Brief regering : COVID-19 Update stand van zaken
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 428 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2020
In deze brief informeer ik u, mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport
(MZS), de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV), de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (BVOM), de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)
over de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitbraak van COVID-19.
De afgelopen maanden is hard gewerkt om het virus onder controle te krijgen. Deze
inspanningen hebben resultaat, want de cijfers laten een flinke verbetering van de
situatie zien. Daarmee ontstaat ruimte om de eerder genomen maatregelen verder te
versoepelen. Bij elke stap die we hierin zetten, vormen de ankerpunten die ik ook
in mijn eerdere brieven heb genoemd het uitgangspunt: het beschermen van kwetsbare
mensen, acceptabele belastbaarheid van de zorg, en zicht op de verspreiding van het
virus.
Leeswijzer
In deze brief ga ik allereerst in op de adviezen van het Outbreak Management Team,
de aanpak die het kabinet kiest en het maatregelenpakket dat daarbij hoort (paragraaf 1).
Daarna breng ik u op de hoogte van de ontwikkelingen rondom het dashboard(paragraaf 2),
toerisme en het aflopen van het Schengen inreisverbod (paragraaf 3), uitkomsten van
het onderzoek van de Gedragsunit van het RIVM (paragraaf 4), testen, traceren en digitale
ondersteuning (paragraaf 5), vaccinontwikkeling (paragraaf 6), innovatieve behandelingen
(paragraaf 7), kwetsbare personen (paragraaf 8), zorg voor patiënten in de curatieve
sector (paragraaf 9), personeel in de zorg (paragraaf 10), de Tijdelijke wet maatregelen
COVID-19 (paragraaf 11), Caribisch Nederland (paragraaf 12), financiën (paragraaf 13),
inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen, IC-apparatuur en testen (paragraaf 14),
en lessons learned (paragraaf 15).
1. Besluitvorming en versoepelingen maatregelen per 1 juli
De cijfers laten een flinke verbetering van de situatie zien. Uitgaande van de drie
bekende ankerpunten – houdbare zorg, bescherming van kwetsbaren en zicht op verspreiding
van virus – ontstaat nu ruimte tot versoepeling van maatregelen. Daarom acht het kabinet
het mogelijk om per 1 juli over te gaan tot een algemene openstelling van de resterende
sectoren en activiteiten, op basis van het advies van het Outbreak Management Team
(zie bijlage I)1 en het BAO. Om dit mogelijk te maken gelden een aantal belangrijke basisvoorwaarden
en een aantal uitzonderingen. Met deze algemene openstelling per 1 juli breekt een
nieuwe fase aan. In deze controlefase is de aanpak erop gericht het virus maximaal
onder controle te houden, en tegelijkertijd om de samenleving zoveel mogelijk open
te stellen en door basisregels te hanteren voor activiteiten binnen en voor activiteiten
buiten.
Voorwaarden
De absolute voorwaarde om dit te kunnen doen is dat de controle die sinds maart is
bereikt, in deze nieuwe fase verankerd wordt. Dit lukt alleen met de volgende basisregels
die voor iedereen blijven gelden en door iedereen opgevolgd worden: blijf thuis bij
klachten en laat je dan ook testen, werk zoveel mogelijk thuis, handen wassen, 1,5 meter
afstand houden en drukte vermijden. Ontwikkel je benauwdheid en/of koorts, dan blijven
ook gezinsleden thuis. Ook de andere hygiëneadviezen zoals hoesten en niezen in de
binnenkant van de elleboog, en papieren zakdoekjes gebruiken en meteen weggooien,
blijven gelden. Ben je 70 jaar of ouder, of heb je een kwetsbare gezondheid, wees
dan extra voorzichtig.
Naast deze voorwaarden die voor ons allemaal gelden, is er een aantal randvoorwaarden
die gelden bij de algemene openstelling per 1 juli. In de openbare ruimte zal er steeds
voor gezorgd moeten worden dat de dat de 1,5 meter afstand gehouden kan worden en
dat er niet te grote groepsvorming plaatsvindt. Dit is een verantwoordelijkheid van
ons allemaal. Ondernemers en organisatoren van evenementen dragen primair zorg voor
de implementatie en handhaving van de 1,5 meter op locaties. Als sluitstuk houdt de
overheid hier toezicht op. Bij extreme drukte zal worden overgegaan tot sluiting van
locaties door de burgemeester en de voorzitter van de betreffende veiligheidsregio.
I. Aanpak algemene openstelling per 1 juli
Bij deze algemene openstelling per 1 juli wordt een onderscheid gemaakt tussen basisregels
voor activiteiten binnen en voor activiteiten buiten. Hieronder zijn de algemene regels
beknopt weergegeven.
Basisregels voor activiteiten binnen
Op hoofdlijnen wordt voor de binnenruimte een onderscheid gemaakt tussen drie situaties.
1) Bij activiteiten met placering (vaste zitplaats, of anders aangewezen plaatsen), maar
zonder triage en reservering, zoals in kleine cafés, kerken en sportscholen, gelden
per 1 juli de volgende regels:
• Per ruimte zijn maximaal 100 bezoekers toegestaan. Dit is exclusief personeel en met
de voorwaarde dat de bijbehorende «verkeersstromen» en sanitaire voorzieningen gescheiden
kunnen worden;
• Locaties moeten zo worden ingericht dat de 1,5 meter-maatregel kan worden nageleefd
met behulp van door branche opgestelde protocollen, danwel afwegingskaders van het
RIVM;
• Ondernemers en bedrijven/organisaties dragen hier zelf zorg voor. De overheid ziet
toe op naleving door ondernemers en bedrijven/organisaties.
• Op locatie worden hygiënemaatregelen gerealiseerd.
2) Bij activiteiten binnen met placering (met een vaste zitplaats), waar ook reservering
en triage toegepast worden, zoals culturele voorstellingen en grotere cafés en kerken,
gelden de volgende regels:
• Hier is geen maximum aan het aantal personen per ruimte, zolang de bijbehorende «verkeersstromen»
en sanitaire voorzieningen gescheiden kunnen worden;
• Locaties moeten zo worden ingericht dat de 1,5m-maatregel kan worden nageleefd, met
behulp van door branche opgestelde protocollen, danwel afwegingskaders van het RIVM;
• Ondernemers en bedrijven/organisaties dragen hier zelf zorg voor. De overheid ziet
toe op naleving door ondernemers en bedrijven/organisaties.
• Op locatie worden hygiënemaatregelen gerealiseerd.
3) Indien er bij een activiteit sprake is van een doorstroom van bezoekers/gasten (verplaatsing
van mensen door de ruimte, zonder langdurige stilstand) en het onderling contact beperkt
is, dan geldt er geen maximum aantal personen per ruimte en wordt er ingericht op
de 1,5m-maatregel met behulp van door branche opgestelde protocollen, danwel een afwegingskader
van het RIVM. Hierbij valt te denken aan winkels, musea, bibliotheken en monumenten.
Voor afzonderlijke branches en sectoren zoals sauna’s, wellness, en (binnen)sport,
heeft het RIVM afwegingskaders opgesteld die ervoor zorgen dat het ook daadwerkelijk
mogelijk is om veilig open te gaan. De aanwijzingen in deze kaders verwerken de branches
in hun protocollen.
Basisregels voor activiteiten buiten
Om te beginnen geldt voor het gebruik van de openbare ruimte buiten dat regulering
plaatsvindt door het lokaal bestuur via vergunningen, afspraken en meldingen en in
overleg met ondernemers/bedrijven en politie. Hierbij wordt rekening gehouden met
de wijze van vervoer.
In de buitenruimte worden drie categorieën onderscheiden, waarbij de volgende regels
en adviezen van kracht zijn:
1) Bij activiteiten zonder placering (vaste zitplaats), triage of reservering zijn maximaal
250 bezoekers toegestaan. Hierbij kan aan een buitenconcert, buurtbarbecues, of amateurvoetbal
gedacht worden. Het aantal van 250 is exclusief personeel en zolang de bijbehorende
«verkeersstromen» inclusief sanitaire voorzieningen op 1,5m kunnen worden georganiseerd.
Hierbij geldt tevens:
• De 1,5m-maatregel wordt op locatie geïmplementeerd met behulp van door branche opgestelde
protocollen, danwel afwegingskaders van het RIVM. Ondernemers en bedrijven/organisaties
dragen hier zelf zorg voor. De overheid ziet toe op naleving door ondernemers en bedrijven/organisaties.
Op de betreffende locatie worden hygiënemaatregelen gerealiseerd;
• Voor de horeca buiten geldt dat er altijd wordt gewerkt met placering (vaste zitplaats).
2) Bij activiteiten met placering (vaste zitplaats), met reservering en met triage, zoals
bij een openluchtvoorstelling, grote concerten, festivals, of sportwedstrijden zoals
in De Kuip of Arena, geldt geen maximum aan het aantal toegestane bezoekers op locatie,
zolang de bijbehorende «verkeersstromen» inclusief sanitaire voorzieningen op 1,5m
georganiseerd kunnen worden. Er gelden dezelfde voorwaarden:
• De 1,5m-maatregel wordt op locatie geïmplementeerd met behulp van door branche opgestelde
protocollen, danwel afwegingskaders van het RIVM. Ondernemers en bedrijven/organisaties
dragen hier zelf zorg voor. De overheid ziet toe op naleving door ondernemers en bedrijven/organisaties.
• De overheid handhaaft op naleving door ondernemers en bedrijven.
• Op de betreffende locatie worden hygiënemaatregelen gerealiseerd;
3) Indien er bij een activiteit sprake is van een doorstroom van bezoekers/gasten en
het onderling contact beperkt is, zoals op een kermis, op een braderie, in een dierentuin
of pretpark dan geldt er geen maximum aantal personen en wordt er ingericht op de
1,5m-maatregel met behulp van door branche opgestelde protocollen, danwel afwegingskaders
van het RIVM.
Ik ben me er van bewust dat sommige activiteiten voorbereidingstijd vergen om weer
op een veilige manier open te gaan. Evenementen kunnen dus per 1 juli weer plaatsvinden,
maar het blijft aan het lokale bestuur om te bepalen of organisatoren hun activiteiten
in kunnen richten en of aan andere specifieke voorwaarden kan worden voldaan, zoals
de wijze waarop het vervoer wordt geregeld. Deze aanpak kost tijd. Het proces van
vergunningaanvragen duurt al snel enkele weken. Het evenementenseizoen start dus niet
meteen op 1 juli voluit, maar zal in de praktijk vanaf half augustus op gang komen.
Uitzonderingen
Bovenstaande zijn uitgangspunten waaraan diverse sectoren, organisaties, ondernemers
en activiteiten moeten voldoen. Op deze algemene openstelling per 1 juli geldt een
aantal uitzonderingen. Het gaat hierbij om sectoren en activiteiten waarbij het bekend
of aannemelijk is dat er grote verspreidingsrisico’s zijn en/of waarbij de 1,5m maatregel
niet handhaafbaar is:
• Discotheken en nachtclubs blijven gesloten. Op 1 september vindt een nieuw wegingsmoment
plaats.
• Het in groepsverband geforceerd verheffen van de stem is verboden. Hierbij gaat het
om onder meer om hard meezingen bij concerten en optredens, spreekkoren en schreeuwen.
Koren en zangensembles kunnen wel weer repeteren en optreden. Het RIVM stelt een advies
op met betrekking tot de voorwaarden waaronder dit mogelijk is. Dit afwegingskader
is op korte termijn beschikbaar. Het wordt verwerkt in het protocol voor koorzingen
en in de aanwijzing aan de veiligheidsregio’s.
Daarnaast geldt een aantal uitzonderingen op de 1,5 meter maatregel. Hierbij gaat
het om sectoren en activiteiten waarbij triage mogelijk is en/of waarbij het OMT de
verspreidingsrisico’s voor de betreffende activiteiten zonder naleving van de 1,5-meterrichtlijn
beperkt acht.
Specifiek gaat het om:
1) Contactactiviteiten, omdat de activiteit anders niet mogelijk is:
• Bij hulp aan hulpbehoevenden (o.a. personen met een handicap);
• Bij de uitoefening van contactberoepen (kappers, masseurs, sekswerkers, etc.);
• Bij contactsport, dans en theater (o.b.v. aanvullende adviezen RIVM).
2) Mobiliteit en vervoer, omdat dit een belangrijke randvoorwaarde is voor verdere openstelling
van de samenleving. Daarom geldt:
• In vliegtuigen en tijdens specifieke processen op luchthavens (met niet-medisch mondkapje,
reservering en triage en o.b.v. aanvullende adviezen RIVM);
• In het overig personenvervoer voor zover bestemmingsverkeer, zoals in touringcars,
(met niet-medisch mondkapje, reservering, triage en o.b.v. aanvullende adviezen RIVM);
• Op ingerichte plaatsen in het openbaar vervoer (met niet-medisch mondkapje en o.b.v.
aanvullende adviezen RIVM);
• In het privévervoer met de auto (waarbij wordt geadviseerd een niet-medisch mondkapje
te dragen indien geen sprake is van een gezamenlijk huishouden).
3) Kinderen en jongeren, omdat zij het virus beperkt verspreiden:
• Op de kinderopvang, basis- en voortgezet onderwijs;
• Voor kinderen tot 13 jaar onderling en met volwassenen;
• Voor jongeren tot 18 jaar onderling.
4) Op terrassen buiten bij gebruik van een kuchscherm tussen de tafels, onder specifieke
gebruiksvoorwaarden die door het RIVM zijn uitgewerkt;
• In geval van gezamenlijke huishoudens.
Ventilatie
Conform mijn toezegging tijdens het debat met uw Kamer van 4 juni jl. ga ik hierbij
in op de rol van ventilatie bij de verspreiding van het coronavirus (Handelingen II
2019/20, nr. 79, debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus). Het OMT van
15 mei jl. had al geadviseerd over de mogelijke rol van aerogene verspreiding van
SARS-CoV-2 bij mens-tot-menstransmissie en de bijdrage van ventilatiesystemen. Aangegeven
werd dat op basis van de huidige inzichten aanpassingen van ventilatiesystemen niet
nodig zijn en dat de geldende richtlijnen en onderhoudsinstructies kunnen worden gevolgd.
In het advies van 15 mei is aangegeven dat het van belang is goed te ventileren. Dit
is nodig voor het verversen van lucht en draagt bij aan een prettig en gezond binnenklimaat.2 Zoals aangekondigd in het OMT advies van 22 juni is op 24 juni een notitie gepubliceerd
op de website van het RIVM die nader ingaat op wat goede ventilatie inhoudt voor zowel
woningen als bedrijven.3
Hierin wordt herhaald dat voor woningen en (bedrijfs)gebouwen, inclusief binnensportlocaties,
het vooralsnog niet nodig is af te wijken van huidige ventilatienormen in het Bouwbesluit
en de geldende landelijke richtlijnen. Wel is van belang na te gaan of ruimtes die
voor bepaalde activiteiten gebruikt worden (zoals met name sportscholen), hiervoor
ook oorspronkelijk bedoeld waren en geschikt zijn. Het RIVM volgt de studies die hierop
lopen en zal de adviezen aanpassen als hier aanleiding voor is.
Het advies over het gebruik van ventilatoren is actueel nu het Nationaal Hitteplan
is afgekondigd. Het RIVM geeft aan dat in instellingen en bedrijven bij voorkeur een
goed onderhouden airconditioning gebruikt moet worden. Zij volgen de (wetenschappelijke)
ontwikkelingen over aerogene transmissie als mogelijke transmissieroute. Uit voorzorg
wordt geadviseerd om enkel ventilatoren te gebruiken in gemeenschappelijke ruimten
als er geen andere verkoeling mogelijk is, zoals een goed onderhouden airconditioning.
Daarbij moet er opgelet worden dat de luchtstroom van de ventilator niet direct van
de ene persoon naar de andere gaat. Thuis of op de eigen kamer van een bewoner kan
een ventilator voor eigen gebruik worden gebruikt.
Bovenstaand beleid geldt ook voor verpleeghuizen.
II. Bijzonderheden per sector
a) Contactberoepen
Tot op heden stond in de routekaart aangeven dat als laatste contactberoep ook de
sekswerkers in september weer hun beroep konden uitoefenen en de seksinrichtingen
weer open konden gaan. Het OMT oordeelt dat het risico in deze sector niet geheel
kan worden weggenomen, maar acht het risico beperkt.
b) Binnensporten en sportkantines
Voor de sportsector geldt dat verdere versoepelingen mogelijk zijn. Binnensport accommodaties,
waaronder sporthallen, sportscholen en dansscholen, mogen vanaf 1 juli weer open.
Er mag vanaf die datum weer binnen gesport worden door alle doelgroepen in alle takken
van sport. Hiermee beschouw ik de motie ten aanzien van duidelijkheid voor de danssector
van het lid Van Haga afgedaan.4 Bij het binnensporten dienen ten minste de maatregelen toegepast te worden zoals
opgenomen in het afwegingskader waarover u per brief van 28 mei bent geïnformeerd.5
Indien er sprake is van een sauna of wellness in een sportschool, dan geldt het afwegingskader
voor sauna en wellnesscentra waarover u per brief van 28 mei bent geïnformeerd. 6 Dit kader is op 18 juni jl. herzien (zie bijlage II)7.
Voor alle leeftijdsgroepen geldt dat zij normaal spelcontact mogen hebben. De 1,5 meter
afstand tijdens het sporten, dient waar mogelijk in acht genomen te worden, maar als
dat een normale sportbeoefening in de weg staat mag 1,5 meter afstand tijdelijk losgelaten
worden. Voorafgaand en na afloop van de sportbeoefening dienen sporters van 18 jaar
en ouder wél 1,5 meter afstand tot elkaar te houden, waaronder in de kleedkamers en
in de kantines die ook per 1 juli weer open mogen.
Voor sportkantines geldt daarbij dat zij aan alle voorwaarden, die ook gelden voor
de horeca conform de aanwijzing en noodverordeningen, dienen te voldoen.
Wedstrijden en toernooien zijn vanaf 1 juli weer toegestaan, zowel binnen als buiten.
Hierbij kan publiek aanwezig zijn met in achtneming van de bovenstaande basisregels.
Dat betekent in groepsverband geen geforceerd verheffen van de stem, zoals spreekkoren
en schreeuwen. Daarbij geldt dat toeschouwers 1,5 meter afstand tot elkaar moeten
houden en er buiten maximaal 250 toeschouwers bijeen mogen zijn. Binnen geldt een
maximum van 100 personen.
Voor de sportbeoefening, de heropening van sportkantines en het gebruik van kleedruimtes
gelden aanvullende maatregelen die zijn vastgelegd in het afwegingskader sport van
het RIVM. Hieronder vallen onder andere de algemene hygiëneregels, maatregelen rondom
het desinfecteren van sportmaterialen en het goed ventileren van binnenruimtes. Deze
maatregelen zijn vertaald in de protocollen per tak van sport en dienen door de sportaanbieder
en/of exploitant te worden gevolgd om sporters weer veilig en verantwoord te kunnen
ontvangen.
c) Noodopvang in de avond, nacht en het weekend
Vanwege de sluiting van kinderopvang en basisscholen is vanaf 16 maart noodopvang
geboden voor (kinderen van) ouders in cruciale beroepen en vitale sectoren. Deze noodopvang
was zonder extra kosten voor ouders en werd ook in avonden, weekenden en nachten geboden.
Basisscholen en kinderopvang verzorgden de noodopvang, onder regie van gemeenten.
Omdat de kinderopvang en basisscholen per 8 juni weer volledig open zijn, is de noodzaak
voor noodopvang overdag vervallen en is deze vanaf deze datum afgeschaald. De noodopvang
in de avond, nacht en het weekend bleef nog wel beschikbaar voor zorgpersoneel.
De noodopvang in de avond, nacht en het weekend gaat afschalen per 1 juli. Er wordt
op dit moment maar zeer beperkt gebruik gemaakt van de beschikbare noodopvang. Bovendien
kunnen ouders een beroep doen op de opvang die in avond, nacht en weekend regulier
geboden wordt door bijvoorbeeld gastouders.
Tijdig stopzetten van de noodopvang betekent dat personeel uit de kinderopvang niet
onnodig wordt ingezet, waardoor de bereidheid en mogelijkheid om ingezet te worden
indien het onverhoopt weer nodig is, behouden blijft. Zo zijn er afspraken gemaakt
met VNG en brancheorganisaties over het in stand houden van de infrastructuur, zodat
snel weer opgeschaald kan worden indien dit nodig blijkt en zal er gezamenlijk worden
bekeken welke lessen er geleerd kunnen worden uit de afgelopen periode.
Vanaf het moment van sluiting van basisscholen en kinderopvang is er hard gewerkt
door de kinderopvangsector, basisscholen en gemeenten om noodopvang te bieden. Pedagogisch
medewerkers, leerkrachten en gemeenteambtenaren hebben zich dagelijks met hart voor
de zaak ingezet om ervoor te zorgen dat de noodopvang beschikbaar en van goede kwaliteit
was. Daarom wil ik, mede namens de Staatssecretaris van SZW, mijn grote dank uitspreken
voor al het verzette werk. Dankzij de inspanningen van deze beroepsgroepen konden
mensen in cruciale sectoren en vitale processen hun werk voortzetten en dat is van
grote waarde.
d) Primair Onderwijs
Tot nu toe geldt in het primair onderwijs dat tussen leerlingen en leraren zoveel
mogelijk de 1,5 meter gehandhaafd moet worden. Dat is niet meer nodig. Vanaf 1 juli
kan de 1,5 meter tussen leerlingen en leraren in het primair onderwijs worden losgelaten.
Leraren en andere volwassenen in de school moeten onderling nog wel steeds 1,5 meter
afstand in acht nemen.
e) Voortgezet Onderwijs
Sinds 2 juni zijn de middelbare scholen weer verder open dan alleen voor examens en
noodopvang. Dat is heel mooi, want voor de onderwijskwaliteit en het welzijn van leerlingen
is het van belang dat ze ook weer fysiek naar school kunnen. Scholen hebben zich hard
ingezet om hun leerlingen fysiek onderwijs te geven, maar lopen binnen de anderhalvemeterschool
ook tegen grenzen aan. Leerlingen missen het normale lesritme en het contact met hun
vrienden en vriendinnen, en hebben moeite om zich te motiveren.
Vanaf 1 juli zal – op basis van het advies van het OMT – de anderhalve meter tussen
alle leerlingen onderling in het voortgezet onderwijs en in het voortgezet speciaal
onderwijs worden losgelaten, ook als ze 18 jaar of ouder zijn. Vóór de zomervakantie
mogen scholen die ruimte desgewenst al gebruiken, maar pas na de vakantie gaan de
scholen weer volledig open. Daarmee accepteert het kabinet een beperkt risico op verdere
verspreiding omdat de negatieve effecten van een langer durende beperkte openstelling
zwaarder wegen. Alleen als het virus zich verder verspreidt dan verwacht, kan dat
besluit nog herzien worden. Dat betekent dat alle leerlingen weer gewoon naar school
kunnen. De afstand tussen onderwijspersoneel en leerlingen blijft wel gehandhaafd,
en tussen onderwijspersoneel onderling natuurlijk ook. Daarnaast blijven de hygiënemaatregelen
van het RIVM van kracht – zoals het OMT aangeeft, is het extra van belang dat die
worden nageleefd. Het gaat daarbij om:
• Een goede melding en monitoring van besmettingen;
• Het strikt toepassen van triage;
• Het strikt toepassen van de overige hygiënemaatregelen;
• Het beperken van het aantal contacten door het gebruik van cohorten, gespreide school-
en pauzetijden et cetera.
Het voortgezet onderwijs kan na de zomer weer grotendeels het normale programma draaien.
We gaan ervan uit dat alle leerlingen dan weer gewoon naar school gaan. Uiteraard
geldt niet voor leerlingen met COVID-19-gerelateerde klachten en wordt voor leerlingen
uit risicogroepen of met gezinsleden uit risicogroepen in overleg met de school gekeken
wat de beste oplossing is. De ervaringen van de afgelopen weken en maanden met afstandsonderwijs
zullen helpen om ook het onderwijs aan die leerlingen te kunnen verzorgen. Daarnaast
wordt gekeken hoe de openstelling van het voortgezet onderwijs uit zal pakken met
betrekking tot de belasting van het openbaar vervoer en wat nodig is om die te verminderen.
De regels voor vervoer blijven van kracht: je gaat op de fiets of lopend, en alleen
voor leerlingen die echt afhankelijk zijn van openbaar vervoer wordt door de regionale
vervoerders voor maatwerkoplossingen gezorgd. Daar waar dat in de afgelopen periode
problemen heeft opgeleverd, zal in aanloop naar
de start van het schooljaar aan een passende oplossing worden gewerkt. In het leerlingenvervoer
vervalt de afstandseis tussen leerlingen. Als de afstand tussen leerling en chauffeur
niet mogelijk is, wordt een chirurgisch mond-neusmasker gebruikt.
Verdere opening van het voortgezet onderwijs is een grote stap vooruit. We gaan samen
met de sector kijken wat er nodig is om dat volgend schooljaar goed te laten verlopen.
Dat gaat in elk geval over het openbaar vervoer, maar ook over de manier waarop onderwijs
aan leerlingen vorm krijgt die nog niet naar school kunnen omdat ze tot een risicogroep
behoren. Vanzelfsprekend is er blijvende aandacht voor besmettingen op scholen. De
GGD’en voeren bron- en contactonderzoek uit bij een besmetting van leerlingen en leerkrachten,
zodat eventuele nieuwe besmettingen ook bekend worden.
f) mbo, hbo en wo
Met ingang van het nieuwe studiejaar wordt het mbo, hbo en wo verder opengesteld voor
onderwijsactiviteiten op de locatie van de mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten.
Sinds 15 juni was dit al het geval voor praktijkonderwijs, toetsing en begeleiding
van kwetsbare studenten, maar na de zomervakantie mag de instelling aanvullend daarop
zelf weer keuzes maken over onderwijsactiviteiten op locatie. Uiteraard met inachtneming
van de RIVM richtlijnen waaronder het bewaren van de 1,5 meter afstand tot elkaar.
Om studenten op verantwoorde wijze naar de onderwijsinstellingen te kunnen laten komen
en met het openbaar vervoer te laten reizen hebben koepelorganisaties, vervoerdersorganisaties,
IenW en OCW nieuwe afspraken gemaakt over het OV-gebruik. De gezamenlijke ambitie
is zoveel mogelijk mensen veilig te kunnen vervoeren naar de onderwijsinstellingen
met het OV. De afspraken vervangen de eerdere afspraken over het tijdsvenster van
11–15 uur. De nieuwe afspraken geven meer ruimte. Er is afgesproken om begin- en eindtijden
van onderwijsactiviteiten te spreiden en het onderwijs zo te organiseren dat studenten
niet of nauwelijks in de spits hoeven te reizen. Studenten wordt geen toegang tot
de spits ontzegd en het studentenreisproduct wordt niet beperkt. Het uitgangspunt
is regionale afspraken op basis van een landelijk model, zodat goed rekening kan worden
gehouden met specifieke omstandigheden en mogelijkheden8.
g) Mobiliteit
De verruiming en versoepeling van het maatregelenpakket hebben gevolgen voor de mobiliteit
in Nederland. Zo zien we dat het steeds drukker wordt op de weg en in het Openbaar
Vervoer (OV). Met het voorgenomen pakket van versoepelingen die 1 juli a.s. ingaat,
zal de vraag naar mobiliteit verder toenemen. De huidige beperkingen op de bezetting
in het OV, privé, en personenvervoer hebben grote maatschappelijke impact en zijn
niet langer verenigbaar met deze verdere openstelling. Samen met de veiligheidsregio’s
wordt in beeld gebracht welke gebeurtenissen, waaronder sportwedstrijden, concerten
en grote evenementen, een piek in vervoer kunnen opleveren en wat daarvoor extra nodig
is om dit in goede banen te leiden.
Het OMT stelt in haar advies dat bij vervoer het risico op overdracht kan worden voorkomen
door middel van reservering, placering, triage en het dragen van mondkapjes. Het OMT
is daarom van mening dat vormen van privé, en personenvervoer in de huidige situatie
mogelijk zijn, ook als de anderhalve meter afstand niet strikt gehanteerd wordt. De
opschaling van het OV per 1 juni is succesvol verlopen en de afspraken worden goed
nageleefd. Dit heeft het kabinet doen besluiten om per 1 juli a.s. een verdere opschaling
van de bezetting in het OV, privé en personenvervoer mogelijk te maken. Voor het vervoer
gelden de basisregels die het OMT voor de lange termijn noodzakelijk acht: blijf thuis
bij klachten en laat u testen, pas hygiëne toe en werk zo veel mogelijk thuis.
Concreet houdt de opschaling in dat:
• In principe alle zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen in bus, trein, tram, metro
en waddenveren vanaf 1 juli weer beschikbaar zijn om ervoor te zorgen dat er meer
mensen met het OV kunnen reizen9. Op grond van het OMT advies is geconcludeerd dat het gebruik van aangewezen staanplaatsen
toegestaan kan worden. Staan in gangpaden of op volle balkons is, op grond van het
OMT advies, niet toegestaan. Het dragen van een (niet-medisch) mondkapje blijft verplicht.
Het is belangrijk drukte te voorkomen en reisbewegingen zoveel mogelijk over de dag
en door de week te spreiden. De oproep aan de reiziger is daarom: mijd drukte en reis
zoveel mogelijk buiten de spits. Ook blijft het kabinet inzetten op afspraken met
werkgevers, scholen en universiteiten en de toeristische sector over werk-, les- en
openingstijden.
• In je eigen auto kun je reizen met meerdere mensen tegelijk, ook als het mensen van
buiten het eigen huishouden zijn. Het OMT acht het niet proportioneel hier de anderhalve
meter afstand te bewaren. De risico’s zijn volgens het OMT beheersbaar omdat het hier
om een beperkt aantal contacten gaat dat traceerbaar is en waarbij vooraf triage mogelijk
is. Het dragen van een niet-medisch mondkapje wordt sterk geadviseerd, als het gaat
om mensen van buiten het eigen huishouden.
• In het personenvervoer, waaronder touringcars, personenbusjes en taxi’s, kan de normale
bezetting van zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen worden gehanteerd. Voor het
personenvervoer blijft het houden van zoveel mogelijk afstand wenselijk. Om de risico’s
op overdracht te voorkomen is triage en het dragen van een niet-medisch mondkapje
verplicht. Waar mogelijk wordt gewerkt met een reserverings- en placeringsysteem.
Het OMT adviseert reizen voor een lange duur of afstand zoveel mogelijk te beperken.
• Op stations, perrons, bij de haltes, in wachtruimtes etc. blijft anderhalve meter
afstand houden de norm. In sommige vormen van vervoer kan het in- en uitgaand vervoer
gescheiden worden. De vervoerders dienen hiervoor maatregelen te treffen waar nodig
en ook de reizigers hebben hierin een verantwoordelijkheid.
• Een vervoersmiddel dat tegelijkertijd een attractie, horecagelegenheid en/of verblijfbestemming
is, zoals een cruiseschip, valt niet onder deze opschaling. Hier blijft de 1,5 meter
afstand gelden, zoals die ook voor de horeca en evenementen geldt, tenzij je uit hetzelfde
huishouden komt. Vanaf 1 juli gelden er wel ruimere mogelijkheden voor groepsgrootten.
III Controlefase
Met bovenstaande maatregelen is onze eerdere routekaart voor het allergrootste deel
ingevuld. Twee maanden voordat we oorspronkelijk dachten dat te kunnen doen. Hiermee
start vanaf 1 juli ook de controlefase van onze aanpak.
Vanaf het begin van de uitbraak is de strategie van het kabinet gericht op het maximaal
controleren van het virus. Daarbij staat centraal: (1) Het zo goed mogelijk beschermen
van mensen met een kwetsbare gezondheid en (2) zorgen dat de zorg niet overbelast
raakt. Dit vereist zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus.
In de uitbraakfase was een intelligente lockdown nodig om weer in control te komen. Vanuit de overgangsfase hebben we toegewerkt naar de controlefase waarin we beschikken over instrumentarium waarmee onze signaleringsfunctie wordt
versterkt om zo snel mogelijk nieuwe oplevingen van het virus in beeld te krijgen.
Op basis hiervan is het mogelijk op landelijk, regionaal en lokaal niveau maatregelen
te treffen, indien het virus opliert. Het wenkend perspectief is de vaccinatiefase, waarin er een vaccin beschikbaar is. Verderop in deze brief ga ik hier nog nader
op in.
2. Dashboard
Stand van zaken
Het virus is nog steeds onder ons, en daarom is het zaak nauwgezet te volgen of, en
hoe het virus zich nationaal en regionaal verspreidt. Het dashboard is een belangrijk
instrument om maximaal zicht op en inzicht te houden in de verspreiding van het coronavirus.
Op 5 juni jl. heb ik een proefversie van het coronadashboard gepubliceerd. Het is
de bedoeling dat het dashboard ons de komende periode een steeds scherper en completer
beeld geeft van de verspreiding van het virus. Daarvoor is het ook essentieel dat
ook de signaleringsprocessen goed georganiseerd zijn zodat snel opgeschaald kan worden
waar nodig. Het proces van vroegsignalering wordt verder toegelicht in bijlage III10.
De proefversie van het dashboard geeft cijfers weer over het aantal intensive care
opnames, het aantal ziekenhuisopnames, het aantal positief geteste mensen, het aantal
besmettelijk mensen en het reproductiegetal. Het dashboard wordt dagelijks uiterlijk
om 17.00 uur geüpdatet. Het dashboard bevat ook specifieke indicatoren om de ontwikkelingen
in de verpleeghuiszorg te kunnen volgen. Enkele van de voornaamste indicatoren zijn
uitgesplitst naar Veiligheidsregio’s. Het geeft bijvoorbeeld weer hoeveel mensen een
positieve testuitslag hebben gehad in de afgelopen 24 uur of hoeveel ziekenhuisopnames
er in die specifieke regio zijn geweest.
De indicator «Intensive care-opnames per dag» is gewijzigd. Deze werd eerst samengesteld
op basis van cijfers over COVID-bevestigde én -verdachte gevallen. De meeste mensen
die als verdacht werden aangemerkt (0–5 gevallen per dag) blijken echter geen COVID-19
te hebben. Dat betekent dat het daadwerkelijke aantal IC-opnames lager ligt dan deze
indicator aangaf. Daarom zullen vanaf nu alleen bevestigde gevallen in het dashboard
worden weergegeven.
Ik verwacht vóór 3 juli de eerste operationele versie van het dashboard gereed te
hebben. Hierin zijn dan, aanvullend op de proefversie, de volgende uitbreidingen opgenomen:
• Het totaal aantal besmette verpleeghuislocaties op landelijk niveau;
• Het totaal aantal positief geteste mensen per Veiligheidsregio;
• Een signaalwaarde voor het aantal positief geteste personen (landelijk en regionaal);
• De trend in het aantal positief geteste personen;
• Verbeterde toelichting op de verschillende indicatoren.
• Opname van de eerste resultaten van de rioolwatersurveillance (zie onder).
In de periode na 3 juli voeg ik stap voor stap de andere ondersteunende indicatoren
en de indicatoren voor vroegtijdige waarschuwing toe. Daarnaast onderzoek ik of bijvoorbeeld
ook geaggregeerde gegevens vanuit de bron- en contactonderzoeken opgenomen kunnen
worden, bijvoorbeeld het gemiddeld aantal opgespoorde positieve contacten.
Rioolwatersurveillance
In de afgelopen maanden heeft het RIVM op mijn verzoek een pilotstudie uitgevoerd
naar het detecteren van het coronavirus in het afvalwater van 29 rioolwaterzuiveringsinstallaties
(rwzi’s). Eerder is dit type onderzoek ook al uitgevoerd om antibioticaresistentie
en poliovirus in afvalwater op te sporen.
Uit de pilotstudie is gebleken dat het coronavirus al detecteerbaar is in feces voordat
mensen symptomen ervaren. Dat betekent dat virussen afkomstig van mensen die niet
ziek zijn (asymptomaten), mensen die nog niet ziek zijn (presymptomaten), alsook COVID-19
patiënten (symptomaten) in het rioolwater kunnen worden waargenomen. Rioolwater kan
daarmee een belangrijke vroegsignaleringsindicator zijn voor het dashboard. Rioolwatersurveillance
kan een belangrijke aanvulling zijn op de reguliere humane surveillance (zoals het
testen en het bron- en contactonderzoek), omdat het coronavirus zich tijdens de eerste
golf deels onder de medische radar verspreidde.
Ik heb het RIVM gevraagd om in samenwerking met de waterschappen, hoogheemraadschappen
en de rwzi’s trapsgewijs een programma op te zetten zodat het afvalwater van alle
352 rwzi’s in Nederland dagelijks bemonsterd wordt. Doel is volledige operationalisering
van dit programma vóór 1 september 2020. Per 1 juli zullen de eerste gegevens uit
de pilot al op het dashboard weergegeven worden op het niveau van veiligheidsregio’s.
Uiterlijk 1 september is er sprake van een fijnmazige landelijke bemonstering, bijvoorbeeld
op het niveau van een verzorgingsgebied van een rwzi (gemeente- of wijkniveau). Juist
in regio’s met weinig besmettingen, dus relatief weinig testen, kan het virus hiermee
mogelijk sneller gesignaleerd worden.
Signalen afkomstig uit de rioolwatersurveillance zullen aanleiding geven voor het
RIVM om – aan de hand van humane surveillance – nader onderzoek te doen in een specifieke
regio. Zo kunnen deze gegevens samen mogelijk een veel beter beeld geven van de verspreiding
van het virus op lokaal of regionaal niveau. Zodat we veel sneller nieuwe oplevingen
kunnen indammen. Het RIVM zal daarnaast onderzoeken of en hoe de data uit de rioolwatersurveillance
ook ingezet kunnen worden om nog beter inzichtelijk te maken hoe het virus zich verspreidt
tussen regio’s en of en in welke mate er nieuwe introducties plaatsvinden vanuit het
buitenland.
Voor zover bekend loopt Nederland internationaal voorop in dit type nationale onderzoek
om coronavirus op te sporen. Later dit jaar bekijk ik in samenwerking met het RIVM
of en hoe deze systematiek van rioolwatersurveillance op langere termijn ook ingezet
kan worden voor de surveillance van andere ziekteverwekkers dan het coronavirus. Ik
streef er naar uw Kamer zo snel mogelijk nader te informeren over dit onderzoeksprogramma.
3. Toerisme/Schengen inreisverbod loopt af
Het kabinet spant zich in om ruimte te bieden voor vakantie deze zomer, ook al zijn
er nog veel onzekerheden. Met het oog op drukte in binnen-en buitenland, is hierbij
de oproep gedaan aan iedereen die hiertoe de mogelijkheid heeft om de eigen vakantie
zo veel mogelijk buiten de gereguleerde schoolvakanties te plannen.
Nederlanders zoeken de natuur in eigen land op
Sinds het kabinet heeft aangegeven dat een vakantie in eigen land mogelijk is, is
er vooral een toename te zien in het aantal vakantieboekingen rondom de natuur en
watergebieden in het oosten van het land en de provincies Zeeland, Friesland en Limburg.
Het aantal bezoekers van toeristische trekpleisters is tot dusver beperkt te noemen.
Er lijkt hiermee gehoor gegeven te worden aan de oproep van het kabinet om de drukte
deze zomer zo veel mogelijk te mijden. Om het toerisme te spreiden en zo de risico’s
van covid-19 te beperken ondersteunt het kabinet de campagne #hiermoetjezijn van NBTC om Nederlanders die deze zomer in eigen land op vakantie gaan te wijzen
op rustige plekken die zij kunnen bezoeken. Deze informatie is te vinden op de website
www.holland.com. Via de kanalen van de gastvrijheid- en vervoerssector zal er blijvend gewezen worden
op het naleven van de gedragsregels. Er is nauw contact met de veiligheidsregio’s
om ook de ontwikkelingen rondom het toerisme te volgen deze zomer.
Voor 22 landen binnen de Schengenzone/EU is het reisadvies nu geel
Als de situatie in de landen binnen de Schengenzone/EU/VK dat toelaat, zal het kabinet
het reisadvies wijzigen van oranje (alleen noodzakelijke reizen) naar geel (toerisme
mogelijk, maar er zijn risico’s). Voor 22 landen geldt nu een geel reisadvies waaronder
het advies voor de populaire vakantielanden Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje.
Voor een tiental landen geldt nog steeds een oranje reisadvies in afwachting van het
moment waarop deze landen zelf de grens weer openen voor Nederlandse toeristen. Alleen
voor het VK en Zweden blijft het reisadvies voorlopig op oranje staan, vanwege de
gezondheidsrisico’s die volgens het RIVM spelen in deze landen. Voor reizigers die
toch naar deze landen afreizen geldt dat zij bij terugkomst in Nederland worden gevraagd
om twee weken in thuisquarantaine te gaan. Ook voor alle landen buiten de Schengenzone/EU/VK
blijft vooralsnog een oranje reisadvies gelden. Via verschillende media heeft het
kabinet een aangepaste wijs-op-reis-campagne gelanceerd waarin de burger wordt gewezen op de risico’s van het reizen in coronatijd
en de eigen verantwoordelijkheid om informatie in te winnen over de gezondheidsmaatregelen
in het vakantieland.
Buitenlandse toeristen naar Nederland
Voor de toeristen vanuit de meeste landen binnen Schengenzone/EU/VK geldt dat zij
weer welkom zijn in Nederland. De uitzondering hierop vormen toeristen uit Zweden
en het VK, omdat er in deze landen volgens het RIVM sprake is van verhoogde gezondheidsrisico’s.
De verwachting is dat het aantal buitenlandse toeristen die dit jaar naar Nederland
komen circa de helft minder zal bedragen dan in voorgaande jaren. Het is van belang
dat alle toeristen op de hoogte zijn van de Nederlandse regels gericht op het bestrijden
van het virus, en zich hier ook aan houden. Deze informatie zal in vijf talen beschikbaar
komen en actief onder de aandacht gebracht worden van buitenlandse toeristen via berichtgeving
op luchthavens, stations en de voorlichtingskanalen van de gastvrijheidssector en
zusterorganisaties in het buitenland. Daarbij wordt ook gekeken hoe de informatie
direct beschikbaar kan worden gesteld aan buitenlandse toeristen bij het inchecken.
Net als alle Nederlanders kunnen buitenlandse toeristen in Nederland bellen met 0800–1202
indien zij klachten hebben en een test willen aanvragen. Toeristen vanuit landen buiten
de Schengenzone/EU/VK blijven vooralsnog niet welkom. In navolging van het advies
van de Europese Commissie heeft Nederland het inreisverbod voor niet-essentiële reizen
van personen vanuit alle derde landen (landen die niet vallen binnen Schengenzone/EU/VK)
in ieder geval verlengd tot 1 juli 2020. Over het proces en de vorm van het inreisverbod
na 1 juli vindt op dit moment in Europees verband overleg plaats. Hierover wordt uw
Kamer nader geïnformeerd.
Monitoring van drukte op hotspots en crowd control
Door de verspoeling van maatregelen en de verdere openstelling van de grenzen zal
de drukte op een aantal toeristische hotspots in Nederland gaan toenemen. De drukte
in de openbare ruimte wordt gemonitord met lokale en regionale partijen en er worden
gezamenlijk maatregelen getroffen waar dat nodig is. Gemeenten gebruiken (mobiele)
aanpassingen in de ruimtelijke inrichting en specifieke voorlichting om bezoekersstromen
hanteerbaar te maken. Lokaal kunnen gebieden worden afgesloten als ze te vol worden.
Aan toezicht en handhaving wordt op lokaal niveau invulling gegeven. Gezamenlijk wordt
gekeken naar maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat het te druk gaat worden
of om drukte die is voorzien af te remmen. De inzet is erop gericht om kennis en kunde
op het gebied van crowd management breed beschikbaar te stellen, bijvoorbeeld via digitale kennisplatforms en de (door)ontwikkeling
van crowd management systemen.
4. Gedragsunit 1,5 meter
Het RIVM volgt via de gedragsunit, samen met GGD-GHOR NL, de bereidheid onder de bevolking
voor het opvolgen van de gedragsregels die sinds maart gelden. Resultaten van de meting
van eind mei jl. laten zien dat het draagvlak voor de gedragsregels, waaronder het
houden van 1,5 meter afstand, relatief hoog is (variërend van tussen de 80% tot 90%).
Desondanks geven mensen aan dat het steeds lastiger wordt om afstand te blijven houden,
vooral bij het boodschappen doen, bij het werken buitenshuis, of bij het ontvangen
van bezoek binnenshuis. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat mensen de kans steeds
kleiner achten om zelf besmet te raken of anderen te besmetten, het virus als minder
bedreigend wordt ervaren, en minder goed de nut van de maatregel kunnen inschatten.
Verder laat het onderzoek zien dat met name jongeren en ouderen veel last hebben ondervonden
van de maatregelen die zijn ingezet om de uitbraak te bestrijden en controleren. Zo
blijkt dat een derde van de jongeren tussen de 16 en 24 jaar aan het begin van de
uitbraak meer psychische klachten heeft ervaren. Met de recente versoepelingen lijken
deze klachten weer af te nemen. Uit het onderzoek blijkt ook dat ouderen boven de
70 jaar minder positief zijn over hun welbevinden, met name op het gebied van het
sociale welzijn, de financiële zekerheid en – in mindere mate – het psychische welzijn.
Desalniettemin blijven zowel jongeren als ouderen in sterke mate het beleid ondersteunen,
en houden zij zich in de meeste situaties aan de gedragsregels. Waar jongeren dit
doen uit solidariteit met anderen, doen ouderen dit vooral omdat zij het virus als
bedreigend ervaren, en het eigen risico op besmetting hoog inschatten.
Ik zie in de resultaten van het onderzoek ook terug dat er een spanning ontstaat in
de mate waarin de samenleving – specifiek jongeren en ouderen – bereid is om zich
te houden aan de gedragsregels. Zo hebben jongeren moeite met de regels die ten koste
gaan van het eigen sociale leven. Ouderen lijken vooral moeite te hebben met de gedragsregels
die bijdragen aan een sociaal isolement.
Om het belang van de gedragsregels te blijven onderstrepen, zal ik – zoals gemeld
in de Kamerbrief van 3 juni jl. – voorbereidingen treffen om met publiekscommunicatie
de samenleving op een laagdrempelige manier blijven informeren over hoe om te gaan
met de gedragsregels. Daarnaast bekijk ik hoe overheidswebsites zoals de website van
de rijksoverheid en het RIVM nog beter hiervoor ingezet kunnen worden. Tevens denk
ik samen met de wetenschappers van de gedragsunit van het RIVM na over andere mogelijkheden
die mensen kunnen helpen met het naleven van de gedragsregels kunnen, met daarbij
specifieke aandacht voor jongeren en ouderen.
5. Testen en traceren en digitale ondersteuning
Testen en traceren is een essentiële pijler in de strategie om het virus onder controle
te houden: we willen elke opflakkering zo vroeg mogelijk detecteren en de keten van
besmettingen uitdoven. Daarom werk ik samen met GGD’en, laboratoria en het RIVM hard
aan het verder opschalen van de capaciteit voor testen en bron- en contactonderzoek
(BCO) en het vergroten van de effectiviteit en doorloopsnelheid van de processen.
Vanwege het grote belang voor de volksgezondheid gaat de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ) de komende maanden intensief toezien op de uitvoering van het testen
en het BCO door de GGD’en en andere relevante partijen in het zorglandschap. Zo staan
wij klaar om in het najaar een mogelijke tweede golf te voorkomen en effectief te
bestrijden.
Stand van zaken testen
Op dit moment hebben de GGD’en door het hele land meer dan 80 testlocaties ingericht.
De gemiddelde wachttijd aan de telefoon voor het maken van een afspraak voor een test
varieert gedurende de dag, en is gemiddeld korter dan een minuut. Sinds 1 juni zijn
via de GGD’en 179.259 (stand van zaken d.d. 22 juni jl.) mensen getest. Het percentage
positieve uitslagen is laag, de afgelopen weken was dit gemiddeld 1,4%. Uit onderzoek
van de RIVM gedragsunit van eind mei blijkt onder andere dat er ruimte is voor verbetering
in de testbereidheid van mensen (tweederde van de mensen zonder en 28% van de personen
met klachten is bereid om zich te laten testen) en het thuisblijven bij klachten (23%
van de mensen blijft thuis). Ook het OMT constateert dat de testbereidheid aandacht
verdient. Hier zal in de communicatiecampagne dan ook volop aandacht voor zijn. Begin
juli verschijnen nieuwe cijfers over van de RIVM Gedragsunit over de testbereidheid
in juni.
Het RIVM heeft na afstemming met het OMT geadviseerd om kinderen van 0 tot 4 jaar
op het kinderdagverblijf en kinderen in groep 1 en 2 met neusverkoudheid zonder koorts
niet meer te weren op kinderdagverblijf, BSO en school. Dit advies en verdere toelichting
hierbij is verwerkt in de richtlijnen van het RIVM11.
Doorlooptijden
Uw Kamer heeft een motie van het lid Veldman (VVD)12 aangenomen die verzoekt de doorlooptijden in het proces van testen en de start van
het bron- en contactonderzoek (BCO) te versnellen, en hiervoor te komen tot een streefnorm
van maximaal 48 uur. In overleg met de drie betrokken partijen (GGD GHOR Nederland,
RIVM en de laboratoria) werk ik aan de uitwerking van deze motie.
In eerste gesprekken is duidelijk geworden dat de GGD’en en de laboratoria streven
naar een zo kort mogelijke doorlooptijd, met behoud van kwaliteit en zorgvuldigheid
in het proces. Momenteel wordt hard gewerkt aan het optimaliseren van de keten, met
daarin verschillende stappen: koppelingen van IT-systemen, frequent transport, terugkoppeling
uitslagen. De logistieke uitdaging is groot: er zijn 25 GGD'en en 80 testlocaties
betrokken, en ongeveer 50 laboratoria werken mee aan het analyseren van de coronatesten.
Vanzelfsprekend houd ik uw Kamer op de hoogte van dit proces en geef hiermee invulling
aan de motie van het lid Veldman.
Testen van mensen zonder klachten
In specifieke gevallen kan het testen van mensen zonder klachten van meerwaarde zijn.
Het OMT geeft aan dat dit het geval is bij uitbraken, zoals we recent hebben gezien
in slachthuizen. De GGD kan in dergelijke gevallen besluiten tot het testen van mensen
zonder klachten. Het past goed bij een risicogerichte en risico gestuurde aanpak van
testen in zo’n situatie. Ook kan het testen zonder klachten nuttig zijn bij mensen
die in beeld zijn gekomen via bron- en contactonderzoek. Dit zou mogelijk ook kunnen
gelden voor nauwe contacten van een besmet persoon die via een app geïdentificeerd
wordt en dit wordt meegenomen in het traject voor ontwikkeling van apps. Het OMT adviseert
deze toepassing verder te onderzoeken.
Het testen van mensen zonder klachten kan helpen bij het in beeld brengen van de omvang
van de verspreiding en levert daarmee belangrijke sturingsinformatie voor het voorkomen
van een tweede golf. Ook zou dit bij een negatieve uitslag de quarantaineduur voor
mensen kunnen verkorten. Ik vind deze inzet van testen zeer interessant en het RIVM
en de GGD gaan deze mogelijkheid verder onderzoeken.
Serologische testen
De aanwezigheid van antistoffen, de zogenaamde seroprevalentie, ligt in Nederland
op hetzelfde (lage) niveau als wordt waargenomen in andere landen in de EU13. Op dit moment benutten we de mogelijkheden die serologische testen bieden optimaal.
Op basis van adviezen van de Taskforce Serologie worden serologische testen ingezet
voor de doelen omschreven in de Kamerbrief van 6 mei jl. Ik blijf de wetenschappelijke
ontwikkelingen en daarmee ook de mogelijkheden van serologisch testen nauwgezet volgen
en zal het RIVM vragen mij te blijven adviseren over het perspectief van de inzet
van deze testen bij voortschrijdende wetenschappelijke inzichten.
De Nederlandse aanpak -ondersteund door de Taskforce Serologie- om resultaten van
evaluaties van serologische testen van microbiologische laboratoria publiek beschikbaar14 te maken krijgt internationaal bijval. Deze aanpak leidt tot implementatie van betrouwbare
serologie in de Nederlandse laboratoria. Mede gebaseerd op de in Nederland verzamelde
resultaten heeft ook de WHO een grote hoeveelheid testen ingeslagen om seroprevalentieonderzoek
te ondersteunen in andere landen. De resultaten van de evaluaties zijn en worden regelmatig
ververst indien er nieuwe gegevens zijn.
Het therapeutische potentieel van toediening van antistoffen aan mensen die nog ziek
zijn door COVID-19 wordt (inter)nationaal onderzocht. Op 14 juni jl. was het wereldbloeddonordag.
Ik heb dat moment aangegrepen om alle bloed- en plasmadonoren, ook specifiek de mensen
die gedoneerd hebben nadat ze COVID-19 hebben gehad om antistoffen te verzamelen,
te bedanken en het belang van donatie te onderstrepen. GGD’en spelen een belangrijke
rol in de communicatie van deze inzameling verricht door Sanquin. Het lid Krol (groep-Krol/Van
Kooten) heeft tijdens het debat van 4 juli jl. het belang van dit onderzoek nogmaals
onderstreept en daarom heb ik deze partijen extra gestimuleerd tot continuering van
de door beide partijen bevonden prettige samenwerking voor dit belangrijke doel. Hiermee
acht ik mijn toezegging aan het lid Krol afgedaan.
Stand van zaken traceren
De GGD’en hebben de afgelopen weken enorm hard gewerkt om – in navolging van grootschalig
testen per 1 juni – de beschikbare capaciteit voor het BCO op te schalen en nieuwe
mensen op te leiden. Uit de cijfers van de GGD’en blijkt dat er in 99% van de positieve
testuitslagen binnen 24 uur na de melding bij de GGD contact is gezocht met de besmette
persoon, ook wel indexpatiënt genoemd. In een klein aantal gevallen komt het voor
dat de indexpatiënt niet direct bereikbaar is. De GGD’en ronden in 92% van de gevallen
de contactinventarisatie binnen diezelfde 24 uur af. Dat betekent dat de GGD’en in
veruit de meeste gevallen binnen een dag na het ontvangen van de positieve testuitslag
alle contacten van de indexpatiënt in kaart hebben gebracht.
Gemiddeld worden met een BCO 2,7 contacten per indexpatiënt geïdentificeerd in de
categorie «huisgenoten» en de categorie «overige nauwe contacten». Ongeveer 10% van
alle contacten, die via een BCO bij de GGD’en in beeld zijn en die zich hebben laten
testen vanwege het ontwikkelen van klachten, ontving in de periode tot 14 juni een
positieve testuitslag. Van alle mensen die een positieve testuitslag ontvingen is
ongeveer 16% in beeld gekomen via het BCO. Ik concludeer uit deze cijfers van het
RIVM en de GGD’en dat BCO een belangrijke bijdrage levert aan de bestrijding van de
pandemie.
De komende weken wordt eraan gewerkt om het BCO verder te optimaliseren. Zo werken
de GGD’en aan de landelijke opschaling om ook in de toekomst de vraag naar BCO aan
te kunnen. Ook werken RIVM en GGD aan verbetering van de registratiesystemen zodat
op landelijk niveau een goed en betrouwbaar inzicht te geven is in de verspreiding
en indamming van het virus.
Stand van zaken digitale ondersteuning
Zoals in eerdere brieven gemeld onderneem ik, onder meer ter aanvulling en ter ondersteuning
van het BCO, ook initiatieven gericht op digitale ondersteuning van de epidemie. Op
28 mei jl. heeft de Begeleidingscommissie zich gebogen over het Programma van Eisen
van de notificatie-app en over de aanpak van de realisatie (zie bijlage IV)15. De Begeleidingscommissie adviseert om het doel van de notificatie-app nader te specificeren
en om succes- en faalcriteria op te stellen. Het doel staat voor mij voorop. Dat is
om die contacten die besmette personen zich niet herinneren snel te laten weten dat
ze in contact zijn geweest met iemand die besmet is met het virus. Dat vult het reguliere
bron- en contactonderzoek aan en leidt tot meer, en sneller, gewaarschuwde contacten.
Elke gevonden extra besmetting is winst, omdat daarmee een mogelijke verspreidingsketen
wordt verbroken. Ook bij een lage adoptiegraad is al effect te verwachten16. Andere landen gaan ons voor. Zo is in zowel Italië als in Duitsland al een app beschikbaar17. In Duitsland werd de app de eerste dag zo’n 7 miljoen keer geïnstalleerd. Het advies
van de Begeleidingscommissie wordt meegenomen in de aanscherping van het Programma
van Eisen.
De Begeleidingscommissie adviseert verder dat, voor het naleven van de adviezen, testen
na notificatie toegevoegde waarde kan hebben. De Begeleidingscommissie verwacht dat
mensen eerder geneigd zijn adviezen op te volgen als zij snel weten of zij besmet
zijn. Zo hoeven bijvoorbeeld zelfstandigen bij een negatieve testuitslag niet in zelfisolatie
en kunnen zij mogelijk inkomensverlies voorkomen. In plaats van zelfisolatie of -quarantaine
zou, zo is het advies van de Begeleidingscommissie, bij een notificatie door de app,
tot twee keer toe indicatief getest kunnen worden, ongeacht of mensen klachten hebben.
Testen zou hierdoor op maat kunnen worden ingezet. Ik heb deze suggestie aan het OMT
voorgelegd ter advies. Op pagina 16 van deze brief ben ik hier nader op ingegaan.
De ontwikkeling van de Nederlandse app is reeds vergevorderd. Op 8 juni jl. is in
samenwerking met het Ministerie van Defensie een veldtest uitgevoerd om de technische
werking van bluetooth bij het vaststellen van nabijheid te valideren. Op het terrein
van het Defensie-CBRN in Vught zijn in een gecontroleerde omgeving door medewerkers
van Defensie zeven representatieve praktijkscenario’s gesimuleerd. Zoals bekend is
bluetooth op zichzelf onvoldoende nauwkeurig om de afstand te kunnen meten. Dat blijkt
ook uit de tests. Voor de notificatie-app is het echter voldoende om een indicatie
te hebben van hoe nabij twee telefoons zijn geweest. Door data hierover te combineren
met de tijdsduur van de nabijheid kan met aanzienlijke betrouwbaarheid worden gemeten
of twee gebruikers van de app in een situatie zijn geweest met risico op besmetting.
Situaties met mensen die nabij elkaar maar fysiek gescheiden waren, bijvoorbeeld aan
de andere kant van een muur of in een naastgelegen auto of trein, konden met deze
methode in de meeste gevallen correct uitgesloten worden. De conclusie is dat bij
een sterk signaal nabijheid zeker is. Bij een zwakker signaal kan dit zowel komen
door de feitelijke afstand als door bijvoorbeeld de positie van de telefoon. De resultaten
van de veldtest worden de komende periode vergeleken met die van de Europese partners
en beoordeeld door de Begeleidingscommissie en de taskforces. Op basis daarvan wordt
een besluit genomen over de meest effectieve instelling van de parameters in de app.
In aanvulling op de veldtesten start er op 1 juli a.s. een praktijktest in de regio
Twente als onderdeel van de beproeving. De dan beschikbare versie van de app wordt
getest met een representatieve groep mensen uit die regio. Naast deze praktijktesten
vinden er testen plaats met specifieke doelgroepen op specifieke thema’s (als toegankelijkheid,
privacy en beveiliging) en met de GGD-en om (de impact van) het gebruik van de app
een goede plek te geven in aanvulling op het reguliere contactonderzoek.
Nederland heeft de afgelopen weken op Europees niveau in de technische werkgroep van
het eHealth Netwerk intensief samengewerkt met landen die een notificatie-app ontwikkelen
of hebben ontwikkeld volgens de decentrale methode. Het doel is om met een technische
oplossing te komen die grensoverschrijdende interoperabiliteit van de nationale apps
mogelijk maakt. Mensen die in een vakantieland in contact zijn geweest met een besmet
persoon zouden zo ook terug in Nederland een bericht kunnen krijgen. De Europese Commissie
richt hiertoe ook een voorziening in. De verwachting is dat een eerste groep landen
waaronder Duitsland, Nederland, Italië, Ierland en Polen begin juli deze interoperabiliteitsoplossing
kunnen gaan testen.
Mijn planning is erop gericht om rond 15 juli te besluiten of en hoe de landelijke
introductie van de app en het moment. Bij het nemen van deze beslissing zal ik onder
meer de volgende aspecten in ogenschouw nemen:
• De uitkomsten van de technische testen, de praktijktesten en testen met specifieke
doelgroepen op toegankelijkheid;
• Het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens ten aanzien van de gegevensbescherming;
• De uitkomsten van de testen op de veiligheid van de apps (pen-testen) en het advies
van een expertorganisatie op de beveiliging, en de uitkomsten van de analyse van nationale
veiligheidsrisico’s;
• Adviezen van de beide Taskforces en van de Begeleidingscommissie.
De introductie van de app zal gepaard gaan met onderzoek naar onder meer de (in simulatiemodellen
voorspelde) epidemiologische waarde van de app. Digitale ondersteuning is namelijk
geen doel op zich, maar een middel om samen de epidemie in te dammen.
De GGD, tot slot, verwacht binnenkort een Programma van Eisen voor de digitale ondersteuning
van het reguliere bron- en contactonderzoek (de eerdergenoemde Thuisrapportage-app)
gereed te hebben voor review. Als dit Programma van Eisen gereed is zal het worden
voorgelegd aan de taskforces en de Begeleidingscommissie. Daarna zal worden besloten
of en hoe het zal worden uitgevoerd.
6. Vaccinontwikkeling
Toegankelijkheid en betaalbaarheid van een dergelijk vaccin zijn niet alleen voor
Nederland en de gehele EU van belang, maar ook wereldwijd en zeker voor kwetsbare
landen. De maatschappelijke urgentie is groot, dat wordt in heel Europa onder alle
lidstaten gevoeld. In deze fase is snelle actie en besluitvorming van groot belang.
Juist daarom heeft Nederland er voor gekozen om met Duitsland, Frankrijk en Italië
een stevige stap naar voren te zetten en de Inclusieve Vaccin Alliantie opgericht.
De afgelopen weken zijn er forse stappen gezet om zo snel mogelijk een veilig en effectief
vaccin tegen COVID-19 beschikbaar te maken voor de Europese bevolking en daarbuiten.
In mijn brief van 13 juni jl.18 heb ik uw Kamer laten weten dat we, dankzij deze intensieve samenwerking met Duitsland,
Frankrijk en Italië, een voortvarende start hebben kunnen maken door een overeenkomst
te sluiten met AstraZeneca voor de levering van 300 tot 400 miljoen vaccins. Het gaat
om een kandidaat-vaccin dat zich op dit moment in vergevorderde klinische studies
bevindt. Alle EU-lidstaten hebben de mogelijkheid om onder dezelfde voorwaarden mee
te doen met de afspraken die de vier landen met AstraZeneca hebben gemaakt. De 300
tot 400 miljoen doses worden naar rato van bevolkingsgrootte verdeeld over de deelnemende
EU-lidstaten. Op dit moment worden nadere afspraken gemaakt met verschillende EU-lidstaten
die interesse hebben om zich aan te sluiten. Zoals ik eerder heb aangegeven blijft
de inzet van Nederland om, onder andere bij de afspraken die we maken met vaccinproducenten,
om kwetsbare landen met vaccins te ondersteunen. Daarmee kom ik tegemoet aan de toezegging
aan de fractie van GroenLinks in het debat op 4 juni jl.
Het streven is dat 50 tot 60 miljoen doses eind dit jaar worden geleverd, 60 tot 100 miljoen
doses in het eerste kwartaal van 2021 en de rest tegen het einde van het tweede kwartaal.
Deze vaccins worden tegen kostprijs geleverd. Wellicht ten overvloede wil ik nog benadrukken
dat voorgaande onder voorwaarde is van een effectief en vellig vaccin en dat toediening
pas kan plaatsvinden na toelating door de European Medicines Agency (EMA). Ook heb ik de Gezondheidsraad gevraagd advies uit te brengen over de inzet
en eerste prioritering van coronavaccins om de bevolking te beschermen tegen COVID-19.
De Gezondheidsraad zal hierbij ook internationale adviezen raadplegen.
De Europese Commissie heeft het belang van de door de eerdergenoemde vier landen opgerichte
Vaccinalliantie onderstreept en erkent dat een verdere versnelling nodig is. Ik zie
het als positief dat de Commissie met de EU Vaccin Strategie ook een stap naar voren
zet, het is belangrijk dat we hierin samen optrekken. Deze strategie sluit aan bij
de werkwijze van de Alliantie. De Commissie heeft de vier landen van de Inclusieve
Vaccin Alliantie dan ook gevraagd om samen met de Commissie in een Joint Negotiation Team de al lopende, maar ook aankomende onderhandelingen voort te zetten en te gaan voeren.
Doel is en blijft daarmee om zogenaamde advanced purchase agreements met private partijen af te sluiten. Daarbij heeft de Europese Commissie 2,7 miljard
euro vanuit het Emergency Support Instrument (ESI) beschikbaar gesteld. We zijn uiteraard blij met deze beweging en stellen onze
kennis en kunde graag ter beschikking. Op dit moment zetten we de gesprekken met kansrijke
initiatieven dus met kracht voort en ik zal uw Kamer, zodra dat kan, uiteraard nader
informeren.
Naast het afsluiten van advanced purchase agreements (APA’s) bevat de EU Vaccin Strategie acties om de regelgeving en procedures te versnellen.
Het gaat dan bijvoorbeeld om markttoelating door de EMA, flexibiliteit ten aanzien
van het labelen en verpakken van vaccins, en regelgeving met betrekking tot genetisch
gemodificeerde organismen. Vanzelfsprekend worden ook in het versnellen van de procedures
absoluut geen concessies gedaan met betrekking tot de veiligheid en werkzaamheid van
het vaccin.
Tot slot benadrukt de Europese Commissie in haar strategie het belang van en de inzet
op universele toegankelijkheid en betaalbaarheid van COVID-19 vaccins, onder andere
door het steunen van de WHO call for global action van 24 april, de financiële bijdragen voor CEPI en GAVI, de ACT-Accelerator en de
Covid-19 pool. Ik vind het belangrijk dat we als Nederland de brede toegankelijkheid
en beschikbaarheid op verschillende manieren blijven ondersteunen, zoals via de eerdergenoemde
bijdragen aan het pledging event, CEPI, en de ondersteuning van de vrijwillige patent pool. Het kabinet heeft
eerder tijdens een pledging event van de Europese Commissie 192 mln. Euro vrijgemaakt voor onderzoek en internationale
initiatieven zoals de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI). Daarop volgde tijdens de GAVI-Vaccine Summit nog eens 325 mln. euro om onder
andere kwetsbare landen juist nu te steunen. Aanvullend daarop maken we specifiek
voor de beschikbaarheid van kandidaat-vaccins voor kwetsbare landen in ieder geval
25 mln. euro extra vrij.
7. Innovatieve behandelingen
Naast de voortdurende inspanningen om snel een vaccin tegen het coronavirus tot onze
beschikking te hebben, werken vele onderzoekers aan innovatieve behandelingen tegen
COVID-19. Dit type behandelingen kan hopelijk bijdragen aan een beter en sneller herstel
en ervoor zorgen dat patiënten minder restschade overhouden na besmetting met het
coronavirus. Ik wil waar nuttig en mogelijk ook de ontwikkeling van dergelijke behandelingen
verder helpen en er zo voor zorgen dat behandelingen zo snel mogelijk beschikbaar
komen voor patiënten.
Om die reden investeert het kabinet breed in corona gerelateerd onderzoek. In mijn
brief van 19 mei jl. heb ik u laten weten dat dit € 47,5 miljoen was en inmiddels
is dit bedrag oplopen naar € 67,5 miljoen. Deze € 20 miljoen bestaat uit een bijdrage
van € 10 miljoen voor de inzameling van plasma door Stichting Sanquin Bloedvoorziening
– zie verderop – en € 10 miljoen extra voor het ZonMw COVID-19 onderzoeksprogramma.
Dat naast onderzoek voor innovatieve behandelingen en diagnostiek ook onderzoek bevat
naar aandachtsgebieden als «zorg en preventie» en «maatschappelijke dynamiek». De
extra middelen geven de deskundigen van ZonMw de mogelijkheid om de meest noodzakelijke
en relevante onderzoeken te kunnen honoreren mits de wetenschappelijke kwaliteit geborgd
is en stimuleer ik de ontwikkeling van innovatieve behandelingen.
Expertpanel innovatieve behandelingen
Het onderzoek wat in Nederland en wereldwijd gebeurd, vraagt ook om een duiding. Er
is namelijk veel aandacht voor de zoektocht naar een effectieve behandeling, elke
mogelijke wetenschappelijke doorbraak wordt breed uitgemeten. Tegelijkertijd weten
we ook dat niet elke ontdekking zal leiden tot een medicijn of behandeling. Juist
daarom is het belangrijk dat we deze ontwikkelingen goed duiden. In mijn eerdere brief
van 3 juni jl. heb ik daarom aangekondigd een Expertpanel in te stellen. Dat doe ik
samen met de NFU, CBG, CCMO en de FMS en ondersteund door ZonMw. Ik ben heel blij
met de betrokkenheid van deze partijen met hun bereidwilligheid om hun expertise op
dit vlak in te zetten. We werken daarbij nauw samen met de commissie van de NFU die
het onderzoek in de academische centra coördineert. De belangrijkste taak van dit
panel is om mij accuraat en tijdig te adviseren over kansrijke nieuwe behandelingen
van COVID-19 en welke mogelijkheden er in Nederland zijn. Daarbij wordt ook gekeken
naar het stadium van ontwikkeling waarin de behandeling zich bevindt, wat de nationale
en internationale ontwikkelingen zijn en of ondersteunende acties vanuit het kabinet
een bijdrage kunnen leveren. Het Expertpanel gaat deze week van start.
Over de status van enkele belangrijke innovatieve behandelingen wil ik u specifiek
informeren:
1) Remdesivir
Remdesivir is het eerste antivirale middel dat voor ernstig zieke coronapatiënten
ingezet kan worden. Op dit moment ligt remdesivir voor bij het EMA en is er nog geen
Europese handelsvergunning voor remdesivir in de behandeling bij COVID-19. Ik ben
al enige tijd in gesprek met de firma Gilead Sciences Nederland om dit middel voor
Nederlandse patiënten beschikbaar te maken. Dit heeft geresulteerd in een donatie
van een voorraad behandelingen door Gilead. Deze voorraad wordt beheerd door het RIVM.
Remdesivir is in Nederland beschikbaar via een tijdelijke ontheffing («temporary exemption»)
en ziekenhuizen kunnen bij het RIVM een bestelling plaatsen om patiënten te behandelen.
Remdesivir ontvangt in de tweede helft van juni mogelijk een positieve opinie van
het beoordelingscomité van het EMA waarna een Europese handelsvergunning snel kan
volgen. Om ervoor te zorgen dat remdesivir na registratie spoedig via de reguliere
kanalen voor patiënten beschikbaar komt, heb ik het Zorginstituut gevraagd om een
advies uit te brengen met een verkorte procedure tot toelating tot het zorgverzekeringspakket.
2) Convalescent plasma
Ik heb aan Stichting Sanquin Bloedvoorziening onlangs de opdracht verstrekt om plasma
van herstelde coronapatiënten (zogeheten convalescent plasma) grootschalig in te zamelen.
Aan dit project draagt het Ministerie van VWS € 10 miljoen bij. Dit plasma bevat neutraliserende
antistoffen. Deze antistoffen kunnen uit dit plasma worden gewonnen waardoor het een
geneesmiddel wordt. Op dit moment onderzoekt een alliantie van internationale plasmageneesmiddelfabrikanten
of een dergelijk geneesmiddel werkzaam en veilig is bij de behandeling en preventie
van COVID-19. Mocht uit klinisch onderzoek blijken dat dit het geval is dan zal de
dochteronderneming van Sanquin, Sanquin Plasma Products BV (SPP), de productie van
dit geneesmiddel ter hand nemen. SPP is aangesloten bij de genoemde alliantie.
3) BCG vaccin
Het Radboudumc en UMC Utrecht onderzoeken of het tuberculosevaccin (BCG-vaccin) op
zorgmedewerkers en ouderen beter beschermen tegen een ernstige infectie met het coronavirus.
Het vaccin beschermt niet direct tegen het coronavirus, maar kan bijdragen aan een
milder verloop van de ziekte. Ik heb onlangs met de onderzoekers gesproken en vanwege
de eerste bevindingen die deze onderzoekers met mij hebben gedeeld, heb ik de Gezondheidsraad
gevraagd te adviseren over het aanbieden van BCG-vaccinatie bij COVID-19. Vooruitlopend
op dit advies wil ik het onderzoek verder ondersteunen en bespoedigen door BCG-vaccins
beschikbaar te stellen voor deze studies. Ik zal u op korte termijn informeren over
het vervolg.
8. Kwetsbare personen
a) Kwetsbare mensen in verpleeghuizen
Bezoek verpleeghuizen
Voor bewoners, hun naasten en personeel van verpleeghuizen waren de afgelopen maanden
zwaar. Veel bewoners werden ziek of zijn overleden. In zo’n moeilijke tijd is er juist
behoefte aan contact met naasten. Ondanks alternatieven die werden verzonnen, bleef
het niet kunnen ontvangen van (fysiek) bezoek een groot gemis. Dit blijkt ook uit
het verslag van de Academische Werkplaatsen van 8 juni jl. Het is daarom belangrijk
dat de versoepeling van de bezoekregeling op gang is gekomen (bijlage V)19.
Ik heb grote waardering voor de inspanningen van de verpleeghuizen, zeker in de afgelopen
maanden. Bewoners en medewerkers hebben de afgelopen tijd veel meegemaakt Zij hebben
in moeilijke omstandigheden veel gedaan om hun bewoners en personeel te beschermen
en tegelijkertijd veel aandacht gehouden voor de kwaliteit van leven van bewoners.
Nu het aantal besmettingen op een fors lager niveau is gekomen, is het belangrijk
om de ruimte die er is te benutten en elkaar weer te ontmoeten.
Als er geen besmetting is op de locatie, dan betekent dit dat er op voorhand geen
beperkingen meer gelden voor het ontvangen van bezoek, noch wat betreft aantal bezoekers
noch wat betreft de frequentie van bezoek. Dit geldt temeer voor de stervensfase,
waarin het contact met naasten bijzonder waardevol is. Ook zijn bewoners vrij om naar
buiten te gaan als zij dat wensen.
Het mogelijk maken van alle bezoek dient uiteraard in goed overleg binnen de instelling
plaats te vinden en moet praktisch uitvoerbaar zijn. Net zoals de afgelopen maanden
het geval was, blijf ik hierover in gesprek met de sector en doe hiermee mijn toezegging
aan het lid Van der Staaij (SGP) gestand.
De inspanningen van verpleeghuizen om sinds 15 juni (meer) bezoek mogelijk te maken,
hebben op veel locaties geleid tot ruimere mogelijkheden voor bezoek. Uit de monitor
van de GGD’en blijkt dat zo’n 2.000 locaties open zijn voor bezoek. Er zijn nog 49
locaties (stand 22 juni) niet open voor bezoek vanwege een besmetting of omdat zij
nog niet 14 dagen besmettingsvrij zijn. Dit betekent dus helaas dat een aantal locaties
zonder COVID-19 nog geen bezoek toelaat.
Ik vertrouw erop dat alle locaties die COVID-vrij zijn nu ook de laatste stap zullen
zetten naar het nieuwe normaal, met inachtneming van de 1,5 meter richtlijn.
Reactie op commissiebrief op bericht NRC van 19-6
Op verzoek van uw Kamer van 22 juni jl. informeer ik u over mijn reactie op het bericht
in NRC van 19 juni jl. «Al vroeg alarm over tekort aan bescherming bij verpleeghuizen.»
Het is vooraf belangrijk om de context van het begin van de coronacrisis te schetsen:
er was sprake van een uitzonderlijke situatie. Als gevolg van grensbeperkingen was
het lastig bestelde voorraden beschermingsmiddelen daadwerkelijk geleverd te krijgen.
Tegelijkertijd steeg de vraag explosief: deze werd zestig keer groter dan daarvoor.
Het was logisch dat de schaarste zich zorgbreed deed voelen. Vanaf het begin hebben
we in overleg met de brancheorganisaties van fabrikanten van medische hulpmiddelen
de situatie in het land uitgevraagd, en actie ondernomen waar dat nodig was. In de
maand februari dit jaar is van enkele zorginstellingen een concreet signaal ontvangen
van vertraagde leveringen of een incidenteel tekort. Hierbij heeft VWS direct actie
ondernomen en bemiddeld richting de betreffende leverancier.
Op 28 februari heeft het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) geadviseerd over te
gaan tot een centrale verdeling van beschermingsmiddelen, via de GGD-GHOR, in samenwerking
met het ROAZ. Daarmee werd invulling gegeven aan de wettelijke taak van de directeur
Publieke Gezondheid in om de continuïteit van zorg te borgen. Begin maart heeft VWS
de veldpartijen hierover geïnformeerd. Onderdeel van de aanpak was dat zorgaanbieders
zich konden melden bij de ROAZ en dat de ROAZ een onderlinge verdeling van de beschikbare
voorraden maakten op basis van de behoefte. Dit gold ook voor de partijen in de langdurige
zorg. Toen is afgesproken dat ook deze partijen zich bij tekorten konden melden bij
de ROAZ en dan zo spoedig mogelijk persoonlijke beschermingsmiddelen geleverd konden
krijgen, meestal binnen enkele uren. Indien VWS concrete signalen ontving vanuit de
brancheorganisaties of vanuit individuele verpleeghuizen van tekorten aan PBM, werd
daarop actie ondernomen en in contact met de betreffende ROAZ gezorgd dat (dreigende)
tekorten zo goed mogelijk werden aangepakt. Vanaf dat moment heeft VWS de regionale
inkopers met de centrale inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen geholpen. Samen
met de NFU, het LNAZ en de GGD-GHOR werd de inkoop centraal gecoördineerd (Kamerbrieven
2, 10 en 17 maart jl.). Deze werkwijze is geformaliseerd met de oprichting van het
LCH op 23 maart jl. Vanaf de start leverde het LCH persoonlijke beschermingsmiddelen
aan zowel de curatieve als de langdurige zorg. Eind maart en de weken daarna ging
bijvoorbeeld circa 50% van de chirurgische mondneusmaskers naar de langdurige zorg.
Vanaf 13 april jl. werd het nieuwe verdeelmodel van kracht, waarbij de verdeling van
beschikbare voorraden van beschermingsmiddelen plaatsvond op basis van het besmettingsrisico
in een specifieke behandelsituatie. Uitgangspunt van dit verdeelmodel is dat bij gelijke
risico’s gelijke bescherming nodig is, zowel in de langdurige zorg als in de curatieve
zorg. ROAZ en LCH benutten dit uitgangspunt bij de afhandeling van de bestellingen
van de zorgorganisaties bij het LCH.
Zicht op en inzicht in ontwikkelingen verpleeghuizen
De stand van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in verpleeghuizen
is op dit moment als volgt:
• Het RIVM (peildatum 22 juni) schat dat tot nu toe bij 8.360 bewoners van verpleeghuizen
een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ruim 2.800 mensen als overleden zijn
gemeld.20
• Op 1 januari 2020 woonden circa 120.000 zeer kwetsbare mensen in een verpleeghuis.
Dit betekent dat bij bijna 7% van de bewoners COVID-19 is bevestigd en ruim 2% van
de bewoners is overleden. Ongeveer de helft van de mensen die besmet raken, herstelt
weer.
• Het aantal locaties waar sprake is (geweest) van een bevestigde besmetting van 1 of
meer personen is 995.21 Dit is ongeveer 40% van het totaal aantal verpleeghuislocaties in Nederland.
• Het RIVM schat dat op 49 locaties nog sprake is van een COVID-19 besmetting. Dit getal
is een schatting op basis van het aantal verpleeghuislocaties waar in de afgelopen
28 dagen sprake is van tenminste één vastgestelde COVID-19 besmetting op basis van
een positieve test.
Het aantal nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen in verpleeghuizen of verdenkingen
hiervan neemt per week af. Dit geldt ook voor het aantal mensen dat is overleden en
het aantal meldingen van «nieuwe verpleeghuislocaties» met minimaal één bevestigde
COVID-19 besmetting.
In onderstaand figuur is deze ontwikkeling weergegeven.
Omzetderving zorg subsidieregeling extramurale behandeling
Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over de (bestuurlijke) afspraken over financiële
zekerheid in de langdurige zorg22 en de continuïteit van Zvw-zorg in verband met COVID-19. Hieraan is voor de Wlz uitwerking
gegeven in de «NZa-beleidsregel SARS-CoV-2 virus» en voor de Zvw in de «Regeling continuïteitsbijdrage».
Nu deze regelingen zijn vastgesteld, geef ik samen met Zorginstituut Nederland (ZIN)
en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) uitwerking aan het compenseren van omzetderving
voor geneeskundige zorg die wordt geleverd vanuit de Tijdelijke subsidieregeling extramurale
behandeling. Hierbij wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de eerdergenoemde
beleidsregel van de NZa. Met ZIN en ZN kijk ik daarbij naar een pragmatische uitwerking
van compensatie van omzetderving binnen de subsidiesystematiek met minimale administratieve
lasten. De afspraken zullen leiden tot aanpassing van de tijdelijke subsidieregeling,
die ik in het najaar zal publiceren.
Opschalen reguliere zorg
Het aantal mensen dat recht heeft op langdurige zorg is tijdens de COVID-19- uitbraak
gedaald. Dat blijkt uit een rapportage over de effecten van de COVID-19- uitbraak
voor de langdurige zorg gemaakt door de NZa. Een eerste rapportage wijst uit dat het
aantal nieuwe indicaties voor de langdurige zorg tijden de COVID-19- uitbraak is afgenomen.
De intrede van de bezoekersregeling in zorginstellingen en de angst bij toekomstige
bewoners en familieleden om besmet te raken met het coronavirus, heeft waarschijnlijk
invloed gehad op een grotere afname van aanvragen, dan gebruikelijk. Daarnaast is
er een duidelijke piek te zien in de sterftecijfers vanuit de Wlz. Het sterftecijfer
in de verpleeghuiszorg ligt hoger dan het sterftecijfer in de gehandicaptenzorg. Wel
is bij beide sectoren een verdubbeling van het sterftecijfer te zien ten opzichte
van voor de COVID-19- uitbraak voorgaande weken. Hierin zijn ook regionale verschillen
te zien. In totaal zijn in de periode van de COVID-19-uitbraak 5.224 meer mensen met
een Wlz-indicatie overleden dan gemiddeld kon worden verwacht op basis van de voorgaande
weken in 2020. Welk aandeel hiervan corona gerelateerd is, is niet te zeggen. Inmiddels
lijkt er sinds enkele weken sprake te zijn van normalisering. Wanneer deze data gecombineerd
wordt, betekent dit een daling van 2.465 mensen die recht hebben op langdurige zorg.
b) Kwetsbare mensen in gehandicaptenzorg
Stand van zaken routekaart versoepeling bezoekregeling
Om te monitoren hoe de bezoekregeling in de gehandicaptenzorg wordt uitgevoerd, heeft
Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) een enquête onder de leden uitgezet.
VGN zal dat regelmatig herhalen. Op de eerste uitvraag hebben 53 zorgorganisaties
gereageerd. De uitkomsten van de eerste enquête laten zien dat de verruiming van de
bezoekregeling daadwerkelijk op vrijwel alle plaatsen is ingezet. Daarbij valt op
dat de data die op de routekaart staan eerder worden gebruikt als ingangsdatum dan
als uiterste datum. Het grootste deel van de organisaties verwacht dat vrijwel alle
cliënten op de data van de routekaart weer bezoek kunnen ontvangen, op bezoek kunnen
gaan of weer kunnen logeren.
Er is een grote variatie in afspraken hoe lang en hoe vaak iemand bezoek kan ontvangen.
Dat geldt ook voor het gebruik van hulpmiddelen bij bezoek, zoals (plexi)glas of bezoek
aan beide kanten van een raam: meer dan de helft van de zorgorganisaties zet een dergelijk
hulpmiddel in. Ook zien we nog veel gebruik van mondkapjes wanneer de 1,5 meter afstand
niet gehouden kan worden. Tot slot is opvallend is dat veel organisaties het nog lastig
vinden om samen met cliënt (en verwant) invulling te geven aan afspraken over bezoek
en logeren. Bij 60% van de respondenten wordt dit op een andere manier gedaan, namelijk
door een manager of door het crisisteam. Samen met de betrokken veldpartijen is dit
een aspect dat ik de komende weken goed wil monitoren en waar ik een verandering verwacht
te zien.
Zicht op en inzicht in ontwikkelingen gehandicaptenzorg
De stand van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in gehandicaptenzorginstellingen
is op dit moment als volgt:
• Het RIVM (peildatum 22 juni) schat in dat tot nu toe bij bijna 1.154 bewoners van
gehandicaptenzorginstellingen sprake is van een bevestigde COVID-19 besmetting, waarvan
zo’n 230 mensen zijn overleden.23 Het totaal aantal verdenkingen van een COVID-19-besmetting is 1.611 (peildatum 15 juni).24
• Het aantal gehandicaptenzorglocaties waar sprake is van ten minste één bevestigde
COVID-19 besmetting is 319.25Dit is ongeveer 13% van het totaal aantal locaties.
Net als bij de verpleeghuizen geldt bij de gehandicaptenzorginstellingen dat aantal
nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen of verdenkingen hiervan, over de afgelopen
weken heen afneemt. Dit geldt ook voor het aantal mensen dat is overleden en het aantal
meldingen van «nieuwe locaties» met minimaal één vastgestelde COVID-19 besmetting.
In onderstaand figuur is deze ontwikkeling weergegeven.
c) Kwetsbare mensen thuis
Zicht op en inzicht in ontwikkelingen ouderen thuis
De motie van de leden Ellemeet (GL), Bergkamp (D66) en Agema (PVV)26 verzoekt de regering om samen met veldpartijen in gesprek te gaan hoe tijdig gesignaleerd
en getest gaat worden bij verdenking op COVID-19 bij thuiswonenden ouderen en de Kamer
over de inzichten uit deze monitor thuiswonende ouderen periodiek te informeren.
Sinds 1 juni 2020 kan iedereen met klachten zich laten testen op het coronavirus.
Zo controleren we de verspreiding van het virus en beschermen we elkaar. De motie
van Ellemeet e.a. roept op om een verdenking op Covid-19 bij thuiswonende ouderen
tijdig te signaleren en hen aan te sporen gebruik te maken van de testmogelijkheid.
Voor wijkverpleegkundigen is signaleren onderdeel van hun dagelijks werk. Zij zijn
continu alert op de (gezondheids)situatie van hun cliënten en handelen daarnaar. Wijkverpleegkundigen
vervullen daarnaast ook een signaleringsfunctie in hun wijk maar komen niet bij alle
thuiswonende ouderen binnen. Huisartsen hebben aangegeven actief beleid te voeren
om zicht te hebben en te houden op thuiswonende ouderen in hun praktijk. Het gezamenlijke
bereik van wijkverpleegkundigen en huisartsen is daarmee groot. Beide beroepsgroepen
zijn goed op de hoogte van de testmogelijkheden en zullen hier dan ook zeker naar
verwijzen. Ik zal, in verband met het zo laag mogelijk houden van de registratielast,
hiertoe geen separate monitor starten, maar gebruik maken van de testregistratie.
Bij de registratie van de testen (en besmetting) wordt ook de leeftijd geregistreerd.
Omdat besmettingen bij verpleeghuizen zijn verbijzonderd in de registratie, is af
te leiden wat het aantal besmettingen van ouderen thuis is. De registratie is beschikbaar
op dag-basis en in het dashboard is een uitsplitsing naar leeftijd in cohorten van
20 jaar zichtbaar. Hieronder staat in de figuur deze registratie over de afgelopen
weken, waarbij het aantal besmettingen uitsluitend op basis van testen wordt vastgesteld.
Het goed volgen van besmettingen bij ouderen thuis kan onnodig risico op verdere verspreiding
voorkomen. Het doel is dus niet zozeer de registratie, maar het juist kunnen handelen
voor de huisarts en wijkverpleging. Het is daarom van belang dat iedereen die positief
is getest dit zo snel mogelijk deelt met de huisarts en de wijkverpleegkundige.
Het RIVM (peildatum 22 juni) schat dat bij 8.370 ouderen van boven de 70 jaar die
thuis wonen27 een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ruim 2.400 mensen als overleden zijn
gemeld.28
Uit cijfers van het CBS blijkt dat ruim 2,2 mln. mensen ouder zijn dan 70 jaar en
thuis wonen. Dit betekent dat bij ongeveer 0,4% van de ouderen thuis een COVID-19
besmetting is bevestigd en 0,1% is overleden. Deze percentages liggen veel lager dan
in de verpleeghuizen.
Het aantal nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen bij ouderen, die ouder zijn
dan 70 jaar en thuis wonen neemt per week af. Dit geldt ook voor het aantal ouderen
dat is overleden.
In onderstaand figuur is deze ontwikkeling weergegeven
Dagbesteding
In de afgelopen periode is het overgrote deel van de dagbesteding, vaak in aangepaste
vorm, weer opgestart. De meeste cliënten maken dus weer gebruik van een vorm van dagbesteding.
Aanbieders en gemeenten werken hard aan het weer zo volledig mogelijk opstarten van
de dagbesteding. Daarbij ervaren zij nog wel een aantal knelpunten. De belangrijkste
knelpunten zijn: (i) schaarste aan geschikte locaties en (gekwalificeerd) personeel
vanwege de beperkte groepsgrootte door de 1,5m richtlijn. Er zijn hierdoor meer groepen
nodig om cliënten veilig dagbesteding te bieden; (ii) vervoer naar de dagbesteding
voor sommige groepen kwetsbare mensen; (iii) ook vinden sommige cliënten of hun naasten
dagbesteding of het vervoer ernaar toe te risicovol en blijven thuis. De angst besmet
te raken leidt hierdoor soms onnodig tot zelf-isolatie.
Ondanks dat gemeenten en aanbieders zich gezamenlijk inspannen deze knelpunten zoveel
mogelijk op te lossen, is het niet waarschijnlijk dat de dagbesteding na 1 september
weer volledig op de gebruikelijke manier zal functioneren. Ook op de langere termijn
blijven aanpassingen nodig. Een positief gevolg van de crisis is wel dat er interessante
alternatieve vormen van dagbesteding tot stand komen, zoals een combinatie van dagbesteding
in een groep op locatie en individuele begeleiding thuis. Zo lijkt het mogelijk nog
meer maatwerk te leveren en meer gerichte ondersteuning te bieden. Ook is de samenwerking
tussen gemeenten en aanbieders vaak veel intensiever en over het algemeen constructief.
Zorgen voor mensen met een beperking of chronische ziekte
Het zorgen dat mensen met beperking of chronische ziekte in gelijke mate mee kunnen
delen in de geleidelijke versoepeling van maatregelen en daarmee naar een terugkeer
naar het «gewone» leven, is één van de ambities van de COVID-19 strategie voor mensen
met een beperking of chronische ziekte die in samenspraak met vertegenwoordigende
cliëntorganisaties is opgesteld. De strategie biedt hiervoor een richtinggevend kader.
Deze heeft uw Kamer met mijn brief van 3 juni jl.29 ontvangen.
De aangenomen motie van het lid Van den Berg (CDA) van 4 juni jl.30 is daaraan ondersteunend. Deze motie verzoekt de regering, met het veld in overleg
te treden hoe zich voor te bereiden op een terugkeer naar het «gewone» leven, dan
wel hoe zich voor te bereiden op een mogelijke tweede golf, en de Kamer hierover na
het zomerreces te informeren.
Dit betekent dat we de komende periode bezien wat de problemen zijn die mensen met
een beperking of chronische aandoening, hun zorgverleners en naasten hebben ervaren
ten tijde van de eerste golf (lessons learned) en wat dit betekent voor een eventuele tweede golf.
Uit overleg met de cliëntenorganisaties blijkt dat het deel van de doelgroep, dat
verhoogd kwetsbaar is voor COVID-19, behoefte heeft aan concrete handvatten voor hoe
zij hun leven veilig kunnen invullen zonder zich volledig af te zonderen van de samenleving
of soms zelfs van hun eigen familie. Ik bekijk samen met de cliëntenorganisaties hoe
we de aandacht voor deze doelgroep breed borgen over alle levensdomeinen, dus naast
zorg ook onderwijs, vervoer, werk en toegankelijkheid van de publieke ruimte en van
goederen en diensten.
De uitwerking van de strategie in concrete acties en het volgen van de effecten daarvan
in de praktijk, zal plaatvinden in nauwe samenwerking met bijvoorbeeld cliëntenorganisaties,
VNG, VGN, KNV, VNO NCW MKB en betrokken departementen zoals SZW, BZK, I&W, OCW.
d) GGZ-cliënten
Bij brief van 19 mei informeerde ik u over de handvatten die de richtlijn «GGZ en
COVID» biedt voor bezoek aan mensen in ggz-instellingen, en voor het hervatten van
reguliere zorg door ggz instellingen. Inmiddels is de richtlijn op 9 juni jl. opnieuw
geactualiseerd. Uit contacten van de IGJ met professionals, brancheorganisaties en
cliëntenorganisaties komt naar voren dat de sector aanpassingsvermogen toont en op
een cliëntgerichtheid wijze blijft inzetten op het bieden van passende zorg voor ggz-cliënten.
Desondanks is het van belang dat we gezamenlijk breed aandacht blijven houden de manier
waarop in overleg met cliënten en naasten passende zorg wordt geleverd.
e) Dak- en thuisloze mensen
Op 29 mei jl. heeft de Staatssecretaris van VWS een nieuwe richtlijn voor de opvang
van dak- en thuisloze mensen gepubliceerd die aansluit bij de huidige fase van de
crisis. Met deze richtlijn roept de Staatssecretaris gemeenten op te zorgen voor voldoende
opvanglocaties waarbij de 1,5 meter norm gehanteerd kan worden en die tevens duurzaam
en voor een langere periode ingezet kunnen worden (in aansluiting op de beoogde doelen
van Een (t)huis, een toekomst). Dit is nodig nu deze norm langere tijd van kracht
zal zijn en alternatieve voorzieningen als hotels en gymzalen steeds meer in gebruik
genomen worden voor hun oorspronkelijke doeleinden. Het beeld is dat de uitvoering
van de nieuwe richtlijn goed verloopt. Gemeenten werken in goed overleg met lokale
stakeholders aan passende en duurzame opvang. Het Ministerie van VWS blijft de komende
periode de ontwikkelingen met betrokken partijen actief volgen.
9. Zorg voor patiënten in de curatieve sector
Het weer op normaal niveau brengen van de reguliere zorg heeft nog steeds mijn aandacht.
Uit de laatste rapportages van de NZa31 en ook uit gesprekken met zorgbestuurders en zorgprofessionals blijkt dat dit de
goede kant op gaat en dat de reguliere zorgverlening verder is uitgebreid. Dit betekent
dat patiënten meer naar de huisarts gaan en waar nodig worden doorverwezen naar een
specialist in het ziekenhuis of de ggz.
Het aantal verwijzingen naar de ziekenhuizen is inmiddels vrijwel gelijk aan het aantal
verwijzingen in de weken voor het begin van de coronacrisis. In de cijfers van mei
was nog sprake van beperkt herstel van het aantal reguliere behandelingen. Maar dit
beeld kan vertekend zijn omdat mogelijk nog niet alle behandelingen in ziekenhuizen
geregistreerd zijn. Hiermee rekening houdend lijkt zich in sommige regio’s en bij
bepaalde specialismen een lichte stijging in patiëntcontacten af te tekenen in mei.
In de cijfers van juni zal bezien moeten worden in welke mate de effecten van de anderhalvemetersamenleving
voor de behandelingen in de ziekenhuizen en de capaciteit van het zorgpersoneel hierop
van invloed zijn.
Het aantal verwijzingen naar de ggz zit nu op 86% van het aantal verwijzingen in dezelfde
periode vorig jaar. Kijkend naar de wachttijden in de ggz constateert de NZa dat er
slechts kleine veranderingen in de gemiddelde aanmeldwachttijden in april en mei zijn
en dat de totale wachttijden voor patiënten nauwelijks zijn veranderd. Ook in de mondzorg
zien we dat de zorg verder opstart. Praktijken zitten inmiddels op circa 90% van de
omzet vergeleken met een jaar eerder.
De analyses van de NZa geven, naast inzicht in de effecten van de COVID-19 uitbraak
op de verschillende sectoren, ook houvast om te kijken of de zorg zich weer normaliseert.
In de komende tijd zullen daarom geactualiseerde versies van de verschillende rapportages
uitgebracht (blijven) worden. Daarnaast voert de NZa momenteel analyses uit naar het
effect van de crisis op de wijkverpleging en de huisartsenzorg. Deze rapportages volgen
dus nog en uw Kamer wordt daarover te zijner tijd geïnformeerd.
Opschaling IC-capaciteit
Zoals ik in mijn brief van 19 mei en 3 juni jl. heb aangegeven heeft de Minister voor
MZS het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) de opdracht gegeven om met een plan te
komen over de opschaling van de IC-capaciteit. Het LNAZ is samen met betrokken veldpartijen
intensief aan de slag om dit plan op te stellen.
Het plan zal ingaan op verschillende aspecten rondom de opschaling zoals personeel
en opleidingen, landelijke en regionale afspraken, het benutten van IC-capaciteit
in Duitsland, vervoer en de financiën. De aanbieding van het plan is voorzien rond
eind juni, waarna de Minister van MZS uw Kamer hierover zal informeren.
10. Personeel in de zorg
Inzet personeel bij opstarten reguliere zorg
De Minister voor MZS is met werkgeversorganisaties en de vakbonden in gesprek over
de recuperatietijd van zorgverleners en de vraag hoe de recuperatietijd beter kan
worden gemonitord. De Minister voor MZS heeft dit toegezegd in het debat van 4 juni
jl. De vakbonden hebben in deze gesprekken aangegeven dat het bij het opstarten van
de reguliere zorg belangrijk is om alle geledingen van zorgmedewerkers op een afdeling
te betrekken bij dit proces. Hoewel ziekenhuizen zelf verantwoordelijk zijn voor het
opstarten van de reguliere zorg, lijkt het de Ministers voor MZS niet meer dan logisch
dat zorgmedewerkers bij dit proces nauw worden betrokken. Het gaat hierbij immers
ook over de beschikbare capaciteit van zorgpersoneel. Uit signalen die de Minister
voor MZS krijgt van de NZa ten aanzien van het opschalen van zorg, begrijpt hij dat
ziekenhuizen de knelpunten, zoals personeelstekorten en benodigde recuperatietijd,
onderkennen en hiermee rekening houden. Dit signaal is door de NFU en NVZ bevestigd.
Ook voor wat betreft het opschalen van de IC-capaciteit is het belangrijk om verpleegkundigen
goed te betrekken. Daarom is aan de LNAZ nadrukkelijk gevraagd – zoals toegelicht
in mijn brief van 3 juni jl.32– om het draagvlak en de personele aspecten, zoals opleidingen, werkwijze en rusttijden,
goed in het opschalingsplan in beeld te brengen.
Gelet op het voorgaande speelt de medezeggenschap van verpleegkundigen op veel aspecten
een belangrijke rol. Om die reden is een zorgbreed advies gevraagd aan de Chief Nursing
Officer (CNO) over de positionering van verpleegkundigen. De CNO heeft de Minister
voor MZS laten weten dat haar advies eind augustus komt en enigszins vertraagd is
door haar betrokkenheid bij andere adviezen. Ook acht zij het van belang om in gesprek
te gaan met de verschillende stakeholders om zo uitgebreider advies te kunnen geven
over de sectoren heen. De Minister voor MZS zal uw Kamer over het advies informeren.
Bonussen personeel in de zorg
Ik wil nogmaals benadrukken dat zorgverleners of zorgmedewerkers de afgelopen maanden
een buitengewone prestatie hebben geleverd en overigens nog steeds leveren. Ik zou
dat graag waarderen in de vorm van een financiële beloning, zoals dat ook door uw
Kamer gevraagd is via de motie van mevrouw Van Kooten-Arissen33. Uitgangspunt moet zijn dat deze beloning rechtvaardig, evenwichtig en goed uitvoerbaar
is. Tegen die achtergrond is het dan ook van belang om vakbonden en zorgwerkgevers
te betrekken. Er is een verkenner, in de persoon van dhr. W. Kooijman, gevraagd om
met deze partijen te verkennen hoe de beloning eruit kan zien en hoe die goed uitvoerbaar
is. Op het moment dat de verkenning is afgerond, informeer ik uw Kamer over de bevindingen.
11. Tijdelijke wet maatregelen COVID-19
De afgelopen weken heeft het kabinet ook hard gewerkt aan het voorstel voor de Tijdelijke
wet maatregelen COVID-19. Het conceptwetsvoorstel is voor het Pinksterweekeinde ter
consultatie voorgelegd aan een groot aantal betrokken organisaties. Die organisaties
hebben het kabinet op heel korte termijn van zeer waardevolle adviezen kunnen voorzien.
Het kabinet is hen daarvoor zeer erkentelijk. Met die adviezen kon de conceptversie
op belangrijke punten worden aangescherpt en verbeterd. Op 10 juni jl. is het wetsvoorstel
voorgelegd aan de Raad van State, die daarover op 17 juni advies heeft uitgebracht.
Het kabinet streeft ernaar het wetsvoorstel spoedig aan uw Kamer aan te bieden. Een
zorgvuldige behandeling in de Tweede en Eerste Kamer vergt tijd en aandacht. De beoogde
inwerkingtreding per 1 juli is inmiddels niet meer haalbaar.
In de huidige fase van de bestrijding zijn steeds meer maatregelen versoepeld en is
de inzet van noodverordeningen beperkter en minder ingrijpend dan in de beginfase.
Tot de invoering van de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 blijft er de mogelijkheid
op basis van de Wet publieke gezondheid aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s
aanwijzing te geven.
12. Caribisch Nederland
De laatste gegevens van het Caribisch deel van het Koninkrijk laten het volgende besmettingsbeeld
over de afgelopen periode zien: Aruba (101), Sint Maarten (77), Curaçao (23), Sint
Eustatius (2), Saba (3) en Bonaire (2). Het aantal actieve besmettingen ligt veel
lager. Alleen Curaçao heeft recent een aantal nieuwe besmettingen gehad, allen repatrianten.
In Caribisch Nederland is het aantal besmettingen nu 0. Thans zijn er op Curaçao,
Sint Maarten en Aruba geen ziekenhuisopnamen en liggen er geen patiënten op de IC.
Op Sint Maarten zijn inmiddels 15 mensen overleden aan de gevolgen van COVID-19. Op
Aruba zijn 3 mensen overleden en op Curaçao is 1 persoon overleden aan de gevolgen
van COVID-19. De epidemiologische situatie is stabiel en de eilanden hebben maatregelen
genomen om intern af te schalen.
Derde OMT-advies Cariben
Op 3 juni 2020 is er een derde specifiek OMT-advies Cariben opgeleverd. Dit advies
vindt u als bijlage bij deze brief (bijlage VI)34. Dit OMT-advies stond grotendeels in het teken van de vraag hoe de eilanden weer
open kunnen gaan voor toerisme. Het OMT stelt dat een belangrijke voorwaarde hierbij
is dat de publieke en curatieve zorg op orde is. Op basis van dit advies treffen Curaçao,
Aruba, Sint Maarten en Bonaire maatregelen om zo snel mogelijk toeristen toe te laten.
Er is overleg met Caribisch Nederland over wanneer en onder welke voorwaarden de eilanden
weer toeristen kunnen toelaten.
Gegeven de beperkte medische capaciteit hebben Saba en Sint Eustatius aangegeven op
korte termijn niet open te willen gaan voor toeristen. Dit is mede ingegeven door
het feit dat zij minder afhankelijk zijn van toerisme dan Bonaire. Zij willen zich
wel soepeler opstellen voor reisverkeer met een medisch doel (inclusief studenten
van de medische universiteit), voor werknemers van belangrijke projecten en voor mensen
met een tweede huis op het eiland, zolang men zich houdt aan de regel van 2 weken
quarantaine na aankomst op het eiland.
Vanuit Nederland worden de eilanden ondersteund bij de verdere versterking van de
diensten publieke gezondheid en het op peil houden van de IC-capaciteit. Door het
wegvallen van de mogelijkheid om patiënten naar Colombia te sturen, worden de ziekenhuizen
in het Caribische deel van het Koninkrijk in positie gebracht zodat de meerderheid
van de ziekenhuiszorg binnen het verband van het Koninkrijk plaats kan hebben. De
ziekenhuizen gaan hiervoor een samenwerkingsverband aan. Zodra dit meer vorm en inhoud
heeft gekregen, zal de Staatssecretaris u daarover informeren.
13. Financiën
Het is belangrijk dat zorgaanbieders zich geen zorgen hoeven te maken over hun financiële
positie en zich maximaal kunnen richten op het leveren van de noodzakelijke en veilige
zorg tijdens de crisis en daartoe ook in staat blijven als we de crisis achter ons
hebben gelaten. Ik heb daarom de afgelopen maanden intensief overleg gevoerd en afspraken
gemaakt met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), Zorgverzekeraars Nederland (ZN),
Zorginstituut Nederland (ZiNL) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De
afspraken in de verschillende domeinen gingen steeds uit van een aantal uitgangspunten:
het verschaffen van liquiditeit, het compenseren van tijdelijke omzetderving en het
vergoeden van extra kosten die samenhangen met de coronacrisis. Bij de uitwerking
in de verschillende domeinen is steeds zoveel mogelijk uniformiteit betracht, hoewel
verschillen in wet- en regelgeving en karakter in de stelsels maken dat de uitwerking
tussen de verschillende domeinen toch enigszins verschilt. Als bijlage stuur ik een
volledig overzicht mee van de financiële maatregelen die, buiten de rijksregelingen,
door mij en de Minister voor MZS, zorgverzekeraars, Wlz-uitvoerders en gemeenten zijn
getroffen om aan bovengenoemde doelstellingen te kunnen voldoen (bijlage VII)35. Hieronder volgt een kort overzicht van de stand van zaken van de regelingen voor
zorgaanbieders die vallen onder de zorgverzekeringswet, de langdurige zorg, het sociaal
domein en het pgb.
Stand van zaken zorgverzekeringswet
De continuïteitsbijdrageregeling voor zorgaanbieders met een omzet kleiner dan 10 mln.
euro is gefaseerd opengesteld sinds 15 mei 2020. Het doel van deze regeling is de
zorgaanbieders te compenseren voor tijdelijke omzetderving als gevolg van de coronacrisis.
Voor ggz-aanbieders geldt (ten opzichte van andere sectoren) een aangepaste regeling,
die rekening houdt met de trajectbekostiging in de ggz. Zorgverzekeraars zijn voor
een specifieke continuïteitsbijdrageregeling voor zorgaanbieders met een omzet groter
dan 10 mln. euro op dit moment nog in gesprek met vertegenwoordigers van deze zorgaanbieders.
De verwachting is dat deze regeling rond 1 juli a.s. gereed is. Zorgverzekeraars zijn
verantwoordelijk voor de uitvoering van de regeling in de Zvw en zij besluiten dus
ook over het wel of niet verlengen daarvan.
Stand van zaken langdurige zorg
De maatregel compensatie omzetderving maakt deel uit van een set aan financiële maatregelen
die als gezamenlijk doel heeft de continuïteit van zorg op de korte termijn te garanderen
en de continuïteit van (het) zorg(landschap) op langere termijn te borgen. Aanvankelijk
betrof de compensatie omzetderving (voor doorlopende kosten) een maatregel voor de
periode 1 maart tot 1 juni. In mei heb ik besloten de maatregel te verlengen tot 1 juli
2020. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 12 juni jl. heb ik het perspectief geschetst
voor de periode na 1 juli. Hiermee geven we aanbieders in de langdurige zorg de ruimte
om op te starten. Dit ziet er als volgt uit:
• Verlengen voor de intramurale gehandicaptenzorg inclusief extramurale dagbesteding
alsook intramurale ggz tot 1 augustus 2020;
• Verlengen voor de intramurale ouderenzorg tot 1 september 2020;
• Beëindigen voor de overige onderdelen van de langdurige zorg per 1 juli 2020;
Voor uitzonderlijke situaties vraag ik de NZa om de beleidsregel aan te passen, zodat
zorgkantoren de mogelijkheid krijgen om tot uiterlijk 31 december 2020 maatwerkafspraken
te maken. De uitwerking van deze uitzonderingsregeling vergt nog nadere afstemming
met de NZa en ZN.
Bovengenoemde maatregelen hebben betrekking op zorg in natura die vanuit de contracteerruimte
Wlz wordt gefinancierd. Met betrokken partijen zijn aanvullende afspraken gemaakt
om ook de aanbieders van zorgvormen die niet vanuit de contracteerruimte worden gefinancierd
tot 1 juli 2020 te ondersteunen om de continuïteit van zorg te borgen. Het gaat hierbij
om leveranciers van mobiliteits- en persoonsgebonden hulpmiddelen aan de Wlz-cliënten
in een instelling die hier volgens de Wlz aanspraak op hebben en aanbieders van mondzorg
aan Wlz-cliënten die verblijven in een instelling waar verblijf inclusief behandeling
wordt geleverd (hierna: Wlz-mondzorgaanbieders). Bij hulpmiddelen is aan ZN gevraagd
de tijdelijke maatregelen uit te werken op basis van de gemaakte afspraken. Voor mondzorg
geldt dat de NZa wordt gevraagd haar beleidsregel SARS-CoV-2 virus – BR/REG-20158
zo aan te passen dat ook Wlz-mondzorgaanbieders een beroep kunnen doen op een compensatie
van doorlopende kosten. Er zijn een paar mondzorgaanbieders die liquiditeitsproblemen
ervaren, omdat de mondzorg die zij leveren voornamelijk uit de Wlz bekostigd wordt.
Voor deze aanbieders is afgesproken dat zij een voorschot kunnen aanvragen bij het
betreffende zorgkantoor, vooruitlopend op de aanpassing van de genoemde beleidsregel
van de NZa. ZN en het CAK hebben hiervoor een proces ingericht.
Stand van zaken Sociaal Domein
De continuïteitsbijdrage (doorbetaling omzet) in het sociaal domein wordt beëindigd
per 1 juli. Vanaf die datum vervalt de oproep aan gemeenten om hun aanbieders voor
100% door te betalen.
Er geldt één specifieke uitzondering, te weten het (sociaal-recreatieve) vervoer in
de Wmo (bijvoorbeeld regiotaxi), omdat daar naar verwachting – ook gezien het huidige
aantal geboekte ritten – nog langere tijd sprake is van vraaguitval. Door de sector
zijn protocollen ontwikkeld ter bescherming van passagiers en chauffeurs, maar uiteindelijk
is het aan de mensen om weer gebruik te maken van het vervoer. De oproep aan gemeenten
is om lokaal actief met betrokken partijen het overleg aan te gaan gericht op de continuïteit
van het regionale en lokale vervoer en om met vervoerders gerichte continuïteitsafspraken
te maken voor de periode tot 1 september 2020. Gemeenten houden daarnaast de mogelijkheid
om maatwerk te verlenen als daartoe aanleiding is, gegeven hun wettelijke taak. Voor
de uitvoering van het Valysvervoer, het bovenregionale sociaal-recreatieve vervoer
voor mensen met mobiliteitsbeperkingen, is de verlenging van de continuïteitsafspraken
op dit moment nog onderwerp van overleg.
De compensatie van meerkosten wordt verlengd tot 1 januari 2021. Hiermee wordt de
einddatum van deze regeling in het sociaal domein gelijkgetrokken met de Wlz. De notitie
«uitwerking meerkosten Jeugdwet en Wmo – VNG en Rijk» biedt het kader voor wat onder
meerkosten wordt verstaan. Meerkosten dienen aantoonbaar te zijn en doen zich pas
voor wanneer een aanbieder dit niet binnen zijn reguliere contract kan opvangen. De
basis van de meerkosten zijn de coronamaatregelen van het kabinet en de RIVM-richtlijnen.
Gemeenten worden, zoals eerder overeengekomen, voor deze meerkosten gecompenseerd
door het Rijk. Hiertoe wordt op macroniveau de omvang van de meerkosten bepaald. Dit
wordt in principe via de gebruikelijke verdeelmodellen verdeeld over gemeenten. Mocht
dit een verdeelvraagstuk opleveren, dan dient dit binnen de macro-omvang van de compensatie
opgelost te worden.
Stand van zaken PGB
In het notaoverleg Care van 15 juni jl. is gevraagd toe te lichten hoe omzetverlies
als gevolg van de coronacrisis voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven gecompenseerd
kan worden (Kamerstukken 34 104 en 31 765, nr. 298). Na de uitbraak van de coronacrisis zijn, in overleg met ZN en de NZa, enkele maatregelen
genomen om de continuïteit van zorgverlening aan pgb-houders te waarborgen. Deze maatregelen
maken het mogelijk dat niet-geleverde zorg en extra en/of duurdere zorg tijdelijk
vanuit het pgb gedeclareerd kan worden. Hierbij kan worden gedacht aan het betalen
van gedeclareerde zorg, ook als deze door een wooninitiatief niet is geleverd. Deze
situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de pgb-houder tijdelijk elders woont.
De Branchevereniging Kleinschalige Zorg (BVKZ) heeft gesignaleerd dat deze maatregelen
niet in alle gevallen toereikend zijn om financiële problemen bij kleinschalige pgb-gefinancierde
Wlz-wooninitiatieven te voorkomen. Het betreft hier met name financiële problemen
die ontstaan als bewoners overlijden en op korte termijn nog geen nieuwe bewoners
zijn. Door het overlijden van een budgethouder vervalt het pgb en is het niet mogelijk
de kosten van zorgpersoneel uit dit pgb door te betalen. Onder normale omstandigheden
is dit een regulier bedrijfsrisico. Echter, vanwege COVID-19 overlijden meer bewoners
en is het moeilijker de lege plaatsen weer bezet te krijgen. Ik vind de continuïteit
van zorg in een pgb-wooninitiatief belangrijk en zeker ook voor de pgb-houders die
in deze wooninitiatieven verblijven en heb daarom met betrokken partijen verkend welke
oplossing voor deze specifieke situatie getroffen kan worden.
Dit heeft ertoe geleid dat is besloten de compensatie te gaan regelen via de Extra
Kosten Corona regeling (EKC-regeling). Deze EKC-regeling wordt uitgebreid voor pgb-houders
in kleinschalige wooninitiatieven die als gevolg van leegstand in financiële nood
raken. De overgebleven pgb-houders in het wooninitiatief kunnen dan tijdelijk extra
budget krijgen om een deel van de weggevallen zorginkomsten van het wooninitiatief
te compenseren. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om een tegemoetkoming van dat deel
van de weggevallen zorginkomsten dat nodig is om de continuïteit van zorg in het wooninitiatief te waarborgen. Overige inkomsten die het initiatief
misloopt, zoals huurinkomsten, worden en kunnen niet uit het pgb worden gecompenseerd.
Zorg en wonen is immers gescheiden bij het pgb, waardoor huur nooit met een pgb betaald
mag worden. Momenteel werk ik, in overleg met ZN, zorgkantoren, de NZa en BVKZ de
details van deze oplossing uit, zodat indien nodig wooninitiatieven hier op korte
termijn gebruik van kunnen maken.
Gebruik rijksregelingen in de zorg
De cijfers van het gebruik van de Rijksregelingen laten zien dat er binnen de sector
Zorg en Welzijn circa 14 duizend aanvragen zijn gedaan voor de NOW-regeling (tot aan
3 juni). Voor de TOGS-regeling (tegemoetkoming in vaste lasten) gaat het om vergelijkbare
totaalcijfers. De aanvragen bij de TOGS zijn naar deelsector uitgesplitst en opvallend
daarbij is dat tot op heden op deze regeling juist meer tandartsen dan fysiotherapeuten
een beroep hebben gedaan.
14. Rechtmatigheid uitgaven
Ik wil er bij deze gelegenheid op wijzen dat de Corona-gerelateerde uitgaven en verplichtingen
van het kabinet met grote spoed en onder zeer grote druk tot stand zijn gekomen. Vanwege
het spoedeisende karakter van deze maatregelen is ten aanzien van de uitgaven en verplichtingen
het risico op fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid in beginsel groter. Dit
risico wordt onderkend en inspanningen zullen erop gericht zijn om dit risico zoveel
mogelijk te beheersen. Eén van deze beheersingsmaatregelen is om als hoofdregel te
hanteren dat conform wet- en regelgeving wordt gehandeld en daarbij te bezien in hoeverre
een beroep kan worden gedaan op wettelijk toegestane uitzonderingsgronden. Zo mag
VWS bij aanbestedingen een beroep doen op de uitzonderingsgrond «dwingende spoed»,
zodat goederen en diensten direct bij één marktpartij mogen worden verworven. Ik sluit
op voorhand niet uit dat het spoedeisende karakter niet in alle gevallen te verenigen
is met de comptabele wet- en regelgeving. Dit zou kunnen leiden tot onzekerheden of
fouten in de rechtmatigheid. Deze gevallen zullen, conform de comply or explain-regel, aan uw Kamer toegelicht worden.
15. Lessons Learned
Op 15 juni jl. heb ik uw Kamer een brief36 gestuurd waarin uiteen is gezet hoe het kabinet de uitvoering van diverse moties37 ten behoeve van het trekken van lessen voor ogen heeft. In die brief is aangeven
dat het kabinet de wens van uw Kamer deelt om lessen te trekken uit de ervaringen
van de afgelopen maanden gericht op het voorkomen en bestrijden van een eventuele
tweede golf. Op 16 juni jongstleden heeft uw Kamer de motie van de leden Asscher en
Marijnissen38 aangenomen waarin het kabinet wordt opgeroepen «zich voor 1 september onafhankelijk
te laten adviseren over welke lessen geleerd kunnen worden van de maatregelen die
zijn genomen om het virus te bestrijden en waar deze aanpassing, wijziging of uitbreiding
behoeven in het geval dat het aantal besmettingen toeneemt.»
De hierboven genoemde moties sluiten aan bij de aanpak zoals het kabinet voor ogen
heeft. Een brede, onafhankelijke blik over verschillende aspecten van deze crisis
is cruciaal voor het daadwerkelijk kunnen leren voor de toekomst. Om dit te borgen
vragen we inhoudelijke deskundigen om inbreng te leveren op de voorgestelde thema’s.
Deze geleerde lessen moeten in combinatie met de signalen uit het dashboard een mogelijke
opleving van het virus zo snel mogelijk indammen. Dit is in ieders belang.
Thema’s voor analyse
Op grond van de ervaringen uit de vorige fase van de coronacrisis zijn acht thema’s
op voorhand relevant om te beschouwen in het licht van de volgende fase. Ter illustratie
vindt u hieronder per thema voorbeelden van onderwerpen die aan de orde zullen komen.
1) Beschikbaarheid persoonlijke beschermingsmiddelen:
De in beperkte voorraad binnen zorginstellingen in zowel de curatieve en langdurige
zorg en de grote afhankelijkheid van de productie buiten Europa zijn een belangrijk
leerpunt bij de voorbereiding op een tweede golf.
2) IC-capaciteit:
Hoe is het inzicht in gegevens meer real-time te organiseren? Flexibel opschalen naar
1700. Het gaat dan zowel om patiëntgegevens als om real-time monitoring in één systeem
van de beschikbaarheid en bezetting van bijvoorbeeld COVID en non-COVID bedden (op
de IC’s en op de klinische bedden) in de ziekenhuizen.
3) Testen en traceren:
Hoe borgen we blijvend voldoende capaciteit, effectiviteit en landelijke sturing?
Hoe is de doorloopsnelheid van de diagnostische keten verder te verbeteren?
4) Effecten op de reguliere zorg:
Hoe kan de reguliere zorg in de hele keten zoveel als mogelijk doorgaan? Dus niet
alleen een focus op de patiënten op de IC-bedden, maar ook de instroom, doorstroom
en uitstroom op de klinische bedden, de verpleeghuizen, de wijkverpleging en thuiszorg
etc.
5) Generieke lockdownmaatregelen:
Op wat voor wijze kunnen op regionaal niveau maatregelen ingezet worden? De modelverordening
voor de veiligheidsregio’s zal voor dit maatwerk ook beter geëquipeerd moeten worden.
Door differentiatie toe te passen zal het maatschappelijk draagvlak naar verwachting
groter zijn en de sociaaleconomische consequenties beter te overzien.
6) Werking en opzet van het dashboard:
Het eerste dashboard is er en dat breiden we de komende periode verder uit.
7) Langdurige zorg:
Met de motie Marijnissen/ Bergkamp verzoekt de Tweede Kamer de regering in overleg
te treden met onafhankelijke experts (ouderengeneeskunde en hygiëneveiligheid), cliëntenorganisaties,
beroepsorganisaties en brancheorganisaties, waarbij de ervaringen van medewerkers
in de zorg worden meegenomen, en lessen te formuleren over de genomen maatregelen
en het te voeren beleid binnen verpleeghuizen in de nabije toekomst. De Tweede Kamer
kan de invulling van deze motie voor het reces tegemoet zien. Deze betrekken we in
de bredere aanpak van de lessons learned.
8) Internationale goede praktijken:
Welke lessen op bovenstaande thema’s kunnen we trekken uit de goede praktijken uit
andere landen.
Brede consultatie van deskundigen bij de aanpak
De inzet van onafhankelijke deskundigen vanuit verschillende perspectieven bij de
voorbereiding van onze «gereedschapskist» voor het najaar is onontbeerlijk. Zij kunnen
ons helpen om zicht te krijgen op de impact en gevolgen van maatregelen in combinatie
met de ideeën voor wat nog beter kan en hoe dan.
Daarbij is het belangrijk dat we deskundigen van diverse achtergronden aan tafel uitnodigen:
deskundigen die kunnen meedenken vanuit gezondheids-, sociaal-maatschappelijk en economisch
perspectief. Dit alles in de brede zin van het woord. We willen geen deskundigen uitsluiten
– er is geen «gesloten lijst». We betrekken wetenschappers, internationale ervaring,
veldpartijen, professionals en maatschappelijke organisaties bij het formuleren van
lessen voor de toekomst. Dit proces vraagt ook duidelijke verwachtingen. Daarom brengen
we focus aan in de onderwerpen en vragen we deskundigen om een gerichte bijdrage op
een thema.
Op deze thema’s zullen we langs deze en andere vragen de komende periode lessen trekken
voor een eventuele nieuwe toename van besmettingen. Omdat niemand weet wanneer en
of zich een eventuele toename van het aantal besmettingen zal aandienen, is het belangrijk
om op korte termijn die «gereedschapskist» gereed te hebben. Ik zal de ingewonnen
adviezen en de conclusies van het kabinet vóór 1 september 2020 aan uw kamer toesturen.
Beleidsevaluatie door Onderzoeksraad voor Veiligheid
Zoals gesteld in de brief van 15 juni39 zal de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) op verzoek van het kabinet een beleidsevaluatie
naar de aanpak van de crisis uitvoeren. Deze zal gericht zijn op het evalueren van
het beleid van de crisisaanpak van de rijksoverheid en andere partijen met als belangrijkste
doelen om terug te blikken, te verantwoorden en om ons op mogelijk toekomstige pandemieën
voor te bereiden. De Raad is zich aan het voorbereiden op deze evaluatie door het
proces nauwlettend te volgen, maar doet op dit moment nog geen uitvoerend onderzoek
bij de betrokken partijen zelf omdat die nog volop bezig zijn met het bestrijden van
de crisis. Daarbij geldt bovendien dat nog niet alle informatie over de effectiviteit
en impact van maatregelen beschikbaar is.
De aanpak van het kabinet voor nu is concreter en meer gericht op het voorkomen van
c.q. het beter bestrijden van een mogelijke 2e golf in de COVID-19-epidemie
Tot slot
De grote vrijheid waarmee we de zomer ingaan, gaat gepaard met een grote verantwoordelijkheid
om het virus onder controle te houden. Dat moeten we met elkaar doen. Wij kunnen wel
klaar zijn met het virus zijn, het virus is nog niet klaar met ons. Wereldwijd is
het aantal nieuwe besmettingen hoger dan ooit. De enige manier om de tweede golf te
voorkomen, is door ons gezond verstand te gebruiken en ons verantwoordelijk te voelen
voor de bescherming van elkaar. Het feit dat we in de controlefase terecht zijn gekomen
koesteren we, en daar blijven we aan werken.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport