Brief regering : Voortgang maatregelen interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 1019 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN DE STAATSSECRETARIS
VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juli 2020
Op 4 oktober 2019 is de beleidsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO) naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt (JmAA) aan uw Kamer aangeboden.
In het debat van 31 oktober over voortijdig schoolverlaten en het IBO (Kamerstuk 26 695, nr. 125) heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap toegezegd om in het voorjaar
van 2020 de Kamer te informeren over de voortgang op de aangekondigde maatregelen.
Met deze brief geeft het kabinet invulling aan die toezegging.
Het overgrote deel van de Nederlandse jongeren treedt toe tot de arbeidsmarkt na het
volgen van onderwijs. Aan de andere kant zijn er ongeveer 300.000 jongvolwassenen
tussen de 16–27 jaar met een afstand tot de arbeidsmarkt. Deze jongeren ervaren knelpunten
op weg naar school of werk en zitten soms tussen veel hulpinstanties in. Dat kan beter.
Het kabinet heeft dan ook in de brief van oktober 2019 de ambitie uitgesproken dat
jongvolwassenen zoveel mogelijk naar school gaan om een diploma (minimaal startkwalificatie)
te behalen, of als dat ook na een stevige inzet (nog) niet lukt, aan het werk gaan,
een traject volgen met een combinatie van leren en werken, dan wel zorg of dagbesteding
ontvangen. Het kabinet heeft daarom aangekondigd verdere stappen te zetten om jongvolwassenen
integraal te ondersteunen op hun weg naar (zoveel mogelijk) duurzame (economische)
zelfstandigheid.
De huidige coronacrisis heeft de noodzaak om in te zetten op de doelgroep versterkt.
Onderwijs en gemeenten doen er alles aan om te zorgen dat jongeren niet tussen wal
en schip vallen. In de eerste maand van de crisis waren bijvoorbeeld 7.300 jongeren
in voortgezet onderwijs en mbo niet in beeld bij de scholen, ondertussen is dat teruggelopen
naar 3.625.1 Het lukt dus steeds beter om jongeren te bereiken, maar er is een (mogelijk nieuwe)
groep die het risico loopt op achterstanden. Ook de werkloosheid is gestegen. Volgens
het CBS hebben sinds het uitbreken van de crisis ruim 200 duizend minder mensen betaald
werk, waarvan 140 duizend jongeren tussen de 15 en 25 jaar.2 Het CPB voorspelt in de basisraming van juni dat de werkloosheid in ieder geval tot
en met 2021 nog oploopt3.
Vanuit gemeenten en maatschappelijke partners wordt op verschillende manieren gewezen
op de urgentie om in te zetten op kwetsbare groepen, in het bijzonder jongeren. Bijvoorbeeld
in een recent manifest van 15 burgemeesters4 en het rapport van een VNG-werkgroep onder leiding van Femke Halsema.5 Het kabinet is met gemeenten in overleg over de terreinen waarop actiegerichte versnelling
nodig is om te voorkomen dat groepen in een kwetsbare positie tussen wal en schip
belanden.
Om de gevolgen van de crisis te verzachten kondigde het kabinet halverwege mei 2020
al aan om bijna € 500 miljoen extra te investeren in het onderwijs. Onderdeel van
dat pakket is onder andere het compenseren van studievertraging, het inlopen van onderwijsachterstanden
en het zorgen voor voldoende stages en leerbanen. Dit is in het bijzonder van belang
voor de jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. Aan Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) is gevraagd een actieplan voor stages en leerbanen
op te stellen en zorg te dragen voor voldoende plekken voor de meest kwetsbare jongeren
in praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs, vmbo en mbo.6 Het kabinet is in het bijzonder in gesprek met partners over de inzet op het bij-
en om scholen van kwetsbare schoolverlaters (leidend tot een mbo-diploma, mbo-certificaat
of praktijkverklaring) om hun directe en duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt
te verbeteren. Het gaat dan om jongeren die nu (nog) niet in staat zijn een startkwalificatie
te behalen door een beperking afkomstig uit het pro en vso of door voortijdige schooluitval
als ook om jongeren met een mbo-diploma in een opleidingsrichting met weinig arbeidsmarktkansen.
Parallel aan deze inzet, die vooral is gericht op de korte en middellange termijneffecten
van de crisis, werkt het kabinet onverwijld aan het oplossen van de fundamentele knelpunten
die in (de kabinetsreactie op) het IBO JmAA zijn genoemd. Het kabinet wil op verschillende
manieren inzetten op het versterken van de integrale ondersteuning van jongeren met
afstand tot de arbeidsmarkt, het in beeld hebben en houden van jongeren en het duurzaam
naar werk begeleiden. In de kabinetsreactie op het IBO JmAA zijn hiervoor 14 maatregelen
benoemd. Hieronder staan op hoofdlijnen de belangrijkste voorstellen en wordt ingegaan
op enkele moties en toezeggingen. In de verdiepende bijlage bij deze brief wordt hierop
vervolgens nader ingegaan.7 Bij deze brief worden ook enkele onderzoeken en rapporten aangeboden8.
Veel van de problematiek waarmee jongeren van 16 tot 27 jaar te maken hebben begint
niet pas bij 16 jaar. Het kabinet blijft dan ook, zoals aangegeven in de reactie op
het IBO JmAA, samen met alle betrokken partners onverminderd inzetten op vroegsignalering
en preventie, om zoveel mogelijk te voorkomen dat jongeren later in hun leven vastlopen.
Belangrijk in dit verband is bijvoorbeeld de aanpak van schooluitval. Schooluitval
kan uiteindelijk leiden tot langdurig thuiszitten. Zoals eerder gecommuniceerd betreft
dit een maatschappelijk vraagstuk dat verder gaat dan de school en waarvoor in de
meeste gevallen helaas niet één eenvoudige oplossing is.9 Deze complexe problematiek vraagt dus om speciale oplossingen. In de laatste verzuimbrief
is aangegeven hoe het kabinet inzet op thuiszitters. Na de zomer wordt uw Kamer geïnformeerd
over het vervolg van de bredere thuiszittersaanpak en de ontwikkelingen van de afgelopen
periode. Dit hangt nauw samen met de reactie op de eindevaluatie van passend onderwijs.
Regie en monitoring van jongvolwassenen zonder startkwalificatie tot 27 jaar
Het kabinet wil zorgen dat gemeenten nog meer dan nu de regie kunnen gaan nemen om
jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt te helpen. Hierbij is gekeken naar de
mogelijkheid voor professionals om de nodige gegevens over meerdere leefgebieden met
elkaar te delen, in het bijzonder de domeinen onderwijs en werk. Vanzelfsprekend met
oog voor de privacy. Onderzoeksbureau Privacy Company is gevraagd om hierover advies
uit te brengen, dat is meegestuurd met deze brief. Het kabinet zal op basis van dit
advies nog deze kabinetsperiode stappen zetten die kunnen leiden tot een wetsvoorstel,
waarmee de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) kan beschikken over gegevens
van jongeren van 23 tot 27 jaar zonder startkwalificatie. Het doel daarvan is om vanuit
een integrale blik te bekijken welke ondersteuning het beste bij de jongere past.
Daarvoor zal het kabinet verkennen welke wetgeving nodig is.
Regieverantwoordelijkheid van gemeenten vraagt ook om het zoeken naar gezamenlijke
financieringsvormen waarin synergie tot stand kan komen. Het kabinet zet daarom in
op maatschappelijke kosten-baten-onderzoek, waarin inzicht wordt geboden in best practices
en mogelijk de ontwikkeling van mkba-tools. Tevens wordt een verkenning gedaan naar
bestaande goede praktijken en werkzame elementen van integrale ondersteuning (life
coaching) van jongeren tot 27 jaar. De twee onderzoeken gaan na de zomer van start
en de uitkomsten worden begin 2021 verwacht.
Jongvolwassenen mét een startkwalificatie in het mbo in beeld
Het kabinet wil verder onderzoeken in hoeverre het wenselijk en mogelijk is om jongeren
te monitoren mét een startkwalificatie die desondanks toch een afstand tot de arbeidsmarkt
hebben. Daarbij geldt dat een jongere met startkwalificatie in beginsel gekwalificeerd
is om als zelfstandig beroepsbeoefenaar aan het werk te gaan. Het merendeel van de
afgestudeerden komt gewoon aan het werk. Daarom is monitoring vanuit privacyoverwegingen
alleen te rechtvaardigen als er objectieve criteria voor de kwetsbaarheid zijn te
formuleren, die aangeven waarom dit noodzakelijk, proportioneel en doelmatig is. Het
kabinet zal de Kamer dit najaar informeren over de voortgang op dit vlak.
Meer maatwerk op mbo-niveau 2
Het kabinet zet ook in op maatwerk in verschillende mbo-niveaus, in het bijzonder
op niveau 2. Een advies daarover van SBB is meegestuurd met deze brief. Gezien de
toenemende krapte aan leerbanen als gevolg van de coronacrisis zal het beter mogelijk
gemaakt worden om opleidingen aan te bieden die beginnen in de bol en eindigen in
de bbl. Voor jongeren die meer tijd nodig hebben om zich te oriënteren zal SBB eind
dit jaar adviseren of het haalbaar en wenselijk is een nieuw sectordoorsnijdend dossier
Dienstverlenende beroepen voor te stellen. In dat geval kunnen studenten starten met
een op verwantschap gebaseerd basisdeel en uitstromen naar bestaande dienstverlenende
kwalificaties op niveau 2. Dat is positief. Een breed dossier met specifieke uitstroomkwalificaties
biedt veel kansen. Daarnaast wordt de mogelijkheid verkend om de bekostiging zo aan
te passen dat het voor scholen makkelijker wordt om in de eerste fase van de opleiding
gemeenschappelijke onderdelen van verschillende opleidingen te programmeren in de
volle breedte van de sectorale context en te werken aan beroepenoriëntatie.
Vervolgaanpak voortijdig schoolverlaten
Het kabinet zet ook volop in op het voorkomen van voortijdige schooluitval. Scholen
en gemeenten starten na de zomer met het nieuwe vierjarige regionaal programma voortijdig
schoolverlaten. Om scholen en gemeenten te helpen bij het opstellen van de regionale
plannen en daarbij ook aandacht te kunnen besteden aan ouderbetrokkenheid, heeft het
expertisepunt LOB een handreiking ontwikkeld. Daarmee wordt uitvoering gegevens aan
de gewijzigde motie van het lid Smals c.s.10 Bij de uitvoering van de regionale vsv-plannen zal ook het gesprek worden gevoerd
over de oorzaken van vsv. De conclusies van onderzoek van het CBS naar mogelijke oorzaken
van de stijging van het aantal voortijdig schoolverlaters zijn meegestuurd met deze
brief.11 In het gesprek met de regio wordt ook de vinger aan de pols gehouden ten aanzien
van de effecten van de huidige crisis. Ter uitvoering van de motie van het lid El
Yassini c.s.12 is samen met gemeenten onderzocht of de indeling van de RMC- en arbeidsmarktregio's
tot knelpunten kunnen leiden. Het kabinet ziet op basis van onderzoek van KBA en advies
van Ingrado en VNG, dat met deze brief is meegestuurd, geen aanleiding om de huidige
indeling integraal te herzien.
Wetsvoorstel verlengde kwalificatieplicht
Tegelijk met deze voortgangsbrief wordt het wetsvoorstel ter verlenging van de kwalificatieplicht
tot 21 jaar, dat reeds is aangekondigd in de kabinetsreactie op het IBO, opengesteld
voor internetconsultatie. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden
Kuik en Smals waarin de regering wordt verzocht het wetsvoorstel dit voorjaar aan
de Kamer aan te bieden.13 De formele indiening van het wetsvoorstel bij uw Kamer is voorzien na ommekomst van
de Raad van State in het voorjaar van 2021.
Toezeggingen
In de verdiepende bijlage bij deze brief wordt nog ingegaan op de stand van zaken
met betrekking tot twee toezeggingen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Voor het einde van 2020 zal uw Kamer de resultaten ontvangen van het eerder toegezegde
overleg met de VNG over reiskosten van studenten in het voortgezet algemeen volwassenonderwijs
(vavo) en de eventuele belemmering daarvan voor onderwijsdeelname14. Daarnaast zal worden ingegaan op de toezegging om te onderzoeken wat de achterliggende
redenen zijn voor verschillen in stagevergoedingen tussen sectoren.15 Voor het einde van 2020 zal uw Kamer geïnformeerd worden over het overleg dat met
de sociale partners en het onderwijs gevoerd zal worden over de uitkomsten van dat
onderzoek. In de bijlage vindt u voor deze twee toezeggingen de huidige stand van
zaken. Met deze brief wordt ook invulling gegeven aan het verzoek van uw Kamer16 om te reageren op de reactie van Ingrado op de Kamerbrief van 4 maart over voortijdig
schoolverlaten.17 In deze brief wordt namelijk in gegaan op belangrijke thema’s die Ingrado in de reactie
aanstipt, zoals het belang van het voorkomen van uitval, een goede studiekeuze, terugkeer
naar onderwijs van uitgevallen jongeren, het integraal in beeld hebben van jongeren
tot 27 jaar en het creëren van nieuwe arrangementen voor maatwerk, waarbij persoonlijke
begeleiding en zorg een belangrijk rol speelt.
Tot slot
De in deze brief en de bijlage geschetste opgaven zijn taai en vereisen een transformatie
die deels effect zal sorteren over deze kabinetsperiode heen. Het is ook een transformatie
die inspanningen vraagt van alle betrokkenen: Rijk, medeoverheden en maatschappelijke
partners. Het kabinet is daarom doorlopend met deze partners in gesprek. De afgelopen
jaren is samen opgetrokken in het Programma Sociaal Domein18 en het netwerk 16-2719, waarin ervaringen en leerpunten zijn uitgewisseld. Daarmee wordt ook invulling gegeven
aan de motie van de leden Raemakers en Bruins20, waarin de regering wordt verzocht, om samen met gemeenten de noodzaak van begeleiding
van jongeren naar werk of een opleiding op de agenda te zetten, best practices te
verzamelen en onderlinge uitwisseling van best practices tussen gemeenten verder te
bevorderen. De partners kennen de richting in deze voortgangsbrief en het kabinet
blijft met hen in gesprek over de implementatie die het beste gaat werken in de praktijk.
Samen blijven we werken aan het versterken van de positie van jongeren met en afstand
tot de arbeidsmarkt.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark
Verdiepende beschrijving van de voortgang op de maatregelen die zijn aangekondigd
in de kabinetsreactie op het interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren met
een afstand tot de arbeidsmarkt van 4 oktober 2019
Bijlage bij brief «Voortgang maatregelen interdepartementaal beleidsonderzoek naar
jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt»
Het versterken van regie en het integraal in beeld krijgen van jongvolwassenen
Het kabinet zet op een aantal manieren in op zowel het versterken van regie als het
beter in beeld brengen en houden van jongeren. Beide ambities hangen nauw met elkaar
samen en kunnen niet los van elkaar worden gezien. Om goede regie te kunnen voeren
is het nodig dat je weet op wie je je moet richten.
In de kabinetsreactie is aangekondigd dat er verder gebouwd zal worden aan een integrale
en sluitende aanpak, waarin alle spelers in de keten (nog meer) hun verantwoordelijkheid
nemen voor het aanbieden van een integraal aanbod voor jongeren in een kwetsbare positie
en het nog beter gaan samenwerken. Het kabinet kondigde aan dit te doen door het expliciteren
van een regierol bij gemeenten, waarmee wordt verduidelijkt dat er één regieverantwoordelijke
is voor een goed gecoördineerde ondersteuning aan jongeren, onafgebroken tussen 16
en 27 jaar.
Aansluiting bij Wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek sociaal domein
In de kabinetsreactie op het IBO JmAA is de samenhang benoemd met het rijksbrede traject
Uitwisseling Persoonsgegevens en Privacy. Dit traject werkt aan een wetsvoorstel voor
het versterken van de integrale en gecoördineerde aanpak van meervoudige problematiek
in het sociaal domein, dat ook op hoofdlijnen is beschreven in de brief van 27 september
2019 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over gegevensuitwisseling
en privacy bij meervoudige problematiek.21 De internetconsultatie voor dit Wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek sociaal
domein (Wams) is ondertussen afgerond en het wetsvoorstel zal naar verwachting dit
najaar aan de Raad van State worden aangeboden.
Het wetsvoorstel heeft als doel burgers die al in beeld zijn (deze komt zelf met een
hulpvraag bij het college of er loopt al een hulpverleningstraject of interventie)
maatwerk te kunnen bieden door betere integrale ondersteuning.
Het wetsvoorstel wil daarvoor een duidelijke taak regelen voor gemeenten om in concrete
gevallen te komen tot een integrale en gecoördineerde aanpak en wil meer duidelijkheid
geven over het verwerken van persoonsgegevens tussen betrokken instanties. Wams biedt
geen regeling voor vroegsignalering door middel van het koppelen van gegevensbestanden
(data-analyse) om bijvoorbeeld huishoudens die mogelijk kampen met meervoudige problematiek
in beeld te brengen.
Het wetsvoorstel bevat een expliciete taak voor het College van burgemeester en Wethouders
om een onderzoek in te stellen en zorg te dragen voor coördinatie bij concrete gevallen
van (ernstige) meervoudige problematiek. Hierbij moet in ieder geval sprake zijn van
problematiek op leefgebieden in het sociaal domein waarvoor de gemeente een wettelijke
verantwoordelijkheid heeft in de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,
Participatiewet en Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en kan zich uitstrekken tot
problematiek op aanpalende domeinen. De opdracht aan het college om zorg te dragen
voor coördinatie indien noodzakelijk, biedt een grondslag om persoonsgegevens uit
te wisselen, binnen gemeenten en met partijen die werkzaam zijn op aanpalende domeinen
buiten de gemeente, die nodig zijn om aan inwoners een betere integrale ondersteuning
te kunnen bieden, zoals reeds was voorzien met de decentralisaties in het sociaal
domein. Bij de toepassing van de wet geldt uiteraard dat gegevens alleen worden gedeeld
indien dit noodzakelijk en proportioneel is voor de uitoefening van de taak, in lijn
met de kaders van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Het onderwijsdomein is in het wetsvoorstel benoemd als een van de aanpalende domeinen
(net als bijvoorbeeld de domeinen zorg, justitie- en veiligheid, wonen). Daardoor
kan de samenwerking tussen de gemeente en het onderwijs verbeteren. Het onderwijs
kan een jongere reeds doorgeleiden naar de gemeente voor mogelijke ondersteuning uit
het sociaal domein. Bij ernstige meervoudige problematiek kan het onderwijs de gemeente
gaan verzoeken om onderzoek te doen ten behoeve van een integrale en gecoördineerde
aanpak. Omgekeerd kan de gemeente het onderwijs betrekken bij het ondersteunen van
kwetsbare jongeren met multiproblematiek, bijvoorbeeld ter voorkoming van voortijdige
schooluitval. Wanneer er in het kader van multiproblematiek een aanpak nodig is met
daarin een rol van het onderwijsveld, dan kunnen gegevens die noodzakelijk zijn om
de casus goed op te pakken worden uitgewisseld tussen onderwijs en gemeente.
Vanwege de regionale meld- en coördinatiefunctie in het kader van voortijdig schoolverlaten
en de aanpak van jongeren in een kwetsbare positie, kan het RMC ook een van de partners
zijn. De inzet van de RMC-functie verschilt in de praktijk tussen gemeenten. Wams
biedt wel de mogelijkheid om het RMC te betrekken ingeval van multiproblematiek waarbij
er ook een relatie is met onderwijs. Vanuit het wetsvoorstel Wams wordt geen specifieke
monitoringstaak bij RMC belegd en wordt de huidige RMC-taak niet uitgebreid, zoals
het voorstel in het IBO was. Daarom heeft het kabinet bekeken wat er mogelijk is om,
binnen de kaders van de privacywetgeving, jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt
aan de vóórkant beter in beeld te brengen middels monitoring. Daarop wordt hieronder
verder ingegaan.
Regie en monitoring van jongvolwassenen zonder startkwalificatie tot 27 jaar
Voor jongeren zonder startkwalificatie geldt in de huidige situatie zoals in het IBO
JmAA is beschreven, dat de doelgroep op twee verschillende plekken in beeld is middels
monitoring. De leeftijdscategorie 16 tot 23 jaar is in beeld bij RMC. Op dit moment
heeft RMC geen taken ten aanzien van het tweede deel, de categorie jongeren van 23
tot 27 jaar, en mag dan ook niet beschikken over hun gegevens. Deze jongeren kunnen
wel in beeld zijn bij de dienst Werk en Inkomen van een gemeente (WenI) middels de
optionele tool Jongeren in Beeld (JIB). Het gaat daarbij voor zowel de monitoring
door RMC als WenI over een vergelijkbaar type gegevens: informatie over startkwalificatie,
inschrijving in het onderwijs, werk, inkomen en uitkering.22 Het einddoel van het gebruik van deze gegevens is hetzelfde: jongeren op weg helpen
naar een zo (economisch) zelfstandig mogelijk bestaan.23 Het vertrekpunt is dat gemeenten in staat worden gesteld om de integrale dienstverlening
aan jongeren zo goed mogelijk vorm te geven. Op dit moment is een makelaarsrol voor
de doelgroep van jongeren van 16 tot 27 jaar zonder startkwalificatie noch belegd
bij RMC noch bij WenI. Dat draagt niet bij aan een integrale aanpak.
Privacy Company heeft onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de jongeren zonder
startkwalificatie op een meer integrale manier te gaan monitoren, met als doel om
vanuit een integrale blik te bekijken welke ondersteuning het beste bij de jongere
past. De uitkomsten van dit onderzoek zijn meegestuurd met deze voortgangsbrief. Daarbij
is telkens getoetst of beleidsopties voldoen aan de AVG, waarin een wettelijke basis
alleen kan worden gerechtvaardigd als die voldoet aan bepaalde beginselen.24
Uit het onderzoek blijkt dat er onder voorwaarden mogelijkheden zijn om de jongeren
zonder startkwalificatie op één punt integraal in beeld te brengen. Dit zou kunnen
betekenen dat de reeds bestaande tools worden uitgebreid door hiertussen een verbinding
aan te brengen, of dat de huidige tools worden samengevoegd tot één gemeenschappelijke
tool. Het zorgvuldig vaststellen welke gegevens precies noodzakelijk zijn voor de
beoogde doeleinden is daarbij essentieel. Zoals aangegeven vereist de AVG dat alleen
noodzakelijke persoonsgegevens worden verwerkt. Het kabinet wil samen met alle betrokken
partners gaan werken aan de eenduidige inrichting van een dergelijk overzicht voor
de hele doelgroep zonder startkwalificatie.
Voor het kunnen beschikken over gegevens van jongeren van 23 tot 27 jaar door RMC
zullen de mogelijkheden wettelijk verruimd moeten worden. Daarvoor zal het kabinet
verkennen welke wetgeving nodig is, zodat de bredere doelgroep bij RMC in beeld komt.
Daarbij is het kunnen beschikken over gegevens nooit een doel op zich, maar moet noodzakelijk
zijn en passen bij de rol van RMC. Het kabinet wil kijken naar het uitbreiden van
de mogelijkheid voor RMC om voor deze doelgroep eenzelfde coördinerende rol te vervullen
als zij nu reeds heeft voor de doelgroep tot 23 jaar. RMC kent de jongeren tot 23 jaar
al goed en zou deze jongeren met uitbreiding naar 27 jaar een langere tijd kunnen
blijven volgen, kunnen zorgen voor triage, kunnen makelen en schakelen naar partners
in het sociaal domein en een warme overdacht kunnen organiseren. Privacy Company heeft
de mogelijkheid genoemd om een «kan-bepaling» op te nemen voor de bredere doelgroep,
die RMC de mogelijkheid geeft om de makelaarsrol te vervullen, maar die ook ruimte
laat om op lokaal niveau de coördinatie voor de doelgroep te organiseren die men zelf
het meest passend vindt. De gemeente blijft voor de doelgroep 16–27 sowieso regieverantwoordelijk
voor het bieden van de ondersteuning op grond van bestaande wettelijke taken.
Het kabinet zal zijn partners nauw betrekken bij de uitwerking. Het is nodig om een
gedeeld beeld te ontwikkelen over de gemeenschappelijke doelstellingen, de aansluiting
van de verantwoordelijkheden van RMC en WenI, de inhoud van de makelaarsrol en de
ruimte die nodig is om recht te kunnen doen aan de specifieke situatie in de regio.
Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de praktische inrichting van een gemeenschappelijke
tool en de effecten op de betrokken spelers, zodat de samenwerking goed vorm kan krijgen
en de uitvoeringspraktijk zo efficiënt mogelijk kan worden ingericht en er ook synergievoordelen
kunnen ontstaan waarvan zij kunnen profiteren. De inzet is om nog deze kabinetsperiode
stappen te zetten die kunnen leiden tot een wetsvoorstel dat in de volgende kabinetsperiode
aan de Raad van State kan worden aangeboden.
Jongvolwassenen mét een startkwalificatie in het mbo in beeld
De groep van jongeren met (risico op) afstand tot de arbeidsmarkt is breder dan alleen
de groep van jongeren zonder startkwalificatie. Het CPB schat in het IBO JmAA de omvang
van de groep niet-economisch zelfstandige jongeren op ongeveer 300.000. Dat kunnen
ook jongeren zijn mét een startkwalificatie.
Een jongere is met een startkwalificatie in beginsel gekwalificeerd om als zelfstandig
beroepsbeoefenaar aan het werk te gaan. Het merendeel van de afgestudeerden komt gewoon
aan het werk. In sommige sectoren, vooral op niveau mbo-2, is de werkgelegenheid echter
sterk afgenomen. De SER heeft eerder advies gegeven over de waarde van een startkwalificatie.25 De SER adviseerde dat een generieke aanpassing van het startkwalificatieniveau niet
voor de hand ligt, omdat er nog voldoende sectoren zijn waarin mbo-2 gediplomeerden
zeer gewild zijn. Deze studenten moeten vooral worden bewogen om voor opleidingen
te kiezen met een beter arbeidsmarktperspectief. Dat is ook onderdeel van het SBB-advies
voor mbo-2, waarop verder in deze brief zal worden ingegaan.
Het kabinet vindt het ook van belang dat er wordt geëxperimenteerd met de begeleiding
van mbo-studenten in een kwetsbare positie die klaar zijn met studeren en hun eerste
stappen zetten op de arbeidsmarkt. Deze jongeren kunnen kwetsbaar zijn vanwege een
verminderd arbeidsmarktperspectief, maar ook vanwege meervoudige problematiek die
een goede start op de arbeidsmarkt moeilijk maakt. De oorzaken voor het hebben van
een afstand tot de arbeidsmarkt kunnen van een andere aard zijn dan het al dan niet
hebben van een startkwalificatie. Het kabinet zet in op de uitvoering van de gewijzigde
motie van de leden Kwint en Özdil26, waarbij in de regio pilots worden gehouden met de begeleiding van mbo-studenten
bij hun start op de arbeidsmarkt. Dit kan gelden voor alle mbo-studenten in een kwetsbare
positie, waarbij de focus ligt op jongeren met een diploma op het niveau van de entreeopleiding
en mbo-2. Het doel van de pilot is om relevante lessen over preventieve begeleiding
in de school en nazorg na diplomering te leren. Daarbij hoort ook het in beeld houden
van studenten die dit nodig hebben. De planning is dat de pilot komende tijd aandacht
besteedt aan het begeleiden van studenten, het actief uitwisselen van goede voorbeelden
en aan het ophalen van feedback van studenten, scholen, en werkgevers. Afronding van
de eindrapportage staat gepland voor eind 2020. Het eventueel wettelijk vastleggen
van een nazorgverplichting blijft – zoals ook vorig jaar vermeld in de kabinetsreactie
op het IBO – voor een volgend kabinet.
Een andere manier voor jongeren met een startkwalificatie om in beeld te komen, is
wanneer zij bekend zijn in het sociaal domein (zoals hierboven beschreven). Daarbij
is niet het hebben van een startkwalificatie het vertrekpunt, maar de persoonlijke
problematiek van de jongeren. De oorzaken voor het hebben van een afstand tot de arbeidsmarkt
kunnen van een andere aard zijn dan het al dan niet hebben van een startkwalificatie.
Het kabinet gaat voorts onderzoeken in welke mate het wenselijk en mogelijk is om
– in lijn met het advies van Privacy Company – tot een meer gerichte en preventieve
monitoring te komen door RMC voor de jongeren met een startkwalificatie. Daarbij zal
ook vanzelfsprekend gekeken moeten worden naar de juridische (on)mogelijkheden. Actieve
monitoring kan nooit een doel op zichzelf zijn en is vanuit privacyoverwegingen alleen
te rechtvaardigen als er objectieve criteria zijn waarom dit noodzakelijk en proportioneel
is. Daarbij kan het wel/niet hebben van een baan, inkomen of uitkering een indicatie
zijn. Maar die indicatoren scheppen nog niet uit zichzelf een volledig objectief beeld.
Er zullen namelijk jongeren met een startkwalificatie zijn die van een afstandje bezien
misschien niet economisch zelfstandig lijken, omdat ze nergens in loondienst zijn
en geen inkomen hebben. Maar dit kan een goede reden hebben, bijvoorbeeld omdat de
jongere besloten heeft om niet te gaan werken in verband met (mantel)zorgtaken of
doelbewust bij zijn ouders thuis woont. Het kan ook zijn dat iemand die niet zichtbaar
in loondienst is, wel voldoende inkomen genereert als zelfstandig ondernemer.
Het kabinet wil samen met partners verder onderzoeken in hoeverre het mogelijk is
om een eenduidige, objectieve definitie van de kwetsbaarheid te vinden binnen deze
groep met een startkwalificatie, waarvoor draagvlak bestaat en die een actieve monitoring
door RMC zou kunnen rechtvaardigen. Het kabinet wil de Kamer dit najaar meenemen in
de voortgang op dit vlak.
Het kabinet acht verder – in lijn met het advies van Privacy Company – het preventieve
gebruik door RMC van overige risico-indicatoren die (ook volgens het CPB27) een indicatie voor kwetsbaarheid zouden kunnen zijn, zoals sociale omgeving, woonsituatie,
fysieke of psychische beperkingen of aanraking met politie of justitie, onwenselijk
vanuit juridisch oogpunt (noodzakelijkheid en proportionaliteit) én ethisch oogpunt
(stigmatiserend effect, profilering). Dat neemt niet weg dat afzonderlijke gevallen
wel via het sociaal domein in beeld kunnen komen.
Het versterken van kennis en professionalisering in de uitvoering
Om een effectieve aanpak voor de jongeren in de praktijk te kunnen realiseren, zal
samen met de partners worden verkend hoe de borging van privacy in de uitvoering versterkt
kan worden. Voordeel kan behaald worden met het helder uiteenzetten van de kaders
en de vertaalslag daarvan naar de praktijk. Daarmee kan worden veroorzaakt dat er
minder handelingsverlegenheid is onder professionals over wat er wel mag en wat niet
vanuit privacy-oogpunt («AVG-kramp»). Dat kan door middel van het opstellen van bijvoorbeeld
een handreiking, standaardconvenant, privacyprotocol en/of werkinstructie. Dit draagt
bij aan versterking van de kennis en professionalisering. Voor professionalisering
is ook het versterken van samenwerking in de regio en het leren van elkaar van belang.
Dit vraagt om een lange termijn aanpak. Aangezien er bij deze doelgroep vaak sprake
is van problematiek op meerdere domeinen zal waar relevant worden aangesloten bij
het traject Uitwisseling Persoonsgegevens en Privacy28, waarbij de betrokken departementen zich in overleg met andere partijen richten op
het ontwikkelen van gezamenlijke uitgangspunten, kennis en expertise ten aanzien van
gegevensuitwisseling in het sociaal domein en aanpalende domeinen bij meervoudige
problematiek.
We trekken samen op met alle betrokken partners: Rijk, medeoverheden en maatschappelijke
partners. Het kabinet blijft met hen in gesprek over de implementatie die het beste
gaat werken in de praktijk en stimuleert het uitwisselen van goede voorbeelden en
samenwerkingsafspraken over de domeinen heen. De afgelopen jaren is samen opgetrokken
in het Programma Sociaal Domein29 en het netwerk 16-2730, waarin ervaringen en leerpunten zijn uitgewisseld. Veel van die ervaringen komen
voort uit verschillende pilots die ook zijn benoemd in de kabinetsreactie op het IBO,
zoals pilots met begeleiding na het behalen van een mbo-diploma, praktijkleren en
simpel switchen, waarnaar ook op andere plaatsen in dit stuk wordt verwezen. Daarmee
wordt invulling gegeven aan de motie van de leden Raemakers en Bruins31, waarin de regering wordt verzocht, om samen met gemeenten de noodzaak van begeleiding
van jongeren naar werk of een opleiding op de agenda te zetten, best practices te
verzamelen en onderlinge uitwisseling van best practices tussen gemeenten verder te
bevorderen.
Onderzoek naar integrale ondersteuning en maatschappelijke kosten-baten
In de kabinetsreactie is omschreven dat regieverantwoordelijkheid van gemeenten ook
vraagt om het zoeken naar gezamenlijke financieringsvormen waarin synergie tot stand
kan komen. Het kabinet zet daarom in op onderzoek naar maatschappelijke kosten en
baten (MKBA-onderzoek) en waar mogelijk het ontwikkelen van tools. In het onderzoek
wordt, in aanvulling op eerder onderzoek, verder inzicht geboden in best practices.
Tevens moet aan het licht komen tegen welke belemmeringen partners aanlopen bij het
ontschot inzetten van middelen. Dit helpt partners om het gesprek met elkaar te voeren
over een integrale benadering. Daarbij worden ook de mogelijke synergievoordelen betrokken
van de monitoring van jongeren tot 27 jaar, zoals hierboven beschreven.
In het IBO JmAA wordt, evenals in het IBO Mensen met een LVB dat gelijktijdig is aangeboden32, geconstateerd dat het vroegtijdig signaleren van problemen van mensen (om erger
te voorkomen) belangrijk is en dat integrale begeleiding over de domeinen heen nog
ontoereikend is. Daarbij gaat het om de domeinen onderwijs en werk, maar ook over
bijvoorbeeld zorg, veiligheid en wonen. Beide IBO’s bevatten aanbevelingen gericht
op een langdurige lichtere vorm van ondersteuning (waakvlamondersteuning) voor mensen
met een LVB of lichte en intensieve ondersteuning (in het IBO «lifecoaching» genoemd)
voor jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. In de kabinetsreactie op het IBO
JmAA kondigt het kabinet dan ook een verkenning aan naar bestaande goede praktijken
en werkzame elementen van integrale ondersteuning van jongeren tot 27 jaar. Daarin
is ook beschreven dat bij de verkenning ook de lessen van de pilots Toekomstplan van
VWS worden betrokken, die in het kader van de uitwerking van het programma Zorg voor
de jeugd (actielijn 4) zijn uitgevoerd. In de Voortgangsbrief Simpel Switchen33 is aangekondigd dat deze verkenning wordt uitgebreid naar de brede doelgroep mensen
met een afstand tot de arbeidsmarkt, aangezien ook mensen ouder dan 27 jaar behoefte
kunnen hebben aan een ondersteunend aanspreekpunt. Op basis van de verkregen inzichten
kan de komende periode een scherper beeld worden verkregen van wat er nodig is om
de life coach en/of waakvlamfunctie zo doeltreffend en doelmatig mogelijk te organiseren.
Daarbij zal het niet gaan om een keuze voor één vorm van ondersteuning, maar om te
kijken wat er nodig is om integraliteit en ondersteuning op maat te kunnen realiseren.
Beide onderzoeken gaan na de zomer van start en de uitkomsten worden begin 2021 verwacht.
Indeling van RMC- en arbeidsmarktregio’s
Ingrado heeft naar aanleiding van de motie van het lid El Yassini c.s.34 onderzocht in hoeverre scholen en gemeenten knelpunten ervaren bij de indeling van
RMC- en arbeidsmarktregio’s. De RMC- en arbeidsmarktregio’s komen namelijk niet overal
in Nederland overeen en dit kan tot knelpunten leiden in het betrekken van de domeinen
arbeid en zorg en bij het regionaal bestuurlijk vsv overleg. Uit het onderzoek blijkt
dat het aantal regio’s dat knelpunten ervaart als gevolg van de RMC- en arbeidsmarktregio
indeling beperkt is. Er is dan ook geen aanleiding om de huidige indeling in RMC-
en arbeidsmarktregio’s integraal te herzien. De meeste RMC- en arbeidsmarktregio’s
zijn tevreden over de samenwerking binnen en tussen de regio’s. Met deze brief wordt
ook het advies van Ingrado en VNG meegestuurd dat zij op basis van het onderzoek hebben
uitgebracht.
Meer maatwerk in het middelbaar beroepsonderwijs
In de kabinetsreactie op het IBO is aangegeven dat sommige jongeren baat hebben bij
maatwerkoplossingen in het onderwijs. Daarin is ingegaan op het belang van maatwerk
in verschillende mbo-niveaus, in het bijzonder op niveau 2. De instroom in opleidingen
op niveau 2 is divers en vraagt veel maatwerk van scholen. SBB is daarom gevraagd
advies uit te brengen hoe dat maatwerk kan worden bespoedigd (zie «Adviesrapport niveau 2»
dat is meegezonden met deze brief).
De acties die nodig zijn om studenten tenminste een startkwalificatie te behalen verschillen
per doelgroep. Uit analyse van SBB blijkt namelijk dat ongeveer de helft van de vmbo-leerlingen
die overstapt naar het mbo een gemotiveerde keuze weet te maken. Deze studenten zijn
sterk vertegenwoordigd in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Huidige leerroutes
volstaan voor deze studenten. Voor hen zijn voldoende stages en leerbanen van belang.
Er is een groep studenten in de beroepsopleidende leerweg (bol) op niveau 2 die (sterk)
twijfelt over de te kiezen opleiding, het arbeidsmarktperspectief niet overziet en
daarom vanuit directe arbeidsmarktrelevantie bezien minder goede keuzes maakt. Deze
groep is met name vertegenwoordigd binnen de sociale, economische en administratieve
opleidingen. Binnen deze groep studenten zijn er zowel jongeren voor wie een opleiding
op niveau 2 het hoogst haalbare is, maar ook jongeren die een diploma op niveau 2
beschouwen als een stap op weg naar diploma op een hoger niveau in het mbo of zelfs
het hbo. Voor deze groep is meer ruimte voor oriëntatie nodig. Tot slot zijn er ook
studenten met een zorgbehoefte. Voor hen is meer begeleiding noodzakelijk, zowel tijdens
het onderwijs als op de arbeidsmarkt.
Voor de studenten die graag leren in de praktijk en gemotiveerd een keuze maken voor
een opleiding in de bbl, worden op basis van het advies van SBB de volgende stappen
genomen:
• Studeren in de bbl biedt over het algemeen goede kansen op een baan. SBB heeft een
actieplan stages en leerbanen opgesteld. Dit actieplan heeft tot doel ervoor te zorgen
dat voor alle studenten in het mbo een stage of leerwerkbaan beschikbaar is.35 Het kabinet heeft 30 miljoen euro extra uitgetrokken om bedrijven in conjunctuur-
en contactgevoelige sectoren te stimuleren meer stages en leerbanen aan te bieden.36
• Gezien de toenemende krapte aan leerbanen als gevolg van de coronacrisis zal het beter
mogelijk worden om opleidingen aan te bieden die beginnen in de bol en eindigen in
de bbl. Werven voor een opleiding in een gecombineerde leerweg mag zolang duidelijk
blijkt voor welke doelgroep deze opleiding is. Het is van belang dat de school duidelijk
maakt welke toelatingscriteria de school hiervoor hanteert, hoe de school deze beoordeelt
en op welk moment de overstap van de bol naar de bbl plaatsvindt. Deze zomer zal KBA
een tussenevaluatie uitbrengen van het experiment met de gecombineerde leerweg.37
Voor jongeren die meer tijd nodig hebben om zich te oriënteren worden op basis van
het advies van SBB de volgende stappen genomen:
• Eind dit jaar adviseert SBB of het haalbaar en wenselijk is een nieuw sectordoorsnijdend
dossier Dienstverlenende beroepen voor te stellen. In dat geval kunnen studenten starten
met een op verwantschap gebaseerd basisdeel en uitstromen naar bestaande dienstverlenende
kwalificaties op niveau 2. Dit is positief: een breed dossier met specifieke uitstroomkwalificaties
biedt veel kansen. Het kan studenten helpen een beter onderbouwde keuze voor een beroep
te maken. Met een brede gemeenschappelijke basis is het voor studenten makkelijker
om over te stappen, zonder opnieuw te hoeven beginnen. Wel is het belangrijk dat studenten
altijd opgeleid worden voor herkenbaar vakmanschap en een arbeidsmarktrelevant diploma.
• Daarnaast wordt de mogelijkheid verkend om de bekostiging zo aan te passen dat het
voor scholen makkelijker wordt om in de eerste fase van de opleiding gemeenschappelijke
onderdelen van verschillende opleidingen te programmeren in de volle breedte van de
sectorale context en te werken aan beroepenoriëntatie. Het huidige bekostigingsstelsel
beperkt hiertoe de mogelijkheid. Daarom wordt het voorstel van SBB om de prijsfactor
voor inschrijving op een domein te verhogen tot het niveau van een kwalificatie meegenomen
in de lopende verkenning naar een meer toekomstbestendige bekostiging van het mbo.
• SBB merkt terecht op dat voor alle jongeren, dus ook voor jongeren die meer behoefte
hebben aan oriëntatie, de drievoudige kwalificatie van het mbo van belang is en blijft.
Studenten dienen opgeleid te worden in een opleiding die na afloop voldoende kansen
op werk biedt en die ook voldoende voorbereid op deelname aan de samenleving en op
doorstroom naar het vervolgonderwijs. Zowel de beleidsregel macrodoelmatigheid, als
de werkwijze doelmatigheid van SBB bieden de mogelijkheid om meer aspecten te betrekken
dan alleen het aantal studenten dat werk vindt. In de beleidsreactie op de Wet macrodoelmatigheid
mbo is aangegeven dat nader gekeken wordt naar de signaleringswaarden in de beleidsregel
op basis waarvan de CMMBO beoordeelt. In afwachting daarvan en het mogelijke sectordoorsnijdende
kwalificatiedossier voor dienstverlenende beroepen, is met SBB afgesproken dat zij
bij een toepassing van hun werkwijze macrodoelmatigheid op niveau 2 de ruimte benutten
om alle aspecten uit de drievoudige kwalificatie te betrekken. Voor de korte termijn
ligt de focus voor SBB bij het onderzoek naar de mogelijkheden voor een sectordoorsnijdend
dossier voor dienstverlenende beroepen.
• Ook is het de bedoeling om oriëntatie via Kiesmbo.nl structureel beschikbaar te maken
voor leerlingen uit het voortgezet onderwijs én studenten uit het mbo.
Voor jongeren met meer behoefte aan ondersteuning en begeleiding worden op basis van
het advies van SBB de volgende stappen ondernomen:
• Voor studenten met een achterstand wordt het met remediërende keuzedelen mogelijk
om alsnog een startkwalificatie te behalen. Daarmee worden voor deze studenten de
kansen op succes in het vervolgonderwijs of op de arbeidsmarkt vergroot. Hiertoe zal
een aangepast toetsingskader en bijbehorende instructie worden vastgesteld.
• Met SBB wordt het belang van voldoende taalvaardigheid onderschreven. Het betreft
een basisvaardigheid die nodig is voor het kunnen volgen van de lessen, de uitoefening
van het beroep en voor deelname aan de samenleving. Daarom is het belangrijk dat in
de intake al duidelijk wordt of iemand extra ondersteuning nodig heeft op het gebied
van taal en op welke manier. Met name aan het begin van de opleiding kan er dan extra
aandacht aan worden besteed, om ervoor te zorgen dat de student zo snel mogelijk de
taalvaardigheid beheerst die nodig is voor het volgen van de lessen. Als gedurende
de opleiding blijkt dat een student langer de tijd nodig heeft voor het behalen van
het diploma, dan kan deze op individuele basis worden verlengd. Ook remediërende keuzedelen
op niveau 2 maken meer onderwijstijd voor taal mogelijk. De mogelijkheden hiervoor
worden onder de aandacht gebracht van de scholen.38
• Voor studenten in een kwetsbare positie is het van groot belang om in te zetten op
extra begeleiding. Het goed leren kennen van de student en de student de mogelijkheid
geven om regie te nemen op het eigen ontwikkeltraject, zijn voorwaardelijk. Een coach,
die naast school en stage met de student meedenkt op verschillende levensterreinen
en die helpt om zelfvertrouwen en beroepsidentiteit te laten groeien, is voor die
begeleiding van onschatbare waarde. SBB roept op om additionele middelen vrij te maken,
buiten de lump sum om, voor de begeleiding en coaching van deze groep studenten. In
de kabinetsreactie op het IBO-rapport Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt
is reeds aangegeven dat samen met de sector verkend zal worden hoe binnen de huidige
budgettaire kaders meer financiële ruimte gevonden kan worden voor die extra begeleiding.
• Voor studenten die zonder diploma het mbo verlaten, neemt het kabinet aanvullende
maatregelen om hun positie op de arbeidsmarkt te versterken. In deze bijlage komt
dit aan bod in de volgende paragraaf over duurzame inzetbaarheid na het verlaten van
het mbo.
Jongvolwassenen duurzaam aan het werk
Blijvende inzet op behalen van een startkwalificatie (vervolgaanpak vsv)
Na de zomer starten scholen en gemeenten met het nieuwe vierjarige regionaal programma
voortijdig schoolverlaten. In aanvulling op de huidige doelstelling voor het regionaal
programma van jaarlijks maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers in 2024 onderkent het kabinet
dat de route naar werk een alternatief is als het niet (in één keer) lukt om een startkwalificatie
te behalen. Om die reden zullen in de nieuwe regionale plannen streefcijfers worden
vastgesteld over:
• Terugdringen van het aantal vsv’ers;
• Verhoging van het percentage vsv’ers dat aan het werk gaat, en
• Verhoging van het percentage vsv’ers dat terugkeert naar school.
Jaarlijks wordt in beeld gebracht hoe ver de regio’s qua inzet zijn en zal de voortgang
met de regio worden besproken. Daarbij zal ook het gesprek worden gevoerd over de
oorzaken van vsv. Eerder is in de brief over voortijdig schoolverlaten van 4 maart39 al aangekondigd dat het CBS onderzoek zou doen naar mogelijke oorzaken van de stijging
van het aantal voortijdig schoolverlaters. CBS heeft onderzocht of een aantrekkende
arbeidsmarkt of multiproblematiek oorzaken zouden kunnen zijn van de stijging van
vsv. De conclusies van het onderzoek zijn meegestuurd met deze brief.40
Uit het onderzoek naar de aantrekkende arbeidsmarkt blijkt dat jongeren de afgelopen
jaren (vóór de coronacrisis) over het algemeen steeds beter aan het werk zijn gekomen.
Daarbij zijn de verschillen tussen jongeren met een diploma en jongeren zonder startkwalificatie
die na het verlaten van de school aan het werk gaan doorgaans klein. Daardoor kan
niet gezegd worden dat er door de aantrekkende economie een grote groep jongeren zonder
startkwalificatie «bewust» vroegtijdig zonder diploma van school is gegaan om te gaan
werken en dat «groenpluk» een oorzaak van vsv zou zijn.41 Ondertussen verslechtert de arbeidsmarkt weer door de crisis. Dit zou kunnen leiden
tot een terugkeer van jongeren naar het onderwijs om alsnog een startkwalificatie
te halen. Bij de uitvoering van de regionale vsv-plannen zal de vinger aan de pols
worden gehouden, onder andere door samen met de regio te kijken hoe het aantal zich
ontwikkelt van vsv’ers die een jaar later alsnog een startkwalificatie halen (een
van de indicatoren die hierboven genoemd zijn).
Ten aanzien van multiproblematiek maakt het CBS-onderzoek inzichtelijk dat het aantal
jongeren met multiproblematiek de afgelopen jaren vrijwel stabiel is gebleven. Dit
geldt zowel voor jongeren zonder startkwalificatie als voor de jongeren die een diploma
hebben weten te halen. Bij jongeren zonder startkwalificatie is het aandeel met multiproblematiek
ongeveer vier keer zo hoog als bij jongeren met startkwalificatie. Dit betekent dat
multiproblematiek wel een specifiek risico is op vsv.
Onlangs is ook de gewijzigde motie van het lid Smals c.s.42 aangenomen, waarbij de regering wordt verzocht om beleid te ontwikkelen om ouderbetrokkenheid
te stimuleren om zo voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Het expertisepunt LOB
heeft een handreiking ontwikkeld om scholen en gemeenten te helpen bij het opstellen
van de regionale plannen. Hierbij is ook aandacht besteed aan ouderbetrokkenheid.
Daarnaast is Ingrado gestart met een project om ouderbetrokkenheid te stimuleren in
het kader van preventie van verzuim. De rol van ouders is van groot belang bij het
terugdringen van verzuim. Om ouders te betrekken bij de verzuimaanpak gaat Ingrado
een toolbox ontwikkelen met materialen die leerplichtambtenaren, ouders en scholen
ondersteunen bij de preventie van verzuim. Zo wordt de leerplichtambtenaar gestimuleerd
om ouders mee te laten denken over verzuim en krijgen scholen handreikingen om in
gesprek te gaan met ouders over verzuim. De MBO Raad wordt ook betrokken bij dit project.
In de volgende brief over de aanpak vsv wordt uw Kamer verder geïnformeerd over dit
project.
Duurzame inzetbaarheid na verlaten mbo
• Voor jongeren tot 23 jaar die ondanks ondersteuning toch zonder het behalen van een
startkwalificatie, diploma of certificaat het onderwijs verlaten, introduceert het
kabinet de verplichting tot het verstrekken van een mbo-verklaring, die duidelijk
maakt welke onderdelen van de opleiding wel zijn behaald. In de kabinetsreactie is
aangegeven dat OCW met het onderwijs en bedrijfsleven met een pilot het testmodel
voor de mbo-verklaring onderzoekt. De pilot is ondertussen afgerond. Naar verwachting
wordt rond de zomer het model voor de mbo-verklaring definitief vastgesteld in een
regeling. Eerder is aan uw Kamer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Versterking
positie mbo-studenten aangegeven dat het gesprek met de mbo-sector over een werkbare
invoeringsdatum voor de mbo-verklaring loopt. Het voornemen is om de mbo-verklaring
per 1 augustus 2021 in werking te laten treden.
• Het is van belang om studenten die (al dan niet gediplomeerd) een mbo-instelling verlaten,
betrokken te houden bij leren en ontwikkelen. En dat de school nog een tijd blijft
meedenken over de vraag hoe een gediplomeerde zijn arbeidsmarktpositie verder kan
versterken en door doorleren te faciliteren. Aan SBB is gevraagd om, in het kader
van het actieplan stages en leerbanen, het aantal certificaten voor arbeidsmarktrelevante
onderdelen van beroepsopleidingen fors uit te breiden. Met deze extra inzet kunnen,
voor sectoren en branches waar op dit moment de vraag naar bij- en omscholing het
grootst is, versneld certificaten worden opgeleverd, die door mbo-instellingen te
benutten zijn voor bij- en omscholingstrajecten van werkenden en werkzoekenden. Deze
certificaattrajecten kunnen ook ingezet worden voor degenen die (al dan niet gediplomeerd)
een mbo-instelling al enige tijd hebben verlaten.
• Jongeren behouden hun recht op bekostigd mbo-onderwijs. Vanaf 2022 is het daarnaast
mogelijk om met het STAP-budget gefinancierd onderdelen van mbo-opleidingen, zoals
certificaten, te volgen. Dit past ook goed bij het belang van een leven lang ontwikkelen
en het faciliteren van een leercultuur bij werkgevers en werknemers.
• In de kabinetsreactie is aangegeven dat er ook pilots praktijkleren met een praktijkverklaring
in het mbo plaatsvinden voor werkzoekenden en werkenden die nog geen startkwalificatie
hebben en waarvoor het behalen van een volledig mbo-diploma (incl. entreeopleiding)
of een mbo-certificaat (vooralsnog) een brug te ver is. In deze pilots verkennen we
of deze praktijkleerroute op maat de overgang naar werk kan versoepelen en de kans
op duurzaam werk kan vergroten.
IBO JmAA in relatie tot andere onderwerpen
Wetsvoorstel verlengde kwalificatieplicht
In het regeerakkoord wordt aangekondigd dat er pilots worden gestart met een verlengde
kwalificatieplicht tot 21 jaar. In de kabinetsreactie op het IBO heeft het kabinet
aangekondigd een wetsvoorstel voor te bereiden en in te dienen om de kwalificatieplicht
te verlengen. In de motie van de leden Kuik en Smals is de regering verzocht om het
wetsvoorstel dit voorjaar aan de Kamer aan te bieden.43 Het kabinet geeft uitvoering aan de motie door het wetsvoorstel parallel aan deze
voortgangsbrief open te stellen voor internetconsultatie zodat eenieder van het wetsvoorstel
kennis kan nemen. De formele indiening van het wetsvoorstel bij uw Kamer is voorzien
na ommekomst van de Raad van State in het voorjaar van 2021.
Reiskosten voortgezet algemeen volwassenonderwijs (vavo)
In de kabinetsreactie is het onderwerp reiskosten van vavo-studenten en de eventuele
belemmering daarvan voor onderwijsdeelname besproken. In de kabinetsreactie is aangegeven
dat vavo-studenten die 18 jaar of ouder zijn, aanspraak kunnen maken op een scholierentegemoetkoming.
Bovendien geldt de ouderlijke onderhoudsplicht voor personen van 18 tot 21 jaar. Tevens
is in de Kabinetsreactie aangegeven dat – gezien de omvang van en diversiteit binnen
de doelgroep – het kabinet van mening is dat het passender is als eventuele knelpunten
door de woongemeenten van deze vavo-studenten worden opgepakt. Gemeenten zijn en blijven
hierin autonoom, maar de Minister van OCW zal wel over de bestaande mogelijkheden
in gesprek treden met de VNG. Vervolgens heeft de Minister in het algemeen overleg
over Leven lang ontwikkelen van 14 november 2019 aangegeven uw Kamer in het voorjaar
2020 te informeren over de resultaten van het overleg met de VNG over de mogelijkheden
voor gemeenten om reiskosten vavo te vergoeden.
Dit overleg heeft vertraging opgelopen. In aanvulling op de in de kabinetsreactie
en hierboven genoemde opties, is er nog een optie ter sprake gekomen: de individuele
bijzondere bijstand uit de Participatiewet. Het behoort tot de bevoegd- en verantwoordelijkheid
van de gemeenten om in voorkomende gevallen al dan niet de individuele bijzondere
bijstand uit de Participatiewet in te zetten.44 Over o.a. deze mogelijkheid wilden we met gemeenten en de VNG overleggen. De planning
van dit overleg viel samen met het begin van coronacrisis. Vanwege de fysieke beperkingen
en de focus van alle betrokkenen op de aanpak van de coronacrisis, is een daadwerkelijk
overleg niet goed mogelijk gebleken. We zijn dan ook genoodzaakt meer tijd te nemen
voor het overleg. In de hoop dat de coronacrisis na verloop van tijd minder belastend
zal zijn voor alle betrokkenen, streven we ernaar om u voor het einde van 2020 de
resultaten van het overleg te doen toekomen.
Verschillen in stagevergoedingen tussen sectoren
In het algemeen overleg met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
op 25 september 2019, is toegezegd in kaart te zullen brengen wat de achterliggende
redenen zijn voor verschillen in stagevergoedingen tussen sectoren.
Het Ministerie van SZW heeft een analyse gemaakt van de honderd grootste cao’s. In
24 van de 100 cao’s kwamen afspraken over stagevergoedingen voor. In sommige branches
zijn afspraken niet in de cao, maar in een aparte stageregeling vastgelegd. Daarnaast
geven verschillende branches richtlijnen aan werkgevers voor een passende stagevergoeding.
In 5 van de onderzochte cao’s werd onderscheid gemaakt tussen mbo’ers en stagiairs
uit het hoger onderwijs. Ook in de richtlijnen van de branches wordt dit onderscheid
soms gemaakt.
De uitkomsten van de cao-analyse zijn besproken met de werkgevers die zijn vertegenwoordigd
in de Commissie Beroepsonderwijs van VNO/NCW/MKB Nederland en met de werkgroep Onderwijs
van de Stichting van de Arbeid.
Als redenen voor verschillen in stagevergoedingen tussen sectoren noemen de vertegenwoordigers:
• De cao is volgens de werkgeversvertegenwoordigers niet de geëigende plek om afspraken
vast te leggen, omdat stagiairs geen werknemers zijn.
• De werknemersvertegenwoordigers zijn van mening dat studenten een fatsoenlijke onkostenvergoeding
moeten krijgen en dat de verschillen in stagevergoedingen verkleind moeten worden.
Zij willen deze discussie aan de cao-tafels aangaan. Een optie zou volgens hen kunnen
zijn om vanuit de overheid een minimumstagevergoeding verplicht te stellen.
• Of er door de branche richtlijnen worden geboden voor een gepaste stagevergoeding,
heeft vaak te maken met de financiële positie van werkgevers in de branche en personeelstekorten.
• Werkgevers zijn soms terughoudend in het bieden van een stagevergoeding omdat die
door de fiscus kan worden aangemerkt als loon, waarna de werkgever er werknemerspremies
over moet betalen.
• Er is een gewoonte/cultuur gegroeid waarin het hbo als een «hogere» opleiding wordt
gezien dan het mbo, wat, soms onbewust, leidt tot een hogere stagevergoeding voor
hbo’ers.
• De sociale partners vinden dat het bieden van een stagevergoeding wordt tegengewerkt
doordat er scholen zijn die werkgevers een bijdrage aan het stagefonds van de school
vragen.
Voor zover sociale partners in de Stichting van de Arbeid dit dossier verder willen
oppakken, zouden zij het goed vinden om het begrip stagevergoeding te definiëren.
In veel sectoren/branches wordt hieraan een verschillende invulling gegeven.
Naar aanleiding van bovenstaande inventarisatie zal het onderwerp besproken worden
met de sociale partners en het onderwijs. Hierbij zal een drietal onderwerpen aan
de orde komen:
1. Uit welke elementen dient een onkostenvergoeding voor stagiairs te bestaan?
2. Zijn er verbeteringen aan te brengen in de fiscale behandeling van stagevergoedingen?
3. De (on)wenselijkheid van het bestaan van stagefondsen.
4. Voor het einde van 2020 zal uw Kamer geïnformeerd worden over de uitkomsten van dit
overleg.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.