Brief regering : Reactie op de motie van het lid Weverling over een voortrekkersrol bij de totstandkoming van een internationaal aanbestedingsinstrument (Kamerstuk 21501-02-2124)
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Nr. 2177
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2020
Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
de reactie aan op de motie van het lid Weverling (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2124) over het nemen van een voortrekkersrol ten aanzien van het voorstel voor een International
Procurement Instrument (IPI) en het pleiten voor een stevig en effectief IPI. Tevens
vindt u een korte stand van zaken over de onderhandelingen te Brussel over het IPI-voorstel
en een overzicht van de mogelijkheden voor overheden om partijen te weren bij aanbestedingen,
als toegezegd in het AO RBZ/Handel van 5 maart jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2155).
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Reactie op de motie Weverling
Tijdens het Verslag Algemeen Overleg van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 5 maart
2020, heeft uw Kamer de motie aangenomen met het verzoek een voortrekkersrol te nemen
ten aanzien van het International Procurement Instrument (IPI)-voorstel en het pleiten
voor een stevig en effectief IPI.
Uw verzoek is volledig in lijn met reeds door het kabinet ingezet beleid. Het kabinet
zet actief – vanuit verschillende dossiers in – op een gelijk speelveld tussen Europese
bedrijven en bedrijven uit derde landen. Nederland speelt hierbij een voortrekkersrol.
Specifiek op het gebied van aanbestedingen pleit het kabinet voor wederkerigheid.
De Nederlandse inzet ten aanzien van het IPI-voorstel past bij deze inzet. Dit naast
andere initiatieven om een gelijk(er) speelveld bevorderen, zoals een zogenaamd Level
Playing Field Instrument.
Het kabinet vindt het van belang dat er, gezien de veranderde economische, geopolitieke
– en veiligheidsaspecten van handelspolitiek, een instrument komt dat het gebrek aan
wederkerigheid voor EU-bedrijven op markten voor overheidsaanbestedingen in een aantal
derde landen, adresseert. Het IPI-voorstel heeft als doel om een handelspolitiek signaal
af te geven en om wederkerigheid af te dwingen in de toegang tot overheidsopdrachten
voor EU-bedrijven in derde landen die geen aan de EU vergelijkbare markttoegang verlenen.
Hiermee zet de EU in op een mondiaal gelijker speelveld voor EU-bedrijven op het terrein
van overheidsaanbestedingen.
Het IPI-voorstel introduceert een bevoegdheid voor de Europese Commissie om aanbestedende
diensten fictieve prijsopslagen te laten opleggen op inschrijvingen op Europese overheidsaanbestedingen
door bedrijven uit derde landen die hun markt voor overheidsopdrachten afschermen.
Nederland steunt de mogelijkheid voor fictieve prijsopslagen op inschrijvingen van
bedrijven uit bepaalde derde landen, al staat Nederland open voor een steviger invulling
van het instrument zoals hogere prijsopslagen of uitsluiting. Nederland draagt dit
uit in de onderhandelingen, conform het standpunt dat in december 2019 aan uw Kamer
is toegezonden (Kamerstuk 35 207, nr. 33). Ondertussen zijn de onderhandelingen over het IPI-voorstel, die door de COVID-19
crisis waren onderbroken, op een informele wijze via video teleconferencing hervat.
Het kabinet blijft zich onverkort inzetten op een zo snel mogelijke totstandkoming
van een effectief IPI.
Toezeggingen
Naar aanleiding van het Algemeen Overleg ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse
Zaken Handel van 5 maart 2020 verzocht uw Kamer om een korte stand van zaken van de
onderhandelingen in Brussel over het voorstel voor een International Procurement Instrument
(IPI) en naar de mogelijkheden voor overheden om partijen te weren bij aanbestedingen.
Korte stand van zaken over de IPI-onderhandelingen in Brussel
In de Europese Raad van maart 2019 is geconcludeerd dat de onderhandelingen over het
IPI-voorstel worden hervat. Doelstelling van het voorstel is te bereiken dat derde
landen die niet aangesloten zijn bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government
Procurement Agreement – GPA) van de WTO, die overeenkomst ondertekenen of dat die
landen met de EU een bilaterale handelsovereenkomst afsluiten waarvan afspraken over
wederzijdse opening van de markten voor overheidsopdrachten deel uit maken.
De onderhandelingen in Brussel zijn later dat jaar gestart. Nederland draagt in deze
onderhandelingen het standpunt uit dat eind vorig jaar aan uw Kamer is toegezonden
(Kamerstuk 35 207, nr. 33). Dat standpunt houdt onder meer in dat Nederland inzet op een effectief instrument,
dat zo weinig mogelijk administratieve lasten voor aanbestedende diensten en het bedrijfsleven
met zich meebrengt en dat de bestaande bevoegdheid van lidstaten in stand laat om
restrictieve maatregelen te treffen volgens de ruimte die de aanbestedingsrichtlijnen
bieden. Het kabinet vindt dat de lidstaten voldoende zeggenschap moeten hebben in
de toepassing van het instrument gezien de grote politieke impact die dit kan hebben.
Intussen steunt een merendeel van de lidstaten, net als Nederland, het voorstel, maar
onder de voorwaarde dat het aangepast wordt. Er zijn nog steeds zorgen over onder
meer de effectiviteit van het voorstel en de toename door het voorstel van de administratieve
lasten voor aanbestedende diensten en bedrijven.
In februari jl. heeft het Kroatisch voorzitterschap, naar aanleiding van de tot dan
toe gevoerde discussies, een document met compromisvoorstellen op onderdelen gepresenteerd.
De voorgestelde aanpassingen hebben zowel betrekking op procedurele als op inhoudelijke
aspecten van het IPI-voorstel. Zo gaat het document in op de vormgeving van het instrument
zelf en op oorsprongsregels, en bevat het document een aantal verbeteringen voor een
snellere afhandeling van de IPI-procedure.
Deze mogelijke aanpassingen van het IPI-voorstel en de implicaties ervan zijn door
de COVID-19 crisis nog niet formeel in Brussel besproken.
Mogelijkheden voor overheden om partijen te weren bij aanbestedingen
Aanbestedende diensten hebben verschillende gronden om een inschrijver van een overheidsaanbestedingsprocedure
uit te sluiten.
Indien een inschrijver uit een land komt dat de Overeenkomst inzake Overheidsopdrachten
(Government Procurement Agreement – GPA) van de WTO niet heeft ondertekend of waar
de EU geen bilaterale handelsovereenkomst mee heeft afgesloten waarin afspraken zijn
gemaakt over de wederzijdse opening van de markten voor overheidsopdrachten, kan de
aanbestedende dienst deze inschrijver uitsluiten, ongeacht het bestuurlijk niveau.
Het is daarnaast voor speciale-sectorbedrijven in de zin van de Aanbestedingswet 2012
mogelijk om een inschrijving op een opdracht voor leveringen af te wijzen indien het
aandeel van de uit dergelijke derde landen afkomstige goederen meer dan vijftig procent
uitmaakt van de totale waarde van de goederen waarop deze inschrijving betrekking
heeft.
Omgekeerd verbiedt de GPA dat aanbestedende diensten van aangesloten partijen aan
inschrijvers uit landen die eveneens verdragspartij zijn de toegang tot de eigen markt
voor overheidsaanbestedingen ontzeggen. Uitsluiting is evenmin mogelijk indien de
EU met een land een bilaterale handelsovereenkomst heeft waarin afspraken zijn opgenomen
over de wederzijdse opening van de markten voor overheidsopdrachten.
China is een voorbeeld van een land dat geen partij is bij de GPA en waarmee de EU
geen bilateraal handelsakkoord heeft afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over
wederzijdse opening van de markten voor overheidsaanbestedingen.
Ik verwijs u ten slotte naar de antwoorden op de Kamervragen van de Kamerleden Amhaouch
en Palland (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2582).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking