Brief regering : Verslag van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 4 en 5 juni 2020
32 317 JBZ-Raad
Nr. 625
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID, VOOR RECHTSBESCHERMING EN DE STAATSSECRETARIS
VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 juni 2020
Hierbij bieden wij u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
het verslag aan van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse
Zaken op 4 en 5 juni 2020 via videoconferentie, waar de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
aan hebben deelgenomen.
Zoals aangekondigd in het verslag van de Raad Algemene Zaken (Kamerstukken 21 501-02 en 25 295, nr. 2163) waren de wetgevende besprekingen op donderdag 4 juni (Justitie) van de JBZ-Raad
via de livestream te volgen.
Daarnaast informeren wij u graag middels deze aanbiedingsbrief over de raadsconclusies
financieel onderzoek, het aangepast Commissie werkprogramma, de Europese toetsingscyclus
voor de rechtsstaat en de Overdrachtstermijnen Dublin.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Verslag van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 4–5 juni
2020
Belangrijkste resultaten
Voorstel voor een verordening betreffende het recht dat van toepassing is op de derdenwerking
van de cessie van vorderingen (internationale cessie)
Bij dit agendapunt werd gesproken over het uitsluiten van terugwerkende kracht (de
non-retroactiviteit) en het universeel karakter van de verordening (universaliteit),
en het uitsluiten van schuldvernieuwing (novatie) in de verordening. Vrijwel alle
lidstaten steunden de non-retroactiviteit en universaliteit. De meerderheid van lidstaten
was van mening dat het onderwerp novatie op technisch niveau nog verder besproken
dient te worden, voordat hier beslissingen over kunnen worden genomen.
Nederland sprak steun uit voor de universaliteit en non-retroactiviteit. Maar onderstreepte
dat voor het voorstel nog verdere technische onderhandelingen nodig zijn, in het bijzonder
voor novatie, maar met name ook over de hoofdregel en de reikwijdte van het voorstel.
Uitlevering van EU-onderdanen aan derde landen
Ten behoeve van de uitwisseling legde het voorzitterschap de vragen voor of er behoefte
is aan verduidelijking of aanpassing van de regelgeving over uitlevering aan derde
landen, gelet op de huidige praktijk; en of lidstaten instemmen met het voorstel dat
European Judicial Network (EJN) en Eurojust de uitleveringspraktijk aan derde landen
analyseren en ter zake voorstellen doen, met het oog op mogelijke niet-bindende richtsnoeren.
Er was onder de lidstaten brede steun voor het voorstel voor een analyse door EJN
en Eurojust en een groot aantal lidstaten onderschreef een gemeenschappelijke aanpak,
met de analyse van het EJN en Eurojust als basis voor een volgende stap.
De impact van COVID-19 op het gebied van Justitie
Het voorzitterschap blikte terug op de veelvuldige informatie-uitwisseling tijdens
de COVID-19 crisis. De Commissie, Eurojust, het EJN, en het Grondrechtenagentschap
gaven een toelichting op de belangrijkste bevindingen en ontwikkelingen op onder andere
het gebied van democratie, rechtsstaat en fundamentele rechten. Ook onderschreven zij het belang van
samenwerking. De aan het woord zijnde lidstaten benoemden dat nieuwe vormen van samenwerking
voor de toekomst behouden moeten blijven en dat er een aanpak nodig is voor de nieuwe
criminele fenomenen. Het belang om de beginselen van de rechtsstaat en fundamentele
rechten te eerbiedigen werd breed gedragen.
Nederland benadrukte het belang van respect voor de beginselen van democratie, grondrechten
en rechtsstatelijkheid, ook in noodsituaties. Nederland riep de Commissie op om nadere
actie te ondernemen indien dat nodig is. Nederland wees ook op de positieve ontwikkelingen,
zoals het gebruik van digitale middelen. Daarnaast sprak Nederland zorg uit over het
risico van fraude en corruptie met de COVID-19 hulpfondsen. Nederland heeft zonder
vooruit te lopen op de integrale besluitvorming hierover en ingepast binnen de kabinetsinzet
voor een modern en financieel houdbaar MFK gepleit dat de betrokken JBZ-agentschappen
en organisaties (Eurojust, Europol, Europese Rekenkamer, OLAF en EOM) voldoende adequaat
worden toegerust.
COVID-19: interne grenscontroles en vrij verkeer van personen
Bij dit agendapunt vond een gedachtewisseling plaats tussen de lidstaten over het
opheffen van de binnengrenscontroles en het inreisverbod. Meerdere lidstaten gaven
aan bezig te zijn om de maatregelen aan de binnengrenzen af te bouwen. Een meerderheid
van de lidstaten wil de interne grenscontroles per 15 juni opgeheven zien, terwijl
een kleiner deel de voorkeur uitsprak voor eind juni. Lidstaten toonden zich eensgezind
over het feit dat de resterende maatregelen proportioneel en non-discriminatoir moeten zijn. Deze moeten worden toegepast op basis van objectieve criteria
over de epidemiologische situatie. Alle lidstaten spraken hun steun uit voor een gecoördineerde
aanpak voor het opheffen van de binnengrensmaatregelen. Nederland noemde hierbij het
gebruik van geharmoniseerde certificaten en informatie gestuurde grenscontroles, zoals
door Nederland toegepast. Nederland vroeg in dit verband ook aandacht voor het risico
op secundaire migratie. Ten aanzien van het inreisverbod concludeerde het voorzitterschap
dat er niet eerder dan 1 juli sprake kan zijn van een geleidelijke afbouw van het
inreisverbod. Het Voorzitterschap nodigde de Commissie uit om met een voorstel te
komen. Het Voorzitterschap vroeg de Commissie en lidstaten tevens om in dit verband
te werken aan een lijst van criteria.
Situatie Centraal-Mediterrane Route
Malta riep lidstaten op solidariteit te tonen door middel van herplaatsing. Ook pleitte
Malta voor de ontscheping van geredde drenkelingen in havens elders in de regio en
een regulering van NGO-schepen. In reactie hierop onderschreef de Commissie de grote
druk die Malta ervaart en wees op de verschillende vormen van ondersteuning die de
Commissie Malta, en andere zuidelijke lidstaten biedt. De Commissie kondigde aan lidstaten
te zullen benaderen met het verzoek tot vrijwillige herplaatsing en zal op korte termijn
een bijeenkomst organiseren over de mogelijkheden tot herplaatsing onder de huidige
omstandigheden
Werkprogramma van inkomend voorzitterschap
Het Duits inkomend voorzitterschap presenteerde kort zijn werkprogramma. Op Justitieterrein
blijven digitalisering en justitie prioriteit, met nadere focus vanwege de COVID-19
crisis. Daarnaast zijn onder andere desinformatie, fake news en hate speech en beschermen
van kwetsbare groepen prioriteit. Op terrein van binnenlandse zaken (Home) ligt de
nadruk op crisismanagement, migratie en veiligheid.
I. Justitie
1. Voorstel voor een verordening betreffende het recht dat van toepassing is op de
derdenwerking van de cessie van vorderingen (internationale cessie)
Bij dit agendapunt werd gesproken over enkele thema’s gerelateerd aan het voorstel
voor een verordening betreffende het recht dat van toepassing is op de derdenwerking
van de cessie van vorderingen, namelijk: het uitsluiten van terugwerkende kracht (de
non-retroactiviteit) van de verordening, het universeel karakter van de verordening
(universaliteit), en de uitsluiting van schuldvernieuwing (novatie) uit de verordening.
Zowel door de Europese Commissie als door het merendeel van de EU-lidstaten werd erkend
dat het voorstel voor een verordening betreffende het recht dat van toepassing is
op de derdenwerking van de cessie van vorderingen nadere uitwerking vereist op technisch
niveau. Nederland onderstreepte dat voor het voorstel nog verdere technische onderhandelingen
nodig zijn, in het bijzonder over de hoofdregel en de reikwijdte van het voorstel.
Vanwege de complexiteit van dit voorstel achtte Nederland het daarom in het algemeen
te vroeg voor een beleidsdebat. Dit werd door een aantal lidstaten gesteund. Desondanks
werd door de meeste lidstaten onderkend dat het bevorderlijk is om enkele thema’s
nu op ministerieel niveau te adresseren.
De Commissie gaf aan dat het voorstel dient om de kapitaalmarktunie verder te brengen
en stelt dat internationale cessie een essentieel mechanisme is voor EU-ondernemingen
(inclusief MKB’s) om op een goedkopere manier liquiditeit en toegang tot krediet te
krijgen. Ook stelde de Commissie dat het voorstel grensoverschrijdende transacties
bevordert en de financiële markten veiliger maakt.
Nagenoeg alle lidstaten, waaronder Nederland, gaven te kennen dat zij de non-retroactiviteit
steunen. Ook universaliteit werd, samen met Nederland, door de meeste lidstaten gesteund, waarbij een aantal lidstaten wezen op complementariteit
met de Rome-I verordening over het toepasselijk recht op verbintenissen en het belang
van een uitzondering voor openbare orde. Wat betreft uitsluiting van novatie hebben
enkele lidstaten hun positieve houding of flexibiliteit over de regeling uitgesproken,
de meeste lidstaten toonden echter terughoudendheid of afwijzing van het voorstel
om novatie te betrekken. De meerderheid van de lidstaten was niettemin van mening
dat nadere bespreking op technisch niveau nodig is voordat er een beslissing over
kan worden genomen met het oog op de technische complexiteit en de gevolgen ervan
voor de financiële markten. Nederland gaf hierbij aan in principe voorstander van
de algehele uitsluiting en riep met name voor novatie op tot nadere technische uitwerking.
Het voorzitterschap concludeerde dat in het algemeen non-retroactiviteit en universaliteit
kunnen worden gesteund, maar dat het onderwerp novatie op technisch niveau nader besproken
dient te worden.
2. Uitlevering van EU-onderdanen aan derde landen
Het voorzitterschap leidde het onderwerp in door verwijzing naar de uitspraak van
Hof van Justitie van de EU inzake Petruhinn. In die uitspraak heeft het Hof verduidelijkt
dat indien een derde land uitlevering vraagt aan een EU-lidstaat van een burger van
een andere EU-lidstaat, de desbetreffende EU-lidstaat eerst de lidstaat waarvan de
opgeëiste persoon de nationaliteit heeft in staat moet stellen de zaak te onderzoeken
en te bezien of een Europees aanhoudingsbevel moet worden uitgevaardigd, met het oog
op vervolging in die lidstaat. Aanvankelijk was het voornemen dit onderwerp te agenderen op de JBZ-Raad van maart dit jaar. Ten behoeve van
de gedachtewisseling legde het voorzitterschap de vragen voor of er behoefte is aan
verduidelijking of aanpassing van de regelgeving over uitlevering aan derde landen,
gelet op de huidige praktijk; en of lidstaten instemmen met het voorstel dat het Europees
Justitieel Netwerk (EJN – strafrechtelijke samenwerking) en Eurojust de uitleveringspraktijk
aan derde landen analyseren en ter zake voorstellen doen, met het oog op mogelijke
niet-bindende richtsnoeren.
De Commissie sprak steun uit voor agendering vanwege uitdagingen op dit vlak sinds
de Petruhinn uitspraak. De Commissie steunde het voorstel om EJN en Eurojust te betrekken,
en gaf aan bereid te zijn richtsnoeren op te stellen. Tegelijkertijd liet de Commissie
weten dat bij dit onderwerp er duidelijke competentie ligt bij de lidstaten, en nodigde
lidstaten uit hun zienswijze te delen.
Behoudens enkele lidstaten ondersteunden de aan het woord zijnde lidstaten het voorzitterschapsvoorstel
voor een analyse van het EJN en Eurojust over de uitleveringspraktijk aan derde landen.
Er werd terughoudendheid geuit wat betreft eventuele wijziging van het huidige wettelijk
kader. Enkele lidstaten steunden uitdrukkelijk eventuele richtsnoeren van de Commissie,
waarna de Commissie benadrukte dat zij alleen richtsnoeren zal geven als dat nodig
blijkt uit de analyse van het EJN en Eurojust.
Het voorzitterschap concludeerde dat er steun was voor het voorstel voor een analyse
door EJN en Eurojust en dat een groot aantal lidstaten een gemeenschappelijke aanpak
onderschrijft. De analyse van het EJN en Eurojust moet hierbij de basis zijn voor
een volgende stap.
3. De impact van COVID-19 op het gebied van Justitie
Het voorzitterschap leidde het onderwerp in met een terugblik op de regelmatige bespreking
van de impact van COVID-19 op het gebied van Justitie met de verantwoordelijke Ministers
en lichtte toe dat er verschillende stappen zijn gezet na de laatste bespreking. Zo
heeft de Commissie een coördinatiegroep voor het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) opgezet,
hebben Eurojust en EJN informatie over de gevolgen verzameld en beschikbaar gesteld
en heeft het Grondrechtenagentschap (GRA) rapporten over COVID-19 en grondrechten
gepubliceerd. Met het oog hierop voorzag het voorzitterschap een discussie gericht
op de toekomst.
De Commissie benadrukte dat bij het herstel van de COVD-19 crisis de beginselen van
democratie en rechtsstaat en de fundamentele rechten dienen te worden gerespecteerd.
Het is van belang om eerder getroffen maatregelen te vervangen door meer proportionele
maatregelen en dat deze uiteindelijk worden uitgefaseerd. De Commissie zal dit monitoren.
Wat betreft strafrechtelijke samenwerking constateerde de Commissie dat er nog steeds
obstakels zijn. In dat licht verwelkomde de Commissie de werkwijze die met Eurojust
en EJN is overeengekomen voor het verzamelen en het uitwisselen van informatie. Ook
heeft de door de Commissie ingestelde coördinatiegroep voor EAB-vraagstukken voor
goede informatie-uitwisseling gezorgd, zonder zich bezig te houden met individuele
zaken. Wat betreft civielrechtelijke samenwerking benadrukte de Commissie de belangrijke
rol van het EJN in civiele zaken en handelszaken bij de grensoverschrijdende civielrechtelijke
samenwerking. Als laatste wees de Commissie erop dat het door haar voorgestelde herstelfonds
ook voor overheidsinstanties is bedoeld en riep daarbij de lidstaten op om voorstellen
in te dienen, in het bijzonder voor digitalisering van overheidssystemen.
Eurojust bracht naar voren dat criminaliteit zich niet liet stoppen door een lockdown
en gesloten grenzen. Desondanks constateerde Eurojust dat de strafrechtelijke samenwerking
is doorgegaan, hooguit vertraagd. Eurojust gaf aan naar aanleiding van deze ervaringen
de les te trekken dat verdergaande digitalisering de weg voorwaarts is.
Het EJN (strafrechtelijke samenwerking) stelde dat tijdens de COVID-19 pandemie het
belang van samenwerking meer dan ooit is gebleken. Op basis van informatie van de
lidstaten zelf, houdt het EJN een document bij met informatie over onder andere de
feitelijke toepassing van het EAB. In dit kader riep het EJN de lidstaten op om informatie
te blijven verstrekken.
Het Grondrechtenagentschap vroeg aandacht voor de rapporten die het had uitgebracht
over COVID-19 en fundamentele rechten en lichtte enkele uitkomsten hierin uit. Zo
is het belang gebleken van rechtscultuur, capaciteit en toegang tot hardware bij het
doorgang vinden van straf- en migratiezaken. Ook wees het Grondrechtenagentschap op
het belang van eerbiediging van fundamentele rechten, en benadrukte dat deze enkel
mogen worden beperkt in noodsituaties en met inachtneming van de beginselen van non-discriminatie,
proportionaliteit en noodzakelijkheid.
Zowel de Commissie, Eurojust en EJN als het Grondrechtenagentschap wezen op de nieuwe
vormen van samenwerking die zijn ontstaan in de crisis en riepen op deze te behouden
in de toekomst. Verder noemden zij als positief punt dat alle overheidssystemen zijn
blijven functioneren, zo ook de rechtspleging. Tegelijkertijd constateerden zij ook
dat er nog uitdagingen zijn en boden in dit kader bijstand aan ter ondersteuning aan
de lidstaten.
Enkele lidstaten deelden relevante actuele ontwikkelingen met betrekking tot onder
andere de noodmaatregelen en de rechterlijke macht in hun land. Hierbij werd onderstreept
dat maatregelen tijdelijk, proportioneel en noodzakelijk moeten zijn, en regelmatig
worden geëvalueerd.
Nederland benadrukte het belang van respect voor de beginselen van democratie, grondrechten
en rechtsstatelijkheid, ook in noodsituaties. Nederland drukte de Commissie nogmaals
op het hart om in dat licht nadere actie te ondernemen indien dat nodig is. Nederland
wees ook op de positieve ontwikkelingen en benoemde dat het gebruik van digitale middelen
ten tijde van de crisis in onder andere de rechtspraak ook na de crisis van toegevoegde
waarde kunnen zijn. Daarnaast sprak Nederland zorg uit over het risico van fraude
en corruptie met de COVID-19 hulpfondsen. In die optiek acht Nederland het positief
dat niet alleen wordt gekeken naar rechtsstatelijkheids-conditionaliteit, maar ook
een actieve aanpak van fraude. Verder wees Nederland erop dat de bestrijding van fraude
en corruptie. Nederland heeft zonder vooruit te lopen op de integrale besluitvorming
hierover en ingepast binnen de kabinetsinzet voor een modern en financieel houdbaar
MFK gepleit dat de betrokken JBZ-agentschappen en organisaties (Eurojust, Europol,
Europese Rekenkamer, OLAF en EOM) voldoende adequaat worden toegerust.
Het voorzitterschap concludeerde dat het van groot belang is om democratie en de beginselen
van de rechtsstaat en fundamentele rechten te eerbiedigen. Nieuwe vormen van samenwerking
die tijdens de pandemie zijn ontstaan, zullen mogelijk voor de toekomst behouden moeten
blijven. Ook wees het voorzitterschap erop dat een aanpak nodig is voor de nieuwe
criminele fenomenen.
4. Overige onderwerpen
a. EU-VS ministeriële ontmoeting over Justitie en Binnenlandse Zaken (28 mei 2020)
Het voorzitterschap gaf, in aanvulling op de schriftelijk ontvangen informatie, een
korte presentatie van de EU-VS ministeriële ontmoeting over Justitie en Binnenlandse
Zaken. De ministeriële videoconferentie vond plaats tussen het huidige en inkomend
voorzitterschap van de Raad van de EU en de Commissarissen Johansson (Binnenlandse
Zaken) en Reynders (Justitie) met de Amerikaanse Deputy Attorney General Jeff Rosen
en Acting Secretary for Homeland Security Chad Wolf. De videoconferentie stond in
het teken van de impact van de COVID-19 crisis op het JBZ-terrein. Onderwerpen die
aan de orde zijn gekomen, zijn onder andere COVID-19 gerelateerde criminaliteit (cybercrime
en online seksueel kindermisbruik), tracing apps, de strafrechtelijke samenwerking,
desinformatie, reisbeperkingen, grenzen en visa wederkerigheid.
b. Werkprogramma van inkomend voorzitterschap
Het Duits inkomend voorzitterschap presenteerde kort zijn werkprogramma. Digitalisering
en rechtsstatelijkheid waren al prioriteit, maar krijgen nu verder focus door de COVID-19
crisis en de (mogelijke) economische en sociale gevolgen daarvan. De inzet van het
voorzitterschap zal er vooral op gericht zijn wederzijds vertrouwen en respect voor
de rechtsstaat te versterken, alsook digitalisering op het JBZ-terrein, in het bijzonder
in relatie tot toegang tot het recht. Verder zijn – naast de lopende wetgevingsdossiers
– de volgende onderwerpen prioritair: het versterken van strafrechtelijke samenwerking,
waaronder de start van het EOM, het tegengaan van desinformatie en hate speech en
het beschermen van kwetsbare groepen, waarbij het inkomend voorzitterschap met name
wees op slachtofferrechten.
5. Stand van zaken Europees Openbaar Ministerie (schriftelijk informatiepunt)
Bij dit agendapunt was geen discussie voorzien. Naar aanleiding van een interventie
van een enkele lidstaat, nam de Commissie het woord en gaf te kennen dat het een aanpassing
van het uitvoeringsbesluit overweegt, gezien de huidige uitdagingen omtrent het aandragen
van de Europese Aanklager voor het EOM. Onder bijzondere omstandigheden kan worden
volstaan met twee geschikte leden waaruit het selectiepanel een keuze dient te maken.
Daarnaast vroeg de Commissie aandacht voor het budget van het EOM. Geen van de lidstaten
heeft naar aanleiding hiervan geïntervenieerd.
6. Stand van zaken over de onderhandelingen inzake e-evidence (schriftelijk informatiepunt)
a. Onderhandelingen voor een EU-VS overeenkomst inzake grensoverschrijdende toegang
tot elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële samenwerking in strafzaken
b. Onderhandelingen voor het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van Boedapest
inzake cybercriminaliteit
Bij dit agendapunt was geen discussie voorzien. Het voorzitterschap sprak de hoop
uit dat de technische besprekingen met Europees Parlement snel kunnen worden afgerond
zodat overgegaan kan worden tot de politiek triloog en tot overeenstemming kan worden
gekomen. Het Europees Parlement heeft echter nog geen positie bepaald op dit dossier.
II. Binnenlandse zaken en Veiligheid
1. COVID-19: interne grenscontroles en vrij verkeer van personen
Tijdens dit agendapunt vond een gedachtewisseling plaats tussen de lidstaten over
het opheffen van de binnengrenscontrole en het inreisverbod aan de hand van een tweetal
vragen die door het Kroatisch Voorzitterschap waren voorbereid. Het voorzitterschap
onderstreepte tijdens de inleiding het grote belang van het Schengengebied. Volgens
het voorzitterschap wordt het tijd om de maatregelen die zijn genomen als gevolg van
de uitbraak van het COVID-19 virus af te bouwen op basis van een geleidelijke aanpak
en met inachtneming van de epidemiologische situatie in de lidstaten.
Namens de Commissie onderstreepte Commissaris Johansson het herstel van Schengen als
een van de belangrijkste prioriteiten. Zij verwelkomde het feit dat bijna de helft
van de Schengenstaten inmiddels de genomen beperkende maatregelen heeft opgeheven
of heeft aangekondigd dit op korte termijn te zullen doen. Zij sprak de wens uit dat
ook de resterende Schengenstaten die grensmaatregelen hebben getroffen, dit voorbeeld
op korte termijn zullen volgen. Daarbij is volgens haar nauwe samenwerking tussen
buurlanden noodzakelijk. Voorts benadrukte Commissaris Johansson dat maatregelen proportioneel
en niet discriminatoir moeten zijn. Zij wees op de noodzaak om transitverkeer te faciliteren,
ook onder de huidige omstandigheden. Ten aanzien van de buitengrenzen, zag Commissaris
Johansson aanleiding voor een korte verlenging van het inreisverbod. Volgens haar
is verdere EU-coördinatie van groot belang, waarbij op basis van afgestemde indicatoren
en uitgangspunten kan worden gewerkt aan een geleidelijke afbouw van de maatregelen.
Daartoe zullen eerst de maatregelen aan de binnengrenzen moeten zijn afgebouwd.
Tijdens de daaropvolgende ronde spraken alle lidstaten hun steun uit voor een gecoördineerde
aanpak voor het opheffen van de binnengrensmaatregelen. Nederland noemde hierbij ook
het gebruik van geharmoniseerde certificaten en informatie gestuurde grenscontroles,
zoals door Nederland toegepast. Veel lidstaten die grensmaatregelen hebben getroffen,
bevestigden dat deze inmiddels zijn afgebouwd of dat daar aan wordt gewerkt. Lidstaten
kijken hierbij voornamelijk naar de epidemiologische situatie in buurlanden. Wanneer
deze vergelijkbaar is, is men bereid om maatregelen te versoepelen ten aanzien van
deze lidstaten. Nederland vroeg in dit verband ook aandacht voor het risico op secundaire
migratie. Het belang van intensieve onderlinge samenwerking tussen buurlanden werd
als essentieel bestempeld door veel lidstaten.
Ten aanzien van het inreisverbod en de maatregelen aan de buitengrenzen werd door
veel lidstaten een gemeenschappelijke aanpak essentieel geacht. Voorkomen moet worden
dat lidstaten opnieuw binnengrenscontroles invoeren in reactie op unilateraal handelen
van een of enkele lidstaten aan de buitengrens. Tegelijkertijd werd door verschillende
lidstaten het belang in het kader van toerisme onderkend van het opheffen van de maatregelen.
Volgens veel lidstaten moeten eerst de interne grenscontroles worden opgeheven. De
meeste lidstaten steunen een verlenging van het inreisverbod na 15 juni. Ook Nederland
pleitte voor het verlengen van het inreisverbod. Veel lidstaten vroegen om het opstellen
van duidelijke, objectieve criteria. Enkele lidstaten stelden in dat verband voor
om een gemeenschappelijke lijst van derde landen op te stellen voor wie de buitengrenzen
kunnen worden opengesteld, bijvoorbeeld op basis van onafhankelijke informatie van
de Wereldgezondheidsorganisatie. Nederland vroeg hierbij ook aandacht voor het lopende
proces met betrekking tot de toepassing van artikel 25bis van de Visumcode. Voorgesteld
werd om het opheffen van het inreisverbod te synchroniseren met dat proces.
Een aantal lidstaten greep deze gelegenheid aan om tevens enkele opmerkingen te maken
over het toekomstige migratiepact. Hier kwamen geen nieuwe of gewijzigde standpunten
ter tafel.
Het voorzitterschap concludeerde dat lidstaten bezig zijn om de maatregelen aan de
binnengrenzen af te bouwen. Volgens het Voorzitterschap wil de meerderheid van lidstaten
de interne grenscontroles per 15 juni opgeheven zien, terwijl een kleiner deel de
voorkeur uitsprak voor eind juni. Ook was er volgens het voorzitterschap sprake van
consensus over het feit dat de resterende maatregelen proportioneel en non-discriminatoir
moeten zijn. Deze moeten worden toegepast op basis van objectieve criteria over de
epidemiologische situatie. Verder zag het voorzitterschap veel steun voor een gecoördineerde
EU-aanpak. Ten aanzien van het inreisverbod concludeerde het voorzitterschap dat er
niet eerder dan 1 juli sprake kan zijn van een geleidelijke afbouw van het inreisverbod.
Het voorzitterschap nodigde de Commissie uit om met een voorstel te komen. Tevens
vroeg het voorzitterschap de Commissie en lidstaten om in dit verband te werken aan
een lijst van criteria.
2. Overige onderwerpen
a. EU-VS ministeriële ontmoeting over Justitie en Binnenlandse Zaken (28 mei 2020)
Het voorzitterschap gaf, in aanvulling op de schriftelijk ontvangen informatie, een
korte presentatie van de EU-VS ministeriële ontmoeting over Justitie en Binnenlandse
Zaken. De ministeriële videoconferentie was tussen het huidige en inkomend voorzitterschap
van de Raad van de EU en de Commissarissen Johansson (Binnenlandse Zaken) en Reynders
(Justitie) met de Amerikaanse Deputy Attorney General Jeff Rosen en Acting Secretary
for Homeland Security Chad Wolf. De videoconferentie stond in het teken van de impact
van de COVID-19 crisis op het JBZ-terrein. Onderwerpen die aan de orde zijn gekomen, zijn onder andere COVID-19 gerelateerde
criminaliteit (cybercrime en online seksueel kindermisbruik), tracing apps, de strafrechtelijke
samenwerking, desinformatie, reisbeperkingen, grenzen en visa wederkerigheid.
b. Situatie Centraal-Mediterrane Route
Op verzoek van Malta werd de situatie in de Centrale Middellandse Zee besproken. Malta
lichtte de huidige situatie toe met betrekking tot het grote aantal aankomsten op
Malta. Het riep lidstaten op solidariteit te tonen door middel van herplaatsing. Ook
pleitte Malta voor de ontscheping van geredde drenkelingen in havens elders in de
regio en een regulering van NGO-schepen. In reactie hierop onderschreef de Commissie
de grote druk die Malta ervaart en wees op de verschillende vormen van ondersteuning
die de Commissie Malta, en andere zuidelijke lidstaten biedt. De Commissie kondigde
aan lidstaten te zullen benaderen met het verzoek tot vrijwillige herplaatsing en
zal op korte termijn een bijeenkomst organiseren over de mogelijkheden tot herplaatsing
onder de huidige omstandigheden. Ook wees de Commissie op de noodzaak voor verdere
samenwerking met Noord-Afrikaanse partners om mensensmokkel aan te pakken en de oversteek
naar Europa te ontmoedigen.
c. Werkprogramma van inkomend voorzitterschap
Het Duits inkomend voorzitterschap presenteerde kort zijn werkprogramma. Het Duits
voorzitterschap voert het triovoorzitterschap met Slovenië en Portugal. Het inkomend
voorzitterschap zet zich onder andere in voor de versterking van het civiel beschermingsmechanisme,
inclusief rescEU. Daarnaast is het verbeteren van migratiemanagement een prioriteit,
waarvoor het inkomend voorzitterschap uitkijkt naar het migratiepact. Ten derde is
veiligheid een belangrijk thema, waarbij wordt ingezet op de versterking van Europol
en politiesamenwerking en de aanpak van extremisme.
Raadsconclusies Financieel Onderzoek
Op vrijdag 12 juni is in de Commissie van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper)
instemming bereikt over het gebruik van de schriftelijke procedure voor aanvaarding
van de Raadsconclusies financieel onderzoek voor bestrijding georganiseerde criminaliteit.
De raadsconclusies zullen nu worden voorgelegd voor formele besluitvorming in de schriftelijke
procedure.
Nederland beschouwt de financiële aanpak van criminaliteit als een speerpunt in het
nationale en het EU veiligheidsbeleid. De Raadsconclusies zijn dan ook een welkome
stap met het oog op de aankomende Veiligheidsuniestrategie. Daarnaast kunnen de raadsconclusies
bijdragen aan het verder richting geven van de vervolgstappen op EU-niveau inzake
het versterken van financieel onderzoek en afpakken van crimineel vermogen, en bijdragen
aan samenwerking tussen bevoegde autoriteiten zoals rechtshandhaving, douane, Financial
Intelligence Units evenals de EU agentschappen Europol en Cepol. Tevens bieden de
Raadsconclusies houvast met het oog op opvolging op vraagstukken gerelateerd aan witwassen.
Overdrachtstermijnen Dublin
In het verslag van de informele JBZ-raad van 28 april 2018 is uw Kamer geïnformeerd
dat het verlengen van de overdrachtstermijnen in Dublinzaken geen onderdeel is van
de richtsnoeren van de Europese Commissie. Nederland, net als een groot aantal andere
Lidstaten, pleitte voor de mogelijkheid om ruimere termijnen toe te passen bij overdracht
van Dublinclaimanten op basis van het leerstuk van overmacht (force majeure). Het
Voorzitterschap concludeerde dat het raadssecretariaat een nadere analyse zou maken
van de mogelijkheden om het principe van «force majeure» op Dublinzaken toe te passen
en deze bij een eerstvolgende gelegenheid aan de Lidstaten zou presenteren. Het kabinet
heeft van het raadssecretariaat vernomen dat zij, net als de Commissie, tot de conclusie
komt dat de huidige Dublin-verordening geen ruimte biedt voor toepassing van force
majeure. Dit betekent dat voor Nederland en de andere Dublinlidstaten geen mogelijkheden
bestaan om de uiterste overdrachtstermijnen op te schorten naar aanleiding van de
covid-19 pandemie. Dit heeft tot gevolg dat de Dublinclaim komt te vervallen bij vreemdelingen
van wie de overdrachtstermijn verloopt. Deze vreemdelingen hoeven zich hiertoe in
voorkomende gevallen niet zelf te melden (in Ter Apel), maar worden actief door de
IND benaderd. Tot dat moment kunnen zij op de huidige COA-opvanglocatie verblijven.
Commissaris Johansson heeft toegezegd de notie van force majeure mee te nemen in de
komende hervormingsvoorstellen.
Aangepaste Commissie werkprogramma 2020
Op 27 mei jl. heeft de Commissie haar aangepaste werkprogramma voor 20201 gepresenteerd waarin zij de acties prioriteert die nodig zijn om het EU-brede herstel
van de COVID-19 crisis te bespoedigen. Hierin benadrukt de Commissie dat haar oorspronkelijke
ambities blijven staan en dat zij de verplichtingen die daaruit voortkomen, zal nakomen.
Echter, vanwege de aard en omvang van de COVID-19 crisis moet de timing van enkele
voorgestelde initiatieven worden herzien. Dit betreft voor het JBZ-terrein onder andere
het migratiepact (vertraagd naar Q2 2020), de follow-up van het Witboek AI (vertraagd
naar Q1 2021), de EU strategie voor de bestrijding van mensenhandel (vertraagd naar
Q1 2021) en de EU strategie voor de strijd tegen seksueel kindermisbruik (vertraagd
naar Q3 2020).
Europese toetsingscyclus voor de rechtsstaat
Graag informeren wij u ook via deze weg over de laatste stand van zaken omtrent de
Europese toetsingscyclus voor de rechtsstaat. Op 11 mei jl. hebben wij beide Kamers
de Nederlandse inzending op de questionnaire in het kader van de toetsingscyclus voor
de rechtsstaat doen toekomen2. Op woensdag 27 mei jl. heeft de Commissie een virtueel landenbezoek gebracht aan
Nederland waarin aan de hand van enkele vragen van de Commissie is gesproken over
de Nederlandse inbreng. Op basis van inbreng van onder andere lidstaten en andere
relevante actoren, en de landenbezoeken wordt een rapport opgesteld met daarin de
belangrijkste bevindingen en ontwikkelingen in de lidstaten met betrekking tot de
rechtsstaat. Het eerste rapport wordt in september 2020 verwacht. Dit zal tijdens
de jaarlijkse rechtsstatelijkheidsdialoog in de Raad Algemene Zaken (RAZ) in het najaar
onder Duits Voorzitterschap worden besproken. Onze inzet is dat ook de JBZ-raad (elementen
uit) het rapport zal bespreken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming