Brief regering : Toezeggingen van de Minister van SZW rondom de fiscale en socialezekerheidspositie van grensarbeiders
26 834 Socialeverzekeringspositie van grensarbeiders
Nr. 49 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2020
Inleiding
Tijdens het AO Belasting- en socialezekerheidspositie van grensarbeiders (hierna:
AO grensarbeid) dd. 5 maart 2020 (Kamerstuk 26 834, nr. 48) heb ik toegezegd u te zullen informeren over knelpunten die binnenkomen bij GrensInfoPunten,
Duits ouderschapsverlof in relatie tot een Nederlandse werkloosheidsuitkering en dubbele
heffing voor de zorg. Met deze brief geef ik invulling aan die toezeggingen.
De meest voorkomende knelpunten zoals bekend bij de GIP’S
In een grenzeloos Europa zijn verschillen tussen de lidstaten soms groot, ook tussen
buurlanden. Regels rond sociale zekerheid, het opbouwen van pensioen, betalen van
belastingen of rondom ziektekostenverzekering verschillen per land. Onbekendheid met
of onduidelijkheid over die regelgeving en de impact hiervan vormt een belemmering
om over de grens te gaan werken en/of wonen. Een goed functionerende grensoverschrijdende
arbeidsmarkt is belangrijk voor mensen en bedrijven in de grensstreken, de grensregio’s
en het Rijk. De Europese Commissie stelt terecht dat daar winst te halen valt.
Een goede en makkelijk toegankelijke informatievoorziening is een eerste belangrijke
stap om in het buurland werken of wonen bereikbaar te maken. Daarmee kunnen burgers
en bedrijven de kansen en gevolgen van zo’n besluit beter overzien om zo een weloverwogen
keuze te maken. Het netwerk van GIP’s, experts in de backoffice van de SVB en het
team GWO (Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen) van de Belastingdienst voorziet
in die informatiebehoefte. Het kabinet hecht veel belang aan het versterken van kansen
in de grensregio’s. Om die reden heeft het Rijk eind november 2019 samen met regionale
partners met een tiental convenanten een duurzame financiële basis onder de grensinformatiestructuur
gelegd.
De belangrijkste rol van de GIP’s is het invullen van de informatiefunctie. GIP’s
staan dicht bij de burger en leveren eerstelijns maatwerkinformatie en dienstverlening.
Bij lastige vragen maken ze gebruik van de experts in de backoffice. Deze antwoorden
kunnen aanleiding geven tot nieuwe input voor de eerstelijns dienstverlening in de
GIP’s. Ook de GIP’s onderling wisselen informatie uit over actuele ontwikkelingen
en veranderingen in de informatievraag van de burgers. Vanuit de door het Rijk beschikbaar
gestelde ontwikkelingsbijdrage is in de afgelopen periode de kennisbank van de GIP’s
uitgebreid en versterkt met een forum, zodat alle GIP-adviseurs bij hun informatieverstrekking
actueel zijn en blijven. De SVB heeft een cruciale rol bij de kennisopbouw en -actualisatie.
Samen met de GIP’s en andere partners in binnen- en buitenland stellen zij jaarlijks
een kennisagenda op waarbij nieuwe beleidsthema’s en -ontwikkelingen aan de orde komen.
Een deel van de SVB website is alleen bestemd en toegankelijk voor de medewerkers
van de GIP’s. Op dit SVB extranet vinden de GIP’s onder andere de syllabus voor eerstelijns
vragen, opleidingsmateriaal, nieuwsberichten en uitgewerkte vragen uit de praktijk.
Vanuit het directe contact met de burger krijgt de structuur ook een afgeleide rol:
de signaalfunctie. Wanneer er (nieuwe en vaker voorkomende) vragen opspelen die samen
met beleid of andere lidstaten opgelost moeten worden, treedt de SVB in overleg met
beleidsdepartementen. En met de betrokkenheid van het Rijk als gevolg van de convenanten
is ook de rechtstreekse verbinding met de GIP’s versterkt.
In de afgelopen bijzondere maanden als gevolg van de coronacrisis heeft deze structuur
haar werking getoond. De GIP’s en backoffice van de SVB hebben snel geschakeld om
via adviezen en websites burgers te informeren over de impact van de coronacrisis
op hun persoonlijke situatie en hoe gebruik te maken van nationale noodmaatregelen.
Sterk stijgende bezoekersaantallen van de websites geven aan dat hier in een grote
behoefte is voorzien. Tegelijk signaleren de GIP’s en backoffice vanuit de praktijk
welke impact de crisis heeft op de groep grensoverschrijdende inwoners en bedrijven
en waar die al dan niet op terug kunnen vallen. Door die signalen terug te leggen
krijgen (regionale) beleidsbepalers de kans om waar mogelijk met oplossingen te komen
door (tijdelijke) aanpassingen in bijvoorbeeld belastingverdragen en nationale noodmaatregelen.
Dit heeft tevens geleid tot een versterking van de netwerken tussen Rijk en regio.
Die beweging moeten we ook na de huidige crisis vasthouden.
De lopende crisis heeft ons geleerd dat dankzij het sterke netwerk signalen uit de
grensregio’s snel de ministeries bereikt hebben, waar een beleidsaanpassing uit voortkwam.
Twee voorbeelden ter illustratie:
• Nederland heeft het voor grenswerkers mogelijk gemaakt om vanuit huis te werken, zonder
dat dit consequenties heeft voor hun sociale zekerheidspositie. Dit was mogelijk dankzij
de mogelijkheden die Europese regels bieden.
• Na signalen uit de grensstreken is begin mei de TOZO-regeling uitgebreid. Hierdoor
kunnen ondernemers die in het buitenland wonen een TOZO-lening voor bedrijfskapitaal
in Nederland ontvangen als ze aan de overige voorwaarden voldoen. Ook konden ondernemers
die in Nederland wonen maar in het buitenland ondernemen een beroep doen op de TOZO-uitkering
onder dezelfde voorwaarden als ondernemers die in Nederland wonen en hier hun bedrijf
hebben.
Tijdens het AO grensarbeid van 5 maart 2020 vroeg het lid Lodders (VVD) mij om inzichtelijk
te maken welke knelpunten aan de orde komen bij de GIP‘s. De genoemde voorbeelden
zijn hiervan een goede en actuele invulling. Daarnaast heb ik de GIP’s gevraagd inzicht
te geven in de vragen die door burgers gebruikelijk, maar ook in de afgelopen bijzondere
maanden, zijn gesteld.
Het is evident dat de coronamaatregelen een grote invloed hebben op de huidige informatiebehoefte.
Dit overzicht is daarmee wellicht niet representatief, maar het maakt wel duidelijk
dat de informatiestructuur kan meebewegen met de veranderende omstandigheden. Gekoppeld
aan de signaalfunctie ontstaat een levend beeld bij Rijk en regio van de behoeften
van burgers in de grensregio.
In de bijlage van deze brief treft u de meest gestelde vragen aan1. Deze geven inzicht in de thema’s waaraan mensen in de grensregio’s de voornaamste
informatiebehoefte hebben. Vaak betreft dit kennisvragen, vanuit de eerder geschetste
onduidelijkheid en onbekendheid. Dat is ook waar de GIP’s voor staan. Knelpunten bereiken
ons vooral, zoals ook in deze coronaperiode is gebleken, op organische wijze via het
totaal van de structuur en het netwerk.
De behandeling van in Duitsland verkregen ouderschapsverlof voor toekenning van een
Nederlandse werkloosheidsuitkering
Een grensarbeider heeft, als hij of zij volledig werkloos wordt, recht op een werkloosheidsuitkering
in het woonland.2 Een grensarbeider die in Nederland woont en in Duitsland werkt, heeft dus recht op
een Nederlandse werkloosheidsuitkering (hierna: WW-uitkering) mits hij of zij aan
de voorwaarden voor deze uitkering voldoet. De situatie kan zich voordoen dat een
werknemer tijdens of vlak na het opnemen van onbetaald ouderschapsverlof – zoals de
Duitse Elternzeit – werkloos raakt. Het opnemen van onbetaald ouderschapsverlof kan
dan van invloed zijn op het recht op een WW-uitkering. Het lid Omtzigt (CDA) verneemt
graag op welke wijze Elternzeit bij de bepaling van het recht op een WW-uitkering
wordt behandeld.
Het opnemen van onbetaald verlof kan van invloed zijn op het recht op een WW-uitkering
(wekeneis) en de duur van de uitkering (jareneis). Opgenomen onbetaald verlof heeft
geen invloed op de hoogte van de uitkering. De regels hierover zijn op eenzelfde wijze
van toepassing op de Elternzeit als op Nederlands onbetaald ouderschapsverlof. Ik
zal dit hieronder nader toelichten.
Wekeneis
Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet een werknemer onder andere voldoen
aan de wekeneis: in de 36 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid
dient betrokkene in ten minste 26 weken arbeidsuren hebben gehad. Met arbeidsuren
wordt bedoeld dat betrokkene als werknemer heeft gewerkt en loon ontvangen heeft.
Deze periode van 36 weken wordt ook wel de referteperiode genoemd. Als het ouderschapsverlof
in deze 36 weken valt, kan het zijn dat een werknemer daardoor niet in minimaal 26 weken
arbeidsuren heeft gehad. In dat geval wordt door het UWV de referteperiode verlengd
met het aantal weken dat de werknemer ouderschapsverlof had tot maximaal 114 weken.3
Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen Nederlands onbetaald ouderschapsverlof
of Elternzeit. Ook wanneer er onbetaald ouderschapsverlof op basis van de Elternzeit
is opgenomen wordt de referteperiode tot maximaal 114 weken verlengd. Als betrokkene
exact 78 weken Elternzeit heeft opgenomen en daarvóór 14 weken Mutterschutz had dan
wordt er voor de periode van Mutterschutz ook verlengd. De maximale referteperiode
is dan 128 weken. Toch kan het voorkomen dat een werknemer na een periode van Elternzeit
geen recht heeft op een WW-uitkering. Dit komt door de duur van de Elternzeit. Op
basis van de Elternzeit kan tot wel 36 maanden onbetaald verlof opgenomen worden.
Als het opgenomen verlof 89 weken of langer duurt, wordt niet voldaan aan de eis dat
de werkloze werknemer in de periode van 114 weken direct voorafgaande aan de werkloosheid
in ten minste 26 weken arbeidsuren heeft gehad.
Jareneis
Als aan de wekeneis is voldaan, bestaat er recht op drie maanden WW-uitkering. Als
daarnaast aan de jareneis is voldaan, bestaat er recht op een langere WW-uitkering.
Wanneer de werkloze werknemer in de vijf kalenderjaren voorafgaande aan de werkloosheid
in minstens vier kalenderjaren over voldoende uren loon heeft ontvangen, is voldaan
aan de jareneis. Voldoende is dat de werkloze werknemer per kalenderjaar over minimaal
208 uren loon (vóór 2013 ging het om 52 loondagen per kalenderjaar) heeft ontvangen.
Het kalenderjaar waarin de betrokkene werkloos is geworden telt bij deze berekening
niet mee. Perioden van onbetaald verlof worden gelijkgesteld met dagen waarover loon
is ontvangen, een dag ouderschapsverlof telt mee voor 8 uur. Deze gelijkstelling geldt
voor een maximumperiode van 18 maanden.4 Als het verlof langer dan 18 maanden duurt, kan dit ertoe leiden dat niet aan de
jareneis wordt voldaan. Ook hier geldt dat opgenomen onbetaald verlof op basis van
de Elternzeit hetzelfde wordt behandeld als Nederlands onbetaald ouderschapsverlof.
Hoogte van de uitkering
De hoogte van de WW-uitkering wordt kort gezegd bepaald op basis van het loon gedurende
het jaar voorafgaande aan de werkloosheid. Dat noemen we de referteperiode. Ontving
de werkloze werknemer in de referteperiode geen of minder loon in verband met verlof
(zoals bijvoorbeeld ouderschapsverlof), dan wordt bij de berekening hiervan gekeken
naar het loon dat de werknemer heeft ontvangen in de (loonaangifte)periode van 4 weken
of 1 maand vóórafgaande aan dat verlof. Onbetaald verlof, waaronder onbetaald ouderschapsverlof
op basis van de Elternzeit, heeft hierdoor geen invloed op de hoogte van de uitkering.
De mogelijke oplossingen voor de problematiek van ervaren dubbele betaling van zorgpremies
De heer Omtzigt (CDA) heeft verzocht om hem te informeren op welke wijze dubbele betaling
voor zorg voorkomen kan worden. Deze vraag ziet op de financiering van zorg en ik
beantwoord deze mede namens de Minister van Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris
van Financiën.
Geen dubbele belastingheffing of dubbele premie
De heer Omtzigt wijst meer specifiek op personen die in Nederland een bijdrage betalen
voor de zorg, omdat zij zorg ten laste van Nederland genieten, maar in hun woonland
via de algemene middelen (belastingheffing) ook aan de financiering van de zorg aldaar
bijdragen. Dit wordt ervaren als dubbele betaling. Dubbele betaling voor de zorg wordt
echter voorkomen via de coördinatieverordening en de belastingverdragen.
Laat ik beginnen bij de coördinatieverordening. Deze verordening coördineert de socialezekerheidsstelsels
van de lidstaten. Er is geen sprake van harmonisatie. Lidstaten zijn vrij om de inrichting
van het zorgstelsel en de financiering naar eigen inzicht in te richten. Ik vind dat
een goede zaak. Dit brengt wel mee dat er tussen de lidstaten verschillen kunnen bestaan
in de financiering van de zorg. Sommige lidstaten kiezen ervoor het zorgstelsel te
financieren door middel van premieheffing terwijl andere lidstaten kiezen voor financiering
uit de algemene middelen (belastingheffing), of een combinatie van beide.
Dit verschil in de inrichting van (de financiering van) de zorg betekent echter niet
dat beide lidstaten – het woonland en de lidstaat die de zorg bekostigt – zorgpremies
mogen heffen. Met de coördinatieverordening wordt geregeld dat er slechts in één lidstaat
premies voor de zorg worden betaald. Ik illustreer dit met een voorbeeld. Als personen,
bijvoorbeeld na hun pensionering, emigreren naar een andere EU-lidstaat, dan hebben
zij op basis van de coördinatieverordening recht op zorg ten laste van Nederland5. Als «verdragsgerechtigde» hebben zij recht op door Nederland bekostigde zorg in
hun nieuwe woonland, op basis van het pakket van het zorgstelsel van hun nieuwe woonland.
In Nederland hebben we een (gedeeltelijk) premie-gefinancierd zorgstelsel. Deze personen
betalen in Nederland vanuit de solidariteitsgedachte in de zorg hier een soort vervangende
zorgpremie, die «verdragsbijdrage» heet.
Deze bijdrage is afhankelijk van het niveau van zorg in het nieuwe woonland. Deze
«verdragsbijdrage» komt tot stand op basis van een weging van het pakket van het nieuwe
woonland ten opzichte van het Nederlandse pakket (woonlandfactor). In het nieuwe woonland
is dan geen zorgpremie meer verschuldigd6. Daarmee wordt er maar één keer betaald voor de zorg ten laste van Nederland.
Voor de vraag waar de gepensioneerde uit voormelde voorbeeld belasting moet betalen,
en dus bijdraagt aan de algemene middelen, zijn de belastingverdragen van belang.
Met de Nederlandse belastingverdragen wordt voorkomen dat gepensioneerden dubbel belast
worden over bijvoorbeeld een AOW-uitkering of het pensioen dat zij uit Nederland ontvangen.
Belastingverdragen bepalen daartoe, kort gezegd, welk land (woonland of bronland)
belasting mag heffen over het pensioen van personen die in het ene land wonen en pensioen
ontvangen uit het andere land. Dit betekent wel dat, als het nieuwe woonland de zorg
financiert uit de belastinginkomsten (de algemene middelen) en personen moeten nog
(een deel) belasting betalen in hun nieuwe woonland, een deel van die betaalde belasting
ook naar de financiering van de zorg in het nieuwe woonland kan gaan. Net als de coördinatieverordening
treden de belastingverdragen niet in de autonomie van een land om de algemene middelen
naar eigen inzicht te besteden.
Samenvattend zijn op het niveau van de coördinatieverordening en in de belastingverdragen
afspraken gemaakt om te coördineren welke lidstaat premies en/of belastingen mag heffen.
Dit neemt niet alle verschillen in nationale stelsels weg. De verschillen tussen de
nationale stelsels kunnen op onderdelen nadelig of voordelig uitpakken voor personen
die zich grensoverschrijdend bewegen. Ik vind het echter belangrijk dat de aanwending
van de algemene middelen binnen de eigen autonomie van de lidstaten ligt. Nederland
is, als gezegd, voorstander van de autonomie om het eigen socialezekerheids- en belastingstelsel
in te richten. Nederland heeft bijvoorbeeld ook een gemengd stelsel van financiering
van de zorg, ook hier gaat een deel van de belastingopbrengsten naar de financiering
van de zorg. Ik zou daar dan ook niet aan willen tornen en vind het niet wenselijk
om op Europees niveau deze autonomie inzake de inrichting en financiering van de zorgstelsels
aan de orde te stellen. De verschillen in nationale stelsels zijn inherent aan grensoverschrijdend
wonen en werken. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie kan iemand er
ook niet vanuit gaan dat het feit dat hij in een andere lidstaat gaat wonen, neutraal
uitpakt voor zijn socialezekerheidspositie.
Vanwege de gevolgen die grensoverschrijdend wonen en werken kunnen hebben door de
verschillende stelsels van landen, hecht ik er zeer aan dat personen bewust en op
basis van voldoende informatie de keuze kunnen maken om zich in een andere EU-lidstaat
te vestigen. Er zijn diverse websites waarop informatie te vinden is over de implicaties
van grensoverschrijdend bewegen op het gebied van zorgkosten. Bijvoorbeeld de site
van het CAK (https://www.hetcak.nl/regelingen/buitenland) of de site van de rijksoverheid (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/zorgverzekering/vraag-en-antwo…).
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid