Brief regering : Voortgang van de acties om de zorg voor jeugd te verbeteren
31 839 Jeugdzorg
Nr. 730 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 juni 2020
Ter voorbereiding op het Algemeen Overleg Jeugd van 23 juni a.s. informeren wij u
met deze brief over de voortgang van de acties om de zorg voor jeugd1 te verbeteren. De vierde voortgangsrapportage van het programma Zorg voor de Jeugd
– opgesteld door de stuurgroep van vertegenwoordigers van Rijk, gemeenten, aanbieders,
professionals en cliënten – ontvangt u bijgevoegd. De rapportage laat zien dat de
jeugdzorg, stap voor stap verbetert.
De coronamaatregelen hebben veel impact op het «normale» leven van kinderen, jongeren
en ouders. Het kabinet heeft de Kamer met meerdere brieven geïnformeerd over de aanpak
van de gevolgen van COVID-19. De afgelopen maanden hebben (pleeg)ouders, professionals,
aanbieders, scholen, kinderopvang, gemeenten en Rijk zich enorm ingespannen om de
gevolgen voor jeugdigen en gezinnen zo goed mogelijk op te vangen. Gelukkig bieden
de versoepelingsmaatregelen vanaf 11 mei jl. meer ruimte om het normale leven weer
op te pakken. Het kabinet wil in de overgangsfase de creativiteit en de initiatieven
van kinderen en jongeren graag benutten. Bij het opvangen van de sociale gevolgen
van COVID-19 is bijzondere aandacht nodig voor kwetsbare groepen.
Bij brief «Perspectief voor de Jeugd» van 20 maart 2020 hebben wij uw Kamer geïnformeerd over onze voorstellen om de organisatie
van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te verbeteren.2 Met de voorstellen willen wij de kwaliteit en continuïteit van de zorg aan kinderen
met complexe problemen en specialistische- en levensbrede vraagstukken beter borgen.
Hiertoe is nodig:
a) Meer ruimte voor het collectief van gemeenten om regionaal te kunnen sturen op de
ontwikkeling van het jeugdhulplandschap (de transformatie).
b) Verhogen van de kwaliteit en continuïteit van het aanbod van zorg door het stellen
van (nadere) eisen aan intern toezicht, transparante bedrijfsvoering en openbare jaarverantwoording.
c) Versterken van het inzicht in en het toezicht op de zorg voor jeugd door de Jeugdautoriteit
en meer mogelijkheden om in te kunnen grijpen als zorgcontinuïteit in geding komt.
d) De jeugdbescherming vereenvoudigen om kinderen en gezinnen eerder en beter te helpen.
Door de voorstellen ontstaat meer rust en stabiliteit in het jeugdhulplandschap, continuïteit
van zorg voor kinderen en ouders en zullen onnodige uitvoeringslasten afnemen. Ter
voorbereiding op het AO van 23 juni informeren wij u met deze brief over de stand
van zaken.
Hoofdpunten van deze brief:
– De sociale impact van het coronavirus is groot. Alle betrokken partijen in de jeugdsector
spannen zich enorm in om het normale leven van kinderen, jongeren en gezinnen te hervatten
(par. 1).
– Met het programma Zorg voor de Jeugd wordt stap voor stap voortgang geboekt. Voor
een overzicht van de acties en bijbehorende resultaten verwijzen wij u naar de bijgevoegde
voortgangsrapportage3. We gaan ook in op de meest recente cijfers van het CBS (par.2).
– We geven u de stand van zaken van de voorstellen rond versterken regionale samenwerking,
toegang tot jeugdhulp, goed bestuur van aanbieders en toezicht door de Jeugdautoriteit.
Deze zomer gaat het wetsvoorstel in consultatie (par. 3).
– Voor het eind van 2020 willen we een toekomstscenario vereenvoudiging jeugdbescherming
gereed hebben, inclusief (organisatorische) consequenties en fasering en tijdpad van
realisatie. We informeren u over de stand van de verbeteraanpak jeugdbescherming op
korte termijn (par. 4).
– Gemeenten ontvangen van het Rijk een voorschot van € 144 miljoen ter compensatie van
de extra kosten van zorg in het sociaal domein tijdens de coronamaatregelen. Het toegezegde
onderzoek naar het structureel benodigde budget voor jeugdzorg is dit voorjaar van
start gegaan (par. 5).
– We informeren u over de uitvoering van moties en toezeggingen en een aantal (nadere)
onderzoeken (par. 6).
1. Gevolgen COVID-19 voor jeugd, jeugdhulp en jeugdbescherming
Algemeen
De getroffen maatregelen om COVID-19 te beteugelen hadden en hebben grote impact op
het «normale» leven van kinderen, jongeren en ouders. Kinderen en jongeren hebben
lange tijd niet naar school kunnen gaan, konden niet afspreken met vrienden en vriendinnen,
werden beperkt in hun mogelijkheid om te sporten en bewegen en zagen in veel gevallen
inkomsten uit hun bijbaan teruglopen of zelf volledig verdwijnen. Voor veel ouders,
en zeker alleenstaande ouders, was het een uitdaging hun kinderen thuis op te vangen
en te begeleiden met hun huiswerk in combinatie met thuiswerken.
De Zorg voor de Jeugd stuurgroeppartners hebben, samen met kennisinstituten en andere
partijen in het jeugddomein, de afgelopen periode intensief samengewerkt om oplossingen
te vinden en de continuïteit van hulp, zorg, ondersteuning en begeleiding aan gezinnen
zo goed mogelijk te borgen en de schade te beperken. De website van het NJi (www.nji.nl/coronavirus) is door de partijen gezamenlijk ingericht als dé centrale pagina die jeugdigen,
ouders en professionals voorziet van heldere, betrouwbare en eenduidige informatie
over het omgaan met de gevolgen van het coronavirus. Ook is er een gezamenlijke visie4 opgesteld over hoe kinderen zich zo gezond, veilig en kansrijk mogelijk blijven ontwikkelen
in tijden van corona en hun opvoeders daarbij gesteund worden. Iedereen die betrokken
is bij de ontwikkeling en begeleiding van kinderen (zowel in domein van zorg, kinderopvang,
onderwijs) is opgeroepen vanuit deze visie te handelen. In samenspraak met vertegenwoordigende
organisaties voor mensen met een beperking, is een COVID-19 strategie ontwikkeld voor
mensen met een beperking of chronische ziekte.
Kort na de invoering van de maatregelen zijn afspraken gemaakt met gemeenten en scholen
dat er begeleiding en opvang is voor alle kinderen in een kwetsbare positie. Leraren
krijgen via de nieuwe website www.weeraanwezigopschool.nl/. handvatten om de aanwezigheid van leerlingen te stimuleren. Het kabinet heeft kinderen
en jongeren, met inachtneming van de nodige voorzorgsmaatregelen, de mogelijkheid
gegeven om buiten te bewegen en te sporten. Samen met de opening van de basisscholen
en kinderopvang vanaf 11 mei jl. heeft dit kinderen, jongeren en ouders de nodige
«lucht» gegeven. Verder zijn er met gemeenten afspraken gemaakt over de financiering
van de zorg (zie paragraaf 5).
Benutten van creativiteit en initiatieven van kinderen en jongeren
Overal in het land zien we dat gemeenten, maatschappelijke organisaties en jongeren
initiatief nemen en projecten opstarten. Zo zetten jongeren in het kader van Maatschappelijke
Diensttijd zich in voor andere jongeren en kwetsbare groepen. In Zaanstreek organiseren
jongeren balkon-workouts voor ouderen. In Rotterdam-Zuid geven jongeren digitale huiswerkbegeleiding
en persoonlijke coaching. Bij de «Swom it up! Challenge» helpen jongeren met een (on)zichtbare
beperking elkaar én andere groepen via dagchallenges, bellen van een eenzame oudere
en meer. En er zijn 250 Young Leaders op vijf locaties in Nederland die een oplossing
bedenken voor concrete hulpvragen uit kwetsbare wijken, zoals een online kookworkshop
voor kinderen en een bloemenactie voor geïsoleerde bewoners. Ze doen dit volgens de
richtlijnen van het RIVM. Het kabinet vindt het belangrijk om bij de route naar herstel
de creativiteit en de initiatieven van kinderen en jongeren te benutten. De Minister-President
heeft kinderen en jongeren op 19 mei jl. uitgedaagd om actief mee te denken. Op deze
oproep zijn veel positieve reacties gekomen. Op verschillende niveaus – op school,
in de wijk, in de gemeente en nationaal – ontwikkelen jongeren initiatieven.
Sociale impact kwetsbare groepen
Voor kinderen en gezinnen die het ook voor de coronacrisis al moeilijk hadden is de
druk hoog, zoals het advies van de Tijdelijk Werkgroep Sociale Impact van het coronavirus
laat zien.5 Deze werkgroep belicht vanuit lokale kennis en ervaringsdeskundigheid en wetenschappelijke
inzichten drie inzichten die van belang zijn bij de verdere besluitvorming over de
route naar herstel:
1) Oog hebben voor bestaande en nieuwe kwetsbare groepen;
2) Het versterken van de samenwerking tussen overheden en lokale coalities;
3) Regie over eigen leven aan alle burgers en met name aan jongeren.
Het kabinet komt rond de zomer met een concrete aanpak in samenwerking met gemeenten.
Opvoeden en omgaan met spanningen in gezinnen
Het NJi heeft praktische tips gedeeld over opvoeden, vrijetijdsactiviteiten met kinderen
en het omgaan met spanningen binnen een gezin in tijden van corona6. Er is een nieuwe campagne gestart tegen huiselijk geweld en op de website Ikdoeietstegenhuiselijkgeweld.nlzijn concrete tips en adviezen aangeboden. Het codewoord «masker 19» is ingevoerd
waarmee slachtoffers van huiselijk geweld bij apotheken melding kunnen doen. Ook is
op verschillende plekken in het land de online bereikbaarheid van Veilig Thuis verbeterd
door een chatfunctie in te voeren, aangezien slachtoffers van huiselijk geweld niet
altijd in staat zijn om zelf te bellen naar Veilig Thuis.
Gevolgen voor jeugdhulp
Kinderen, jongeren en (pleeg)ouders hebben te maken gehad met aanpassingen van bezoekregelingen
en professionals moeten anders te werk gaan om hun eigen gezondheid en die van kinderen
en jongeren te beschermen. Kinderen, jongeren, (pleeg)ouders, professionals, instellingen
en gemeenten hebben samen met kennisinstituten en andere partijen in het jeugddomein,
intensief samengewerkt om oplossingen te vinden voor de problemen waar ze op stuitten
en de continuïteit van hulp, zorg, ondersteuning en begeleiding aan gezinnen zo goed
mogelijk te borgen. Om besmettingen te voorkomen zijn bezoekregelingen aangepast en
zijn protocollen ontwikkeld zodat jeugdprofessionals veilig kunnen werken en kinderen/cliënten
veilig de benodigde zorg kunnen krijgen.
De tweede corona-quickscan van de Jeugdautoriteit7 laat zien dat eind mei 2020 de meeste aanbieders beter om weten te gaan met de coronamaatregelen
dan direct na de uitbraak in maart. Toen was de financiële regeling tussen Rijk en
VNG over continuïteit van zorg, die recent is verlengd tot 1 juli, bij de meeste aanbieders
nog niet bekend. Bovendien zaten instellingen toen nog midden in de omslag naar de
nieuwe werkwijze in verband met corona. Tegelijkertijd zijn er ook nu nog zorgen en
knelpunten. De Jeugdautoriteit houdt de vinger aan de pols bij instellingen waarbij
de financiële risico’s relatief hoog zijn.
Gevolgen voor jeugdbescherming
De professionals die uitvoering geven aan de jeugdbescherming spannen zich zeer in
om onder de huidige omstandigheden problemen te signaleren en beschikbaar te zijn
voor kinderen in een kwetsbare positie. Door hun flexibiliteit en creativiteit slagen
zij er goed in zicht te houden op de veiligheid van jeugdigen. De instroom is bij
zowel de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) als de Gecertificeerde Instellingen
(GI's) redelijk stabiel gebleven ten opzichte van de periode voor de intelligente
lockdown. Bij de GI's was alleen in de eerste weken van de lockdown een daling zichtbaar
in de instroom, maar deze is weer bijgetrokken. Aanvankelijk vond alleen in crisissituaties,
bijvoorbeeld een uithuisplaatsing, face to face contact plaats met gezinnen. Maar
met de versoepeling van de maatregelen bewegen GI en RvdK zich in de uitvoering steeds
meer richting het nieuwe normaal. Dat betekent dat jeugdzorgwerkers weer meer op huisbezoek
gaan bij gezinnen en er meer ruimte komt voor het nakomen van omgangsregelingen. Hierbij
wordt het afwegingskader face to face contact van het NJI gehanteerd.
2. Vierde Voortgangsrapportage Programma Zorg voor de Jeugd
Het Programma Zorg voor de Jeugd is nu halverwege haar looptijd. De afgelopen zes
maanden hebben alle betrokken partijen hard gewerkt aan de implementatie van de acties.
Er zijn concrete resultaten gerealiseerd op de ondersteuning aan (wijk)teams, terugdringen
van vermijdbare administratieve lasten, de mogelijkheden om als jongere langer in
een gezinshuis te verblijven en het leren van complexe casuïstiek. Zo is er om nog
beter te leren van casuïstiek door het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ)
een jaarrapportage oppakken en leren van complexe casuïstiek opgesteld.8 Een ander voorbeeld is de landelijke schrapweek die van 10 t/m 14 februari 2020 heeft
plaatsgevonden en heeft opgeleverd dat partijen in de jeugd- en opvoedhulp een onderhandelaarsakkoord
hebben om te stoppen met vermijdbaar tijdschrijven. Voor een overzicht van de acties en bijbehorende resultaten verwijzen wij u graag
naar de bijgevoegde voortgangsrapportage.
De praktijk voor kinderen, jongeren, (pleeg)ouders, professionals, jeugdhulpaanbieders
en gemeenten verbetert stapje voor stapje, maar er is nog veel werk te verrichten.
In de bijgevoegde rapportage9 leest u welke acties de komende tijd vanuit het programma Zorg voor de Jeugd worden
ingezet om hier verandering in aan te brengen. Ook in de tweede helft van de uitvoering
van het programma blijven we inzetten op het verbeteren van de praktijk. De acties
van het programma Zorg voor de Jeugd dragen bij aan de opvolging van de aanbevelingen
van de commissie-de Winter.
COVID-19 heeft ook impact op de uitvoering van het programma. De betrokken partijen
hebben hun focus moeten verschuiven van hun reguliere werk naar de impact van de coronamaatregelen.
Sommige bijeenkomsten in het kader van het programma zijn niet doorgegaan en de betrokken
partijen hebben veel tijd gestoken in het omgaan met de gevolgen van de coronamaatregelen.
We zien echter bij alle partijen een grote bereidheid om ook in deze periode door
te gaan met het uitvoeren van het programma en de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering
merkbaar en meetbaar beter te maken. In de komende maanden krijgen wij beter zicht
op de gevolgen van corona voor het programma.
Voorlopige cijfers jeugdhulpgebruik 2019
Bij deze brief treft u tevens de voorlopige CBS cijfers10 over jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering van 2019 aan. Het volgende
valt op uit deze cijfers:
– Meer jongeren ontvangen jeugdhulp: In 2019 kregen bijna 424 duizend jongeren jeugdhulp in natura. In dezelfde periode
van 2018 waren dit er bijna 411 duizend, een stijging van 3,2%.
– Vooral jeugdhulp zonder verblijf stijgt (+3,3%): Bijna 405 duizend kinderen ontvangen een vorm van jeugdhulp zonder verblijf. Hierbij
is jeugdhulp op locatie van de aanbieder de meest voorkomende vorm van jeugdhulp.
Verder is de daling van de hulp geleverd door wijk- en buurtteam met 3,5% opvallend.
– Jeugdhulp met verblijf neemt licht toe, grote variatie in leeftijdsgroepen: Het aantal jongeren dat jeugdhulp met verblijf ontvangt is na een flinke daling in
2018 weer licht gestegen in 2019 (+0,5%). Deze stijging is voor een groot deel te
verklaren door de groep jongeren die na hun 18de verjaardag een vorm van verlengde jeugdhulp heeft ontvangen (+35%). Bij de groep
kinderen 0–18 jaar is het jeugdhulp met verblijf licht afgenomen (–0,9%). Deze afname
van jeugdhulp met verblijf (0–18 jaar) zien we terug in de dalende trend in uithuisplaatsingen
bij ondertoezichtstelling (OTS), van 29% in 2018 naar 27% in 2019.
– Minder nieuwe jeugdhulptraject gestart: Opvallend is dat het aantal gestarte trajecten in 2019 ten opzichte van 2018 is gedaald
met 54.230. De aantallen verwijzingen van huisartsen, wijkteams en andere verwijzers
vallen in 2019 ook lager uit.
– Trajectduur jeugdhulp neemt toe: De trajectduur van jeugdhulp neemt met gemiddeld 65 dagen toe tussen 2016 en 2019.
De grootste stijging (2016–2019) zien we bij ambulante jeugdhulp geleverd door het
buurt- of wijkteam (125 dagen) en bij ambulante jeugdhulp op locatie aanbieder (73
dagen). In 2019 worden jongeren 28 dagen langer behandeld dan in 2018. Deze ontwikkelingen
worden komend half jaar nader onderzocht.
– Meer jongeren in de jeugdbescherming: Het aantal jongeren in de jeugdbescherming is toegenomen van 40.060 in 2018 naar
41.080 in 2019.
– Minder jongeren in de jeugdreclassering: Het aantal jongeren in de jeugdreclassering is wederom gedaald, van 9.385 in 2018
naar 9.110 in 2019.
In de monitor van het programma Zorg voor de Jeugd wordt nadere duiding gegeven aan
deze cijfers verrijkt met andere databronnen. Bijgevoegd vindt u – zoals eerder toegezegd
– hoe we de stuurinformatie aan het verbeteren zijn.
3. Perspectief voor de Jeugd: stand van zaken
Om kwalitatief goede zorg voor jeugdigen11 te kunnen leveren moet de organisatorische en wettelijke basis van het jeugdstelsel
op orde zijn. Vijf jaar na de inwerkingtreding van de Jeugdwet is in de uitvoeringspraktijk
een aantal structurele knelpunten zichtbaar die aanpassingen van het wettelijk kader
vereisen. De belangrijkste knelpunten zijn:
– het lukt gemeenten en aanbieders onvoldoende om regie en samenhang in het zorglandschap
te organiseren;
– bepaalde specialistische functies en voorzieningen komen onder te druk te staan waardoor
de continuïteit van zorg onvoldoende geborgd is;
– de kwaliteit van de jeugdhulp en de jeugdbescherming staat onder druk.
De voorstellen in onze brief «Perspectief voor de jeugd» van 20 maart jl. hebben als doel de kwaliteit en continuïteit van de zorg aan kinderen
met complexe problemen en specialistische- en levensbrede vraagstukken beter te borgen.
We beogen met de voorgestelde aanpassingen van het wettelijk kader:
– meer mogelijkheden voor het collectief van gemeenten in een jeugdregio om te kunnen
sturen op de ontwikkeling van het jeugdzorglandschap door versterking van het opdrachtgeverschap
en concretisering van de regionale samenwerking;
– jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen versterken hun opdrachtnemer-
en werkgeverschap en goed bestuur door het stellen van (nadere) eisen aan intern toezicht,
transparante bedrijfsvoering en openbare jaarverantwoording;
– inzicht te krijgen in en toezicht mogelijk te maken op de ordening en ontwikkeling
van het zorglandschap door het versterken van de Jeugdautoriteit.
Hierdoor ontstaat meer rust en stabiliteit in de samenwerking, borgen we de continuïteit
van zorg, voorkomen we schokken in het zorglandschap en verbetert de organisatie van
de zorg voor jeugd. Bovendien verminderen we hierdoor uitvoeringslasten bij gemeenten,
aanbieders en gecertificeerde instellingen.
In onze brief van 20 maart jl. hebben we de voorgenomen aanpassingen van het wettelijk
kader op hoofdlijnen beschreven. We zijn over de verdere uitwerking intensief in gesprek
met gemeenten, jeugdhulpaanbieders, cliëntvertegenwoordigers en professionals. In
deze gesprekken komen verschillende standpunten naar voren. Gemeenten willen dat de
wetsaanpassingen voldoende ontwikkelruimte laat. De voorstellen mogen de voorlopers
niet belemmeren en zij benadrukken de sociaal domein brede aanpak. Gemeenten zien
ook dat de voorstellen duidelijke kaders bieden voor de samenwerking. Aanbieders vragen
om een stevig wettelijk kader dat hen helpt omgaan met de diversiteit aan contracteisen
die gemeenten hanteren en dat richting geeft aan de gewenste ontwikkeling van het
aanbod. Professionals en beroepsverenigingen geven aan dat professionele deskundigheid
geborgd moet zijn. Doel van onze voorstellen is een gelijkwaardig speelveld waarin
gemeenten en aanbieders met elkaar jeugdigen en hun ouders/opvoeders met een probleem
zo goed mogelijk kunnen ondersteunen. Gemeenten delen deze analyse en hebben hiertoe
gezamenlijk een Norm voor Opdrachtgeverschap opgesteld, zie paragraaf 3.3.
3.1 Gemeenten verstevigen hun opdrachtgeverschap door (boven)regionale samenwerking
Zoals in onze brieven van 7 november 2019 (Kamerstuk 34 880, nr. 16) en 20 maart 2020 beschreven is er een noodzaak om tot duurzame, niet-vrijblijvende
samenwerking te komen tussen gemeenten met het oog op borging van specialistische
(zorg)functies, vermindering van bureaucratie en de nodige transformatie «naar zo
thuis mogelijk» van het zorglandschap. Gegeven de eerder beschreven knelpunten (die
tevens naar voren komen in het recent verschenen evaluatieonderzoek Passend Onderwijs)
acht het kabinet het gewenst om nadere eisen te stellen aan de samenwerking tussen
gemeenten. Aanpassing van de Jeugdwet is nodig om een effectieve samenwerking van
gemeenten te ondersteunen. Om de doelen van de Jeugdwet te realiseren zetten we gelijktijdig
stappen op andere gebieden: zorginhoudelijk met het Programma Zorg voor de Jeugd en
financieel met het onderzoek naar het structureel benodigd budget.
Gemeenten hebben met betrekking tot regionale samenwerking verschillende behoeften,
afhankelijk van hun grootte en positie in de regio. Een kleinere gemeente heeft meer
belang bij de samenwerking in regionaal verband dan een gemeente die zelfstandig voldoende
schaalgrootte heeft om specialistische jeugdhulp te kunnen organiseren. Aanbieders
zoeken naar een optimale verhouding tussen het bieden van lokaal maatwerk en het efficiënt
organiseren van hun aanbod. Er is een gezamenlijk inzicht en overzicht nodig in het
zorglandschap zodat aanbieders hun jeugdhulp optimaal kunnen aanbieden en aanpassen
naar de gewenste transformatie.
De bestaande jeugdregio’s zijn verschillend in omvang en samenstelling. We zien in
de praktijk dat gemeenten goede resultaten bereiken door de sociaal domein brede aanpak
die zij op lokaal niveau vormgeven. Met het wetsvoorstel «Aanpak meervoudige problematiek sociaal domein» dat dit voorjaar in internetconsultatie is gegaan en met het Programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens
willen we de gemeenten daarbij ondersteunen. We willen met onze voorstellen zoveel
mogelijk recht doen aan het kunnen bieden van lokaal maatwerk, sociaal domein breed,
waarbij de leefwereld het kind of de jongere centraal staat. Daarbij is de school
een belangrijke plek waar de hulpvraag van jeugdigen vroegtijdig naar voren kan komen.
Daarnaast willen we meer eenduidigheid in de organisatie van de specialistische jeugdhulp
creëren. We willen versterken waar het goed gaat en ondersteunen waar nodig. Er is
echter een aantal punten waarop samenwerking binnen een regio noodzakelijk is. Het
voorgenomen wetsvoorstel voorziet in het volgende:
• Gemeenten in een jeugdregio stellen (aanvullend op hun lokale beleid) een regiovisie op waarin de gewenste ontwikkeling van het zorglandschap is beschreven.
Deze visie is zodanig concreet dat ze vertaald kan worden naar de (regionale) organisatie
van de benodigde zorg voor jeugdigen. De regiovisie komt tot stand in overleg met
aanbieders, jeugdprofessionals, (vertegenwoordigers van) jongeren en ouders, gecertificeerde
instellingen, Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming, onderwijs, en andere ketenpartijen.
Bij het opstellen van de regiovisie maken gemeenten gebruik van de ervaringsdeskundigheid
van cliënten en de professionele deskundigheid van professionals.
• Gemeenten in een jeugdregio organiseren gezamenlijk kinderbescherming, jeugdreclassering
en bij of krachtens AMvB te bepalen vormen van jeugdhulp. In de AMvB staat tevens
over welk van deze vormen bovenregionaal afgestemd dient te worden.
Het doel van de regionale samenwerking is het organiseren van de zorg voor jeugdigen
die de schaal van een individuele gemeente te boven gaat. Bovendien nemen uitvoeringslasten
af, wanneer een aanbieders of gecertificeerde instelling eenduidige afspraken per
regio heeft. Wij zijn met gemeenten en aanbieders in gesprek over de zorg voor jeugd
die in ieder geval regionaal georganiseerd moeten worden. Vanwege de flexibiliteit
worden deze in een AMvB vastgelegd. Het gaat om de beschikbaarheid van kinderbescherming,
jeugdreclassering, jeugdhulp die opgelegd is in het kader van strafrechtelijke beslissingen
(forensische jeugdzorg) en specialistische en/of weinig voorkomende jeugdhulp en specialistische
verblijfsfuncties.12 Het gaat daarnaast om vormen van jeugdhulp waarbij er een bepaalde schaal nodig is
om de kwaliteit en/of beschikbaarheid te garanderen, te weten pleegzorg, gezinsvervangend
verblijf en jeugdhulp in het kader van een urgente crisissituatie. De jeugdhulpvormen
voor in de AMvB worden verder uitgewerkt met gemeenten, aanbieders en andere stakeholders
om in de komende maanden tot een 80-%»s overzicht te komen en tot een aantal criteria
die gebruikt kunnen worden om te bepalen welke vormen er regionaal ingekocht moeten
worden. Deze vormen van zorg voor jeugdigen dienen regionaal georganiseerd te worden.
Dit betekent dat ze (ten minste) op regionale schaal eenduidig worden ingekocht (per
functie per aanbieder) en dat de verantwoording plaatsvindt op een eenduidige manier
per product/aanbieder. De manier waarop gemeenten in de regio dat gezamenlijk organiseren
en inkopen, leggen ze vast in de regiovisie. De regionaal georganiseerde zorg voor
jeugdigen moet altijd passen en aansluiten bij de lokale situatie, in afstemming met
het lokale veld, sociaal domein breed waaronder de samenwerkingsverbanden Passende
Onderwijs.
• Gemeenten treffen voor bovenstaande taken een gemeenschappelijke regeling als bedoeld
in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr), waarmee ze een regionale entiteit instellen
of aanwijzen die in ieder geval zorgt voor inkoop van zorg voor jeugd die (boven)regionaal
moet worden georganiseerd en voor bovenregionale afstemming.
Een goed georganiseerde regio is essentieel voor de uitvoering van de regiovisie.
Een stabiele regio waarin langdurige efficiënte samenwerking en afstemming vanzelfsprekend
is. Een regio die aangesproken kan worden op momenten dat het niet goed gaat. Om de
stabiele samenwerking te faciliteren, is een passende samenwerkingsvorm nodig. De
Wgr kent hiertoe verschillende mogelijkheden die passend zijn, van licht naar zwaar:
een centrumgemeente constructie, een bedrijfsvoeringsorganisatie of een openbaar lichaam13. Deze gemeenschappelijke regelingen wordt belast met bovengenoemde taken.
Wij zijn ons bewust van de dilemma’s rondom de borging van de democratische legitimiteit
en het gevoel van afstand die een gemeenschappelijke regeling kan oproepen versus
de behoefte om de regionale samenwerking te versterken. Zorg voor jeugdigen zal altijd
zo thuis/lokaal mogelijk worden uitgevoerd. De taken die wij voor ogen hebben zijn
echter van dien aard, dat hierbij een hoge mate van efficiëntie en effectiviteit bereikt
kan worden door deze gezamenlijk uit te voeren, zonder afbreuk te doen aan de lokale
beleidsvrijheid en behoefte om lokaal maatwerk te kunnen bieden. BZK werkt daarbij
aan een wetsvoorstel om de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen
te versterken.
• In nadere regelgeving wordt vastgelegd welke gemeenten samenwerken in welke jeugdregio’s.
Gemeenten werken samen in vaste regionale verbanden voor specifieke taken. We leggen
in nadere regelgeving vast welke gemeenten samenwerken in welke jeugdregio’s. We gaan
hierbij uit van de huidige 42 regio’s, maar bezien samen met gemeenten het aantal
zoals ze zijn op het moment van opstellen van de regelgeving. Daarbij is het streven
om tot een overzichtelijker aantal te komen. Het kunnen er in ieder geval niet meer
worden vanwege de minimale schaalgrootte die nodig is om specialistische zorg voor
jeugdigen beschikbaar te houden.
Bovenregionale afstemming
Voor een aantal vormen van zorg voor jeugdigen is naast organisatie op regionaal niveau,
ook bovenregionale afstemming nodig. Regio’s zijn van elkaar afhankelijk voor de beschikbaarheid
en continuïteit van deze zorg. Dat vraagt om gezamenlijke keuzes en sturing. Zeker
omdat de transformatie van de jeugdhulp (en van het sociaal domein) leidt tot een
veranderende vraag.
We leggen vast waarover minimaal bovenregionale afstemming nodig is. Deze bovenregionale afspraken worden vastgelegd
in de regiovisie en vertaald naar de (regionale) inkoop. Het gaat hierbij in ieder
geval om afspraken over de organisatie van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering
en jeugdhulp die opgelegd is in het kader van strafrechtelijke beslissingen (forensische
jeugdzorg)14. Wat betreft de jeugdhulp gaat het vaak om zeer intensieve, specialistische jeugdhulp,
waarbij de problematiek (bijna) altijd meervoudig van aard is. De aanbieders van deze
zorg voor jeugdigen bedienen dan ook meerdere jeugdregio’s. De afstemming richt zich
op:
– de matching van vraag en aanbod voor de beschikbaarheid en continuïteit van specialistische
zorg voor jeugdigen;
– afspraken maken over het organiseren van beschikbaarheid en indien nodig de financiering
daarvan;
– de gewenste ontwikkeling van deze vormen van zorg voor jeugdigen.
Wat er maximaal bovenregionaal wordt afgestemd, hangt onder meer af van wat er regionaal is of zal
worden ingekocht. Sommige regio’s zullen bijvoorbeeld meer bovenregionaal afstemmen
omdat het kleine regio’s betreft waar minder specialistische jeugdhulp beschikbaar
is en/of de schaal te klein is om de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
zelfstandig te kunnen organiseren. De bestuurlijke inrichting van de bovenregionale
samenwerking kan op verschillende manieren worden vormgegeven. We nemen een delegatiebepaling
op in het wetsvoorstel om eventueel nadere regels te kunnen stellen aan de inhoud
en schaal van de bovenregionale samenwerking. We verwachten dat de hiervoor genoemde
voorstellen in combinatie met de nieuwe rol van de Jeugdautoriteit (zie 3.6) vooralsnog
voldoende zijn om de bovenregionale afstemming te kunnen borgen.
Expertisecentra
Uw Kamer wordt met een afzonderlijke brief vóór het AO van 23 juni 2020 geïnformeerd
over de voortgang van de expertisecentra. Gezien het doel van de expertisecentra en
hun bovenregionale netwerk, ligt het voor de hand om deze centra en schaal ook te
benutten voor de bovenregionale afstemming van de meest specialistische vraagstukken.
Hierover zijn wij met de gemeenten in gesprek.
3.2 Norm voor opdrachtgeverschap
Gemeenten zien ook het belang van niet-vrijblijvende regionale samenwerking. De VNG
heeft daarom een «Norm voor Opdrachtgeverschap» uitgewerkt, die naar verwachting eind
juni wordt vastgesteld. Deze norm beschrijft waaraan de (boven)regionale samenwerking
van jeugdregio’s moet voldoen en hoe wordt gezorgd voor voldoende aanbod van specialistische
jeugdhulp, kinderbescherming en jeugdreclassering. Daarnaast staan er afspraken in
om administratieve lasten te beperken en zorgvuldigheidseisen bij de inkoop toe te
passen. De NvO sluit aan bij de voorstellen van onze brief van 20 maart jl., met dien
verstande dat in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel benoemd dat gemeenten de
samenwerking vormgeven met een regeling op grond van de Wgr. Ook wordt in het wetsvoorstel
vastgelegd welke vormen van jeugdhulp ten minste regionaal georganiseerd moeten worden.
Met de NvO wordt in partnerschap gewerkt aan de gewenste verbetering in de uitvoeringspraktijk.
De zich ontwikkelende, verbeterde praktijk wordt meegenomen in het wetsvoorstel en
deze zo veel mogelijk de staande praktijk codificeert.
3.3 Aan de slag in de praktijk met versterken opdrachtgeverschap door regionale samenwerking
Gemeenten en Rijk willen nu al aan de slag om hun samenwerking te formaliseren, en
een regionale visie en regionaal eenduidige inkoop te organiseren. We halen leervoorbeelden
op bij drie regio’s die al zo werken en bij drie regio’s die het voorstel omarmen
en aan de slag willen. Hierin wordt met gemeenten/VNG, aanbieders en Rijk opgetrokken.
We delen deze vervolgens als casus voor andere regio’s en we benutten de informatie
voor het wetsvoorstel (codificeren). We werken hierbij nauw samen met onder andere
het OZJ, het Ketenbureau i-Sociaal Domein en het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal
Domein. Vanuit deze partijen worden gemeenten bij deze thema’s ondersteund.
3.4 Versterken van de toegang tot jeugdhulp
De toegang tot en de kwaliteit van de hulp voor de jeugdigen is vaak verschillend
vanwege de grote diversiteit in verschijningsvormen van lokale teams. Uit het KPMG-onderzoek «Basis functies voor lokale teams in kaart» komen vijf basisfuncties en bijbehorende
centrale inzichten naar voren. Om te komen tot een betere toegang tot jeugdhulp door
versterking van onder meer de lokale teams, is het van belang om deze functies en
inzichten daadwerkelijk lokaal te borgen. Hier zijn veel gemeenten en hun lokale teams
al goed mee aan de slag gegaan. Om hen te ondersteunen bij het in de praktijk brengen
en borgen van de basisfuncties, biedt het OZJ samen met kennisinstituten regionale
bijeenkomsten, dialoogsessies en lokale ondersteuning aan. De basisfuncties maken
onderdeel uit van de regiovisie van de Norm voor Opdrachtgeverschap (NvO) van de VNG,
waarmee gemeenten met hulp van het OZJ aan de slag gaan.
Zoals in onze brief van 20 maart jl. aangegeven, overwegen we een gemeentelijk toegangsplan
(als onderdeel van het reeds verplichte gemeentelijke beleidsplan) verplicht te stellen,
mocht de implementatie van de basisfuncties niet tot het gewenste resultaat leiden.
Om dit mogelijk te maken is het voornemen om een delegatiebepaling op te nemen in
de Jeugdwet15 (kan-bepaling). In de op te stellen AMvB zal – als dat te zijner tijd nodig blijkt-
worden opgenomen dat gemeenten in het toegangsplan aangeven hoe zij in de praktijk
invulling geven aan de basisfuncties en centrale inzichten uit het eerdergenoemde
KPMG-onderzoek.
Hoe er op lokaal niveau in de toegang wordt gewerkt, is uiteraard aan gemeenten. We
beogen met het wetsvoorstel te borgen dát de toegang goed wordt ingericht (met de
basisfuncties voor lokale teams als leidraad), maar niet hóe. Ook beogen we dat er
lokaal verbinding is met de andere regiogemeenten met betrekking tot de toegang. En
de inwoners en de tweede lijn aanbieders moeten weten wat ze van de lokale toegang
mogen verwachten.
3.5 Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen versterken hun opdrachtnemer-
en werkgeverschap en goed bestuur
Ten behoeve van een beter systeem van interne en externe controle op de bedrijfsvoering
van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen worden met het in voorbereiding
zijnde wetsvoorstel in de Jeugdwet (nadere) eisen opgenomen ten aanzien van het intern
toezicht en de financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders. Deze eisen zijn
in overeenstemming met de recent door de Eerste Kamer aangenomen wetsvoorstellen «Wet
toetreding zorgaanbieders»(Wtza) en Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders (AWtza)
en hebben betrekking op:
a) het hebben van een onafhankelijke intern toezichthouder;
b) het voeren van een transparante financiële bedrijfsvoering;
c) het aanpassen van de verplichting tot jaarverantwoording om deze waar mogelijk en
passend binnen het sociaal domein te harmoniseren met de jaarverantwoordingsbepalingen
voor de zorg.
Daarnaast zijn we voornemens de maatregelen die we nu voorbereiden in het kader van
het Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (WIbz) ook te laten gelden
voor aanbieders in de jeugdzorgsector.
3.6 Versterken inzicht en toezicht op zorg voor jeugdigen
Het jeugdstelsel is decentraal georganiseerd. Dat maakt dat het voornamelijk gericht
is op veel voorkomende hulp in de omgeving van het kind en gezin. Dat betekent ook
dat regie houden op de organisatie van minder voorkomende, specialistische hulp aandacht
vraagt. Er is onvoldoende collectieve sturing op de beschikbaarheid van deze zorg,
nu en in de toekomst. Dat vraagt ook om inzicht in het totale zorglandschap zodat
gemeenten/regio’s hun verantwoordelijkheden waar te kunnen maken16.
In 2019 is de Jeugdautoriteit opgericht om de continuïteit van cruciale jeugdhulp,
jeugdbescherming en jeugdreclassering te borgen. De Jeugdautoriteit heeft de taak
om risico’s met betrekking tot de continuïteit van cruciale zorg voor jeugdigen te
signaleren, te voorkomen en op te kunnen vangen. Dat doet ze via vroegsignalering,
agendering bij gemeenten/jeugdregio’s en aanbieders, het maken van afspraken en, in
een uiterste geval, het adviseren over tijdelijke liquiditeitssteun (in 2020 en 2021).
De taken van de Jeugdautoriteit zijn te vrijblijvend en vragen om een (wettelijke)
versterking.
Het wetsvoorstel creëert een wettelijke basis voor de taken van de Jeugdautoriteit.
We beogen met het wetsvoorstel:
a) het inzicht in de ontwikkeling van «het zorglandschap» voor jeugdigen te vergroten,
met name de cruciale zorg voor jeugd. Dat maakt het makkelijker voor gemeenten en
regio’s om te sturen.
b) te regelen dat toezicht wordt gehouden op de naleving van governance verplichtingen
van aanbieders.
c) inzicht te krijgen in de naleving van wettelijke taken van gemeenten en jeugdregio’s
om regie en samenhang in de zorg voor jeugdigen te organiseren en de transformatie
te faciliteren.
Ad a) Inzicht in de ontwikkeling van de zorg voor jeugdigen vergroten
Om het inzicht te vergroten en het voor alle betrokken partijen makkelijker te maken
hun verantwoordelijkheden waar te maken, gaat de autoriteit frequent onderzoek doen
naar de ontwikkelingen in de zorg voor jeugdigen. Dit onderzoek kan gaan over verschillende
aspecten van het zorglandschap, waarbij de autoriteit op gezette momenten bepaalde
onderwerpen nader onder de loep kan nemen. Er zijn in elk geval vier onderwerpen die
steevast terugkomen:
• Een belangrijk onderdeel is het structureel monitoren van de beschikbaarheid van de
bij of krachtens AMvB te bepalen vormen van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdreclassering die gemeenten in een regio gezamenlijk organiseren en waarover
zij bovenregionaal afstemmen. Om een regionale visie te kunnen ontwikkelen en de zorg
(boven)regionaal te organiseren, moet op een groter schaalniveau inzicht bestaan in
de beschikbaarheid van deze zorg. Deze informatie helpt gemeenten en regio’s bij hun
regionale visie en organisatie.
• Daarnaast is het belangrijk om eventuele continuïteitsrisico’s vroegtijdig in beeld
te hebben om schokken in het zorglandschap op te kunnen vangen. Ook dat helpt gemeenten
en regio’s bij het organiseren van een stabiel aanbod van zorg voor jeugdigen. Daarom
zal de autoriteit structureel onderzoek doen naar financiële problematiek bij aanbieders
die de continuïteit van zorg voor jeugd in gevaar kan brengen. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van een early warning systeem waarin de financiële situatie van instellingen, het inkoopbeleid van gemeenten
en andere signalen worden meegenomen.
• Verder is het van belang dat het inzicht vergroot in de wijze waarop de contractering
plaatsvindt, wat de rol daarin is van de verschillende partijen en hoe dit bijdraagt
aan (de transformatie van) het zorglandschap. De resultaten van onderzoek kunnen partijen
ondersteunen in het contracteerproces. Deze informatie moet eraan bijdragen dat de
onderlinge verwachtingen bij het contracteerproces meer gelijk zijn en gemeenten en
aanbieders op een effectieve en gestructureerde manier samen tot afspraken komen tijdens
dat proces;
• In de monitoring wordt ook aandacht besteed aan de (kwaliteit van) informatieverstrekking
aan jeugdigen en ouders over het aanbod van zorg.
Ad b) Toezicht op de naleving van governance verplichtingen door aanbieders
In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de autoriteit – conform de uitgangspunten van
de Awtza – toezicht houdt op de naleving van de voorgestelde vereisten rond het hebben
van een transparante financiële bedrijfsvoering en jaarverslagverlegging en de IGJ
op de eis van een onafhankelijk intern toezichthouder bij jeugdhulpaanbieders, uitvoerders
van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Gemeenten hebben zelf geen
wettelijke mogelijkheid toezicht te organiseren op governance verplichtingen van aanbieders.
Toezicht en handhaving van de autoriteit geeft hen extra waarborgen. Bij de uitvoering
van haar toezichthoudende taak zal de autoriteit nauw samenwerken met de IGJ, die
verantwoordelijk is voor het kwaliteitstoezicht. Zo nodig kunnen de autoriteit en
de IGJ ook handhavend optreden. De taken en instrumenten zijn vergelijkbaar met het
handhavingsinstrumentarium in andere sectoren van de zorg.
Ad c) Inzicht in de naleving van wettelijke bepalingen door gemeenten/jeugdregio’s
Het toezicht op de uitvoering van de jeugdwet door gemeenten en jeugdregio’s is primair
geborgd in het toezicht van de gemeenteraad op het college van burgemeester en Wethouders.
Het onderzoek van de autoriteit kan gemeenten ondersteunen bij het invullen van dat
toezicht door inzicht te verschaffen in het naleven van de wettelijke bepalingen van
gemeenten/jeugdregio’s. Dit gaat bijvoorbeeld over de naleving van de verplichting
tot (boven)regionale samenwerking en de verplichting tot het opstellen van een regiovisie.
Als de autoriteit constateert dat gemeenten en/of jeugdregio’s de taken onvoldoende
naleven en er risico’s bestaan voor de continuïteit van de zorg voor jeugdigen, zal
de autoriteit betrokken gemeenten informeren zodat ze dit kunnen verbeteren. Hierbij
zal de autoriteit analyseren wat het probleem is en wat de oplossing kan zijn.
Inzicht in de naleving van wettelijke taken is iets anders dan toezicht houden, maar
draagt daaraan wel bij. Door het inzicht dat er ontstaat kunnen colleges en gemeenteraden
hun regievoerende respectievelijk controlerende rol beter invullen. De bestaande verhoudingen
tussen Rijk en gemeenten blijft in stand. Het Rijk kan als stelselverantwoordelijke
toezicht houden via het interbestuurlijk toezicht17. De autoriteit zal de Minister ondersteunen bij de uitvoering van de eerste drie
stappen van het interbestuurlijk toezicht, door onderzoek te doen naar de naleving
van wettelijke verplichtingen, door verbetervoorstellen c.q. aanbevelingen doen en
met betrokken partijen afspraken te maken. Ook zal de autoriteit de voortgang van
een dergelijk probleem monitoren ten behoeve van de borging van continuïteit van zorg.
Proces
De doorontwikkeling van de Jeugdautoriteit is in volle gang. De verkenning naar een
early warning system voor Jeugd is afgerond en de Jeugdautoriteit werkt nu aan de inrichting daarvan.18 Ook wordt er gewerkt aan een convenant met de VNG en de BGZJ met daarin afspraken
over taken en bevoegdheden van de Jeugdautoriteit in de tussentijd. Daarnaast wordt
gewerkt aan het Instellingsbesluit Jeugdautoriteit dat deze zomer van kracht zal zijn.
In dit Instellingsbesluit borgen we de neutrale positionering ten opzichte van gemeenten,
aanbieders en Rijk. Zo voeren we de gewijzigde motie van het lid Voordewind c.s. uit19.
In het concept-wetsvoorstel nemen we het perspectief op dat de jeugdautoriteit wordt
gepositioneerd bij de NZa. Dit gelet op haar kennis en ervaring met algemeen onderzoek
naar het zorglandschap en omdat het toezicht op de transparante financiële bedrijfsvoering
en jaarverslaglegging van zorgaanbieders met de AWtza wordt belegd bij de NZa. Het
werkveld van de NZa kan daartoe worden uitgebreid tot het terrein van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdreclassering. De komende tijd wordt dit met de NZa nader verkend, zowel in
relatie tot de huidige taken van de NZa als de toekomstige taken van de NZa op grond
van de Awtza.
Geschilbeslechting
Naast bovengenoemde versterking van de Jeugdautoriteit is het zaak de geschilbeslechting
over inkoop(tarieven) goed te organiseren. Dat is veelal sneller, gemakkelijker en
goedkoper dan de rechter inschakelen. Voor de positionering hiervan zijn verschillende
opties beschikbaar, bijvoorbeeld via de «Geschillencommissie Inkoop Sociaal Domein» of de «Onafhankelijke Geschilleninstantie voor Geschillenoplossing en -beslechting Zorgcontractering». Deze opties worden nader verkend.
3.7 Wetsvoorstel deze zomer in consultatie
Op dit moment vinden er veelvuldig gesprekken plaats met gemeenten, aanbieders, professionals
en cliëntvertegenwoordigers over de uitwerking van de voorstellen om de werking van
het jeugdstelsel te verbeteren. Naar aanleiding van de gesprekken worden de wetteksten
van het wetsvoorstel aangescherpt en verduidelijkt. Daarnaast worden uitvoeringsvraagstukken
opgehaald en verkend. Het streven is om het wetsvoorstel nog deze zomer in consultatie
te brengen.
Invoering van dit wetsvoorstel wordt mede voorbereid en ondersteund door het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd en andere ondersteuningsstructuren in het sociaal domein. De ministeries
van VWS en JenV zijn actief betrokken door leerervaring op te halen in gesprekken
met het veld, door te kijken bij regio’s die nu al grotendeels werken als bedoeld
in dit wetsvoorstel en regionale samenwerking met pilots te ondersteunen. Met als
doel dat de nadere regels werkbaar en uitvoerbaar zijn en ondersteunend aan de uitvoeringspraktijk
van gemeenten en aanbieders.
4. Vereenvoudiging en effectievere bescherming jeugd en gezin
Eind 2020 willen we tot een toekomstscenario vereenvoudiging jeugdbescherming komen
inclusief (organisatorische) consequenties en tijdpad voor realisatie. Door betrokken
ketenpartners is het belang hiervan onderschreven. In dit traject zullen de VNG en
de ministeries van VWS en JenV als gezamenlijk opdrachtgever opereren. De kwartiermaker
is inmiddels gestart. De ketenpartners zijn hierbij intensief betrokken. Inzichten
uit de lopende pilots vereenvoudiging jeugdbescherming worden meegenomen. Die worden
in beeld gebracht in een evaluatieonderzoek uitgevoerd door het Athena instituut,
dat eind augustus wordt verwacht. Ook sluiten we aan bij de programma’s Geweld hoort
nergens thuis en Scheiden zonder Schade. We zullen de resultaten daarvan, zoals de
implementatie van de visie gefaseerde ketenzorg, in dit traject betrekken. In aanvulling
hierop is het Ministerie van VWS gestart met het project «Verbinding volwassen ggz
en jeugddomein». Hierin wordt onderzocht welke knelpunten zich voordoen in het bieden
van integrale zorg aan kwetsbare gezinnen waarbij de psychische problematiek van ouders
een belangrijke rol speelt in de ontwikkelingsbedreiging en onveiligheid van jeugdigen.
Ook worden oplossingsrichtingen verkend, onder andere in de inhoudelijke samenwerking
en in het zorgstelsel.
Regionale verbeteraanpak jeugdbescherming/jeugdreclassering voor de korte termijn
De accounthoudende regio’s hebben samen met de gecertificeerde instellingen (GI’s)
in mei de plannen van aanpak afgerond voor de verbetering van de uitvoering van de
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Deze plannen zijn gebaseerd op
de door de inspecties geconstateerde knelpunten in de uitvoering van de jeugdbescherming/jeugdreclassering
en gedane aanbevelingen. De plannen bevatten diverse maatregelen om tot een toereikende
uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering te komen. De gemeenten en
de GI’s gaan nu aan de slag met de noodzakelijke verbeterstappen. We spreken onze
waardering uit voor het tot stand brengen van deze plannen van aanpak en de wijze
waarop dat heeft plaatsgevonden; door samenwerking tussen de GI’s en accounthoudende
regio’s en de coördinerende rol van de VNG daarbij is tot dit resultaat gekomen. Het
Rijk ondersteunt de uitvoering van deze verbeterplannen met een projectsubsidie van
in totaal € 1 mln. We zullen met de VNG en de GI’s de voortgang blijven monitoren.
In de regio Zeeland is het plan van aanpak nog niet afgerond. Daarover worden met
de Zeeuwse gemeenten nog nadere afspraken gemaakt. De inspecties voeren in 2020 een
zogenaamd «vervolgtoezicht» uit. De eerste stap van dit vervolg is dat de inspecties
een beeld vormen of de door de GI en accounthoudende regio opgestelde verbeterplannen
er op de korte termijn aan bijdragen dat kwetsbare kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel
tijdig passende hulp krijgen. Deze stap wordt uitgevoerd in mei en juni van 2020.
Na afronding van deze eerste stap, maken de inspecties een bericht openbaar waarin
de voortgang en proces wordt geschetst van het vervolg toezicht.
Agressie en geweld
Geweld tegen (jeugd)hulpverleners is absoluut niet acceptabel. Samen met betrokken
partners hebben we de handen ineengeslagen om tot een krachtige aanpak te komen. Conform
de eenduidige landelijke afspraken (ELA) geven politie en OM hoge prioriteit aan aangiftes
van medewerkers die het slachtoffer worden van agressie. Begin dit jaar is de uitvoering
van het ELA positief geëvalueerd en op enkel punten aangescherpt. Uit gesprekken met
betrokken organisaties en professionals komt echter naar voren dat in veel gevallen
geen aangifte wordt gedaan. Daarom gaan werkgevers en Sociale Partners inventariseren
wat nodig is om drempels voor het doen van aangifte weg te nemen. De Arbeidsmarkttafel
Jeugd die eind vorig jaar van start is gegaan gaat hiermee aan de slag. Ook zullen
zij zich richten op preventie van agressie en geweld richting jeugdprofessionals.
Steeds vaker hebben medewerkers te maken met bedreiging of agressie via sociale media.
Naast het doen van aangifte, is het van belang dat dergelijke berichten zo snel mogelijk
worden verwijderd. Eind vorig jaar is met Facebook afgesproken dat er een apart kanaal
wordt gemaakt dat als platform fungeert voor de hele jeugdbeschermingsbranche om effectiever
berichten van Facebook verwijderd te krijgen. Door de corona heeft Facebook helaas
geen capaciteit gehad om dit kanaal in te richten. Wel is er een tussenoplossing gecreëerd
waardoor de afgelopen maanden berichten alsnog konden worden verwijderd. Bij directe
dreiging via sociale media kan overigens altijd direct met politie worden geschakeld.
Actieplan verbetering feitenonderzoek jeugdbeschermingsketen
Het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen is precies
twee jaar geleden aan u aangeboden. Doel van dit actieplan is om het feitenonderzoek,
de besluitvorming en de communicatie daarover, ook met kinderen en ouders, in de jeugdbescherming
te verbeteren. In samenwerking met diverse partijen is een veelheid aan activiteiten
geïnitieerd waarvoor we graag verwijzen naar de voortgangsrapportage. Op 29 april
2020 bent u geïnformeerd over de verkenning die het NJI heeft uitgevoerd naar de heersende
opvattingen over de aanscherping van de rechtsgronden voor kinderbeschermingsmaatregelen20. Daarnaast heeft een Tussenevaluatie van het Actieplan plaatsgevonden21. Uit deze evaluatie blijkt dat verreweg de meeste acties zijn opgepakt of in voorbereiding
zijn. Het was nog te vroeg om uitspraken te doen over concrete effecten, omdat de
implementatie en borging van de meeste acties gepland staan in 2020 en 2021. Geconstateerd
is ook dat door organisaties eigenstandig al wordt gewerkt aan een verbetering van
het feitenonderzoek. Door het Actieplan kunnen deze initiatieven beter worden geagendeerd,
gebundeld en gedeeld. De tussenevaluatie geeft aanleiding tot aanscherping van het
Actieplan. Zo gaan we onder meer aan de slag met het doorontwikkelen van een richtlijn
voor feitenonderzoek. Bij de eindevaluatie (na 2021) zal worden onderzocht in hoeverre
de opgaven uit het Actieplan zijn gerealiseerd.
De Raad voor de Kinderbescherming
Zoals in de brief «Perspectief voor de Jeugd» van 20 maart jl. is aangegeven heeft het terugdringen van de wachtlijsten prioriteit
bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Er is inmiddels een programmadirectie
gestart die zorgt voor kaders, sturing en ondersteuning van teams. De manier waarop
de RvdK zicht houdt op de veiligheid van kinderen die op de wachtlijst staan blijft
wel een aandachtspunt. De inspecties hebben aangegeven hier in 2020 intensief op te
blijven toezien. De RvdK neemt dit zeer serieus en werkt in samenwerking met het Ministerie
van JenV aan verbeteringen waarover uw Kamer in voornoemde brief is geïnformeerd.
De inspecties hebben het geïntensiveerde toezicht op verbetering van de interne sturing
van de RvdK wel afgesloten.
Het is daarnaast positief dat uit het verantwoordingsonderzoek 2019 van de Algemene
Rekenkamer is gebleken dat de acute jeugdbescherming is gegarandeerd. Kinderen die
in een acuut onveilige situatie verkeren worden vrijwel direct in veiligheid gebracht.
De RvdK, kinderrechters en gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming zijn
gezamenlijk in staat om deze kinderen direct te helpen.
Mede als gevolg van corona is het niet haalbaar gebleken de beleidsdoorlichtingen
van de Raad voor de Kinderbescherming (artikel 34.1) en jeugdbescherming (artikel
34.5) voor het zomerreces aan uw Kamer te doen toekomen. De beleidsdoorlichtingen
zullen in het najaar gezamenlijk worden toegezonden.
Klacht en tucht
In de brief Perspectief voor de Jeugd van 20 maart jl. (Kamerstuk 31 839, nr. 723) hebben wij uw Kamer, naar aanleiding van de moties van de leden Tielen en Peters
(Kamerstuk 34 880, nr. 10) en de leden Peters en Wörfsdörfer (Kamerstuk 35 300 XVI, nr. 106), reeds geïnformeerd over de voortgang op het gebied van het klacht- en tuchtrecht.
De in die brief genoemde trajecten lopen zoals aangekondigd, zij het dat het onderzoek
over veelklagers van Jeugdzorg Nederland enige vertraging (van drie maanden) heeft
opgelopen en naar verwachting in september van dit jaar gereed is. Het AKJ dat samen
met de Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis en de Gecertificeerde Instellingen
een traject heeft lopen voor de verbetering van de klachtenprocedures levert naar
verwachting eind 2020/begin 2021 tussenresultaten op.
5. Financiën
Afspraken Rijk en gemeenten over financiële compensatie inzake meerkosten coronamaatregelen
Het is van belang dat kinderen, jongeren en ouders tijdig passende hulp ontvangen
en snel en goed geholpen worden met hun problemen. Om ook tijdens en na afloop van
de maatregelen tegen het coronavirus hulp en ondersteuning zo goed mogelijk door te
laten lopen heeft het Rijk het volgende afgesproken met de VNG:
• De financiering van jeugdhulpaanbieders wordt zoveel als mogelijk doorgezet tot op het niveau van voor de coronacrisis. Deze regeling geldt voor de periode van
1 maart tot 1 juli 2020.
• Het Rijk compenseert gemeenten voor directe meerkosten als gevolg van de coronacrisis. Een nadere uitwerking van de afspraken over de compensatie
van meerkosten is op 3 juni gepubliceerd.22 In deze uitwerking wordt nader geduid wat onder meerkosten wordt verstaan en wordt,
om dubbele compensatie te voorkomen, de samenhang van de verschillende regelingen
benadrukt. Deze uitwerking geldt voor de periode van 1 maart tot in ieder geval 1 juli.
Meerkosten zullen zich ook na deze datum voordoen. Of en in hoeverre afspraken zich
wijzigen, is onderwerp voor nader overleg en besluitvorming.
• Rijk en gemeenten zijn in gesprek over de compensatiemogelijkheden van de extra uitgaven over het geheel van 2020 voor zover die gerelateerd kunnen
worden aan een evident uitstel van noodzakelijke zorg.
• De meerkosten door de coronamaatregelen en kosten gerelateerd aan uitstel van noodzakelijke
zorg laten zich op gemeentelijk niveau reeds duidelijk voelen. Het Rijk heeft daarom
besloten om – vooruitlopend op het volledig in beeld brengen van de financiële gevolgen
– een voorschot van € 144 miljoen voor jeugd en maatschappelijke ondersteuning uit te
keren aan gemeenten voor meerkosten en inhaalzorg. Het Rijk en de VNG werken op basis van een toenemend inzicht toe naar een verdere
afhandeling van de financiële gevolgen van de coronamaatregelen.
Onderzoek structureel benodigd budget
Gemeenten kampen met financiële druk. Om deze te verlichten heeft het kabinet vorig
jaar extra middelen uitgetrokken voor de uitvoering van de Jeugdwet: € 420 miljoen
in 2019, € 300 miljoen in 2020 en € 300 miljoen in 2021. Het kabinet heeft met gemeenten
een onderzoek afgesproken naar de noodzaak van structureel extra middelen voor jeugdzorg
(vanaf 2022) bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet. Dat onderzoek
vindt dit jaar plaats. Inmiddels zijn de offertes beoordeeld en heeft onderzoeksbureau
AEF de opdracht dit onderzoek uit te voeren. De onderzoeksopzet heeft uw Kamer woensdag
10 juni 2020 ontvangen als bijlage bij de antwoorden23 op Kamervragen van de heer Peters. Vorig jaar hebben wij uw Kamer geïnformeerd over
de hoofdvragen van dit onderzoek:
– Hoeveel budget hebben gemeenten structureel nodig voor een doelmatige en doeltreffende
uitvoering van de huidige Jeugdwet, binnen de context van de transformatiedoelen van
de Jeugdwet?
– Welke (budgettaire) maatregelen kunnen worden genomen om te bereiken dat gemeenten
de Jeugdwet doelmatig en doeltreffend uitvoeren?
– Gegeven de uitkomst van vraag 1), zijn er structureel extra middelen nodig ten opzichte
van het huidige budget, en zo ja in welke mate, gegeven een doelmatige en doeltreffende
uitvoering van de Jeugdwet?
– Welke aanpassingen in de Jeugdwet/jeugdstelsel kunnen bijdragen aan een beperking
van de uitgaven vanuit de Jeugdwet?
AMvB reëel tarief
In onze brief van 20 maart jl. bent u geïnformeerd dat we in de Jeugdwet een artikel
willen opnemen op grond waarvan we bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels
kunnen stellen ten aanzien van reële tarieven die gemeenten met aanbieders afspreken.
De grondslag voor deze AMvB is onderdeel van het wetsvoorstel «Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015».
Dit wetsvoorstel is recent in internetconsultatie geweest en het streven is om dit
wetsvoorstel dit najaar aan uw Kamer toe te zenden. De daarop gebaseerde AMvB zal
op dat moment bij u in voorhang worden gebracht.
6. Uitvoering van moties en toezeggingen
– Motie Peters c.s inzake afbakening jeugdhulpplicht24
Op verzoek van de VNG heeft een expertiseteam zich gebogen over de reikwijdte van
de jeugdhulpplicht. Het expertiseteam is van mening dat de Jeugdwet gemeenten voldoende
mogelijkheden biedt om de jeugdzorg goed te sturen of in te richten en dat wettelijke
begrenzing van de jeugdhulpplicht niet zinvol is. De sleutel ligt veeleer bij transformatie.
Het expertiseteam adviseert gemeenten de komende jaren hiertoe met een ontwikkelagenda
aan de slag te gaan. Naar aanleiding van het advies gaat de VNG concrete handreikingen
bieden aan gemeenten over invulling van de jeugdhulpplicht om zo meer grip te krijgen
op de ontwikkeling van de jeugdhulp. 25 In onze brief van 20 maart jl. is u gemeld dat verschillende gemeenten aangeven successen
te boeken in de transformatie van het jeugdstelsel. Ervaringen van deze gemeenten
worden betrokken bij het onderzoek naar de structureel benodigde financiële middelen.
In aanvulling hierop wordt nader onderzoek uitgezet ter duiding van het kennelijke
succes van deze gemeenten. Verder starten wij, aanvullend op het ondersteuningsaanbod
van de VNG, het komend najaar een tweede ronde van het bestuurlijk leernetwerk voor
wethouders jeugd. Ditmaal gericht op versterken van de toegang en de inzet van preventie.
– Motie Van der Staaij c.s. over het benutten van initiatieven om eigen kracht van jeugdigen
en ouders te versterken26
Bij brief van 10 juni 2020 is aangegeven hoe we uitvoering geven aan deze motie. Via
de voortgangsrapportages Zorg voor de Jeugd informeren wij u over de verdere ontwikkelingen.
– Motie Wörsdörfer inzake beperken regionale verantwoordingseisen27
Ter invulling van deze motie is een verkenning naar taakgericht werken in de Jeugdwet
en Wmo28 uitgevoerd. De verkenning beschrijft de huidige stand van zaken rond taakgericht
werken en geeft gemeenten en regio’s handvatten om dit (beter) in te richten.
– Motie Wörsdorfer inzake verkleining wettelijke verjaringstermijn tussen jeugdhulp
en facturatie29
Voor gemeentelijk budgetbeheer is het van belang dat rekeningen van aanbieders snel
afgehandeld worden. Gemeenten en jeugdhulpaanbieders kunnen afspraken maken om deze
termijn gezamenlijk vast te stellen op bijvoorbeeld drie maanden na einde hulp. Daarnaast
kunnen gemeenten via hun inkoop hierop sturen. Het Burgerlijk Wetboek hanteert een
verjaringstermijn van facturatie van vijf jaar. Het ligt niet in de rede deze termijn
in het burgerlijk wetboek aan te passen, aangezien deze een bredere reikwijdte heeft
dan facturaties in de jeugdzorg.
– Motie Bergkamp inzake aansluiting praktijkondersteuners op SectorplanPlus30
SectorplanPlus is een meerjarige subsidie van VWS voor werkgevers in Zorg en Welzijn
om een extra impuls te geven aan opleidingsprojecten die zijn gericht op nieuwe instroom,
met ontslag bedreigde werknemers, opscholing binnen de organisatie via kwalificerende
scholing of opleidingen tot praktijkbegeleiders. Van 2 tot en met 20 december 2019
hebben de regionale werkgeversorganisaties de mogelijkheid geboden tot het indienen
van opleidingsprojecten in het kader van SectorplanPlus (tijdvak 4). In totaal heeft
VWS € 130 miljoen euro voor dit tijdvak beschikbaar. Aanvraag stond open voor werkgevers
actief in de sector Zorg- en Welzijn, waaronder werkgevers werkzaam in de jeugdzorg
inclusief POH-GGZ voor jeugdigen. Om invulling te geven aan deze motie zijn brancheverenigingen
– waaronder de LHV, GGZ Nederland en JZNL – gevraagd om werkgevers in de jeugdzorg
extra te wijzen op de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor tijdvak vier. Aanvullend
hierop is Regioplus gevraagd om in de communicatie nadrukkelijk aandacht te schenken
aan de mogelijkheden voor de jeugdsector. Het is van groot belang dat voldoende inhoudelijke
jeugd-ggz expertise in de toegang beschikbaar is, zodat kinderen tijdig passende hulp
krijgen. Daarom is het Ministerie van VWS met gemeenten, de Landelijke Huisartsen
Vereniging en Zorgverzekeraars Nederland in gesprek hoe we de POH-GGZ voor jeugdigen
verder kunnen versterken.
– Motie Raemakers en Hijink inzake informatieveiligheid jeugdzorginstellingen31
In navolging van de motie zijn bij twee jeugdhulp- (JH) en vier jeugdbeschermings-
en jeugdreclasserings- (JB/JR) organisaties zogenoemde penetratietesten uitgevoerd.
Hierbij zijn zwakheden gedetecteerd met risico’s voor de beschikbaarheid en vertrouwelijkheid
van data en informatie in de jeugdzorg. Leerpunten wijzen op suboptimale inrichting
van informatiebeveiligingsprocessen en onvoldoende kennis van specifieke ICT beveiligingsrisico’s.
Parallel hieraan heeft de IGJ een brede scan van het veld en thematisch onderzoek
uitgevoerd waarvan de resultaten zijn gebundeld in de factsheet «Extra aandacht nodig voor ICT in de jeugdzorg». Aandachtspunten zijn: het ontbreken van informatiestandaarden; onvoldoende aanwezigheid
van kennis en zicht op de risico’s van ICT en informatieveiligheid; en onvoldoende
beeld van de doeltreffendheid van beleid omtrent sociale media. De IGJ roept de sector
en de brancheorganisaties op om de basis op orde te krijgen en de NEN7510 en/of ISO27001
normen voor informatiebeveiliging in de zorg onder de aandacht te brengen. Om de sector
verder te ondersteunen bij het oplossen van de geconstateerde problemen en de weerbaarheid
op dit gebied te vergroten wordt een handreiking ontwikkeld die naar verwachting begin
november 2020 gereed zal zijn voor verspreiding naar jeugdzorgaanbieders. De focus
hierin ligt op het aanbieden van kennis en hulpmiddelen voor de geleerde lessen van
de al onderzochte instellingen en de implementatie van de eerdergenoemde normen. Daarnaast
wordt eventuele aansluiting van de sector bij Z-Cert verkend. Om te bezien of deze
acties effect hebben, worden in 2021 de pentesten herhaald bij een selectie van nog
niet geteste instellingen.
– Motie Westerveld/Renkema inzake jongeren die de jeugdzorg verlaten en bij 18 jaar
niet op straat belanden32
Het Programma Zorg voor de Jeugd bevat een aparte actielijn voor de overgang naar
volwassenheid. Sinds 2018 zijn tal van acties in gang gezet en wordt via het Landelijk
Netwerk 16–27 fors ingezet op een zachte overgang voor deze jongeren. In de voortgangsrapportage
bij deze brief is te lezen wat er het afgelopen half jaar is gedaan, waaronder de
aandacht voor het toekomstgericht werken. In dit traject wordt met een jongere gekeken
wat er nodig is als hij of zij 18 wordt en op eigen benen komt te staan, waarbij er
niet alleen aandacht is voor zorg, maar ook voor school, werk, een coach, een woning
en eventueel schulden. Het kan ook zijn dat het voor de jongere beter is nog even
in de jeugdhulp te blijven. Dit kan middels verlengde jeugdhulp, waarbij is afgesproken
dat er structureel € 11 miljoen beschikbaar wordt gesteld om jongeren langer in een
gezinshuis te laten wonen, net zoals dat voor jongeren in pleeggezinnen is afgesproken.
Tot slot is een uitgebreide website beschikbaar voor alle kennis rondom dit thema:
www.16-27.nl.
– Motie Westerveld over het verbeteren van rechten van jongeren in jeugdzorginstellingen33
We hebben een wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdinstellingen in voorbereiding.
Hierin worden de huidige verschillen in rechtsposities tussen jongeren in de gesloten
jeugdhulp en justitiële jeugdinrichtingen zoveel mogelijk geharmoniseerd, wat moet
leiden tot een verbetering van de rechtspositie van jongeren. In november 2019 heeft
een preconsultatie plaatsgevonden met directeuren en psychiaters van gesloten jeugdinstellingen,
de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Branches Gespecialiseerde Zorg voor
de Jeugd, het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), de Kinderombudsman, Defence
for Children, Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de Beroepsvereniging
van Professionals in Sociaal Werk (BPSW). Daarnaast is er contact met Expex om tijdens
de internetconsultatieperiode van het wetsvoorstel ook met ervaringsdeskundige jongeren
een aparte consultatie te organiseren. Naar verwachting gaat het wetsvoorstel rond
de zomer in internetconsultatie.
Vooruitlopend hierop werkt de jeugdsector al op diverse manier aan het verbeteren
van het leefklimaat en de rechten van jongeren in jeugdzorginstellingen. In opdracht
van Jeugdzorg Nederland werd in juni 2019 het eerste deel van het project «Ik laat
je niet alleen» voltooid34, dat als doel heeft gedwongen afzonderingen terug te dringen. Inmiddels is de rapportage
van het tweede deel van het project afgerond35. Dit tweede deel laat de uitkomsten zien van het maandelijkse meten van gedwongen
afzondering binnen alle instellingen. Dit heeft geleid tot meer gedeeld inzicht in
de praktijk van gedwongen afzonderen en tot initiatieven om samen men jongeren en
ervaringsdeskundigen gedwongen afzonderen te verminderen en aan alternatieven te werken.
Het derde deel van «Ik laat je niet alleen» geeft hier een vervolg aan in de vorm
van een verdieping en implementatie voor de lange termijn. Ook vindt dan onderzoek
plaats naar werkzame elementen in alternatieven voor gedwongen afzonderingen. Daarnaast
richt de pilot «High Intensive Care en High Safety», die jeugdzorgaanbieders Fier,
Spirit en Sterk Huis uitvoeren met subsidie van het Ministerie van VWS zich op het
ontwikkelen van alternatieven voor gesloten plaatsingen. De pilot onderzoekt onder
andere de inzet van de-escalatie medewerkers en 1-op-1 begeleiding als alternatief
voor een gesloten plaatsing en gedwongen afzondering.
Wij beschouwen hiermee de motie van het lid Westerveld als afgedaan.
– Factsheet Terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen bij OBC’s en jeugd-GGZ (bijgevoegd)
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft het terugdringen van vrijheidsbeperkende
maatregelen onderzocht bij acht Orthopedagogische Behandelcentra (OBC’s) en vier jeugd-GGZ
instellingen, waarbij is gekeken naar positieve ontwikkelingen en naar factoren die
de ontwikkeling belemmeren. De meeste OBC’s en instellingen voor jeugd-GGZ noemen
een open behandelcultuur gericht op individuele problematiek en behoeften van jeugdigen
de belangrijkste positieve factor in het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen.
Wanneer binnen een goede relatie tussen jeugdigen en professionals maatwerk wordt
toegepast in de behandeling, lukt het vaak deze behandeling zonder de inzet van vrijheidsbeperkende
maatregelen uit te voeren. Ook dragen kleine groepen, de mogelijkheid tot inzet van
extra personeel en een goed dagprogramma voor de jeugdigen bij aan het verminderen
van vrijheidsbeperkende maatregelen. Belemmerende factoren zijn instabiele teams met
wisselende professionals, waardoor er geen relatie met de jeugdigen ontstaat, en de
complexe problematiek binnen OBC’s en jeugd-GGZ instellingen. De IGJ constateert dat
professionals moeten zoeken naar het evenwicht tussen het bieden van veiligheid aan
jeugdigen en het geven van ruimte om zich te ontwikkelen. Op basis van bovenstaande
ziet de IGJ een voortgaande gezamenlijke opdracht voor het Rijk, gemeenten, brancheorganisaties
en de instellingen om te werken aan de voorwaarden voor een ontwikkelingsgericht klimaat.
Dit IGJ-onderzoek is het vervolg op het eerdere onderzoek naar vrijheidsbeperking
in de gesloten jeugdhulp dat de Kamer vorig jaar heeft ontvangen.36 De uitkomsten van deze onderzoeken vormen de basis van het toetsingskader inzet vrijheidsbeperkende
maatregelen in de jeugdhulp. Verwachting is dat de IGJ dit toetsingskader in het najaar
van 2020 afrondt.
De uitgangspunten voor de IGJ en de sector dat vrijheidsbeperkende maatregelen zo
min mogelijk worden ingezet (nee tenzij) en dat subsidiariteit, proportionaliteit
en doelmatigheid leidend zijn delen wij. Ze zullen ook aan de basis liggen van het
wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdinstellingen dat deze zomer in consultatie
gaat. Daarnaast zijn we bezig met de inrichting van expertisecentra voor jongeren
met meervoudige en complexe problematiek. De centra moeten zorgen voor tijdige passende
hulp op de juiste plek waarmee voorkomen kan worden dat jongeren te maken krijgen
met vrijheidsbeperkende maatregelen.
– Harmonisatie Jeugdwet en Wkkgz
In de voortgangsbrief van 5 november 201837 is uw Kamer toegezegd dat er in het voorjaar van 2019 een concept wetsvoorstel over
het aansluiten van de Jeugdwet met de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz)
zou worden besproken met veldpartijen. Deze planning is aangepast vanwege de lopende
evaluatie van de Wkkgz. De uitkomsten van de evaluatie van de Wkkgz willen wij graag
meenemen opdat wij er bij de aansluiting van de Jeugdwet op de Wkkgz lering uit kunnen
trekken. Inmiddels is er een onderzoek naar de implementatie van een geschillencommissie
en schadevergoedingscomponent voor de Jeugdwet in conceptfase en zijn diverse veldpartijen
gesproken. Dit onderzoek en de evaluatie van de Wkkgz zullen worden gebruikt bij het
opstellen van een wetsvoorstel.
– In gesprek met voogdijkinderen
Tijdens het WGO Jeugd van 18 november 2019 heeft de Minister voor Rechtsbescherming
toegezegd in gesprek te gaan met voogdijkinderen. Aanleiding hiervoor waren de aanbevelingen
van de Kinderombudsman en de Commissie de Winter in het kader van de betrokkenheid
bij beslissingen die hen aangaan. De gesprekken hebben plaatsgevonden en hebben waardevolle
input opgeleverd. Jongeren hebben aangegeven dat het goed zou zijn als zij een conflict
over een beslissing aan een onafhankelijke partij zouden kunnen voorleggen. In de
eindevaluatie van de herziene kinderbeschermingswetgeving (die begin 2021 zal starten)
wordt meegenomen in hoeverre het mogelijk en wenselijk is om de geschillenregeling
ook open te stellen voor kinderen die onder voogdij staan.
– Nadere onderzoeken effectenmonitor JeugdzorgPlus
Sinds 2010 wordt de effectiviteit van JeugdzorgPlus onderzocht via een effectmonitor.
De monitor dient voornamelijk om verschillen tussen instellingen te verklaren. De
begeleiding en openbaarmaking van de resultaten wordt verzorgd door ZonMw38. Uit een aantal recente onderzoeken39 blijkt dat:
• Jongeren met delictgedrag worden regelmatig na preventieve hechtenis in JeugdzorgPlus
geplaatst waarbij behandeling in JeugdzorgPlus onderdeel is van het schorsingsplan.
Afwegingen worden per casus individueel gemaakt en hangen veelal af van: risico’s,
hulpverleningsgeschiedenis, behandelmogelijkheden en motivatie van de jongeren.
• Veel jongeren in JeugdzorgPlus hebben te maken met moeilijk te beïnvloeden problematiek.
Vaak gaat er een ingrijpende gebeurtenis vooraf aan hun plaatsing. Het is moeilijk
om tijdens JeugdzorgPlus resultaten te bereiken en bijna alle jongeren hadden ook
al hulpverlening voor hun 12de.
• Regionale verschillen in gebruik van JeugdzorgPlus worden door diverse factoren bepaald,
waaronder de samenwerking in de (regionale) keten, de visie van gemeenten en instellingen
en de beschikbaarheid van hulpverleningsaanbod.
• Jongeren die een tijdje uit JeugdzorgPlus zijn vinden zelf vaak dat het goed met hen
gaat, maar toch hebben veel jongvolwassenen nog problemen. De jongeren geven aan dat
individuele begeleiders en mentoren vaak voor positieve ontwikkelingen hebben gezorgd.
Negatief zijn zij over het systeem van straffen en belonen, ze hebben vaak individuele
therapie en behandeling gemist en ze vinden dat JeugdzorgPlus hen te weinig heeft
voorbereid op het «gewone» leven: hulp bij school, werk, financiën en sociale netwerk.
De monitor loopt tot eind 2020 en momenteel wordt bezien of dit instrument voorgezet
wordt of niet. Wij zullen uw Kamer hierover informeren via de reguliere voortgangsbrieven
Jeugd.
– Uitval pleegouders
Tijdens het WGO Jeugd van 18 november 2019 (Kamerstukken 35 300 XVI en 35 300 VI, nr. 146) is toegezegd om u nader te informeren over de uitval van pleegouders. Het Nederlands
Jeugdinstituut (NJi), Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen
(NVP) hebben onderzoek gedaan naar de redenen waarom pleegouders stoppen40. Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van de pleegouders die stoppen dit
doen uit omstandigheden zoals leeftijd of volwassenheid pleegkind, verhuizingen, ziekte
of een verhuizing van het pleegkind. De andere helft van de pleegouders die stoppen
doen dit wegens ongewenste omstandigheden zoals een grote druk op het gezin, moeite
met de omgang met de ouders van het pleegkind of problemen met het zorgsysteem. Het
onderzoek toont het belang aan van goede zorg en nazorg en geeft pleegzorgaanbieders
verschillende aanbevelingen zoals het aanbieden van afrondingsgesprekken bij beëindiging
van het pleegcontract. De lessen uit het onderzoek worden betrokken bij de uitvoering
van het actieplan pleegzorg en in het lopende actieonderzoek breakdown waarin pleegzorgaanbieders
nagaan wat in de praktijk werkt bij het verminderen van vroegtijdige beëindiging en
de uitval van pleegouders.
– Subsidieregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional
Stichting Kwaliteitsregister Jeugd heeft op 1 januari 2018 de nieuwe kamer jeugd-
en gezinsprofessionals geopend voor professionals die werkzaam zijn in een hbo- functie
in het jeugddomein. Professionals die niet op minimaal hbo-niveau zijn geschoold,
maar wel werkzaamheden verrichtten in een hbo- functie konden in het eerste kwartaal
van 2018 een aanvraag tot registratie indienen voor de kamer jeugd- en gezinsprofessionals.
Deze jeugd- en gezinsprofessionals moeten op het moment van hun eerste herregistratie
(het eerste kwartaal van 2023) wel kunnen aantonen dat zij over een passend diploma
op hbo-niveau beschikken of dit niveau aantonen met een vakbekwaamheidsbewijs «vakbekwame
hbo jeugd- en gezinsprofessional» om geregistreerd te kunnen blijven in het kwaliteitsregister
jeugd.
Deze zomer treedt de subsidieregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional in werking.
Via een procedure kunnen geregistreerde jeugd- en gezinsprofessionals hun eerder verworden
competenties (EVC) laten erkennen. De subsidieregeling biedt een tegemoetkoming van
€ 450 per EVC- procedure. Hiermee wordt gestimuleerd dat geregistreerde jeugd- en
gezinsprofessionals die het eerste kwartaal van 2018 een aanvraag hebben gedaan bij
het kwaliteitsregister jeugd en niet op minimaal hbo-niveau zijn geschoold via het
succesvol doorlopen van een EVC- procedure een vakbekwaamheidsbewijs behalen waarmee
ze zich voor 1 april 2023 kunnen herregistreren in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals.
Dit draagt bij aan het behoud van professionals voor het jeugddomein.
– Onderzoek naar verwijzingen Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) (bijgevoegd)
Tijdens het WGO Jeugd van 18 november 2019 is toegezegd u te informeren over de onderzoeksresultaten
naar de ontwikkelingen rond het aantal EED-verwijzingen. Kamerlid Peters heeft op
basis hiervan een motie aangehouden om dyslexiezorg over te hevelen naar samenwerkingsverbanden
passend onderwijs41. In de gemeenten die meegewerkt hebben aan het onderzoek ontvangen gemiddeld 2,8%
van de kinderen een EED-behandeling. Het onderzoek laat zien dat er grote verschillen
zijn tussen regio’s. Daar waar onderwijs en gemeenten samenwerken of een poortwachter
aanstellen worden er significant minder kinderen verwezen voor EED-diagnostiek. Uit
het onderzoek blijkt dat samenwerking tussen onderwijs/gemeente en een poortwachter
belangrijk zijn om het aantal verwijzingen te verminderen. De rol van een poortwachter
moet zich daarbij niet beperken tot het kritisch verwerken van dossiers, maar moet
ook bijdragen aan het doorvoeren van verbeteringen. Ten tijde van het onderzoek is
een handreiking ontwikkeld over de inzet van een poortwachter. Deze is verspreid onder
samenwerkingsverbanden en jeugdzorgregio’s. Op basis van dit onderzoek willen wij
inzetten op verbetering van de samenwerking tussen gemeente en onderwijs, de inzet
van poortwachters en monitoring. Daarom gaan wij gemeenten en samenwerkingsverbanden
verder stimuleren om gezamenlijke afspraken te maken. De Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media (BVOM) en de Minister van VWS zullen op basis van het onderzoek
hiertoe oproepen. Daarnaast willen we de ontwikkelingen in ondersteuning en het aantal
doorverwijzingen voor specialistische dyslexiezorg in beeld houden. We gaan samen
met betrokkenen zoals de VNG, Netwerk Leidinggevende Passend Onderwijs, PO-Raad en
Dyslexie Centraal aan de slag om hier invulling aan te geven.
– Rapport datacollectie jeugdhulp bij seksueel misbruik (bijgevoegd)
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft aanbevolen
om kindermishandeling en seksueel geweld als aanleiding voor jeugdhulp op te nemen
in de Beleidsinformatie Jeugd. Aangezien het hier om gevoelige persoonsgegevens over
de jongere en ouders gaat en er al een monitor Veilig Thuis is ingericht, heeft ZonMW
een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden om seksueel misbruik uit te vragen.
Dit onderzoek zal worden gepubliceerd in de rubriek «gerelateerd onderzoek» van de
Jeugdmonitor42. De uitkomsten zijn grofweg dat:
• Er vaak meerdere aanleidingen zijn voor jeugdhulp en dat de primaire aanleiding moeilijk
is te onderscheiden.
• Er zijn nog geen specifieke interventies die een effect hebben op slachtoffers van
seksueel geweld. Deze jongeren krijgen een behandeling in het bredere kader van ernstige
problemen.
• De aanleidingen tot jeugdhulp worden veelal pas tijdens de behandeling duidelijk en
zijn aan verandering onderhevig door externe factoren.
• Uit een steekproef onder instellingen blijkt dat seksueel misbruik als aanleiding
voor jeugdhulp beperkt lijkt voor te komen. Door de beperkte aantallen is het lastig
voor gemeenten om via beleid hierop te sturen.
• De onderzoekers dragen verschillende alternatieve mogelijkheden aan om inzicht te
krijgen in het voorkomen van seksueel misbruik, onder meer door het combineren van
data en het gericht zoeken, het verbeteren van de monitor Veilig Thuis en door het
beter registreren van seksueel misbruik in dossiers.
Het onderzoeksrapport wordt voorgelegd in de onderzoekscommissie van het programma
Geweld hoort nergens thuis, om te bespreken of en hoe specifiek vervolgonderzoek naar
de effectiviteit van hulp kan worden vormgegeven.
– Nadere onderzoeken Beleidsinformatie Jeugd (bijgevoegd)
Naar aanleiding van de haljaarcijfers 2019 zijn drie nadere onderzoeken verricht,
naar 1) de afbakening van de jeugdhulpplicht, 2) langere trajectduur en 3) de invloed
van toenemend hoofd- en onderaannemerschap op de registratie van beleidsinformatie.
Deze onderzoeken treft u als bijlagen bij deze brief43. De belangrijkste resultaten zijn
• Het is moeilijk om objectief onderscheid te maken tussen preventie en ambulante jeugdhulp.
Een eerder ontwikkelde leidraad44 hiervoor biedt niet altijd uitkomst. De aanbeveling aan gemeenten is om over de reikwijdte
van de jeugdhulpplicht in gesprek te gaan met ouders, burgers en de gemeenteraad.
• De gemiddelde trajectduur is gestegen. Er bestaan echter grote verschillen tussen
regio’s.
• Hoofd- en onderaannemerschap heeft geen invloed op registratie op cliëntniveau. Mogelijk
is er wel vaker sprake van onder- of overrapportage op trajectniveau.
Tot slot
Met deze brief hebben wij u een stand willen geven van de ontwikkelingen in de jeugdsector
ter voorbereiding op het Algemeen Overleg Jeugd van 23 juni 2020.
De sociale impact van COVID-19 op kinderen en gezinnen is groot. Alle betrokken partijen
in de jeugdsector spannen zich enorm in om het normale leven van kinderen, jongeren
en gezinnen in tijden van corona te hervatten en waar nodig zorgcontinuïteit te borgen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Medeindiener
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.