Brief regering : Staat van de Woningmarkt 2020
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 653 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juni 2020
Deze Staat van de Woningmarkt komt uit in een periode met een historisch hoog woningtekort
                  en een recessie als gevolg van corona. De grote vraag naar woningen en de verwachte
                  groei van de bevolking vragen er om dat alle partijen zich in blijven zetten om de
                  woningbouw door te laten gaan, juist tijdens deze crisis. Deze gezamenlijke inzet
                  om door te bouwen is bovendien economisch van groot belang.
               
De uitdaging is daarom om de komende jaren gezamenlijk te zorgen dat de woningbouwproductie
                  op gang blijft en zelfs wordt verhoogd. Uitbreiding van de woningvoorraad is nodig
                  om de kansen voor onder meer starters te verbeteren. Om de oploop van het woningtekort
                  om te buigen zullen in de periode 2020 tot 2030 845 duizend woningen gebouwd moeten
                  worden. Juist in een economische crisis moet daarnaast oog worden gehouden voor de
                  betaalbaarheid van het wonen.
               
Woningbouw
In 2019 werden 71.500 nieuwbouwwoningen gerealiseerd, het hoogste aantal sinds de
                  kredietcrisis. Naar schatting zijn daar nog ongeveer 10.000 woningen bijgekomen door
                  transformatie van bestaande gebouwen naar woningen. In totaal komen we dan boven de
                  80 duizend uit, ruim boven de doelstelling van 75 duizend woningen. Tot aan de uitbraak
                  van de coronacrisis lag de bouw goed op koers: in het eerste kwartaal van 2020 werden
                  er 16.500 nieuwe woningen gerealiseerd, 10 procent meer dan in dezelfde periode vorig
                  jaar. De orderportefeuille voor nieuwbouwprojecten is recent echter afgenomen. Als
                  gevolg van de gedragsregels wordt de bouwsector nu geconfronteerd met minder vraag
                  naar renovatie en onderhoud van woningen. Vanwege de daling in het aantal afgegeven
                  bouwvergunningen verwachten het Economisch Instituut voor de Bouw1 en ABF Research in 2021 een terugval in de woningproductie.
               
Het woningtekort bedraagt in 2020 331 duizend woningen (4,2% van de woningvoorraad)
                  en zal volgens de jongste huishoudensprognose – die nog dateert van voor de coronacrisis –
                  mede door de terugval in de nieuwbouw tot 2025 verder oplopen. Om de oploop van het
                  woningtekort om te buigen zullen in de periode 2020 tot 2030 845 duizend woningen
                  gebouwd moeten worden. Het woningtekort in 2030 komt daarmee op 3,7%. Vanaf 2030 wordt
                  een afname van het woningtekort tot 2% in 2035 verwacht.
               
De nieuwe monitor Plancapaciteit laat zien dat gemeenten de plancapaciteit hebben
                  verhoogd. De netto plancapaciteit (nieuwbouw minus sloopplannen), wordt in de periode
                  2020–2030 op basis van de meest recente inventarisaties door provincies op 837 duizend
                  woningen geschat. De praktijk leert echter dat plannen gedurende het voorbereidingsproces
                  nogal eens vertraging oplopen of dat het aantal woningen in een plan vermindert. Een
                  zekere overmaat aan plannen is daarom wenselijk. Het aantal woningen in harde plannen
                  bedraagt momenteel minimaal 356 duizend en dekt minder dan de helft van de woningbouwopgave
                  in de periode tot 2030. Daarom is belangrijk dat extra plancapaciteit wordt ontwikkeld.
               
Uit de vergelijking van de woningbehoefte met de actuele plancapaciteit blijkt dat
                     in een deel van Nederland voldoende plannen klaarliggen om de gewenste woningbouwproductie
                     te kunnen behalen. In andere delen van Nederland moet de plancapaciteit nog worden
                     uitgebreid. Dit betreft met name de Randstedelijke provincies. Hiervoor zijn de verstedelijkingsstrategieën
                     belangrijk omdat daarin locaties worden benoemd waar extra woningen gerealiseerd moeten
                     gaan worden.
                  
De planning is dat eind 2020 de verstedelijkingsstrategieën klaar zijn.
Een plan is nog geen gebouwde woning. Eerst moeten er belemmeringen weggenomen worden,
                  onderhandelingen doorlopen worden en wettelijke procedures gevolgd worden. Wat precies
                  bij welk plan nodig is, zoek ik op dit moment uit in samenwerking met de medeoverheden.
                  Met de gedeputeerden Wonen heb ik afgesproken gezamenlijk regie te voeren op de woningbouw.
                  Hierbij blijven provincies en gemeenten verantwoordelijk en zorgen we er gezamenlijk
                  voor dat de gewenste resultaten geboekt worden. Provincies organiseren in samenwerking
                  met BZK in het gehele land werkconferenties. Het doel van deze werkconferenties is
                  om te analyseren waar de plancapaciteit moet worden uitgebreid en op welke locaties
                  er meer of sneller woningen kunnen worden gebouwd. Waar nodig wordt ook bezien welke
                  nieuwe locaties geschikt zijn voor woningbouw, ook passend bij het omgevingsbeleid.
                  De uitkomsten hiervan bespreek ik na de zomer in bestuurlijke overleggen, waarna ik
                  de Kamer zal informeren. In de tussentijd werk ik samen met de medeoverheden, marktpartijen
                  en woningcorporaties eraan om de bestaande woningbouwplannen zo snel mogelijk te kunnen
                  realiseren. In de brieven «Versnellen aanpak woningtekort» (Kamerstuk 32 847, nr. 612) en «Regie en keuzes in het Nationale Omgevingsbeleid» (Kamerstuk 34 682, nr. 48) heb ik de huidige, verstevigde aanpak uitgebreid uiteengezet.
               
Voortgang Nationale Woonagenda en Woondeals
Zoals ik heb aangegeven zet ik in op samenwerking met de medeoverheden en de spelers
                  op de woningmarkt. Voorbeelden van deze samenwerkingen zijn de Nationale woonagenda
                  en de Woondeals. In het voorjaar van 2019 heb ik met de regio’s waar de grootste opgave
                  rondom wonen en bouwen ligt een woondeal gesloten. Dit voorjaar is daar nog een laatste
                  woondeal met de regio Arnhem/Nijmegen bij gekomen (Kamerstuk 32 847, nr. 636). In het eerste jaar na ondertekening hebben we als Rijk en regio’s goede stappen
                  gezet in het realiseren van de gemaakte afspraken. Maar de toegevoegde waarde van
                  de woondeals zit ook in de intensievere betrokkenheid van Rijk, provincies en gemeenten
                  met elkaar. Dit draagt bij aan de respons van rijksbeleid op veranderende omstandigheden
                  rondom zaken als stikstof en corona en zorgt voor een betere aansluiting van maatregelen
                  op de regionale behoefte. Ook de afspraken met Aedes en VNG over de bouw van 80 duizend
                  sociale huurwoningen met aftrek op de verhuurderheffing dragen bij aan het realiseren
                  van de regionale opgaven. In de bijlagen bij deze brief ga ik in op de voortgang van
                  de Nationale Woonagenda2. Ik zal uw Kamer de voortgangsrapportage Woondeals zo snel mogelijk nazenden, ik
                  verwacht dat dat nog voor het aankomend reces zal zijn.
               
Regionale verschillen op de woningmarkt
De uitdagingen op de woningmarkt verschillen per regio. Naast grote woningtekorten
                  in gespannen regio’s kunnen een aantal regio’s worden geconfronteerd met daling van
                  het aantal huishoudens wat op termijn tot een overschot aan woningen leidt. Uit onderzoek
                  van RIGO Research 3 blijkt dat in de regio’s waar een daling van het aantal huishoudens verwacht wordt
                  een extra en andersoortige opgave ligt dan in de rest van Nederland. De verduurzamingsopgave
                  zal in deze regio’s meer kosten met zich meebrengen omdat de energetische kwaliteit
                  als gevolg van een oudere voorraad op een lager niveau ligt. Al deze regio’s tezamen
                  kennen tot 2040 een woningoverschot van rond de 25.000 woningen4. Dit overschot ontstaat voornamelijk in de regio’s in Limburg en Groningen. Het Rijk
                  heeft middels de Regio Envelop (Kamerstuk  29 697, nr. 72) een eerste impuls gegeven aan het oplossen van de woningmarktopgave in meerdere
                  regio´s, waaronder Oost-Groningen, Achterhoek, Oost-Drenthe, Parkstad-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen.
                  In de gesprekken met de provincies in het kader van de versnelling van de woningbouw
                  en herstructureringsopgave in de regio’s waar een daling van het aantal huishoudens
                  verwacht wordt worden de uitkomsten van het hiervoor genoemde onderzoek ook meegenomen.
               
Betaalbaarheid in tijden van corona voor kopers en huurders
Juist in een economische crisis is niet alleen de beschikbaarheid maar ook betaalbaarheid
                     van woningen belangrijk. In deze onzekere tijden heeft het kabinet verschillende maatregelen
                     genomen om het inkomen van huishoudens zoveel mogelijk te behouden.
                  
Door de coronacrisis kunnen starters op de koopmarkt te maken krijgen met onzekerheid
                     over hun inkomen, waardoor hun kansen op een koopwoning afnemen. Daarbij is het door
                     de aanhoudende groei van de woningprijzen al moeilijker geworden voor starters om
                     een woning te kopen. Sinds 2013 is het aantal verkochte woningen aan koopstarters
                     als percentage van de totale woningverkoop aan huishoudens gedaald van 48% naar 32%
                     in 2019, omdat het herstel van de koopmarkt vanaf 2013 vooral voor rekening kwam van
                     de doorstromers. De woningprijzen en de gemiddelde hypotheeksom zijn de afgelopen
                     jaren harder gestegen dan de inkomens. Als gevolg daarvan lenen kopers meer in verhouding
                     tot hun inkomen.
                  
Met hypotheekverstrekkers heb ik afgesproken dat zij coulant omgaan met eigenaren
                     met betalingsproblemen in tijden van corona.
                  
Met verhuurderorganisaties heb ik afspraken gemaakt over het toepassen van maatwerkoplossingen
                  bij huurders die in de betalingsproblemen komen door deze crisis. In mijn brieven
                  van 20 mei en 5 juni jl. aan de Eerste Kamer5, waarvan uw Kamer een afschrift heeft ontvangen, heb ik toegelicht welke maatregelen
                  ik neem om huurders die door de coronacrisis in betalingsproblemen zijn geraakt, bij
                  te staan.
               
Ten slotte
Een van de onderzoeken die ik u met deze Staat van de woningmarkt aanbied, is de monitor
                  naar de bouw van flexibele en tijdelijke woningen voor studenten, dak- en thuislozen,
                  arbeidsmigranten en andere spoedzoekers. Het onderzoek maakt duidelijk dat er een
                  sterke groei te verwachten is van de productie van flexwoningen in 2020. Dit onderzoek
                  is echter vlak voor het uitbreken van de coronacrisis uitgevoerd, dus het is goed
                  om vinger aan de pols te houden. Daarom zal ik u in het najaar een uitgebreidere brief
                  sturen over de voortgang van de Stimuleringsaanpak Flexwonen en daarbij ook in gaan
                  op de nog openstaande moties
               
Sinds 2016 rapporteerde het Kabinet over de corporatiesector in de Staat van de Volkshuisvesting.
                  Met ingang van 2020 vervalt de Staat van de Volkshuisvesting. In plaats daarvan heb
                  ik de Staat van de Corporatiesector, opgesteld door de Autoriteit woningcorporaties,
                  in januari aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 29 453, nr. 513). Dit heeft tot gevolg dat ik u over specifieke onderwerpen separaat zal informeren.
                  Ik zal u na de zomer per brief de resultaten van de Huurenquête naar de huurstijging
                  per 1 juli 2020 en de CBS-monitor over het gebruik van tijdelijke huurcontracten doen
                  toekomen. Over de opgaven en middelen van de corporatiesector (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52) en Indicatieve bestedingsruimte Woningcorporaties (IBW) zal de Tweede Kamer voor
                  de zomer apart worden geïnformeerd.
               
In de bijlage bij deze brief ga ik in op enkele moties en toezeggingen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Bijlage Voortgang Nationale Woonagenda
                  
Ieder half jaar informeer ik u over de voortgang van de Nationale Woonagenda. Zeker
                        in deze tijden van toenemende (economische) onzekerheid vind ik het belangrijk om
                        snel te kunnen schakelen met alle sectorpartijen en de medeoverheden. Bij deze overleggen
                        over wonen en bouwen zijn alle sectorpartijen vanuit de Nationale woonagenda en de
                        medeoverheden vertegenwoordigd. Ik heb de afgelopen periode gesproken met deze partijen,
                        aangevuld met de Nederlandse Vereniging van Banken en de stichting Nationale Hypotheekgarantie
                        om ook de ontwikkelingen aan de hypotheekkant van de woningmarkt scherp in beeld te
                        hebben. In deze overleggen heb ik gevraagd welke knelpunten zij nu al ervaren, wat
                        er voor de langere termijn nodig is om de woningmarkt naar behoren te laten functioneren.
                        Dit heeft geleid tot verschillende concrete acties en gezamenlijke maatregelen.
                     
Het gaat dan om korte termijn zaken zoals het laten doorgaan van huidige werkzaamheden
                        en duidelijkheid te verschaffen dat er op de huur en de koopmarkt geen sprake zal
                        zijn van huisuitzettingen. Hiervoor hebben de partijen op zowel de huur- als de koopmarkt
                        een statement naar buiten gebracht om te voorkomen dat mensen op straat belanden en
                        maatwerk te bieden waar dat nodig is. Ook de spoedwet voor het verlengen van tijdelijke
                        huurcontracten is hier een voorbeeld van. Tevens zijn lange termijnvraagstukken als
                        hoe houden we tijdens een economische neergang voldoende personeel, plancapaciteit
                        en bouwprojecten houden aan deze tafel besproken. Met deze partijen is onder andere
                        de gemeenschappelijke verklaring samen doorbouwen tot stand gekomen. Vanuit deze gedeelde
                        urgentie heb ik recent een pakket aan maatregelen aangekondigd om doorbouwen te ondersteunen
                        vanuit het Rijk.
                     
Op de voortgang van de Woningbouw ben ik in het voorgaande van deze brief ingegaan.
                        Over de overige acties doe ik hieronder verslag.
                     
Onlangs heb ik een pakket aan maatregelen aangekondigd om de betaalbaarheid voor starters
                        en middeninkomens te verbeteren. Het betreft een maximering van de jaarlijkse huurprijsstijging
                        in de vrije sector, transparantie over de totstandkoming van de aanvangshuurprijs
                        en het mogelijk maken van tijdelijke huurcontracten voor een langere periode. Ook
                        introduceer ik voor gemeenten een opkoopbescherming om betaalbare koopwoningen te
                        behouden. Hiermee geef ik uitvoering aan afspraken die in woonagenda zijn gemaakt
                        rondom middenhuur.
                     
Tevens heb ik uitvoering gegeven aan de motie van het lid Beckerman die vroeg om binnen
                        de Nationale Woonagenda expliciet aandacht te hebben voor het terugdringen van dakloosheid
                        (Kamerstuk 27 926, nr. 299). Op 3 juni jl. bent u geïnformeerd (Kamerstuk 29 325, nr. 120) over een brede aanpak voor het terugdringen van dak- en thuisloosheid, waarbij ook
                        aandacht is voor de preventie van dakloosheid en het voorkomen van huisuitzettingen
                        vanwege huurachterstanden. Het kabinet stelt tot en met 2021 een extra financiële
                        impuls van 200 mln. euro ter beschikking aan gemeenten voor de uitvoering van regionale
                        plannen van aanpak, gericht op het terugdringen van dak- en thuisloosheid. Tevens
                        heeft het kabinet 50 mln. euro beschikbaar gesteld voor de bouw van huisvesting voor
                        kwetsbare doelgroepen, waaronder dak- en thuislozen.
                     
Daarnaast heb ik de vraag vanuit de Woonagenda opgepakt welke mogelijkheden er zijn
                     om de conjunctuurgevoeligheid van de bouwsector aan te pakken. Ik heb u onlangs een
                     analyse toegestuurd over de cycliciteit van de woningmarkt die is opgesteld door een
                     interdepartementale werkgroep samen met De Nederlandsche Bank. Ook heb ik u geïnformeerd
                     over mogelijke beleidsmaatregelen om de cycliciteit te beperken.
                  
Vervolg
De komende tijd blijf ik in gesprek met de medeoverheden en sectorpartijen over de
                     stand van zaken op de woningmarkt, zodat we snel kunnen handelen als dat nodig is.
                     Juist in deze tijd is het belangrijk om elkaar goed op de hoogte te houden en te bekijken
                     hoe we samen actie kunnen ondernemen wanneer nodig. Ik zal u over de voortgang einde
                     van dit jaar opnieuw informeren.
                  
Overzicht moties en toezeggingen
Moties ouderenbonden (leden Ronnes en Krol)
In 2018 werd de motie van het lid Ronnes aangenomen, die de regering verzoekt in overleg
                     te treden met ouderenorganisaties zoals KBO-PCOB, ANBO en KBO-Brabant om mogelijkheden
                     te bespreken hoe deze groep senioren bereikt kan worden en gewezen kan worden op het
                     recht op huurtoeslag (Kamerstuk 27 926, nr. 295). Tevens werd de motie van het lid Krol aangenomen die de regering verzoekt om een
                     voorlichtingscampagne te starten, gericht op ouderen en hun verzorgers, om hen te
                     wijzen op hun mogelijke recht op zorg- en huurtoeslag (Kamerstuk 27 926, nr. 300).
                  
De ouderenbonden zijn afgelopen tijd actief benaderd om te bekijken of zij, via hun
                     eigen kanalen, aandacht zouden kunnen besteden aan (het aanvragen van) huurtoeslag
                     zodat de (ouderen)huishoudens die daarop een beroep zouden kunnen doen hierover meer
                     worden geïnformeerd. De bonden hebben via hun eigen kanalen aandacht besteed aan de
                     huurtoeslag, ook over recente wijzigingen in deze regeling. Er is afgesproken met
                     de ouderenbonden dat zij op de hoogte worden gehouden van (toekomstige) wijzigingen
                     in de huurtoeslag zodat zij ouderen hiervan gericht op de hoogte kunnen stellen.
                  
Motie Toegankelijk wonen voor kwetsbare groepen (leden Smeulders en Van Eijs)
In 2018 werd de motie van de leden Smeulders en Van Eijs aangenomen (Kamerstuk 32 847, nr. 413) met het verzoek aan de regering om gemeenten te stimuleren bij het maken van prestatieafspraken
                     met corporaties expliciet aandacht te besteden aan verschillende vormen van toegankelijk
                     wonen. Mensen met autisme worden in de overwegingen bij de motie specifiek als groep
                     benoemd. Rigo heeft in opdracht van BZK onderzoek gedaan naar de inhoud van prestatie-overeenkomsten.
                     Uit het onderzoek Afspraken over fysieke toegankelijkheid dat bij deze brief wordt
                     meegestuurd komt naar voren dat nagenoeg overal prestatieovereenkomsten gesloten zijn
                     of worden m.b.t. tot 2020 (op 8 gemeenten na). In 97% van de onderzochte prestatieovereenkomsten
                     staan afspraken over toegankelijkheid, kwetsbare bewoners of specifieke woonvormen.
                     Vooropgesteld kan worden dat in de geanalyseerde prestatieovereenkomsten relatief
                     veel aandacht uitgaat naar het langer zelfstandig thuis wonen van ouderen en de daarmee
                     veranderde woonwensen en woonbehoefte van ouderen. Ook wordt het belang van voldoende
                     toegankelijke, levensloopbestendige woningen in veel overeenkomsten onderstreept.
                     Partijen zijn nadrukkelijk met dit onderwerp bezig: door aanpassingen in de bestaande
                     voorraad en door het stellen van toegankelijkheidseisen aan nieuwbouw, door informatievoorziening
                     voor ouderen met een verhuiswens of een aanpassingswens. Daarnaast wordt er veel kennis
                     verzameld en gedeeld tussen partijen op dit onderwerp. Over mensen met een specifieke
                     beperking, waaronder autisme, komt veel minder voor in de prestatieafspraken. In de
                     praktijk gebeurt vaak al veel in de huisvesting voor verschillende kwetsbare groepen,
                     zonder dat het in de prestatieovereenkomsten aan de orde komt. In de ene gemeente
                     zal dat wel nodig zijn en in de andere gemeente minder. Belangrijk is wel dat partijen
                     bij het maken van prestatieafspraken de verschillende groepen niet over het hoofd
                     zien en weloverwogen een keuze maken om al dan niet prestatieafspraken voor deze groepen
                     op te stellen. In de ene gemeente zal dat wel nodig zijn en in de andere gemeente
                     minder. De Taskforce wonen en zorg kijkt ook naar de prestatieafspraken op dit thema
                     en wil dat in alle gemeenten in 2021 prestatieafspraken worden gemaakt over wonen,
                     zorg, welzijn en leefbaarheid, als basis om tot uitvoering te komen van concrete plannen.
                  
Motie kwalitatieve woonwensen en technologische ontwikkelingen (lid Krol)
Middels een motie van het lid Krol (Kamerstuk 32 847, nr. 370) is de regering verzocht te komen met een visie op de kwalitatieve woonwensen van
                     huishoudens in relatie tot technologische ontwikkelingen. De vraag is of technologische
                     ontwikkelingen mogelijk leiden tot een verschuiving van de kwalitatieve wooneisen
                     die de woningbehoefte in grootstedelijke gebieden in relatieve zin doet afnemen ten
                     opzichte van de regionale gebieden.
                  
De link die in de motie wordt gemaakt tussen technologische ontwikkelingen en verschuivende
                     woonwensen, waarbij huishoudens weer meer gaan of kunnen gaan suburbaniseren, zie
                     ik echter niet direct. Dat beeld blijkt ook niet uit de feiten. Integendeel, de laatste
                     jaren heeft urbanisatie de overhand gehad. Nederland verstedelijkt; in 2012 woonde
                     51% van de huishoudens in een sterk tot zeer sterk verstedelijkt gebied en dit aandeel
                     nam toe tot 58% in 20186. Dat resulteert in extra druk op de woningmarkt in deze gebieden, terwijl in krimpregio’s
                     het aantal huishoudens juist afneemt. In diezelfde periode hebben zich al veel technologische
                     veranderingen voorgedaan, zonder dat het gepaard ging met een afname van de verstedelijking.
                     De onderstaande tabel 1 toont de respons op de vraag wat de gewenste woonplaatsgrootte
                     is, gesteld aan huishoudens die hebben aangegeven dat de gewenste woonplaats een andere
                     plaats is in Nederland dan de huidige woonplaats. Uit de tabel volgt een lichte toename
                     van de populariteit van de stad ten opzichte van de regio.
                  
                     Tabel 1. Gewenste woonplaatsgrootte van huishoudens die hebben aangegeven dat gewenste
                        woonplaats anders is dan de huidige woonplaats. 
2012
2015
2018
Dorp of woonplaats tot 20 duizend inwoners
38,6%
38,6%
37,0%
Naar een stad tot 100 duizend inwoners
30,3%
29,3%
34,1%
Naar een grote stad van 100 duizend inwoners of meer
8,2%
9,2%
10,5%
Geen voorkeur
23,0%
23,0%
18,4%
Als gevolg van de voorkeur voor stedelijk wonen ligt het huidige woningtekort als
                        percentage van de woningvoorraad in de grootstedelijke regio’s boven het landelijk
                        gemiddelde7. De woningprijzen liggen in de stedelijke gebieden hoger dan daarbuiten8.
                     
De huidige ontwikkelingen duiden dus niet op een afname van de populariteit van de
                        grootstedelijke gebieden. De regering blijft wel de regionale woningbehoefte monitoren.
                        Stedelijk of regionaal wonen is overigens maar één van de vele kwalitatieve woonwensen
                        die huishoudens kunnen hebben. Woningzoekende huishoudens maken persoonlijke afwegingen
                        tussen allerlei verschillende woonwensen, waarbij het woningaanbod en het budget beperkingen
                        kunnen opleggen. De afwegingen tussen woonwensen vertalen zich naar persoonlijke keuzes
                        op de woningmarkt die gezamenlijk sturend zijn voor het kwalitatieve en kwantitatieve
                        aanbod op de lange termijn.
                     
Motie opleiding en inzet van wooncoaches (leden Dik-Faber en Ronnes)
De motie van de leden Dik-Faber en Ronnes (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 62) verzoekt de regering in overleg te gaan met de betrokken ouderenorganisaties en
                        gezamenlijk invulling te geven aan de opleiding en de inzet van wooncoaches, om zo
                        goed mogelijk aan te sluiten bij de vragen en wensen van ouderen. Uit gesprekken met
                        de ANBO, KBO-PCOB en KBO Brabant is gebleken dat deze drie ouderenorganisaties activiteiten
                        willen ontplooien om de opleiding en de inzet van wooncoaches vorm te geven. Hun voorgestelde
                        aanpak verschilt echter waardoor een gezamenlijke invulling niet mogelijk bleek te
                        zijn. Daarom is besloten dat BZK aan zowel de ANBO, KBO-PCOB als KBO Brabant een bijdrage
                        levert voor de opleiding en de inzet van wooncoaches. Afgesproken is dat lessen van
                        de verschillende aanpakken gedeeld en verspreid zullen worden.
                     
De ANBO zal tien vrijwilligers opleiden tot wooncoaches die vooral kwetsbare groepen
                        in achterstandswijken (waaronder ook migranten) zullen adviseren over hun woonsituatie.
                        Er zullen laagdrempelige spreekuren worden georganiseerd en de wooncoaches kunnen
                        bij de mensen thuis kijken en daardoor de persoonlijke situatie in hun advies meenemen.
                     
De KBO-PCOB zal een telefonische Seniorenwoonlijn instellen voor senioren die vragen
                        hebben over wonen. Vrijwilligers zullen de lijn bemensen. De kennis op het gebied
                        van wonen van deze vrijwilligers zal worden vergroot door middel van training.
                     
KBO Brabant zal een huistest ontwikkelen die ouderen zelf kunnen invullen. Vrijwilligers
                        zullen worden geworven en getraind om samen met de ouderen de uitkomst van de test
                        door te nemen en hen te adviseren.
                     
Indieners
- 
              
                  Indiener
 K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
