Brief regering : Reactie op verzoek commissie over artikel in Het Financieele Dagblad (FD) over private equity
34 267 Initiatiefnota van de leden Nijboer en Groot over private equity: einde aan de excessen
Nr. 13
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juli 2020
Tijdens de procedurevergadering van 22 januari jl. heeft de vaste commissie voor Financiën
                  van de Tweede Kamer een brief verzocht met een uiteenzetting van de stand van zaken
                  rond private-equityinvesteringen in Nederland en een reactie op het artikel «Niet
                  alles wat private equity aanraakt verandert in goud» (Het Financieele Dagblad, 4 december
                  2019), met de daarin beschreven toename van zogeheten «schuldhefbomen». Specifiek
                  is er gevraagd naar de effectiviteit van genomen maatregelen ten aanzien van de renteaftrekbeperking
                  in de vennootschapsbelasting, de mate waarin de belangen van werknemers worden beschermd
                  en de vraag of excessieve schuldfinanciering in voldoende mate wordt ontmoedigd. In
                  deze brief treft u een tegemoetkoming aan deze verzoeken.
               
Private-equityinvesteringen in Nederland
In het artikel wordt gesteld dat schuldbeleggers vanwege de lage rente steeds meer
                  risico nemen om toch nog een hoog rendement te krijgen. Er wordt geschetst dat private-equityinvesteerders
                  hiervan profiteren door bedrijfsovernames veelal te financieren met een hoog aandeel
                  vreemd vermogen (hefboomfinanciering), wat het overgenomen bedrijf kwetsbaar maakt
                  voor tegenslagen.
               
Er zijn onvoldoende data beschikbaar om te bepalen of er sprake is van een toe- of
                  afname van het gebruik van schuldhefbomen door private equityfondsen in Nederland.
                  De meeste private-equity investeringen in Nederland betreffen namelijk kleine tot
                  middelgrote private bedrijven. Dit laat onverlet dat, niet uitmakend wat de structuur
                  van een organisatie is, iedereen zich aan de kaders van de wet moet houden.
               
Wel staat ontwikkeling van hefboomfinanciering in zijn algemeenheid op de agenda van
                  de toezichthouders. Zo heeft het Financieel Stabiliteitscomité (FSC) op 12 november
                  jl. gesproken over de sterke groei van hefboomfinanciering, een vorm van financiering
                  die breder wordt toegepast dan alleen door private-equity. In het FSC is besproken
                  dat leenstandaarden afnemen en kredietverlening plaatsvindt aan bedrijven met een
                  hogere hefboom, mede onder druk van de zoektocht naar rendement bij beleggers. Het
                  FSC concludeert dat de groei van hefboomfinanciering vanuit financieel toezicht vraagt
                  om blijvende monitoring en een internationale aanpak. Recente rapporten van de Financial
                  Stability Board (FSB)1 en van de consultancykantoren Bain & Company2 en McKinsey & Company3 tonen aan dat de markt voor hefboomfinanciering significant is toegenomen de afgelopen
                  jaren. Deze ontwikkeling speelt zich vooral af in de Verenigde Staten en in mindere
                  mate in de Europese Unie. Deze onderzoeken gaan niet specifiek in op private-equity.
               
De FSB blijft in dat kader de risico’s ten aanzien van hefboomfinanciering onderzoeken
                  en de gevolgen voor financieel toezicht bespreken. De volgende stappen van de FSB
                  richten zich in eerste instantie op het verkrijgen van betere mondiale data, ook voor
                  niet-banken. Het is echter niet de verwachting dat de FSB specifiek onderzoek zal
                  doen naar data van private-equity.
               
Renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting
Naar aanleiding van de initiatiefnota «Private equity: einde aan de excessen» van
                  het lid Nijboer (PvdA) en het voormalig lid Groot (PvdA)4 is de specifieke renteaftrekbeperking gericht op bovenmatige overnamerente, de zogenoemde
                  overnameholdingbepaling, op een aantal punten aangescherpt. De door de initiatiefnemers
                  genoemde aanpassingen zijn doorgevoerd in het Belastingplan 2017. Naar aanleiding
                  van de initiatiefnota is in het Belastingplan 2017 eveneens de specifieke renteaftrekbeperking
                  gericht tegen winstdrainage aangescherpt. Deze specifieke renteaftrekbeperkingen in
                  de vennootschapsbelasting zijn erop gericht om bepaalde vormen van belastingontwijking
                  tegen te gaan. Bij de aanscherpingen van deze renteaftrekbeperkingen is uitdrukkelijk
                  de kanttekening gemaakt dat na de invoering van een generieke aftrekbeperking ten
                  principale moet worden beoordeeld of nog steeds noodzaak bestaat voor specifieke renteaftrekbeperkingen,
                  zoals de overnameholdingbepaling. Dit is inmiddels gebeurd.
               
Als gevolg van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)5 is met ingang van 1 januari 2019 een generieke renteaftrekbeperking ingevoerd in
                  de vennootschapsbelasting. De generieke renteaftrekbeperking die voortvloeit uit ATAD1
                  kent de vorm van een zogenoemde earningsstrippingmaatregel. Hierdoor kan – kort gezegd
                  – de rente door ieder lichaam dat belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting
                  nog maar tot maximaal 30% van het bruto bedrijfsresultaat in aanmerking komen voor
                  aftrek bij het bepalen van de winst. Dit geldt dus ook voor private-equityfondsen
                  en door private-equityfondsen overgenomen lichamen.
               
Het kabinet is bij de implementatie aanzienlijk verder gegaan dan de voorgeschreven
                  minimumnormen uit ATAD1.6 Hierdoor is een robuuste en uitvoerbare regeling tot stand gekomen. Deze generieke
                  renteaftrekbeperking vervangt in beginsel de bestaande specifieke renteaftrekbeperkingen
                  in de vennootschapsbelasting, met uitzondering van de renteaftrekbeperking die gericht
                  is tegen winstdrainage. In samenhang met de invoering van de earningsstrippingmaatregel
                  is onder meer de overnameholdingbepaling met ingang van 1 januari 2019 vervallen.
                  De invoering van de earningsstrippingmaatregel in combinatie met het afschaffen van
                  enkele specifieke renteaftrekbeperkingen leidt per saldo tot een structurele budgettaire
                  opbrengst van circa € 1,9 miljard. De mogelijkheid om rente in aanmerking te nemen
                  voor aftrek van de winst is per 1 januari 2019 derhalve aanzienlijk beperkt.
               
De specifieke renteaftrekbeperking gericht tegen winstdrainage blijft bestaan omdat
                  deze bepaling grotendeels een codificatie van de fraus-legisjurisprudentie is. Het
                  leerstuk van fraus legis is ontwikkeld door de Hoge Raad en bestrijdt – kort gezegd
                  – het «misbruik van recht».
               
De Adviescommissie belastingheffing van multinationals (Adviescommissie) besteedt
                  ook aandacht aan renteaftrekbeperkingen. In dat kader komt bijvoorbeeld het verder
                  aanscherpen van de eaningsstrippingmaatregel en de renteaftrekbeperking gericht tegen
                  de winstdrainage aan de orde. Het kabinet zal de aanbevelingen van de Adviescommissie
                  bestuderen en verwacht deze zomer met een beleidsreactie te komen.
               
Bescherming van werknemersbelangen
Op 12 juli 2018 is uw Kamer per brief geïnformeerd over de positie van de OR bij overnames
                  waarbij private equity betrokken is7. In de brief wordt geconcludeerd dat de Wet op de ondernemingsraden (WOR) voldoende
                  mogelijkheden biedt voor OR’en om alle benodigde informatie in te kunnen winnen. Deze
                  conclusie bouwt voort op de uitkomsten van eerdere onderzoeken die zijn uitgevoerd
                  en gedeeld met uw Kamer. Het betreft een onderzoek naar de gevolgen van private equity-overnames
                  in Nederland voor de verschillende stakeholders, waaronder werknemers, waaruit blijkt
                  dat er geen systematisch bewijs is dat een overname door private equity nadelig is
                  voor deze actoren8, en een onderzoek van SZW naar het gebruik van de wettelijke rechten door de OR9. Ook zijn in 2017 gesprekken gevoerd met wetenschappers en belangenorganisaties10.
               
Hierbij is de kanttekening geplaatst dat OR’en in voorkomende gevallen niet altijd
                  genoeg op de hoogte zijn van de mogelijkheden die de WOR biedt, terwijl dit wel van
                  belang is. In dit verband wijs ik u op de initiatieven van de Commissie Bevordering
                  Medezeggenschap (CBM) van de SER en de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen
                  (NVP). De SER biedt informatie op haar website met betrekking tot de rechten van de
                  OR bij uitstel van betaling of faillissement en heeft een stroomschema gepubliceerd
                  dat inzichtelijk maakt welke medezeggenschapsrechten van toepassing zijn voorafgaand,
                  tijdens en na insolventie.11 Momenteel ontwikkelt de CBM een voorlichtingsbrochure met informatie over de rechten
                  van de OR bij overnames. De brochure zal te zijner tijd eveneens op de website van
                  de SER geplaatst worden. De NVP heeft naast een nieuwe gedragscode voor haar leden
                  en heldere informatie op de website, een handreiking voor OR’en gepubliceerd. Er zijn
                  geen aanwijzingen dat de conclusies die eerder met uw Kamer zijn gedeeld aanpassing
                  behoeven.
               
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Financiën,
                  W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën