Brief regering : Polisaanbod 2020
29 689 Herziening Zorgstelsel
Nr. 1069
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2020
Jaarlijks hebben verzekerden de mogelijkheid om desgewenst over te stappen naar een
andere zorgverzekering. De dreiging dat verzekerden overstappen, moet zorgverzekeraars
stimuleren om hun zorginkoop en polisaanbod af te stemmen op de voorkeuren en behoeften
van verzekerden. Het is van belang dat er voor verzekerden écht iets te kiezen valt.
Hiervoor dient het polisaanbod overzichtelijk te zijn.
Een nulmeting van het polisaanbod in 2018 (zie Kamerstuk 29 689, nr. 917) wees echter uit dat het polisaanbod onnodig werd vergroot. Hetzelfde product werd
met verschillende «verpakkingen» via verschillende kanalen en tegen verschillende
premies aangeboden. Dit bemoeilijkte het keuzeproces voor verzekerden. Mijn ambtsvoorganger
heeft aangegeven te streven naar een kleiner en meer divers aanbod en de voortgang
hiervan in 2020 te meten.
Collectiviteiten kunnen het polisaanbod ondoorzichtig maken. Daarnaast staat de collectiviteitskorting
al een aantal jaar ter discussie (zie onder andere Kamerstukken uit 2016 (Kamerstuk
29 689, nr. 729) en 2018 (Kamerstuk 29 689, nr. 917)). Bij de introductie van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in 2006 is de mogelijkheid
gecreëerd tot het bieden van een collectiviteitskorting, zodat het geldelijk voordeel
dat behaald kan worden via bijvoorbeeld doelmatige zorginkoop, serviceverlening, administratie
en beheerlasten terug gegeven kan worden in de vorm van een korting. Kruissubsidiëring
werd hierbij als onwenselijk beschouwd (zie bijvoorbeeld Kamerstuk 29 763, nr. 67 en Kamerstuk 29 763, E, bladzijde 60 en 61).
Eerder onderzoek (zie Kamerstuk 29 689, nr. 917) heeft echter laten zien dat dat de korting niet voortvloeit uit aparte zorginkoop
voor de groep, maar gefinancierd wordt door verzekerden zelf via een opslag op de
premie. Om deze kruissubsidiëring te beperken is de maximale collectiviteitskorting
per 1 januari 2020 verlaagd van 10 procent naar 5 procent. Daarmee kregen verzekeraars
een laatste kans om echt werk te maken van (zorg)inhoudelijke afspraken die de korting
legitimeren.
Bijgaand bied ik u het onderzoek van Equalis naar het polisaanbod en de collectiviteitskorting
aan1. Dit onderzoek geeft antwoord op de volgende vragen:
1. Wat is het totale aanbod van polissen en collectiviteiten en in hoeverre verschillen
deze van elkaar?
2. Is de inzet van de collectiviteitskorting gelegitimeerd? Leiden de gemaakte afspraken
tot voldoende voordelen om de korting te rechtvaardigen?
In deze brief informeer ik u over de belangrijkste resultaten van het onderzoek. Ik
laat de beslissing hoe verder te gaan met het polisaanbod en de collectiviteitskorting
aan mijn opvolger.
De kernpunten van deze brief zijn:
• De diversiteit van het polisaanbod neemt toe, terwijl het totale aanbod van polissen
afneemt.
• Het aantal collectiviteiten is nog steeds groot. Een steekproef wijst uit dat bij
89 procent van de collectiviteiten aanvullende afspraken worden gemaakt.
• Geen van de collectiviteiten kan aantonen dat de collectiviteitskorting wordt terugverdiend
via een besparing op de Zvw kosten. Bij slechts 18 procent van de collectiviteiten
van grote zorgverzekeraars is aannemelijk gemaakt dat sprake is van een besparing;
de hoogte van de besparing is echter niet bekend. Kruissubsidiëring is niet uit te
sluiten.
Resultaten van het onderzoek
Het polisaanbod
Uit het onderzoek van Equalis blijkt dat het aantal modeleenovereenkomsten (basisverzekeringen)
is gedaald van 72 in 2015 naar 55 in 2020. Deze daling vond plaats, ondanks dat het
aantal verzekeringsconcerns in deze periode is gestegen van 9 naar 11. Deze afname
is met name te danken aan enkele grote concerns die in hun polisaanbod hebben gesneden.
Om te bepalen in hoeverre de verschillende modelovereenkomsten van elkaar verschillen,
zijn de modelovereenkomsten geclusterd op overeenkomende kenmerken. Modelovereenkomsten
uit hetzelfde cluster zijn (nagenoeg) gelijk. De clustering laat zien dat de modeleenovereenkomsten
in 2020 meer onderscheidend van elkaar zijn dan in de periode 2017–2019. Clustering
op basis van vergoeding2 en korting3 leidt in 2020 tot 39 unieke clusters. In 2017 en 2019 leidde deze clustering nog
tot 30 unieke clusters, terwijl het totaal aantal modelovereenkomsten toen hoger lag
dan in 2020. Clustering op basis van alleen vergoeding laat zien dat het aantal unieke
clusters is toegenomen van 22 in 2017 tot 30 in 2020.
Het rapport laat zien dat er nog steeds concerns zijn die nagenoeg gelijke modeleenkomsten
aanbieden, waarbij de premie in sommige gevallen sterk verschilt. Deze premieverschillen
kunnen verklaard worden door verschillen in service en distributiekanaal.
Collectiviteiten
Het percentage verzekerden dat zich via een collectiviteit verzekert is de afgelopen
jaren afgenomen van 67 in 2016 naar 63 in 2020.
In de periode 2016–2020 is het aantal collectiviteiten afgenomen van 64.000 tot 47.000.
Het blijkt hier vooral te gaan om een afname van kleine collectiviteiten die zijn
samengevoegd tot een grote en het beëindigen van gelegenheidscollectiviteiten. Hierdoor
is het gemiddelde aantal verzekerden per collectiviteit gegroeid van 177 naar 232
deelnemers. De gemiddelde omvang van collectiviteiten blijft hiermee zeer klein.
In totaal heeft 91 procent van de collectiviteiten minder dan 250 verzekerden. De
meeste collectiviteiten worden via de werkgever afgesloten. Deze collectiviteiten
zijn met gemiddeld 139 verzekerden relatief klein.
Het aandeel collectiviteiten waarbij een assurantietussenpersoon is betrokken, is
ten opzichte van 2016 niet sterk gewijzigd.
De collectiviteitskorting
In 2020 biedt de helft van de collectiviteiten de maximale korting voor de basisverzekering
van 5 procent. De gemiddelde korting gewogen naar het aantal collectiviteiten is 4,0
procent. Uit eerder onderzoek4 bleek een duidelijk verschil in de korting van verschillende soorten collectiviteiten.
Ook nu blijken de kortingen per type collectiviteit uiteen te lopen. De gemiddelde
korting is het hoogste voor werkgevers (4,1 procent) en studenten (4,0 procent) en
het laagste voor patiëntenverenigingen (2,1 procent) en gemeenten (2,8 procent).
Om te bepalen in hoeverre de collectiviteitskorting gelegitimeerd wordt door (zorg)inhoudelijke
afspraken is bij 198 collectiviteiten informatie opgevraagd over de afspraken die
zijn gemaakt.5 In totaal verstrekten 160 collectiviteiten een korting en deze zijn onderzocht in
de verdere analyses.
Van de 160 collectiviteiten hebben 143 (89%) aanvullende (zorg)inhoudelijke afspraken
gemaakt. In de andere gevallen waren er alleen afspraken gemaakt over de korting.
Geen van de collectiviteiten heeft echter aangetoond dat de collectiviteitskorting
wordt terugverdiend op de Zvw kosten. Bij slechts 18 procent van de collectiviteiten
van grote zorgverzekeraars is aannemelijk gemaakt dat sprake is van een besparing;
de hoogte van de besparing is echter niet bekend. Bij de overige collectiviteiten
is er een mogelijke of een theoretische besparing, maar kan deze besparing of niet
aannemelijk gemaakt worden voor de groep verzekerden of was er geen enkel effect op
de Zvw kosten. Het rapport concludeert uit bovenstaande dat kruissubsidiëring tussen
individueel en collectief verzekerden met dezelfde polis niet uit te sluiten is. Oftewel:
verzekerden zonder collectiviteit of degenen met een relatief lage collectiviteitskorting
betalen de hoge collectiviteitskortingen van andere verzekerden.
Vervolg
Het onderzoek toont aan dat de diversiteit van het polisaanbod toeneemt, terwijl het
totale aanbod van polissen afneemt. Dit is goed nieuws, want het impliceert dat verzekerden
meer echte keuzes hebben. Ook is er de laatste jaren veel werk gemaakt van het invulling
geven aan de collectiviteiten met (zorg)inhoudelijke afspraken. Een belangrijk aandachtspunt
betreft echter de collectiviteitskorting, aangezien deze niet gelegitimeerd blijkt
te worden door (zorg)inhoudelijke afspraken. Ik zal mijn opvolger vragen om na de
zomer met een beleidsreactie te komen ten aanzien van deze bevindingen en hierbij
het aandachtspunt van de collectiviteitskorting mee te nemen. Voor 2021 geldt dat
de maximale collectiviteitskorting 5 procent blijft. Ook zal ik mijn opvolger vragen
om, zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Pakketbeheer van 17 juni jl., in
te gaan op de (nagenoeg) gelijke polissen en hierbij de definitie van de Autoriteit
Consument en Markt (ACM) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te betrekken.
Er loopt momenteel nog een uitgebreid onderzoek naar relevante feiten rondom de gemeentepolis,
zoals de ontwikkeling van premies en dekkingen. Deze resultaten zal mijn opvolger
ook na de zomer naar uw Kamer sturen.
De Minister voor Medische Zorg,
M.J. van Rijn
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.J. van Rijn, minister voor Medische Zorg
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.