerken.
Deze netwerken adviseren bedrijven op maat over mogelijke maatregelen om thuiswerken
en het spreiden van mobiliteit te stimuleren. Met onderwijsinstellingen, het Ministerie
van OCW en vervoerders zijn voor de periode 1 augustus – 31 december voor het mbo,
hbo en wo afspraken gemaakt over het spreiden van OV-vervoersstromen. Met de sector
toerisme en vrije tijd zijn afspraken gemaakt om met slim gebruik van data en communicatieboodschappen
bezoekersstromen te reguleren en spreiden. Met de logistieke en goederenvervoersector
wordt gekeken hoe een zwaardere belasting van het (lokale) wegennet vermeden kan worden
en hoe er voor de middellange termijn een versnelling kan worden gerealiseerd van
wegtransport naar spoor en water (modal shift). Voor de invulling van de bovengenoemde
afspraken is regionaal maatwerk van belang. In het kader van het BO MIRT dit najaar
wordt ingezet op het bestendigen van effecten van deze afspraken op de mobiliteitssystemen.
De inzet is om de positieve aspecten van het als gevolg van de coronacrisis veranderde
mobiliteitsgedrag een meer structurele vorm te geven.
IenW is eveneens in gesprek met verschillende mobiliteitspartners, zoals de Mobiliteitsalliantie6. Het onderzoek 7 in opdracht van de Mobiliteitsalliantie naar de impact van de coronacrisis op mobiliteit
en de aanbevelingen die daaruit voortkomen zijn grotendeels in lijn met de adviezen
van de planbureaus en de denktank. IenW stelt het op prijs dat de mobiliteitspartners
zich verenigen en gezamenlijk naar oplossingen zoeken waar in de komende periode verdere
samenwerking nodig blijft.
Reisbeperkingen doelgroepen en reismotieven
Prioritering van bepaalde groepen reizigers biedt mogelijk kansen voor efficiënter
gebruik van het mobiliteitssysteem. Zowel de denktank als de planbureaus geven echter
aan dat het effect van reisbeperkingen voor bepaalde groepen en voor sociaal-recreatieve
reizen beperkt is. Daarnaast blijken deze maatregelen moelijker uitvoerbaar en werpen
reisbeperkingen voor bepaalde groepen vragen op over (leeftijds-)discriminatie.
De planbureaus en denktank zien wel kansen voor het sturen op woon-werkverkeer en
het reisgedrag van studenten. Dit advies ondersteunt het beleid van IenW dat er wordt
ingezet op thuiswerken en afspraken met het onderwijs om de druk op het mobiliteitssysteem
te verlichten.
Thuiswerken
De oproep om zoveel mogelijk thuis te werken is een van de basisregels in de aanpak
om de verspreiding van het COVID-19 virus te remmen en zo de gezondheidsrisico’s zoveel
mogelijk te beperken. Zowel de denktank als de planbureaus benoemen het grote effect
dat thuiswerken heeft op de mobiliteitsvraag, maar benadrukken ook dat – op grote
schaal én gedurende een langere periode – thuiswerken niet zonder risico’s is. In
de adviezen wordt onder andere genoemd dat thuiswerken een negatief effect kan hebben
op het welzijn van medewerkers en invloed kan hebben op de sociale cohesie binnen
een organisatie. De huidige situatie vraagt veel flexibiliteit van zowel werknemers
als werkgevers. De verwachting is dat er nog langere tijd in meer of mindere mate
zal worden thuisgewerkt. Het is daarom belangrijk dat de effecten van thuiswerken
op medewerkers en organisaties in kaart worden gebracht. Met het oog hierop worden
gesprekken gevoerd met de werkgeverskoepels VNO-NCW, MKB-NL, AWVN en de Coalitie Anders
Reizen waarin wordt verkend hoe thuiswerken zo goed mogelijk gefaciliteerd kan worden.
Ook wordt ernaar gestreefd om afspraken te maken over thuiswerken en gezamenlijke
communicatie over de maatregelen, voorzieningen en best practices.
De denktank pleit voor een belevingsonderzoek onder werkenden en werkgevers om zo
meer inzicht te krijgen in de structurele effecten en beleving van thuiswerken op
werknemers en organisaties. Onderzocht dient te worden wat de ervaringen zijn van
mensen, tegen welke knelpunten men aanloopt en wat de positieve en negatieve kanten
van (grotendeels) thuiswerken zijn. In lijn met het advies van de denktank worden
er IenW reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd en gecoördineerd die zich richten
op de effecten van thuiswerken. Dit betreft onderzoek onder het Mobiliteitspanel Nederland,8 onderzoek met het Nationaal Verplaatsingspanel en een landelijk reizigersonderzoek.
Ook wordt er onderzoek uitgevoerd onder werkgevers. Daarnaast lopen er buiten het
ministerie verschillende onderzoeken naar thuiswerken en de beleving ervan. De komende
periode zet IenW erop in om bestaande onderzoeken en informatie over thuiswerken te
inventariseren, en eventuele onderwerpen voor (nader) onderzoek in kaart te brengen.
Het doel hiervan is de resultaten uit bestaande onderzoeken, indien nodig aangevuld
met nieuwe onderzoeken, te benutten bij de verdere besluitvorming ten aanzien van
thuiswerken.
Kantoorwerk
Zoals eerder in deze brief al aangegeven gaat het kabinet vooralsnog niet mee in het
advies om gedeeltelijk kantoorwerk te faciliteren, maar komt hiervoor na de zomer
een plan. In dit plan zal een zorgvuldige afweging worden gemaakt tussen de aspecten
op het gebied van volksgezondheid, sociaaleconomische aspecten en de mobiliteitskant
van kantoorwerk. Voor het volksgezondheidsperspectief is met name het verspreidingsrisico
dat geassocieerd wordt met een eventuele openstelling van kantoorwerk van belang.
De verwachting is dat het OMT na de zomer weer bij elkaar komt, dan kan worden bezien
of verdere versoepeling van de maatregelen aan de orde is. Het verspreidingsrisico
dient steeds te worden afgewogen met de sociaaleconomische effecten die thuiswerken
heeft op werknemers en organisaties, en de gevolgen van een (gedeeltelijke) openstelling
van kantoorwerk voor het mobiliteitssysteem. De adviezen van de denktank en planbureaus
zijn met name gericht op de sociaaleconomische (faciliteiten en voorwaarden die nodig
zijn in kantoren om kantoorwerk verantwoord te faciliteren) en de mobiliteitsaspecten
(mogelijkheden om extra verplaatsingen op te vangen in het mobiliteitssysteem).
Voor het mobiliteitssysteem geldt dat er, ongeacht de mate waarin kantoorwerk wordt
gefaciliteerd, wordt ingezet op maximale spreiding van de mobiliteitsvraag. Zo wordt
het mobiliteitssysteem zo efficiënt mogelijk gebruikt en het ontstaan van knelpunten
voorkomen. Dit vergt een integrale blik op het mobiliteitssysteem met aandacht voor
zowel personen- als goederenvervoer en aandacht voor de samenhang tussen verschillende
modaliteiten en schaalniveaus, in lijn met de omvorming naar het mobiliteitsfonds
door het kabinet. Goede afspraken met werkgevers en onderwijsinstellingen dragen daarnaast
bij aan het laten functioneren van het mobiliteitssysteem. Hiermee wordt de ruimte
geboden om met goede oplossingen te komen en tegelijkertijd een beroep gedaan op het
gezonde verstand van mensen, bedrijven en organisaties.
Faciliteiten en voorwaarden die nodig zijn in kantoren om kantoorwerk verantwoord
te faciliteren betreffen onder meer de benodigde aanpassingen aan werkplekken en een
differentiatie in het type activiteiten dat wel of niet op kantoor zou kunnen plaatsvinden.
De anderhalve meter afstand op kantoor blijft een belangrijke randvoorwaarde. Specifiek
voor ambtenaren onderzoekt het Ministerie van BZK op korte termijn de mogelijkheden
voor de rijksdienst om in de toekomst meer hybride te werken, waardoor medewerkers
mogelijk meer zullen thuiswerken dan voor de coronacrisis. Ook wordt er gekeken naar
de inrichting van de rijkskantoren.
Monitoring
Zowel de denktank als de planbureaus snijden een terecht punt aan met de notie dat
onderzoek naar mobiliteitsontwikkelingen een belangrijke schakel vormt in het vormgeven
van beleid gedurende de coronacrisis. Het Ministerie van IenW volgt daarom sinds het
begin van de coronacrisis de mobiliteitsontwikkelingen nauwgezet. In deze monitoring
is aandacht voor het gehele mobiliteitssysteem (personen- en goederenvervoer), regionale
verschillen in mobiliteitsontwikkeling, verplaatsingsmotieven en de spreiding van
verplaatsingen over de dag.
Voor het monitoren van mobiliteit maakt IenW primair gebruik van CBS-data, data verzameld
door de Nationale Databank Wegverkeersgegevens (NDW), OV-chipkaartdata van Translink,
incidentregistratie van vervoerders, ongevallenregistratie (STAR), stedelijke monitors
en informatie over verplaatsingsgedrag uit het Nationaal Verplaatsingspanel (NVP).
Voor het OV worden monitorgegevens samen met vervoerders geanalyseerd om zo een vinger
aan de pols te houden over de ontwikkeling van drukte en incidenten en waar nodig
aanvullende afspraken te maken in het Nationaal OV Beraad (NOVB). Met de bovenstaande
beschrijving wordt tevens invulling gegeven aan de motie van het lid Van Esch,9 waarin de regering wordt verzocht inzichtelijk te maken welke data en bronnen gebruikt
worden om mobiliteit inzichtelijk te maken. Naast de monitor vinden er diverse andere
onderzoeken plaats. Zo heeft het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) onderzoek
gedaan naar de effecten van de coronacrisis op mobiliteitsgedrag en mobiliteitsbeleving.10 Dit onderzoek wordt binnenkort herhaald. Ook maakt en coördineert het KiM prognoses
van de ontwikkeling van het verkeer.11 De denktank noemt dat het CBS en TNO hebben aangegeven een rol te kunnen spelen in
de monitoring. IenW heeft met beide partijen inmiddels contact gehad, waarbij als
uitgangspunt gold dat er ten aanzien van monitoring wordt aangesloten bij bestaande
onderzoeken en kennisprogrammering. Met het CBS worden de komende periode de mogelijkheden
verkend om de bestaande monitoring en kennisbasis binnen IenW aan te vullen.
Specifiek voor de monitoring noemen de planbureaus en de denktank het belang van real-time data, bijvoorbeeld van vervoers- of telecombedrijven, om meer inzicht te bieden in
de details van verplaatsingsgedrag en het effect van maatregelen. Gezien de beschikbare
informatie die het ministerie tot haar beschikking heeft, wordt er vooralsnog geen
aanleiding gezien om gebruik te maken van real-time data van telecombedrijven. Wel voert het ministerie gesprekken met vervoerders om
inzicht te verkrijgen in de drukte in het OV. Eventueel gebruik van real-time data zal altijd zorgvuldig worden afgewogen met privacyoverwegingen en proportionaliteit.
Een voorbeeld waarbij de drukte in het OV in beeld wordt gebracht is de aanpak ten
aanzien van de fiets in de trein. Vanaf 1 juli is de fiets is weer toegestaan in het
OV. Hiervoor wordt door vervoerders o.a. gewerkt aan een systeem waar reizigers hun
reis met fiets van tevoren online kunnen aanmelden, om te voorkomen dat het aantal
fietsen het aantal daarvoor bestemde plekken overstijgt, waardoor de doorgang in de
trein wordt belemmerd.
Flexibele onderwijs- en arbeidstijden en verruiming van openingstijden
De denktank en planbureaus beschrijven de kansen die spreiding en flexibiliteit van
onderwijs- en werktijden biedt voor het verminderen van piekdrukte in het OV. Het
kabinet zet al langer in op het ontlasten van de spits en bekijkt welke lessen er
geleerd kunnen worden uit de maatregelen die zijn genomen gedurende de coronacrisis.
Zoals eerder in deze brief al is aangegeven zijn er afspraken gemaakt met werkgevers
en het onderwijs om mobiliteit zoveel mogelijk te spreiden en te voorkomen dat er
knelpunten optreden in het (openbaar) vervoerssysteem.
Flexibele onderwijstijden
Voor het mbo, hbo en wo zijn er afspraken gemaakt vanuit de gezamenlijke ambitie om
zoveel mogelijk mensen veilig met het OV te kunnen vervoeren naar de onderwijsinstellingen.
Deze afspraken gelden tot en met 31 december 2020. Er is afgesproken om begin- en
eindtijden van onderwijsactiviteiten te spreiden en het onderwijs zo te organiseren
dat studenten niet of nauwelijks in de spits hoeven te reizen. Studenten wordt geen
toegang tot de spits ontzegd en het studentenreisproduct wordt niet beperkt. Het uitgangspunt
is regionale afspraken op basis van een landelijk model, zodat goed rekening kan worden
gehouden met specifieke omstandigheden en mogelijkheden. De lessen die in de afgelopen
maanden zijn opgedaan, en het effect dat de lockdownmaatregelen hebben op ontwikkelingen
als blended learning en het plannen van onderwijs buiten de spits, leveren ervaringen op die van waarde
kunnen zijn voor de langere termijn. Het Ministerie van OCW zal samen met het onderwijs
en vervoerders verkennen welke inzichten dit oplevert. Kansen die eventueel ontstaan
voor een meer structurele aanpak worden zorgvuldig afgewogen tegen de risico’s of
keerzijdes van de maatregelen. Denk hierbij aan de mogelijke effecten van online en
blended onderwijs op onder andere onderwijskwaliteit, werkdruk en het efficiënt benutten
van gebouwen. Ook is het belangrijk oog te hebben voor wat flexibele werktijden in
het hoger onderwijs vragen van onderwijsinstellingen als goede werkgever.
Verruiming openingstijden en spreiding van werktijden
Zoals eerder in de brief aangegeven worden er gesprekken gevoerd met werkgevers over
meer flexibele werktijden. Het uitgangspunt in deze gesprekken is dat er zoveel mogelijk
buiten de spits gereisd wordt. Daarbij geldt nog steeds als uitgangspunt dat er indien
mogelijk wordt thuisgewerkt. Vooralsnog wordt er nog niet ingezet op een verruiming
van openingstijden. Zowel de denktank als de planbureaus geven aan dat een verruiming
van de openingstijden van winkels en voorzieningen slechts beperkt effect heeft op
het terugdringen van de mobiliteit. Een meer gelijkmatige spreiding van arbeidstijden
heeft volgens beide adviesgroepen effect, maar kent ook negatieve kanten. Zo kan werk
buiten kantoortijden een nadelig effect hebben op de kwaliteit van leven, met name
voor groepen die weinig zeggenschap hebben over hun werktijden.
Goederenvervoer
De adviezen van de denktank en de planbureaus richten zich met name op het personenvervoer.
Hierbij wordt wel opgemerkt dat het goederenvervoer specifiek aangaande de stedelijke
distributie en logistiek onlosmakelijk verbonden zijn met het wegverkeer. Tevens vormt
het goederenvervoer een belangrijke pijler voor de Nederlandse economie. IenW blijft
met de sector inzetten op de modal shift van weg naar spoor, binnenvaart en shortsea om de overbelaste onderdelen van het wegennetwerk – rond en tussen de steden – maximaal
te ontlasten en tegelijk het transportsysteem efficiënter en duurzamer in te richten.
Daarbij is nadrukkelijk aandacht voor de locaties waar de grote vervangings- en renovatieopgave
de komende jaren zal plaatsvinden. Om deze verschuiving van de weg naar andere modaliteiten
versneld te realiseren zet IenW zich met de sector in voor digitalisering van het
transport. Daardoor wordt het mogelijk voor bedrijven en overheden om data over vervoerstromen
en vervoermiddelen met elkaar te delen zodat het transport efficiënter, met hogere
beladingsgraden en met betere logistieke planning over de verschillende modaliteiten,
ingericht kan worden. Ter uitwerking van de afspraken uit het Klimaatakkoord zet IenW
zich in voor duurzame en efficiënte stadslogistiek en de invoering van middelgrote
zero-emissiezones voor stadslogistiek in 30 tot 40 steden vanaf 2025. Daarbij is het
van belang dat logistieke hubs optimaal gebruikt worden. Om deze acties te realiseren
is IenW doorlopend in gesprek met onder andere de logistieke Alliantie, topsector
logistiek en decentrale overheden.
Fietsbeleid
De denktank en de planbureaus pleiten voor het positioneren van de fiets als alternatief
voor de auto en het OV. Dit advies ondersteunt het bestaande beleid, waarin wordt
ingezet op het stimuleren van fietsgebruik. De afgelopen jaren heeft IenW samen met
de decentrale overheden ingezet op het stimuleren van fietsgebruik en een impuls gegeven
aan betere fietsinfrastructuur en meer stallingsplaatsen bij de stations. Ik heb uw
Kamer op 30 juni jl. geïnformeerd over de laatste stand van zaken.12 De huidige coronacrisis heeft het belang van de fiets als alternatief voor auto en
OV nog sterker benadrukt. Een belangrijk aandachtspunt in het fietsbeleid het waarborgen
van de (verkeers-)veiligheid. In het licht van de huidige coronacrisis betekent dit
ook dat de minimale afstand van anderhalve meter op de fietspaden geborgd blijft.
Om te kunnen ingrijpen in situaties waar mogelijk knelpunten ontstaan ten aanzien
van de anderhalvemetermaatregelen heeft IenW samen met de VNG, het IPO en de vervoerregio’s
een protocol stedelijke mobiliteit opgesteld, dat een scala aan maatregelen biedt
om onder andere drukke fietspaden te voorkomen. In de bijbehorende communicatie-uitingen
ligt de nadruk op «korte afstanden te voet en als dat niet kan pakken we de fiets».
Informatievoorziening en innovatie
De denktank onderstreept het belang van technologische ontwikkeling en innovatie om
mobiliteitsvraag en -aanbod goed op elkaar aan te laten sluiten. Binnen IenW lopen
verschillende trajecten om vraag en aanbod beter op elkaar te laten aansluiten. Zo
wordt er met de deelmobiliteitsbranche gewerkt aan plannen om nabij OV-knooppunten
en P&R’s, (tijdelijke) hubs te plaatsen voor (elektrische) fietsen en deelscooters.
Aanvullend bieden drukte-indicatoren mogelijk uitkomst in het beter spreiden van reizigersstromen
in het OV, de mogelijkheden hiervan worden op dit moment verkend. Een drukte-indicator
past binnen het advies van de denktank om burgers real-time te informeren en zo hun zelfsturend vermogen te bevorderen. Inzicht in drukte in
het OV helpt om reizigers meer vertrouwen in het OV te geven en stelt ze in staat
hun reis beter te plannen. Reserveringsapps, genoemd in de adviezen van zowel de denktank
als de planbureaus, bieden met name perspectief voor de langere termijn.
Aanvullend wordt bekeken of vervoerstromen binnen, maar ook tussen modaliteiten beter
gespreid kunnen worden. In afstemming met Mobility as a Service (MaaS) dienstverleners en vervoerders wordt momenteel gewerkt aan maatregelen die
bijdragen aan dit doel en zodoende onderdeel uit kunnen gaan maken van het bestaande
MaaS-programma.
Tot slot
Het mag duidelijk zijn dat er in de huidige situatie veel wordt gevraagd van bedrijven,
onderwijsinstellingen en mobiliteitspartners. De coronacrisis vraagt veel flexibiliteit
van betrokken partijen. Maar deze flexibiliteit heeft twee kanten; om op een veilige
en toekomstbestendige manier in te spelen op de huidige crisis is het van belang dat
organisaties de ruimte krijgen om met goede oplossingen te komen. Hierbij wordt een
beroep gedaan op het gezonde verstand van iedereen. Het kabinet blijft dan ook in
gesprek met betrokken partijen om de komende periode gezamenlijk invulling te geven
aan het beleid.
Binnen het kabinet is veel waardering voor het harde werk van de denktank en de planbureaus
en de korte termijn waarop zij hun adviezen hebben kunnen publiceren. De inzichten
uit de adviezen vormen een belangrijke basis voor het vormgeven van een veilige, veerkrachtige
en bereikbare samenleving.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat