Brief regering : Verzamelbrief Kinderopvang juni 2020
31 322 Kinderopvang
Nr. 414 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2020
Inleiding
We leven in een turbulente periode met Covid-19 en in de kinderopvang zijn de omstandigheden
nog steeds veeleisend voor de pedagogisch medewerkers, de houders van kinderopvangorganisaties
en voor kinderen en ouders. Dat geldt ook voor de medewerkers bij overheidspartijen
die betrokken zijn bij toezicht, handhaving en uitvoering. Covid-19 dwingt ons maatregelen
te nemen die van grote invloed zijn op het dagelijks leven en vraagt veel flexibiliteit
en improvisatievermogen van eenieder.
Ik wil daarom in deze verzamelbrief allereerst enkele zaken aangeven over de kinderopvang
in relatie tot Covid-19. De rest van deze verzamelbrief heeft betrekking op reguliere
processen.
Covid-19 en kinderopvang
Tussen 16 maart en 8 juni waren scholen en kinderopvanglocaties (gedeeltelijk) gesloten.
Tegelijkertijd lag er een opgave om noodopvang te realiseren voor ouders in cruciale
beroepen en vitale processen. Ik heb bijzonder veel waardering voor de snelle en inventieve
wijze waarop de noodopvang binnen 12 uur na afkondiging van het sluiten van de scholen
en de kinderopvang geregeld was voor (kinderen van) ouders in cruciale beroepen. Hier
hebben de sector en de betrokken overheidspartijen laten zien dat zij flexibel zijn
en door een goede samenwerking snel in kunnen spelen op de steeds veranderende context.
Ik wil hierbij nogmaals de kinderopvangsector hartelijk bedanken voor hun inzet.
De tijdelijke sluiting van de kinderopvang heeft grote gevolgen gehad voor ouders
en de kinderopvangsector. Kinderopvangorganisaties en gastouders mochten geen kinderen
opvangen, tenzij het kinderen waren van ouders die werkzaam waren in een cruciaal
beroep of een vitaal proces.
Tegemoetkoming eigen bijdrage
Aan ouders is gevraagd om niet alleen hun kinderen thuis te houden, maar ook de eigen
bijdrage door te betalen door de gehele factuur van de kinderopvang te voldoen. Op
deze manier bleef de plek op de kinderopvang voor kinderen behouden en kon de kinderopvangtoeslag
gewoon doorlopen. Er hoefde niet te worden ingegrepen in het lopende toeslagsysteem.
De kinderopvangsector bleef op deze manier regulier gefinancierd en de sector werd
hiermee ook in staat gesteld noodopvang te verzorgen. Om ouders tegemoet te komen
in de kosten die zij gemaakt hebben, terwijl zij geen gebruik konden maken van kinderopvang,
ontvangen ouders een vergoeding voor hun eigen bijdrage voor de kinderopvang voor
de periode van 16 maart tot en met 7 juni. Ik heb uw Kamer hier eerder per brief over
geïnformeerd.1 De uitvoering van deze vergoeding loopt op dit moment op schema; tussen 20 juni en
1 juli zijn de beschikkingen voor de tegemoetkoming verstuurd aan ouders. Op 8 juli
zal uitbetaald worden. De vergoeding voor het gemeentelijke aanbod (SMI, VE en peuteraanbod)
loopt via gemeenten. Gemeenten ontvangen hiervoor ruim 8 miljoen euro.
De tegemoetkoming die ouders met kinderopvangtoeslag ontvangen, is een benadering
van hun daadwerkelijke eigen bijdrage. Door een aantal versimpelingen in de regeling
kan de hoogte van de vergoeding afwijken van de daadwerkelijk betaalde eigen bijdrage,
waardoor de vergoeding hoger of lager kan uitvallen. Dit komt bijvoorbeeld doordat
standaard de maximum uurprijs wordt gehanteerd, waardoor een deel van de ouders iets
te veel zal krijgen. Afwijkingen kunnen ook ontstaan doordat er een verschil is tussen
de gegevens over bijvoorbeeld inkomen en urengebruik die ouders voor april hadden
doorgegeven aan de Belastingdienst en de daadwerkelijke situatie van ouders. Wij vragen
begrip aan ouders voor deze afwijkingen.
Voor grote afwijkingen, doordat kinderen op de peildatum van 6 april nog niet waren
geregistreerd voor de kinderopvangtoeslag, heb ik een herzieningsregeling gemaakt.
Voor ouders die de kinderopvangtoeslag nog met terugwerkende kracht aan moeten vragen,
is het belangrijk dat zij dit zo snel mogelijk doen. Dit kan via het Mijn Toeslagen-portaal
van de Belastingdienst.
Verder is er een groep ouders die geheel zonder vergoeding gebruik maakt van kinderopvang,
ook ten tijde van de sluiting van de kinderopvang. Zij hebben geen recht op kinderopvangtoeslag
en maken gebruik van kinderopvang zonder een gemeentelijke regeling (SMI, VVE, peuteropvang).
Dit is een diverse groep ouders, waarvan de omvang en samenstelling niet precies bekend
is bij de overheid. Naar verwachting gaat het om enkele duizenden ouders die de kinderopvang
volledig zelf betalen.
Zoals in de beantwoording van de Kamervragen van de Kamerleden Kwint en Leijten (beide
SP) op 28 mei is aangegeven, zijn er over deze ouders geen gegevens bekend (Aanhangsel
Handelingen II 2019/20, nr. 2944). Voor de Tijdelijke tegemoetkoming KO is bewust gekozen voor een route die snelle
uitbetaling mogelijk maakt en waarvoor het van belang is dat alle gegevens van ouders
bekend waren. Daarom was het niet mogelijk bovenstaande groep mee te nemen in de Tijdelijke
tegemoetkoming KO. Momenteel wordt bezien of voor deze groep een vorm van tegemoetkoming
wenselijk en mogelijk is. Daarbij zal ik alle factoren meenemen, waaronder de effecten
die het heeft voor deze ouders, maar ook de uitvoerbaarheid van een eventuele tegemoetkoming.
Het deel boven de maximum uurprijs wordt in veel gevallen vergoed door de kinderopvangorganisaties
zelf. Veel kinderopvangorganisaties hebben dit inmiddels al gedaan.
Veranderingen in toezicht en handhaving
In verband met de uitzonderlijke situatie waarin het voor kinderopvangorganisaties
soms niet mogelijk was om aan alle normale wet- en regelgeving te voldoen, heb ik
aan GGD GHOR Nederland gevraagd om in afstemming met de GGD’en een advies uit te brengen
over het betrachten van coulance in het toezicht op een aantal kwaliteitseisen. Hoewel
de kwaliteitseisen onverkort golden, was en is de situatie van de Covid-19-crisis
uitzonderlijk. Daardoor kon het voorkomen dat een houder van een kinderdagverblijf,
ondanks daartoe aantoonbaar verrichte inspanningen, niet kon voldoen aan de kwaliteitseisen
uit wet- en regelgeving. Toezichthouders zijn in de gelegenheid gesteld om, als het
belang van kinderen niet werd geschaad, in deze situaties coulance te betrachten.
Zo hoefden zij houders niet aan het onmogelijke te houden. Toezichthouders zijn daarnaast
tijdelijk overgegaan op signalerend toezicht.
Openstelling kinderopvang
De Covid-19-maatregelen die door het kabinet in samenwerking met alle partners zijn
genomen, werpen hun vruchten af en dat betekent dat het mogelijk is om maatregelen
weer voorzichtig en verantwoord te versoepelen. Voor de kinderopvang betekent dit
dat deze per 8 juni weer volledig open is (zowel de kinderdagopvang als de gastouderopvang
als de buitenschoolse opvang). Bij de openstelling hebben kinderopvangorganisaties
en gastouders een aantal aanvullende beschermingsmaatregelen genomen. Zo is er een
protocol voor de kinderopvang waarin een aantal praktische aspecten rondom veiligheid
en hygiëne zijn opgenomen. Ik houd over de openstelling en de gevolgen voor het toezicht
de vinger aan de pols zodat ik, wanneer daar aanleiding toe is, in overleg kan treden
met de partijen die betrokken zijn bij toezicht en handhaving alsook met de vertegenwoordigers
uit de sector.
Nu de reguliere kinderopvang weer volledig open is, wordt de noodopvang afgebouwd.
Vanaf 8 juni is er alleen nog noodopvang voor avond, nacht en weekend voor personeel
van ziekenhuizen, verpleging, verzorging en thuiszorg, ambulancezorg en ondersteunend
personeel, zoals schoonmaak in zieken- en verpleeghuizen en voor militaire artsen
en geneeskundigen. Vanaf 1 juli wordt ook deze vorm van noodopvang stopgezet. Wel
blijven de samenwerkingsstructuren behouden, zodat er – mocht dat onverhoopt nodig
zijn – snel weer noodopvang kan worden opgestart.
Opbouw verzamelbrief
Nu de kinderopvangsector weer terugkeert naar de reguliere situatie, wil ik uw Kamer
met deze verzamelbrief informeren over een aantal reguliere processen die lopen of
de afgelopen tijd zijn afgerond.
Ik heb de onderwerpen in de brief onderverdeeld in vijf onderdelen:
1. De gevolgen van COVID-19 voor de reguliere beleidsontwikkeling;
2. Kwaliteit kinderopvang;
3. Veilige kinderopvang;
4. Goedwerkende sector;
5. Toegankelijke kinderopvang.
1. Gevolgen maatregelen COVID-19 voor reguliere beleidsontwikkeling
De corona-crisis en de (gedeeltelijke) sluiting van de kinderopvang in de periode
maart tot juni heeft veel van mijn ministerie gevraagd. Ook nu nog is een deel van
de inzetbare capaciteit nodig om de gevolgen van de COVID-19 crisis zoveel mogelijk
te mitigeren. Daarnaast is er nu sprake van een inhaalslag op sommige dossiers. Dit
alles heeft ook gevolgen voor de lopende beleidsontwikkeling en enkele lopende onderzoeken
op het gebied van de kinderopvang. Voor een deel zijn deze gevolgen nu al zichtbaar
en/of te voorspellen, hierover wordt u hieronder geïnformeerd. Voor een deel zullen
de gevolgen pas op een later moment duidelijk worden. Ik vraag u om begrip dat op
een later moment ook op andere dan de hieronder genoemde onderwerpen kan blijken dat
er vertraging is ontstaan, vanwege de grote inspanningen die in afgelopen periode
nodig waren om de COVID-19 crisis het hoofd te bieden.
Het traject rondom vaccinaties in de kinderopvang heeft de afgelopen periode flinke
vertraging opgelopen. In de kabinetsreactie op het advies «Prikken voor elkaar» van
de Commissie Vermeij2 is ten aanzien van de maatregel «Voorwaardelijke toegang tot de kinderopvang»3 aangegeven dat het kabinet deze maatregel en de bijbehorende vraagstukken verder
zal uitwerken. Aan uw Kamer is toegezegd u dit voorjaar te informeren over de stand
van zaken. Door de benodigde inspanningen bij zowel het Ministerie van VWS als mijn
ministerie om de corona-crisis het hoofd te bieden, is de verdere uitwerking van de
vraagstukken enige tijd stil komen te liggen. Het streven is om uw Kamer in het najaar
van 2020 te informeren over de stand van zaken.
Ook is het traject om te komen tot oplossingsrichtingen om de arbeidsmarktkrapte in
de kinderopvangsector aan te pakken vertraagd. Op korte termijn zal ik dit traject
weer oppakken met de sector. De onzekerheid die er nu is over hoe de economie zich
gaat ontwikkelen en wat dit betekent voor de kinderopvangsector, zal ik daarin meenemen.
De afgelopen jaren heb ik er met de Landelijke Kwaliteitsmonitor (LKK) op ingezet
een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de kwaliteit in de kinderopvangsector, als
input voor de beleidsontwikkeling. Door de huidige omstandigheden kunnen metingen
niet goed worden gedaan en heb ik besloten deze voor 2020 te laten vervallen. Ik ben
voornemens hiervoor in de plaats verdiepende analyses plaats te laten vinden op de
data die de afgelopen jaren zijn vergaard. Op deze manier wil ik de informatie die
er reeds is, zo goed mogelijk benutten bij het ontwikkelen en evalueren van beleid.
Voor het onderzoek gerelateerd aan het experiment meertalige dagopvang geldt dat de
derde meting voortijdig afgebroken is. Doordat de respons bij aanvang van het project
groter was dan verwacht, lijken de gevolgen voor het onderzoek voorlopig mee te vallen.
Met betrokken partijen ga ik na hoe de vierde en laatste meetronde plaats kan vinden
en wat de precieze gevolgen zijn van het feit dat kinderen circa twee maanden niet
naar de meertalige dagopvang zijn gegaan.
Ook voor de monitor van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) zijn er gevolgen.
Zo zullen de gegevens van de toezichthouders en gemeenten met betrekking tot de geconstateerde
overtredingen over 2020 niet vergelijkbaar zijn met de jaren ervoor. Met de onderzoekers
ben ik in gesprek hoe over deze periode de monitoring van de implementatie van de
Wet IKK op een zinnige wijze vorm kan krijgen.
2. Kwaliteit kinderopvang
Vanzelfsprekend is kwaliteit één van de belangrijkste aspecten van kinderopvang. Kwalitatief
hoogwaardige kinderopvang is goed voor de ontwikkeling van kinderen. De kwaliteit
van de kinderopvang in Nederland is over het algemeen goed en behoort tot de beste
van Europa.4
Hieronder informeer ik u eerst over de uitkomsten van de tweede meting van de monitor
Wet IKK, waarbij ik de belangrijkste conclusies weergeef. Daarna ga ik in op gastouderopvang
en het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs hierover. Vervolgens informeer
ik u over het tweede rapport van het experiment meertalige dagopvang en over bewegen
in de kinderopvang.
2.1 Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK)
Met de Wet IKK zijn en worden maatregelen ingevoerd om de kwaliteit van de kinderopvang
verder te verbeteren. Met deze brief bied ik uw Kamer het rapport van de tweede meting5 van de monitor aan, die betrekking heeft op de implementatie van de maatregelen die
per 1 januari 2018 en per 1 januari 2019 zijn ingegaan6. Dit rapport geeft een consistent beeld ten opzichte van de vorige meting: de implementatie
van zowel de IKK-maatregelen van 2018 als die van 2019 is goed op weg. Aan het einde
van 2019 waren volgens de geraadpleegde houders op nagenoeg alle locaties alle betreffende
maatregelen geïmplementeerd.
Het grootste deel van de nieuwe kwaliteitseisen is per 1 januari 2018 ingegaan. Per
1 januari 2019 zijn twee maatregelen in werking getreden. Het betreft aanpassingen
in de beroepskracht-kindratio (zowel voor de dagopvang als de BSO)7 en invoering van eisen met betrekking tot de pedagogisch beleidsmedewerker8. De stand van zaken van de implementatie van de kwaliteitsmaatregelen is onderzocht
onder alle betrokken stakeholders: houders van kinderopvanglocaties, pedagogisch medewerkers,
oudercommissies, toezichthouders (GGD’en) en handhavers (gemeenten).
De volgende en laatste meting zal – naast het monitoren van de voortgang van de implementatie –
ook ingaan op de vraag of de doelen van de Wet IKK zijn gerealiseerd. Deze derde meting
zal begin 2021 gereed zijn.
Vierogenprincipe draagt bij aan terugdringen risico’s
Kinderdagverblijven zijn per 1 januari 2018 verplicht te beschikken over een actueel
veiligheids- en gezondheidsbeleid. De toepassing van het vierogenprincipe is daarvan
een belangrijk onderdeel. Het vierogenprincipe houdt in dat de opvang zo wordt georganiseerd
dat een pedagogisch medewerker, pedagogisch medewerker in opleiding, stagiair, vrijwilliger
of andere volwassene de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien
of gehoord kan worden door een andere volwassene. Doel van het vierogenprincipe is het risico op
misbruik van kinderen te beperken door te voorkomen dat een volwassene zich gedurende
langere tijd ongehoord of ongezien kan terugtrekken met een kind.
Mijn ambtsvoorganger heeft aan uw Kamer toegezegd9 om twee jaar na inwerkingtreding van deze gewijzigde eis te bekijken of kinderopvangorganisaties
adequaat invulling geven aan het vierogenprincipe en of deze maatregel leidt tot een
inperking van de veiligheidsrisico’s voor kinderen. Deze vraag is meegenomen in de
monitor Wet IKK. Het blijkt lastig eenduidig te bepalen of door het vierogenprincipe
als zodanig de veiligheidsrisico’s voor kinderen worden verkleind. Het vierogenprincipe
is een onderwerp waar houders naar eigen zeggen ook voor 2019 al actief oog voor hadden.
Dat is niet veranderd, en dat vind ik positief. Het onderwerp wordt in de ruime meerderheid
van de organisaties even vaak in de organisatie besproken, en de vormgeving van het
principe is ongewijzigd.
Ongeveer de helft van de in de monitor geraadpleegde houders ziet minder toegevoegde
waarde van het principe omdat zij het beeld hebben dat het beleid van de kinderopvangorganisatie
altijd sterk gericht is op het bieden van veiligheid. Volgens ruim 40% van de houders
draagt het vierogenprincipe bij aan het terugdringen van veiligheidsrisico’s. Deze
houders verwachten dat het vierogenprincipe leidt tot meer bewustzijn en aandacht
voor het onderwerp. Van de geraadpleegde pedagogisch medewerkers denkt 75% dat het
vierogenprincipe bijdraagt aan het terugdringen van veiligheidsrisico’s.
Bovenstaande in ogenschouw nemend, ben ik van mening dat het vierogenprincipe blijvend
van belang is voor het verminderen van veiligheidsrisico's. Het draagt bij aan bewustzijn
en aandacht voor het onderwerp. Het incorporeren van het principe in een actueel veiligheids-
en gezondheidsbeleid zorgt ervoor dat het gesprek hierover ook gevoerd blijft worden.
IKK leidt tot verbetering van de kwaliteit
Net als bij de eerste meting, zijn ook bij deze tweede meting de ervaringen van de
geraadpleegde houders met de implementatie over het algemeen positief. Ruim 8 op de
10 houders stellen dat de implementatie van de maatregelen tot op heden (zeer) goed
is verlopen. Wat ze vooral als positief ervaren is dat ze in de praktijk merken dat
(een deel van) de maatregelen bijdragen aan de verhoging van de kwaliteit van hun
dienstverlening.
In de dagopvang wordt als positief ervaren dat door de BKR-aanpassing meer gerichte
zorg en aandacht aan de baby’s kan worden besteed, wat de kwaliteit van de opvang
(verder) verhoogt. In de BSO wordt genoemd dat de BKR-aanpassing financieel aantrekkelijk
is en tot meer flexibiliteit leidt, zowel wat betreft het in te zetten personeel als
wat betreft het aantal op te vangen kinderen.
Bij de invoering van eisen met betrekking tot de pedagogisch beleidsmedewerker komt
er volgens de meeste houders structureel meer aandacht voor de inhoudelijke ondersteuning
van pedagogisch medewerkers, groeit de bewustwording rond het belang van pedagogische
kwaliteit en wordt die kwaliteit ook daadwerkelijk verbeterd.
Deze positieve ervaringen gelden ook voor pedagogisch medewerkers en oudercommissies
die actief betrokken zijn geweest bij de implementatie. Ze waarderen het vooral dat
ze steeds goed door de werkgever zijn geïnformeerd en actief hebben mogen meedenken
over de veranderingen.
Oudercommissies hebben adviesrecht op wijzigingen die houders in hun beleid doorvoeren.
Op locaties waar als gevolg van de IKK-maatregelen veranderingen zijn doorgevoerd,
zijn de oudercommissies naar eigen zeggen in de ruime meerderheid van de gevallen
om advies gevraagd en hebben ze deze mogelijkheid ook benut. Daar waar advies is gegeven,
is het adviestraject volgens de ruime meerderheid van de oudercommissies goed gevolgd.
Het adviesrecht blijkt wel vaak vrij «informeel» te worden ingezet (mondeling in plaats
van schriftelijk). Slechts in enkele gevallen heeft de oudercommissie geen (tijdig)
advies kunnen uitbrengen, terwijl ze dat wel hadden gewild. Ook volgens houders verloopt
het adviestraject over het algemeen goed.
De inspecties op naleving van de IKK-maatregelen zijn volgens de geraadpleegde GGD-inspecteurs
over het algemeen goed verlopen. Het rapport meldt dat door het beperkte aantal «nieuwe»
maatregelen in 2019 de inspecties meestal soepeler verliepen dan in 2018. Voor de
maatregelen die op 1 januari 2018 zijn ingegaan is het percentage geconstateerde overtredingen
in 2019 over bijna de gehele linie gedaald ten opzichte van 2018. Voor de maatregelen
die per 1 januari 2019 zijn ingegaan, geldt dat voor de BKR-aanpassing het aantal
overtredingen beperkt is en niet/nauwelijks is toegenomen in het afgelopen jaar. Voor
de maatregel van de pedagogisch beleidsmedewerker zal in de loop van 2020 voor de
verschillende partijen duidelijk worden of en op welke manier aan deze maatregel in
de praktijk wordt voldaan.
Minder knelpunten bij de invoering van IKK
Uit deze tweede meting blijkt ook dat houders bij maatregelen die in 2018 zijn ingegaan,
afgelopen jaar minder knelpunten ervaren hebben dan het jaar ervoor. Opstartproblemen
lijken daarmee grotendeels overwonnen.
Naast deze positieve ervaringen geven veel houders ook aan één of meer knelpunten
te hebben ervaren bij de implementatie. Houders van met name kleinere organisaties
geven aan dat het implementatietraject van de maatregelen van 2019 hen veel tijd en
middelen heeft gekost. Kleine houders blijken meer moeite te hebben met de implementatie
en de naleving van de IKK-maatregelen.
Bij de dagopvang merken een aantal houders op dat door de BKR-aanpassing het opvangen
van baby’s minder rendabel is geworden en dat de stijgende vraag naar personeel in
een steeds krappere arbeidsmarkt moeilijk is te realiseren. Bij de BSO merken enkele
houders dat door de BKR-aanpassing hun medewerkers moeite hebben met de grotere groepen
en zien enkele anderen dat de kinderen een grotere groep als lastig ervaren.
De implementatie van de pedagogisch beleidsmedewerker leidt bij een minderheid van
de houders tot knelpunten. Deze houders zoeken nog naar een goede invulling van de
maatregel. Sommige houders geven aan dat de implementatie van deze maatregel veel
geld en tijd heeft gekost en dat het soms lastig was om een geschikt persoon voor
deze functie te vinden.
Een aantal pedagogisch medewerkers noemen als knelpunt dat de IKK-maatregelen van
2019 tot onrust onder het personeel hebben geleid doordat de werkroosters minder aantrekkelijk
zijn geworden.
Bij inspecties blijft het inspecteren van sommige IKK-voorwaarden zeer intensief en
bestaat er bij een aantal voorwaarden nog onduidelijkheid en soms onvrede over hoe
deze precies geïnspecteerd dienen te worden. Om GGD’en en gemeenten hierbij richting
en houvast te geven is medio 2019 een gezamenlijke brief naar toezichtpartijen gestuurd
en pas ik de beleidsregel werkwijze toezichthouder kinderopvang aan.
2.2 Gastouderopvang
De gastouderopvang vervult een heel belangrijke functie binnen het aanbod van kinderopvang.
Het biedt flexibiliteit voor ouders, is kleinschalig, en wordt ook veelvuldig aangeboden
in niet-stedelijke regio’s waar minder vraag naar en aanbod van kinderopvang is. Gastouderopvang
is een onmisbare schakel in de kindvoorzieningen. Uit de Landelijke Kwaliteitsmonitor
Kinderopvang10 blijkt dat de kwaliteit van de gastouderopvang vergelijkbaar is met die van andere
opvangvormen, maar dat de variatie tussen gastouders groter is. Het beeld dat er grote
verschillen in kwaliteit bestaan tussen gastouders, komt ook naar voren in een analyse
over knelpunten in de gastouderopvang, die GGD GHOR NL onlangs heeft gemaakt11.
Bijzonder aandachtspunt bij de gastouderopvang is dat de (fysieke en emotionele) veiligheid
van de kinderen en de kwaliteit van de opvang volledig in handen ligt van de individuele
gastouder. Een gastouder werkt alleen en vangt maximaal zes kinderen op. Dit is anders
dan de opvang in kinderdagverblijven en bso’s, waar meerdere beroepskrachten in een
organisatieverband verantwoordelijkheid dragen voor de kwaliteit. Het solitaire karakter
van gastouderopvang vraagt om daarop afgestemde kwaliteitseisen en toezicht.
Met deze brief bied ik uw Kamer het thema-onderzoek «Toezicht op gastouderopvang»
aan12. Dit onderzoek is uitgevoerd door de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en geeft
antwoord op de vraag in hoeverre de huidige toezichtsystematiek de kwaliteit van de
gastouderopvang voldoende borgt.
Aanleiding voor het laten uitvoeren van dit onderzoek waren zorgen dat toezichthouders
niet voldoende zicht hebben op de kwaliteit van de gastouderopvang. Dit onderzoek
laat zien dat deze zorgen gerechtvaardigd zijn.
De IvhO heeft gekeken naar de huidige toezichtsystematiek ten aanzien van de gastouderopvang
en de rol van gastouderbureaus hierin. Het rapport is deels gebaseerd op de registratiesystemen
van de overheidspartijen die betrokken zijn bij toezicht en handhaving. Daarnaast
zijn GGD’en en gemeenten bevraagd en is waardevolle informatie opgehaald bij veel
gastouderbureaus en gastouders zelf.
Uit het onderzoek van de inspectie blijkt dat veel gemeenten, GGD’en en gastouderbureaus
kritisch zijn over de huidige toezichtsystematiek. De inspectie ziet daarbij risico’s
in het solitaire karakter van de gastouderopvang in combinatie met de huidige toezichtsystematiek:
de lage toezichtintensiteit, het huidige toezichtkader en de kwaliteitsbewaking door
gastouderbureaus en het beperkte zicht hierop. Met de huidige toezichtssystematiek
is er onvoldoende zicht op de kwaliteit van de geboden opvang door gastouders.
De inspectie ziet op het gebied van toezicht belangrijke verbeterpunten. Zo beveelt
ze aan om het toezichtkader te evalueren, het toezicht te intensiveren – aanvullend
op de intensivering die in 2019 reeds in gang is gezet – en het toezicht slimmer in
te richten. Daarnaast beveelt de inspectie aan om de positie van gastouderbureaus
te versterken, zodat zij beter de kwaliteitsbewaking kunnen verzorgen.
De resultaten van de onderzoeken van LKK en de inspectie bieden voor mij aanleiding
om te verkennen hoe de kwaliteit van de gastouderopvang en het toezicht (en daarmee
ook de handhaving) beter kunnen worden geborgd. Daarbij is een belangrijk aandachtspunt
dat beoogde verbeteringen in verhouding staan tot het bijzondere karakter van de gastouderopvang
(kleinschalig en flexibel) én de toegankelijkheid van deze vorm van opvang. Daarnaast
vind ik het van belang om in de verkenning de inzichten mee te nemen van zowel de
overheidspartijen die betrokken zijn bij toezicht en handhaving als de vertegenwoordigende
partijen van ouders, gastouders en gastouderbureaus. Aan het einde van dit jaar zal
ik uw Kamer nader informeren over de opzet van de verkenning.
2.3 Experiment meertalige dagopvang
Het experiment meertalige dagopvang is in februari 2018 van start gegaan en eindigt
in februari 2022. De deelnemende kinderopvangorganisaties bieden gedurende de duur
van het experiment maximaal 50% van de openingstijd opvang in de Engelse taal aan
in één of meer groepen. De Universiteit van Amsterdam (UvA) begeleidt en monitort
het experiment, waarbij specifiek wordt gekeken wat de effecten zijn van meertalige
dagopvang op de taalontwikkeling van het Nederlands bij kinderen. De UvA onderzoekt
daarnaast ook de ontwikkeling van het Engels bij kinderen en de rol van de thuistaal.
Ik heb toegezegd uw Kamer op de hoogte te houden van de uitkomsten van de meetrondes.
Inmiddels is de tweede meetronde afgerond en is de tweede tussenrapportage13 op www.veranderingenkinderopvang.nl geplaatst. Uit de eerste resultaten blijkt dat de hoeveelheid Engels / Nederlands
waar kinderen op de opvang mee te maken krijgen positief samenhangt met hun scores
op die taaltaken. Daarnaast lijkt de hoeveelheid Engels die zij horen op de opvang
geen nadelig effect te hebben op hun scores op de Nederlandse taaltaken. Omdat het
om voorlopige resultaten gaat, kunnen er nu nog geen conclusies uit getrokken worden.
Zoals eerder aangegeven, informeer ik uw Kamer zes maanden voor beëindiging van het
experiment, te weten eind 2021, over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment.
In onderdeel 1 heb ik toegelicht welke eventuele gevolgen Covid-19 kan hebben voor
dit onderzoek.
2.4 Bewegen in de kinderopvang
Tijdens het Algemeen Overleg van 20 juni jl. heb ik uw Kamer toegezegd om in mijn
gesprekken met de kinderopvangbranche aandacht te besteden aan het stimuleren van
bewegen in de kinderopvang (Kamerstuk 31 322, nr. 399). Met onderstaande terugkoppeling doe ik deze toezegging gestand.
Ik ondersteun de aanpak Gezonde Kinderopvang van de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Gezonde Kinderopvang helpt om een gezonde leefstijl, inclusief bewegen,
onderdeel te maken van de dagelijkse praktijk in de kinderopvang. Het huidige programma
Gezonde Kinderopvang is in 2017 landelijk gelanceerd en in de jaren daarvoor opgezet
met onder meer de Brancheorganisatie Kinderopvang (BK), Sociaal Werk Nederland en
BOinK en loopt tot aan het einde van 2020.
Een onderdeel van Gezonde Kinderopvang is de scholing «Een Gezonde Start». Met dit
programma kunnen kinderopvangorganisaties een medewerker gratis een train-de-trainerscursus
laten volgen die deze medewerker opleidt tot coach Gezonde Kinderopvang. Deze coach
wordt vervolgens het aanspreekpunt voor een gezonde leefstijl binnen de eigen organisatie
en vervult daarin ook een scholende rol richting de eigen collega’s. Kinderopvangorganisaties
kunnen met Gezonde Kinderopvang aan tien gezondheidsthema’s werken zoals voeding,
fysieke veiligheid, bescherming tegen de zon en bewegen. Er zijn inmiddels ruim 800
coaches opgeleid van bijna 600 kinderopvangorganisaties. Daarnaast wordt er ook ingezet
op de scholing van MBO-docenten om al tijdens de opleiding van pedagogisch medewerkers
aandacht te besteden aan Gezonde Kinderopvang.
Naast deze ontwikkelingen die voortkomen uit Gezonde Kinderopvang heb ik in gesprek
met de sectorpartijen (BK, Brancheorganisatie Maatschappelijke Kinderopvang, BOinK
en Ppink) gevraagd het bewegen in de kinderopvang te stimuleren. De sectorpartijen
erkennen het belang van dit thema en zien dat dit ook leeft onder hun achterban. Sectorpartijen
nemen hier een rol in door hun achterban te informeren over thema’s als veiligheid
en gezondheid in brede zin, hierin te faciliteren en door mee te denken over het vervolg
van Gezonde Kinderopvang.
ik ben verheugd dat Gezonde Kinderopvang ook na 2020 een vervolg krijgt met een nieuwe
planperiode voor 2021–2024 en er zo steeds meer organisaties met een coach Gezonde
Kinderopvang (gaan) werken. De inzet zal zijn dat aandacht voor gezonde leefstijl
binnen alle kinderopvangorganisaties vanzelfsprekend is.
3. Veilige kinderopvang
Vanzelfsprekend is veiligheid in de kinderopvang een prioritair thema. Kinderen die
gebruik maken van kinderopvang zijn kwetsbaar, ze zijn jong, kunnen zich verbaal vaak
nog niet goed uiten en kinderen worden in de dagopvang ook fysiek verzorgd. Een veilige
kinderopvang vergt van alle betrokkenen een grote alertheid op signalen die zouden
kunnen wijzen op een risico dat de veilige ontwikkeling van het kind bedreigt.
Verdere optimalisering continue screening
Door middel van continue screening wordt dagelijks gecontroleerd of personen werkzaam
in de kinderopvang een strafbaar feit hebben begaan. Als blijkt dat een gescreend
persoon een bedreiging kan vormen voor een veilige omvang voor kinderen, wordt de
betreffende persoon op non-actief gesteld en moet deze een nieuwe VOG (Verklaring
Omtrent Gedrag) aanvragen. Als er geen nieuwe VOG kan worden verkregen, volgt ontslag.
Zonder geldige VOG mag niet gewerkt worden in de Kinderopvang.
Voor de kinderopvang is het proces van continue screening in de loop der tijd steeds
verder geautomatiseerd en geoptimaliseerd. Met de invoering van de Personenregister
kinderopvang per 1 maart 2018 is het bereik van continue screening in de kinderopvang
vergroot, doordat ook tijdelijke medewerkers en structureel aanwezigen werden toegevoegd
aan de doelgroep. In de afgelopen periode zijn verdere verbeteringen aangebracht in
het systeem. Zo verloopt de koppeling met het Justitieel Documentatiesysteem (JDS)
per 18 juni 2020 volledig automatisch. Dit betekent dat de vergelijking tussen het
Personenregister en het JDS niet meer plaatsvindt door middel van een bestandsuitwisseling,
maar door middel van een automatische koppeling. Doordat dit deel van het proces nu
volledig automatisch is ingericht, verloopt dit efficiënter.
4. Werking van het stelsel
Hieronder ga ik in op een aantal onderdelen die de werking van het stelsel betreffen.
Ik schets de arbeidsmarkt binnen de kinderopvangsector, de verbeteringen die worden
aangebracht in de kinderopvangtoeslag en informeer u over het kostprijsonderzoek van
het CBS.
4.1 Arbeidsmarkt kinderopvangsector
Voor een goed werkende sector is het belangrijk dat er voldoende gekwalificeerd personeel
beschikbaar is. Vorig jaar heeft uw Kamer een motie van de leden Van Meenen en Postma
aangenomen.14 Hierin wordt de regering verzocht een arbeidsmarktvisie op te stellen voor de kinderopvang,
waarin ten minste een plan wordt opgesteld voor de krapte op de arbeidsmarkt. In mijn
reactie heb ik aangegeven met de sectorpartijen in gesprek te zijn over de arbeidsmarktkrapte.
Ik heb uw Kamer toegezegd om aan de hand van deze gesprekken te komen met breed gedragen
oplossingsrichtingen om de krapte aan te pakken en u hierover te informeren in de
eerste helft van dit jaar. Helaas heeft de Covid-19-crisis dit traject vertraagd.
Dat laat onverlet dat dit vraagstuk mijn aandacht heeft. Op korte termijn zal ik dit
traject weer oppakken met de sector. De onzekerheid die er nu is over hoe de economie
zich gaat ontwikkelen en wat dit betekent voor de kinderopvangsector, zal ik daarin
meenemen.
Vóór de Covid-19-crisis uitbrak waren al grote stappen gezet richting enkele oplossingsrichtingen.
Zo is begin dit jaar de campagne «Kinderopvang dankzij jou»15 van het Arbeidsmarktplatform Kinderopvang gestart, waarvoor ik een subsidie heb
verstrekt. Op de site van de campagne zijn vacatures in de buurt te vinden, staat
informatie over welke opleidingen kwalificeren voor de kinderopvang en welke mogelijkheden
er zijn om een overstap te maken naar de kinderopvang. Met de campagne wil de sector
medewerkers aantrekken en de huidige medewerkers behouden. De campagne is ook een
manier om de waardering die er is voor de medewerkers in de sector duidelijk te maken.
Dit onderschrijf ik volledig.
In het kader van de werkdruk en krapte heb ik met de sector gesproken over het uitstellen
van de implementatie van de taaleis en de eis van babyscholing. Het verdient de voorkeur
om zo snel mogelijk deze verbeteringen te implementeren. Wel wil ik organisaties meer
ruimte bieden bij het plannen om aan deze eisen te voldoen. Dit kan de druk op het
personeel binnen de organisatie verlichten, iets dat ook op dit moment van belang
is. Daarom zal ik de ingangsdatum van de Ministeriële Regeling uitstellen van 2023
naar 2025.
Nu de acute druk op de arbeidsmarkt iets lijkt af te nemen, zullen de sectorpartijen
en ik samen bezien hoe we elkaar verder kunnen versterken bij de aanpak van de arbeidsmarktproblematiek.
Daarbij zal er natuurlijk aandacht zijn voor de onzekerheid van de komende periode,
vanwege Covid-19 zelf en vanwege de economische gevolgen van Covid-19 en de betekenis
hiervan voor de (ontwikkeling van de) arbeidsmarkt in de kinderopvang. Ik zal uw Kamer
informeren over de uitkomst van deze gesprekken.
4.2 Verbetertraject kinderopvangtoeslag
Op 17 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het verbetertraject
kinderopvangtoeslag16. Het verbetertraject kinderopvangtoeslag is in 2018 gestart, om (hoge) terugvorderingen
bij ouders aan te pakken. Mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen
en Douane informeer ik uw Kamer over de stand van zaken, aan de hand van drie hoofdthema’s
van het verbetertraject: eerder signaleren, begeleiden van ouders met kans op een
hoge terugvordering en verbeteren van de digitale dienstverlening.
Na een intensief voorbereidingsjaar, is het gezamenlijke programma van mijn ministerie
en Belastingdienst/Toeslagen in 2020 overgegaan naar de fase van implementatie. Beide
organisaties hebben de afgelopen drie maanden hard gewerkt om de implementatie voort
te zetten, ondanks de beperkingen die de maatregelen naar aanleiding van Covid-19
met zich meebrachten.
Eerder signaleren
De hoeksteen van het verbetertraject is de maatregel om kinderopvangorganisaties maandelijks
gegevens over de afgenomen opvang aan de Belastingdienst te laten leveren. Met deze
gegevens kan Toeslagen ouders eerder informeren wanneer er sprake is van een afwijking
tussen de kinderopvangtoeslagaanvraag en de daadwerkelijke situatie. Zo kan de kans
op hoge terugvorderingen worden verkleind. 2020 is het groeijaar waarin de Kinderopvangorganisaties
geleidelijk aansluiten op de maandelijkse gegevensuitwisseling.
Vooralsnog ga ik uit van realisatie van dit voornemen in 2020. In april is de eerste
groep van ca. 200 kinderopvangorganisaties, gestart met het aanleveren van de maandelijkse
gegevens. Kinderopvangorganisaties krijgen hierbij ondersteuning tijdens voorlichtingsbijeenkomsten
en een online webinar. In totaal ontvangt Toeslagen nu over ruim de helft van de kindplaatsen
informatie op basis waarvan, na gebleken kwaliteit, ouders zo nodig kunnen worden
geïnformeerd over afwijkingen ten opzichte van hun lopende aanvraag. Dit betreffen
nagenoeg alle convenanthouders en ruim driekwart van de jaarleveranciers. Ook is conform
de aansluitstrategie begonnen met de gegevenslevering door de kinderopvangorganisaties,
die tot dusverre geen structurele informatie leverden. Vanaf januari 2021 zullen de
leveringen (maandelijks) verplicht worden. Met het oog op dit structurele karakter
zal het uitvoeringsbesluit Awir hierop worden aangepast.
Ook de levering van gegevens door DUO en UWV zal op maandelijkse basis gaan plaatsvinden.
Met het inlichtingenbureau wordt vooralsnog volstaan met een kwartaallevering. Toeslagen
kan zo over actuele gegevens beschikken over de doelgroepstatus (studenten en (re)integreerders)
van aanvragers (en toeslagpartners) van de kinderopvangtoeslag. Bij afwijkingen ten
opzichte van de bij Toeslagen bekende gegevens kan de aanvrager gewaarschuwd worden.
De aanvrager kan vervolgens wijzigingen in de aanvraag doorgeven, waarmee de kans
op hoge terugvorderingen wordt verkleind.
Daarnaast wordt proportioneel vaststellen van de kinderopvangtoeslag expliciet in
de Wet kinderopvang geregeld. Dit wordt als separaat wetsvoorstel bij het Belastingplan
2021 aangeboden, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het eindadvies van de
Adviescommissie uitvoering toeslagen. Voorheen hadden ouders geen recht op kinderopvangtoeslag
als zij niet de volledige eigen bijdrage hadden betaald. Met dit wetsvoorstel wordt
geregeld dat een ouder voortaan recht heeft op kinderopvangtoeslag naar rato van het
bedrag aan kosten dat de ouder tijdig heeft betaald aan de kinderopvangorganisatie.
Dit voorkomt dat een ouder de gehele kinderopvangtoeslag moet terugbetalen als een
factuur niet betaald is. In de brief van juni 201917 heeft de Staatssecretaris van Financiën, mede namens mij, een meer proportionele
benadering aangekondigd. Op 9 oktober 2019 heb ik gezamenlijk met de voormalig Staatssecretaris
van Financiën hierover een besluit genomen. Er wordt reeds uitvoering gegeven aan
proportioneel vaststellen door Toeslagen. Hiervoor is eind vorig jaar een Verzamelbesluit
Toeslagen geslagen, met terugwerkende kracht naar 23 oktober 2019. Met de wijziging
van de Wet kinderopvang wordt dit besluit expliciet op het niveau van de wet geborgd.
Begeleiden van ouders met een grote kans op hoge terugvorderingen
In het Verbetertraject wordt ingezet op het (proactief) begeleiden van ouders met
een grote kans op hoge terugvorderingen, met als doel het voorkomen en terugdringen
daarvan. In 2019 is er, middels pilots, gedegen onderzocht welke doelgroepen hiervoor
in aanmerking komen en welke begeleiding het meest effectief is. Toeslagen is op 25 mei
gestart met het opleiden van persoonlijk begeleiders, die maatwerk zullen leveren
gericht op het vaststellen van het juiste voorschot kinderopvangtoeslag met als doel
zo vroeg mogelijk zoveel mogelijk zekerheid over de toekenning te creëren. De capaciteit
voor deze inzet zal in de loop van het jaar geleidelijk gaan toenemen.
Verbeteren digitale dienstverlening
De digitale dienstverlening wordt verbeterd om het aanvraag- en wijzigingsproces voor
de kinderopvangtoeslag makkelijker te maken voor ouders. Zo zijn er in 2019 al wijzigingen
doorgevoerd op het portaal «Mijn Toeslagen» om ouders beter te ondersteunen bij het
aanvragen van de kinderopvangtoeslag en het doorgeven van wijzigingen.
Daarnaast is er hard gewerkt aan de ontwikkeling van een kinderopvangtoeslag-app.
Met de app kunnen ouders makkelijk en overzichtelijk de actuele aanvraaggegevens inzien
waarop het huidige voorschot kinderopvangtoeslag is gebaseerd. Ook kunnen via de app
wijzigingen worden ingediend, ter voorkoming van een hoge terugvordering. Dit kan
op eigen initiatief of na een bericht van Toeslagen in de app waarin ouders worden
geattendeerd op het controleren en zo nodig aanpassen van hun gegevens. De app is
uitgebreid getest en gereed om op korte termijn in de appstore geplaatst te worden.
Naar verwachting zal deze versie rond de zomer beschikbaar zijn.
Kort na de zomer start de Belastingdienst met een bewustwordingscampagne, met als
doel kennisverbreding bij ouders over de werking van de kinderopvangtoeslag. De kinderopvangtoeslag
app zal hier ook in worden meegenomen.
4.3 Onderzoek kostprijs kinderopvang
In 2018 heeft SEO onderzoek verricht naar de mogelijke opzet voor een kostprijsmonitor
voor de kinderopvang. Eerder heb ik u gemeld dat de resultaten van dit onderzoek niet
toereikend waren en dat ik samen met de sector zou bekijken hoe we hieraan een vervolg
konden gegeven.18 Ik heb het CBS gevraagd de kostenstructuur in beeld te brengen op basis van bestaande
data, zodat kinderopvangorganisaties niet belast werden met een data-uitvraag. Het
CBS heeft hiertoe gegevens van verschillende bronnen aan elkaar gekoppeld.
Het kostenonderzoek van het CBS geeft een overkoepelend inzicht in de kostenstructuur
van kinderopvangaanbieders. Welke verschillen er zijn aan de hand van enkele achtergrondkenmerken,
zoals rechtsvorm en omvang. En het biedt inzicht over hoe de kosten zich over de tijd
hebben ontwikkeld, zodat een beeld ontstaat van ontwikkelingen in de markt. Het CBS
heeft de gemiddelden berekend en de grenswaarden van het 1e, 2e en 3e kwartiel19. De opgeleverde tabellen bevatten gegevens van 2015 tot en met 2018. Dit is nog voor
de aanpassing van de beroepskracht-kindratio vanaf 2019.20 Daarnaast dient opgemerkt te worden dat bij de kosten per kindplaats geen rekening
is gehouden met de uren dat een kindplaats beschikbaar is.21 Dit zijn dan ook geen kosten per uur, maar kosten per geregistreerde kindplaats per
jaar.
De beschrijvende statistieken zijn gepubliceerd op de website.22 De grootste kostenpost zijn de personeelskosten, zo’n 70 procent van de totale kosten.
Daarna volgen de huisvestingskosten en overige kosten. Auto- en transportkosten bedragen
nog geen 1 procent van de totale kosten. De gemiddelde kosten per kindplaats per jaar
zijn gestegen van € 5.600 in 2015 naar € 5.700 in 2018. De kosten per kindplaats zijn
het laagst bij grote organisaties en het hoogst bij organisaties met maar één locatie.
Bij de kleine organisaties is er wel een grote spreiding tussen de kosten per kindplaats.
Stichtingen maken gemiddeld € 1.400 meer kosten per kindplaats dan BV’s/NV’s. Het
verschil tussen het 1e en 3e kwartiel is wel kleiner bij stichtingen. Daar variëren de grenswaarden tussen de
€ 4.200 en € 6.500. Bij de BV’s/NV’s varieert dit tussen de € 5.800 en € 11.400. Tot
slot is gekeken naar het verschil tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden. Hier
valt op dat naarmate de stedelijkheid toeneemt, het percentage van de huisvestingskosten
toeneemt. De gemiddelde kosten per kindplaats van organisaties in zeer stedelijke
gebieden liggen aanzienlijk hoger dan in weinig stedelijke gebieden, dit verschil
bedraagt € 3.700.
Het kostenonderzoek voorziet niet in een gedetailleerd beeld waaraan individuele aanbieders
zich kunnen benchmarken. Het Waarborgfonds Kinderopvang heeft inmiddels het project
«Mijn Kostprijs» uitgewerkt. Dit traject zal met een representatieve vertegenwoordiging
van de sector kostprijselementen kwantificeren. Hierbij zal het Waarborgfonds de organisaties
intensief ondersteunen, omdat eerder is gebleken dat het aanleveren van de benodigde
informatie op een uniforme wijze veel van hen vraagt. Met de resultaten zal een model
ontwikkeld worden waarmee kinderopvangorganisaties hun eigen situatie kunnen vergelijken
met die van de sector en daarmee de eigen kostprijs per element bepalen. Dit komt
de professionalisering van de sector ten goede en daarom heb ik besloten dit initiatief
financieel te ondersteunen. Naar verwachting zal dit model begin volgend jaar operationeel
zijn.
5. Toegankelijke kinderopvang
Om de doelen van kinderopvang, te weten arbeidsparticipatie en ontwikkeling van kinderen
te behalen, is het belangrijk dat kinderopvang voor alle ouders en kinderen voldoende
toegankelijk is. Hieronder ga ik in op de uitkomsten van het onderzoek naar het bevorderen
van kinderopvang onder ouders met lage sociaal-economische status (ses) en het verbeteren
van de informatievoorziening voor ouders, op het gebied van kwaliteit.
5.1 Onderzoek bevorderen kinderopvang onder ouders met lage sociaal-economische status
(ses)
In het najaar heb ik Uw Kamer geïnformeerd over de opzet van het onderzoek naar de
bevordering van deelname aan kinderopvang door kinderen van ouders met een lage sociaal-economische
status (hierna: ses).23 Hierbij informeer ik u over de uitkomsten van dit onderzoek, de rapportage vindt
u in de bijlage24. Het onderzoek heeft plaatsgevonden onder moeders omdat zij de bepalende factor zijn in de keuze om al dan niet gebruik te maken van kinderopvang.
De belangrijkste constateringen uit het onderzoek hebben betrekking op de arbeidsparticipatie,
de drijfveren van moeders om te kiezen voor opvang, redenen om niet te kiezen voor
kinderopvang en de rol van de omgeving (fysiek en sociaal).
Uit het onderzoek komt naar voren dat moeders die geen gebruik maken van formele kinderopvang
vaker stoppen met werken na de geboorte van het eerste kind dan moeders die wel gebruik
maken van kinderopvang. Daarnaast geldt voor beide groepen dat het overgrote deel
van de partners (fulltime) blijft werken na de geboorte van het eerste kind. De belangrijkste
redenen om te kiezen voor formele kinderopvang zijn voor moeders met lage ses dat
het goed is voor de ontwikkeling van het kind en het een goede voorbereiding biedt
voor de basisschool.
Er is een verschil zichtbaar tussen gebruik van kinderdagopvang en gebruik van gastouderopvang
en kortdurende peuteropvang. Moeders die gebruik maken van een kinderdagopvang doen
dat vaker om te kunnen blijven werken/studeren dan moeders die gebruik maken van gastouderopvang
of peuteropvang. Redenen die werden genoemd om géén gebruik te maken van formele opvang
hadden te maken met het overdragen van de zorg: moeders willen zelf voor het kind
zorgen en de eerste levensjaren van het kind meemaken en de zorg niet overdragen aan
anderen.
Uit het onderzoek blijkt ook dat de omgeving van de moeder een rol speelt bij de keuze
voor formele kinderopvang. Moeders die formele opvang gebruiken, zien dat relatief
vaker terug in hun omgeving dan moeders die geen of informele opvang gebruiken. Ook
blijkt dat moeders die formele opvang gebruiken meer bekend zijn met het aanbod van
kinderdagopvang in de buurt. De keuze voor een specifieke opvanglocatie wordt gemaakt
door de nabijheid van de locatie en de positieve indruk die zij hadden bij de eerste
kennismaking bij de locatie (door bijv. intake/rondleiding). Moeders die geen formele
opvang gebruiken geven vaker aan niet precies te weten wat de kinderopvangtoeslag
inhoudt of er nog nooit van gehoord te hebben.
Bovenstaande constateringen hebben geleid tot aanknopingspunten voor interventies
die zich op verschillende gedragsdeterminanten richten, namelijk persoonlijke capaciteiten
(zoals kennis), motivatie (zoals waarden over de opvoeding) en omgevingsvariabelen
(zoals aanbod en sociale omgeving). Ik vind het de moeite waard om verschillende interventies
in de praktijk uit te proberen. Zo zou het goed zijn om de doelgroep van informatie
over kinderopvang(toeslag) te voorzien die voor hen begrijpelijk en goed toegankelijk
is. Ook vind ik het een goed idee om mensen uit de doelgroep hun ervaringen met kinderopvang
te laten delen en de doelgroep kennis te laten maken met kinderopvang bij hun in de
buurt. In overleg met de onderzoekers zullen enkele interventies uitgewerkt worden.
5.2 Betere informatie voor ouders over de kwaliteit
Goede informatievoorziening draagt bij aan de toegankelijkheid van kinderopvang. Op
25 april 2018 heb ik uw Kamer per brief25 geïnformeerd over mijn activiteiten en voornemens om ouders beter te informeren over
de kwaliteit van hun (toekomstige) opvanglocatie. Ik heb toen toegezegd na de evaluatie
van de verbeterde In-één-oogopslag te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn
en zo ja, of een kwaliteitsoordeel kinderopvang daarbij van toegevoegde waarde is.26 Hierbij informeer ik u over deze toezegging.
Met de invoering van In-één-oogopslag op 12 april 2018 en de verbetering op 2 januari
2020 zijn belangrijke stappen gezet in het beter informeren van ouders over de kwaliteit
van hun (toekomstige) opvanglocatie.27 Verder blijkt uit het onderzoek naar de informatiebehoefte van ouders door Motivaction,
waarover ik u op 9 september 2019 heb geïnformeerd28, dat ouders weinig informatie missen, en vooral behoefte hebben aan één centraal
online punt om informatie te vinden en te vergelijken. Om deze reden ontbreekt de
meerwaarde van een (nieuw te ontwikkelen) kwaliteitsoordeel kinderopvang en neem ik
dan ook geen verdere stappen hierop.
Zoals ik in mijn brief van 19 december 201929 al aangaf geef ik wel graag invulling aan de behoefte van ouders om op een centraal
punt informatie te vinden en te vergelijken. Ik doe dit door te verkennen welke mogelijkheden
het Landelijk Register Kinderopvang biedt om het zoeken en vergelijken van kinderopvanglocaties
te vergemakkelijken.
Tot slot
Ter afsluiting hecht ik eraan u alvast op de hoogte te stellen van een aantal brieven,
die ik voornemens ben binnenkort naar uw Kamer te versturen.
• Vóór de zomer stuur ik u een reflectie op het kinderopvangstelsel (onder andere naar
aanleiding van motie Westerveld cs);
• Deze zomer informeer ik uw Kamer ook over de Pilot evaluatie- en onderzoeksplanning
Kinderopvang;
• Zoals vermeld onder 1, hopen wij uw Kamer in het najaar van 2020 te kunnen informeren
over de stand van zaken met betrekking tot vaccinaties in de kinderopvang (de uitwerking
van de maatregel «Voorwaardelijke toegang tot de kinderopvang»);
• In het derde kwartaal stuur ik u de jaarlijkse brief over toezicht en handhaving kinderopvang,
met onder meer het Landelijk Rapport toezicht kinderopvang van de Inspectie van het
Onderwijs.
Ik vertrouw erop uw Kamer met deze brief voldoende te hebben geïnformeerd over de
diverse onderwerpen en onderzoeken.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark
Indieners
-
Indiener
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid