Brief regering : Reactie op aangenomen moties over COVID-19 gerelateerd aan slachthuizen en de nertsenhouderij
28 286 Dierenwelzijn
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 1120
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN LANDBOUW, NATUUR
EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2020
In deze brief informeren wij uw Kamer over de manier waarop we zullen omgaan met de
zeven aangenomen moties over COVID-19 gerelateerd aan slachthuizen en de nertsenhouderij.
1. Motie van het lid De Groot over slachthuizen verantwoordelijkheid laten nemen voor
een vermindering van slachtcapaciteit (Kamerstuk 28 286, nr. 1106)
In deze motie vraagt uw Kamer de regering om alles in het werk te stellen om slachthuizen
(financiële) verantwoordelijkheid te laten nemen voor een mogelijke vermindering van
slachtcapaciteit.
De Minister van LNV gaat in gesprek met de brancheorganisaties van de varkens- en
pluimveeslachterijen en met de primaire sectororganisaties over de wijze waarop uitvoering
kan worden gegeven aan de motie.
2. Motie-Ouwehand met Kamerstuk 28 286, nr. 1109 over landelijke regie bij het tegengaan van verspreiding van het coronavirus in de
vleesindustrie
Door een werkgroep bestaande uit VWS, SZW, LNV, ISZW, NVWA en de veiligheidsregio’s
wordt momenteel een plan van aanpak uitgewerkt waarmee landelijke regie op een gecoördineerde
en integrale aanpak van infectiebestrijding van COVID-19 bij arbeidsmigratie gerelateerde
risicosectoren, waaronder slachthuizen, ontstaat. Op korte termijn vindt verdere besluitvorming
over dit plan plaats en kan implementatie direct starten. Wij verwijzen uw Kamer hiervoor
naar de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten
die het kabinet op korte termijn aan uw Kamer zal sturen.
3. Motie Ouwehand met Kamerstuk 28 286, nr. 1118 (ter vervanging van Kamerstuk 28 286, nr. 1111) over per direct slachthuizen opdragen de slachtsnelheid te verlagen
Het kabinet bekijkt op basis van welke wettelijke grondslag invulling gegeven kan
worden aan de aangenomen motie van het lid Ouwehand om slachthuizen op te dragen de
slachtsnelheid per direct te verlagen.
De Minister van LNV deelt de zorgen van de Kamer over de huidige hoge slachtsnelheden.
Zoals zij aangaf in haar brief van 11 februari (Kamerstuk 33 835, nr. 138) is de druk op het slachtproces, ingegeven door economische overwegingen, naar haar
overtuiging te groot geworden om belangen van dierenwelzijn en voedselveiligheid,
maar ook van toereikend toezicht, op een adequate manier te borgen. Daarom onderzoekt
zij met overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties wat de kwetsbaarheden
zijn in het huidige systeem en welke maatregelen nodig zijn voor een betere borging
van dierenwelzijn en voedselveiligheid. Het nader invullen van de open norm voor de
beoordeling van de maximale bandsnelheid heeft zij daarbij ook als voorbeeld genoemd,
waarop zij op korte termijn vorderingen wil maken
Op dit moment onderzoekt de Minister van LNV op welk specifiek terrein de hoge slachtsnelheid
voor problemen zorgt (e.g. dierenwelzijn, voedselveiligheid, toezicht en veiligheid
van de werknemers). Aan de hand van deze uitkomst worden de juridische opties in kaart
gebracht om de slachtsnelheid te verlagen. Na de zomer wordt uw Kamer geïnformeerd
over de invulling aan deze motie.
4. Motie-Geurts/Bromet met Kamerstuk 28 286, nr. 1112 over een fatsoenlijke stopregeling voor de nertsenhouderij
In deze motie verzoekt uw Kamer de regering om voor eind juni 2020 te komen met een
fatsoenlijke stoppersregeling voor de nertsenhouderij en een voorstel ter financiële
dekking.
Zoals de Minister van LNV uw Kamer in het debat van 10 juni 2020 (Handelingen II 2019/20,
nr. 81, debat over onderzoeksresultaten over COVID-19 bij nertsen) heeft toegezegd,
onderzoekt de Minister of en zo ja hoe een stoppersregeling kan worden vormgegeven
waarmee deze bedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen.
Het is echter niet mogelijk om voor het zomerreces al een stoppersregeling gereed
te hebben en een voorstel voor financiële dekking daarbij. Bovendien is voor een dergelijke
regeling de goedkeuring vereist van de Europese Commissie, omdat het een staatssteunmaatregel
betreft. Het zomerreces zal de Minister benutten door onderzoek te laten doen naar
het waardeverlies voor de nertsenhouderij en voor het voorbereiden van een conceptregeling.
Het kabinet is voornemens om in augustus aanstaande een besluit te nemen over de stoppersregeling
en de Kamer daarover te informeren.
5. Motie Futselaar met Kamerstuk 28 286, nr. 1114 over voorkomen dat geruimde bedrijven opnieuw starten met het houden van nertsen
In deze motie verzoekt uw Kamer de regering om zich maximaal in te zetten om te voorkomen
dat geruimde bedrijven opnieuw opstarten met het houden van nertsen. Deze motie voert
het kabinet uit door te onderzoeken of en zo ja hoe een vrijwillige stoppersregeling
kan worden uitgewerkt, die ook van toepassing zal zijn op houders van bedrijven die
zijn geruimd.
Bovendien geldt vooralsnog een verbod op het vervoer van nertsen, met het oog op de
voorkoming van verspreiding van het virus, wat met zich brengt dat er feitelijk geen
nertsen op een geruimd bedrijf kunnen worden aangevoerd.
6 en 7. Motie-Ouwehand met Kamerstuk 28 286, nr. 1117 (gewijzigd) over het in stand laten van het vervoersverbod voor nertsen en Motie-Ouwehand/Ploumen
met Kamerstuk 28 286, nr. 1108 over een verbod op het beroepsmatig fokken van dieren die bevattelijk zijn voor het
coronavirus
In deze moties verzoekt uw Kamer de regering om het vervoersverbod voor nertsen in
stand te laten zolang er een dreiging is dat het coronavirus blijft opduiken, en om
een verbod in te stellen op het beroepsmatig fokken van dieren die aantoonbaar bevattelijk
zijn voor het coronavirus en een reservoir kunnen vormen, met daarbij een financiële
compensatie.
Allereerst wijzen wij er op dat de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren voor de
preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten ter bescherming van de dier-
en volksgezondheid het exclusieve kader is om maatregelen te treffen. De Wet publieke
gezondheid voorziet in bevoegdheden om maatregelen te treffen ten aanzien van mensen,
gebouwen, goederen en vervoermiddelen, en niet ten aanzien van dieren. De Gezondheids-
en welzijnswet voor dieren geeft de Minister van LNV alleen de bevoegdheid om maatregelen,
zoals een vervoersverbod en een fokverbod, te treffen om verspreiding van Sars-CoV-2
bij nertsen te voorkomen (artikel 17 van de wet) en niet om andere motieven. Op dit
moment geldt een landelijk vervoersverbod (artikel 3a van de Regeling maatregelen
Sars-CoV-2 bij nertsen). Een fokverbod is op dit moment nog niet opportuun, omdat
de paartijd voor nertsen in het voorjaar is.
Net als het geval is bij andere besmettelijke dierziekten bezien we regelmatig welke
risico’s er zijn voor de dier- en volksgezondheid. Zo nodig wordt het beleid daarop
aangepast. Dat kan betekenen dat eerder getroffen maatregelen worden gecontinueerd,
aanvullende maatregelen worden getroffen, of juist maatregelen worden ingetrokken
als ze niet langer nodig zijn. Een voorbeeld is het instellen van een ophokplicht
voor pluimvee bij dreiging van aviaire influenza. Op dezelfde wijze passen wij de
wettelijke bevoegdheden binnen de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren toe ten
aanzien van Sars-CoV-2 bij nertsen, op basis van de resultaten van de screening en
de «early warning-onderzoeken» en andere informatie over de verspreidingsrisico’s.
Daarbij speelt natuurlijk ook een rol hoeveel nertsenhouderijen er nog actief zullen
zijn nadat de vrijwillige-stoppersregeling is opengesteld.
Zoals we in de brieven aan uw Kamer van 15 en 22 juni jl. (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nrs. 1115 en 1119) hebben gemeld, zijn er de afgelopen weken nog besmette nertsenbedrijven gevonden.
Het is daarom onwenselijk dat nertsen worden vervoerd tussen nertsenbedrijven en zo
mogelijk Sars-CoV-2 verspreiden. Er is op dit moment daarom nog geen aanleiding om
het vervoersverbod in te trekken. De situatie is momenteel nog niet stabiel. De motie
vraagt om het vervoersverbod in stand te laten zolang er een dreiging is dat het coronavirus
blijft opduiken. Wanneer er mogelijk gedurende een langere periode geen besmette bedrijven
meer zijn, en er daarmee geen kans op verspreiding van het virus meer is tussen bedrijven,
is het enkele feit dat de kans bestaat dat een virus weer op zou kunnen duiken, niet
voldoende basis voor een vervoersverbod. In een dergelijke situatie zijn bioveiligheidsmaatregelen
en een goed werkend early warning systeem wel geëigend.
Voor het instellen van een fokverbod houden wij een vinger aan de pols en zal tijdig,
aan het eind van het jaar, en dus voordat de paartijd van nertsen aanvangt, een besluit
worden genomen over of een fokverbod op dat moment nodig is om de verspreiding van
SARS-CoV-2 – met het oog op risico’s voor de volks- of diergezondheid – te voorkomen.
Bij andere diersoorten dan de nerts die aantoonbaar bevattelijk zijn voor het virus,
is het op dit moment nog niet aannemelijk gemaakt dat reservoirvorming kan plaatsvinden.
Zodra dit wel het geval is, zullen we een afweging maken of een fokverbod bij deze
diersoort en houderijvorm een effectief en geëigend instrument is om reservoirvorming
te voorkomen, ter voorkoming van verspreiding van het virus.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit