Brief regering : Fiche: Verordening REACT-EU
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2895
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2020
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Verordening EU4Health programma (Kamerstuk 35 500, nr. 2)
Fiche: Verordening REACT-EU
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Fiche: Verordening REACT-EU
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU)
nr. 1303/2013 wat betreft uitzonderlijke extra middelen en uitvoeringsmaatregelen
in het kader van de doelstelling «investeren in groei en werkgelegenheid» om bijstand
te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie
en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie
(REACT-EU).
b) Datum ontvangst Commissiedocument
28 mei 2020
c) Nr. Commissiedocument
COM (2020) 451
d) EUR-Lexlinebreak
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1591876537852&uri=C…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld voor deze wijziging
f) Behandelingstraject Raad
Raad Algemene Zaken (format cohesiebeleid)
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
h) Rechtsbasis
Artikel 177 en 322 VWEU
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Als onderdeel van een breder economisch herstelplan en in navolging van eerdere crisisplannen1 gefinancierd uit bestaande middelen uit de Europese Structuur- en Investeringsfondsen
(ESI-fondsen), presenteert de Europese Commissie (hierna: Commissie) het voorstel
voor REACT-EU. REACT-EU betreft een herziening en verlenging van de belangrijkste
fondsen onder het cohesiebeleid, gericht op het bevorderen van symmetrisch herstel
binnen de EU. Het dient bij te dragen aan economische en sociale weerbaarheid van
lidstaten en aan duurzaam herstel van de COVID-19 crisis. De focus ligt hiermee op
financiële steun op de korte en middellange termijn aan lidstaten die het hardst geraakt
zijn door deze crisis, zodat regionale verschillen binnen de EU beperkt blijven.
Voor de introductie van REACT-EU wordt de Algemene Bepalingen Verordening 2014–20202 (ABV) aangepast. De aanpassingen zijn gericht op verlenging van de huidige ABV met
twee jaar, inclusief flexibilseringen gelijkend op diegene die zijn geïntroduceerd
in de Corona Response Investment Initiatives (CRII en CRII Plus3). Ook maken de aanpassingen het mogelijk de huidige programma’s te verlengen en zo
additionele middelen voor 2020, 2021 en 2022 te alloceren op basis van de huidige
programma’s (2014–2020).
Deze additionele middelen voor REACT-EU bedragen in het voorstel 55 miljard euro4. Daarvan wil de Commissie 5 miljard euro mobiliseren door een aanpassing binnen het
huidige MFK door middelen uit het volgende MFK te frontloaden5. De aanvullende 50 miljard euro wordt gemobiliseerd binnen het herstelpakket Next Generation EU6. De middelen worden onder de lidstaten verdeeld op basis van hun relatieve welvaartsniveau
en de impact van de crisis als gevolg van de COVID-19 uitbraak op de economieën van
de lidstaten. Hiervoor wil de Commissie de meest actuele statistieken gebruiken van
bijvoorbeeld werkloosheid en de daling van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Hierdoor
zal pas in de herfst van 2020 een eerste verdeling over lidstaten voor 2020 en 2021
worden berekend. In 2021 worden de middelen voor 2022 verdeeld, op basis van de dan
meest recente statistieken. De allocaties zijn voor welvarende lidstaten (BNI per
capita van meer dan 109% van het EU-gemiddelde) gemaximeerd; zij kunnen niet meer
dan 0,07% van hun reële BBP over 2019 ontvangen.
De middelen worden verdeeld via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO),
het Europees Sociaal Fonds (ESF) of via het Fonds voor Europese hulp aan de meest
behoeftigen (FEAD). In tegenstelling tot CRII en CRII Plus kunnen middelen onder REACT-EU
niet gebruikt worden onder het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV).
Allocatie van middelen vindt plaats op nationaal niveau en hierbij wordt geen onderscheid
gemaakt tussen typen regio’s. Lidstaten dienen zelf de meest behoeftige regio’s aan
te wijzen, waarbij van lidstaten wordt verwacht dat ze rekening blijven houden met
de verschillende regionale behoeften en ontwikkelingsniveaus van de regio’s, overeenkomstig
de in artikel 173 VWEU vastgestelde doelstellingen van economische, sociale en territoriale
cohesie.
De middelen uit REACT-EU moeten volledig worden ingezet ten behoeve van een nieuwe
thematische doelstelling «bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie
en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie».
Additionele middelen uit REACT-EU kunnen dus enerzijds direct gebruikt worden voor
herstelmaatregelen, anderzijds voor investeringen in groene en digitale transities.
Voor EFRO gaat het dan vooral om investeringen in producten en diensten voor gezondheidsdiensten,
het verlenen van steun (bedrijfskapitaal, investeringssteun) aan het MKB, investeringen
ter bevordering van de transitie naar een digitale en groene economie, investeringen
in infrastructuur voor basisdiensten ten behoeve van de burgers en economische steunmaatregelen
voor de regio’s die het meest afhankelijk zijn van de zwaarst door de crisis getroffen
sectoren. Voor het ESF gaat het om investeringen ten behoeve van behoud van werkgelegenheid
(o.a. vormen van werktijdverkorting en maatregelen voor zzp’ers), toegang tot werk
met name van mensen in een kwetsbare positie, het bevorderen van jeugdwerkgelegenheid,
ontwikkeling van vaardigheden en het verbeteren van toegang tot sociale diensten van
algemeen belang, waaronder voor kinderen.)
Lidstaten worden aangemoedigd om de land specifieke aanbevelingen in het kader van
het Europees Semester 2020 mee te nemen in het programmeren van de additionele middelen.
Frontloading van de middelen vindt plaats door 50% van de middelen direct beschikbaar
te stellen als voorfinanciering. Hiernaast kan er jaarlijks voorfinanciering worden
uitgekeerd in 2021, 2022 en 2023. De decommitteringsregels7 uit de oorspronkelijke ABV-verordening blijven onverkort van toepassing. Additionele
middelen kunnen in aanmerking komen voor 100% Europese cofinanciering.
Het voorstel creëert tevens meer flexibiliteit rondom de reguliere voorwaarden binnen
de ESI-fondsen, onder meer voor regels voor thematische concentratie, de ex-antevoorwaarden
en regels rondom prestatiereserve onder EFRO en ESF, zoals beschreven in het oorspronkelijke
BNC-fiche over de ABV-verordening8 Al deze vereisten zullen niet van toepassing zijn op de additionele middelen onder
REACT-EU. Lidstaten moeten tevens zelf de effectiviteit, efficiëntie en impact van
de additionele middelen evalueren, waarbij gebruik van programma specifieke indicatoren
gepubliceerd door de Commissie worden aangemoedigd.
Voor de programmering van additionele middelen geldt dat de middelen moeten worden
geprogrammeerd onder een specifieke prioritaire as (een programmaonderdeel) en onder
de nieuwe thematische doelstelling. Dit kan binnen de bestaande programma’s of in
een nieuw programma. Zowel het aanpassen van bestaande operationele programma’s als
het opstellen van een nieuw operationele programma moet goed worden onderbouwd richting
de Commissie, inclusief een overzicht van de benodigde herstelmaatregelen voor de
verwachte economische schade.
b) Impact assessment Commissie
De Europese Commissie geeft aan geen impact assessment nodig geacht te hebben, aangezien
het
reeds een impact assessment uitgevoerd heeft ter voorbereiding op het oorspronkelijke
voorstel voor Verordening (EU) nr. 1303/2013. De Commissie geeft aan dat voorliggende
wijzigingen slechts betrekking hebben op de vaststelling van de regels die van toepassing
zijn op de extra middelen die beschikbaar worden gesteld in de context van de COVID-19-pandemie.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 1 juni 20189 over de Kabinetsappreciatie van het Commissie MFK-voorstel, richt de Nederlandse
onderhandelingspositie inzake het MFK zich op een modern en financieel houdbaar MFK.
Nieuwe uitdagingen vragen om een herijking van de invulling en prioriteiten van de
EU-begroting opdat het MFK nieuwe prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid,
migratie en klimaat sterker reflecteert. Dit vraagt een ambitieus gemoderniseerde
begroting die de EU in staat stelt gezamenlijke uitdagingen adequaat en tijdig te
adresseren en die effectief en efficiënt optimale Europese toegevoegde waarde genereert.
Brexit vereist een neerwaartse bijstelling van het MFK; een kleinere EU vraagt om
een kleiner budget. De financiering van het MFK moet rechtvaardig, transparant en
simpel zijn waarbij de lasten eerlijk moeten worden verdeeld. De Nederlandse netto
betalingspositie dient ook in het komende MFK in lijn te zijn met de positie van lidstaten
met een vergelijkbaar welvaartsniveau.
Ten aanzien van de huidige COVID-19 crisis is de inzet van het kabinet erop gericht
om via Europese samenwerking duurzaam herstel van deze uitzonderlijke crisis te bespoedigen
en verdere economische groei te bevorderen. De maatregelen die hiervoor genomen worden
moeten leiden tot sterkere lidstaten en een sterkere Unie. Hiervoor zijn Europese
solidariteit tussen lidstaten onderling en de daaraan verbonden verantwoordelijkheid
centrale uitgangspunten. Het kabinet is van mening dat het op dit moment belangrijk
is om lidstaten en regio’s in staat te stellen zo snel en gericht mogelijk de maatregelen
te treffen om de gevolgen van het coronavirus te mitigeren. Om de economische weerbaarheid
en veerkracht van lidstaten duurzaam te verbeteren acht het kabinet het van belang
dat lidstaten de benodigde structurele hervormingen doorvoeren en dat investeringen
bijdragen aan versterking van het groeivermogen, onder andere door invulling te geven
aan ambities op het vlak van vergroening en digitalisering, en daarmee leiden tot
duurzaam herstel van economische groei en werkgelegenheid.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld in de brief betreffende «Kabinetsappreciatie Commissievoorstellen
Meerjarig Financieel Kader 2021–27 en herstelstrategie n.a.v. de COVID-19 uitbraak»
van 9 juni 202010, vindt het kabinet het onwenselijk om lopende uitgaven uit de EU-begroting met leningen
te financieren. Samen met Denemarken, Oostenrijk en Zweden heeft het kabinet een gezamenlijk
non-paper11 en artikel12 verspreid met voorstellen voor een tijdelijk fonds om het economisch herstel te ondersteunen
met leningen aan lidstaten. De Nederlandse inzet is onveranderd, ook ten aanzien van
dat deel van het herstelinstrument Next Generation EU dat het REACT-EU programma zou
moeten financieren.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
De inzet van het kabinet is erop gericht om via Europese samenwerking duurzaam herstel
van deze uitzonderlijke crisis als gevolg van de COVID-19 uitbraak te bespoedigen
en verdere economische groei te bevorderen. De maatregelen die hiervoor genomen worden
moeten leiden tot sterkere lidstaten en een sterkere Unie. Hiervoor zijn Europese
solidariteit tussen lidstaten onderling en de daaraan verbonden verantwoordelijkheid
centrale uitgangspunten. Hierbij kan het mobiliseren van liquiditeit op de korte-
en middellange termijn ter ondersteuning van o.a. de gezondheidszorg, het MKB, ZZP’ers
en het bevorderen van de werkgelegenheid en vaardigheden een aspect zijn om tot duurzaam
herstel te komen.
Desalniettemin is het de vraag of het cohesiebeleid daar het meest geschikte instrument
voor is. Het cohesiebeleid zou zich met name moeten richten op lange termijn economische
convergentie en is geen crisismechanisme. Het kabinet is in de beginfase van de COVID-19-crisis
bij uitzondering akkoord gegaan met zeer vergaande flexibilisering van het cohesiebeleid
om de meest acute problemen in lidstaten op te kunnen vangen. Hierbij was van belang
dat de flexibilisering duidelijk afgebakend was in de tijd. Er moet daarom kritisch
bekeken worden in hoeverre de maatregelen zoals voorgesteld onder REACT-EU noodzakelijk
zijn in deze fase van de crisis. Onderdeel daarvan is de verdeling van de middelen
over de lidstaten: het is van belang dat de steun vooral gaat naar lidstaten en regio’s
die het hardst zijn geraakt door de crisis ten gevolge van de COVID-19 pandemie.
Daarnaast acht het kabinet het van belang dat het cohesiebeleid zich blijft richten
op lange termijn structurele hervormingen en investeringen in innovatie, vergroening,
digitalisering, menselijk kapitaal en sociale inclusie. Met de introductie van de
nieuwe thematische doelstelling worden lidstaten weliswaar gewezen op deze structurele
hervormingsprioriteiten, maar de link is erg vrijblijvend. Zeker aangezien lidstaten
niet verplicht worden eigen middelen hierin te investeren, dankzij de flexibiliteit
van 100% Europese medefinanciering. In lijn met de bredere moderniseringsinzet staat
het kabinet kritisch tegenover deze maximale flexibiliteit in de besteding van de
cohesiemiddelen. Alle eventuele flexibiliseringen binnen REACT-EU dienen tijdelijk
van aard te zijn en uitdrukkelijk geen precedent te scheppen voor de regels die zullen
gaan gelden voor de nieuwe programma’s voor de periode 2021–2027.
Nederland ziet een rol voor de Europese Commissie om programmawijzigingen in het kader
van REACT-EU te beoordelen en de focus op structurele hervormingen en investeringen
in innovatie, vergroening, digitalisering, menselijk kapitaal, sociale inclusie te
waarborgen. Ook kan de toetsing aan de land specifieke aanbevelingen (CSRs) uit het
Europees Semester nog worden versterkt. Ook een koppeling met rechtsstatelijkheid
is daarbij zeer belangrijk. Tot slot ziet Nederland een rol voor de Europese Commissie
om toe te zien op voldoende toetsing wanneer lidstaten in een programmawijziging of
in een nieuw programma aangeven gebruik te willen maken van de mogelijkheid om 100%
Europese medefinanciering te krijgen. Slechts wanneer deze toets uitwijst dat dit
noodzakelijk is voor de uitvoering van het (gewijzigde) programma zou de Commissie
dit moeten toestaan. Nederland blijft geen voorstander van dergelijke 100% Europese
medefinanciering, maar begrijpt in het licht van de ernst van de crisis dat het voor
sommige lidstaten in bepaalde gevallen problematisch zal zijn nationale medefinanciering
te mobiliseren.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Een grote meerderheid van de lidstaten verwelkomt dit voorstel van de Commissie waarbij
een aantal lidstaten zelfs nog meer flexibilisering ambieert en flexibilisering wil
doortrekken naar de nieuwe periode 2021–2027. Er is ook een aantal lidstaten dat vragen
heeft bij de voorgestelde verdeelsleutel op basis van de gevolgen van de COVID-19
crisis. De Commissie en een groot aantal lidstaten dringt aan op snelle besluitvorming
hierover binnen de Raad.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel ten aanzien van de bevoegdheid voor dit voorstel is positief. De Europese
Commissie baseert het voorstel op artikelen 177 en 322 van het Verdrag van de Werking
van de Europese Unie (VWEU). Artikel 177 VWEU betreft de bevoegdheid van de EU betreffende
de prioritaire doelstellingen en de organisatie van de EU- structuurfondsen. Artikel
322 paragraaf 1a VWEU voorziet in een rechtsbasis voor het opstellen en aannemen van
verordeningen met financiële regels met betrekking tot budgetimplementatie, controle
en auditing. Het kabinet kan zich vinden in de gekozen rechtsgrondslagen. Het betreft
een gedeelde bevoegdheid tussen de Unie en de lidstaten (zie artikel 4, lid 1, sub
c, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel ten aanzien van de subsidiariteit is positief. Het grensoverschrijdende
karakter van de crisis als gevolg van de COVID-19 pandemie rechtvaardigen passende
maatregelen op EU-niveau. Het Commissievoorstel heeft tot doel om additionele middelen
te mobiliseren en een zo groot mogelijke flexibiliteit met die middelen mogelijk te
maken teneinde de directe en indirecte effecten van de COVID-19 pandemie in de context
van de COVID-19 pandemie te adresseren. Deze wijziging van bestaande Uniewetgeving
kan voorts ook enkel op EU-niveau.
c) Proportionaliteit
Het oordeel ten aanzien van de proportionaliteit is positief met een kanttekening.
Het kabinet acht het voorstel proportioneel omdat REACT-EU een zeer beperkte looptijd
heeft, tot en met 2022, en de voorgestelde flexibiliseringsmaatregelen daarmee dus
echt gericht zijn op de gevolgen van de huidige COVID-19 pandemie. Het kabinet is
evenwel van mening dat dit voorstel niet mag leiden tot een meer structurele verwording
van het cohesiebeleid tot crisisinstrument. Bovendien maakt het kabinet een kanttekening
bij de proportionaliteit van het ongeconditioneerd toepassen van de mogelijkheid 100%
Europese medefinanciering te gebruiken bij de additionele middelen uit REACT-EU, in
dat geval zou het voorstel verder kunnen gaan dan noodzakelijk.
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten
a) Consequenties EU-begroting
Indien er gevolgen zijn voor de EU-begroting is Nederland van mening dat de benodigde
EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële
kaders van de EU-begroting 2014–2020 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling
van de jaarbegroting. De kabinetsinzet voor het volgende MFK (2021–2027) en herstelstrategie n.a.v. de COVID-19 uitbraak is leidend voor een integrale afweging van middelen
voor de periode na 2020; Nederland wil niet vooruitlopen op de besluitvorming over
het volgende MFK.
Het voorstel zal resulteren in extra vastleggingen van 5 miljard euro in 2020, gefinancierd
uit een verhoging van het plafond van het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020. Het
voorstel zal ook leiden tot extra vastleggingen voor de jaren 2021 en 2022, gefinancierd
uit externe bestemmingsontvangsten ter hoogte van 50 miljard euro uit het Europese
herstelfonds Next Generation EU. Deze vastleggingen worden geschaard onder Rubriek 1b van het meerjarige financiële
kader «Slimme en inclusieve groei (2014–2020): – Economische, sociale en territoriale
samenhang».
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale
overheden
Er is geen minimale nationale medefinanciering vereist in dit voorstel. In de huidige
programmaperiode medefinancieren het Rijk, de decentrale overheden en de private sector
de Europese middelen voor EFRO en ESF. Dit zorgt voor regionale betrokkenheid en hierdoor
kunnen er meer projecten van de grond komen. In de onderhandelingen zet Nederland
erop in om niet ongeclausuleerd 100% Europese medefinanciering toe te staan. Gezien
het krachtenveld is het onduidelijk of het Nederlandse standpunt haalbaar is. Afhankelijk
van de uitkomst zal Nederland mogelijk zelf ook nationale cofinanciering beschikbaar
moeten hebben.
De financiële (en personele) consequenties voor de rijksoverheid omvatten de eventuele
Rijkcofinanciering en de kosten voor uitvoering wanneer fondsen door de rijksoverheid
worden uitgevoerd. De kosten van uitvoeringzijn vooralsnog niet duidelijk, deze zijn
onder andere ook afhankelijk van allocatie.
Over de gevolgen op de Nederlandse afdrachten van deze voorgestelde extra middelen
uit het EU herstelfonds is uw Kamer via een separate brief13 van de Minister van Financiën geïnformeerd. Eventuele gevolgen voor de Nederlandse
begroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement,
conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Het bedrijfsleven en burger worden in de verordening aangemerkt als (potentieel) begunstigden
van de fondsen. Dit betekent dat de financiële consequenties voor het bedrijfsleven
en de burger gunstig zijn, zonder dat op dit moment een inschatting te geven is van
de hoogte hiervan.
d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden,
bedrijfsleven en burger
De huidige programma’s worden met twee jaar verlengd; hierdoor hebben de vier landsdelen
die EFRO uitvoeren en de managementautoriteit verantwoordelijk voor de uitvoering
van het nationale ESF-programma meer capaciteit nodig om de deze programma’s uit te voeren. Aangezien het nog
onduidelijk is hoeveel Nederland zal ontvangen uit REACT-EU is nog niet in te schatten
om hoeveel extra capaciteit dit zal gaan. Hiernaast dienen lidstaten voor 31 december
2024 een evaluatie uit te voeren naar de effectiviteit, efficiëntie en impact van
de extra middelen. Daarnaast zullen lidstaten bekendheid moeten geven aan deze middelen/instrumenten
aan begunstigden. Dit vraagt om extra capaciteit van de deelnemende overheden. Tot
slot zorgt het handhaven van de decommitteringsregels ervoor dat de middelen onder
REACT-EU onder grote tijdsdruk zullen moeten worden geprogrammeerd en uitgegeven.
Eventuele gevolgen voor de Nederlandse begroting worden ingepast op de begroting van
het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
Er zijn naar verwachting geen effecten voor de regeldruk ten aanzien van burgers of
bedrijven aangezien het in dit voorstel gaat om een ophoging van het budget en een
grote mate van flexibilisering binnen de bestaande structuur.
e) Gevolgen voor concurrentiekracht
Voorliggende voorstel beoogt de Europese concurrentiekracht te vergroten door te investeren
in zowel maatregelen voor korte termijn crisisbestrijding als maatregelen ten behoeve
van economische structuurversterking. Volgens Nederland is het daarbij vooral van
belang dat de focus van het cohesiebeleid blijft liggen op innovatie, digitalisering,
klimaat, menselijk kapitaal en sociale inclusie. Deze investeringen bieden ook de
meeste Europese toegevoegde waarde, wat een positief effect op de concurrentiekracht
zou moeten hebben. Het is echter nog onduidelijk of met het voorstel in deze verordening
meer geïnvesteerd zal worden in innovatie door de Europese regio’s. Het kabinet zet
zich ervoor in dat regio’s een groot aandeel van hun EFRO-middelen aan innovatie moeten
besteden.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Er zijn geen consequenties op de regelgeving en/of sanctionering van het beleid. De
algemene regels over de uitvoering van subsidie-instrumenten in het kader van de Europese
structuur- en investeringsfondsen op het terrein van Economische Zaken en Klimaat
en Landbouw, Visserij en Natuur, zijn opgenomen in de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies.
Specifiek voor de EFRO-fondsen geldt aanvullend de Uitvoeringswet EFRO. Deze regelingen
zullen naar aanleiding van de verordening niet aangepast hoeven te worden. Het is
aan de managementautoriteiten om de operationele programma’s te wijzigen. De uitvoering
van het ESF-programma valt onder de werking van de Kaderwet SZW-subsidies. Ook hier zijn geen aanpassingen
nodig. Daarnaast is specifieke regelgeving opgenomen in de Subsidieregeling ESF 2014–2020.
Deze laatstgenoemde subsidieregeling zal moeten worden aangepast om aanvullende middelen
onder het ESF-programma te kunnen verstrekken.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Teneinde de additionele beschikbare middelen te kunnen verdelen over de lidstaten,
wordt in het voorstel in artikel 92 ter, vierde lid, aan de Commissie de bevoegdheid verleend om bij uitvoeringshandeling de additionele middelen
te verdelen over de lidstaten. De keuze voor een uitvoeringshandeling ligt juridisch
gezien voor de hand omdat deze erop gericht zijn om de verordening volgens eenvormige
voorwaarden uit te voeren in alle lidstaten. In het voorstel wordt niet verwezen naar
een comitéprocedure, hetgeen erop duidt dat hier een zelfstandige uitvoeringshandeling
wordt voorgesteld. In dit geval kan het kabinet instemmen met een zelfstandige uitvoeringshandeling
in plaats van een normale uitvoeringshandeling omdat er flexibiliteit nodig is bij
de tussentijdse herziening van de allocatie in 2021 en omdat de voorwaarden en de
methodologie voor de allocatie in de verordening zijn opgenomen en dit de Commissie
al in redelijke mate vastlegt.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordening treedt de dag na bekendmaking in het Europese Publicatieblad in werking.
Dit is geen gebruikelijke termijn. Aangezien het enkel gaat om het aanpassen of opstellen
van operationele programma’s en dit verder geen (aanpassing van) nationale regelgeving
vereist is dit haalbaar.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
In het voorstel is niet bepaald dat de Commissie een evaluatie zal uitvoeren. Wel
is in de verordening bepaald (artikel 92b, elfde lid) dat de lidstaten voor 31 december
2024 zelf een evaluatie van het gebruik van de additionele middelen zullen uitvoeren
om de effectiviteit en efficiëntie en impact te beoordelen. Een evaluatie van de Commissie
wordt niet nodig geacht. In het voorstel is geen horizonbepaling opgenomen.
e) Constitutionele toets
n.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
EFRO, ESF+ en FEAD worden uitgevoerd in gedeeld beheer tussen de lidstaten en de Europese
Commissie. De uitvoering en handhaving vallen bij deze modaliteit voor een groot deel
onder de taken van de lidstaten. De lidstaten dragen de verantwoordelijkheid voor
de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bestedingen binnen Europese wetgevingskaders
en dienen hiertoe een gedegen beheers- en controlesysteem vast te stellen en te hanteren.
Met de voorgestelde verlenging van de programma’s 2014–2020 met REACT-EU, zullen de
managementautoriteiten die in Nederland verantwoordelijk zijn voor de uitvoering een
extra inspanning moeten leveren.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken