Brief regering : Instelling Adviescollege schadestelsel voor slachtoffers van strafbare feiten
33 552 Slachtofferbeleid
Nr. 65
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juni 2020
Met deze brief informeer ik u over de instelling van het adviescollege «Onderzoek
stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten». In het Algemeen
Overleg Slachtofferbeleid van 27 november 2019 hebben wij met elkaar gesproken over
diverse onderwerpen op het gebied van schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare
feiten (Kamerstuk 33 552, nr. 62). Ik heb uw Kamer toen laten weten dat ik voornemens was een adviescollege in te
stellen dat op een meer fundamentele manier gaat kijken naar het stelsel van schadevergoeding
en tegemoetkoming voor slachtoffers en heb toegezegd uw Kamer te informeren over de
samenstelling en opdracht van dit college.
Samenstelling en opdracht
Als gevolg van het in de tijd organisch gegroeide stelsel van schadeverhaal voor slachtoffers
van strafbare feiten, is een systeem ontstaan dat niet op alle onderdelen als rechtvaardig
en evenwichtig wordt beschouwd. Kleine reparaties in het huidige schadesysteem bieden
hiervoor geen soelaas. Oplossingen voor de langere termijn vragen om een evenwichtige
en breed georiënteerde afweging van de belangen van alle betrokkenen. Dit vraagt om
een multidisciplinaire advisering over een integrale herziening van het schadestelsel.
Het is dan ook noodzakelijk om een beroep te doen op onafhankelijke, externe deskundigheid
vanuit verschillende achtergronden.
Tegen die achtergrond is gekozen voor de instelling van een nieuw, eenmalig adviescollege
met een afgebakende opdracht in de zin van de Kaderwet adviescolleges, onder voorzitterschap
van de heer mr. J.P.H. Donner. Daarnaast zijn de heren prof. mr. W.J. Veraart, prof.
dr. A. Pemberton, prof. mr. S.D. Lindenbergh, en de dames drs. J.P.M. Lazeroms (per
1 juli) en prof. mr. S. van der Aa bereid gevonden om deel te nemen aan dit college.
Het adviescollege heeft tot taak mij te adviseren over de mogelijkheden om te komen
tot een afgewogen, consistent en betaalbaar stelsel voor vergoeding van en tegemoetkoming
in schade van slachtoffers van strafbare feiten en over de rol van de overheid ten
opzichte van schade van slachtoffers van strafbare feiten.
Een vraag die daarbij gesteld kan worden is wat de rol van de overheid is ten opzichte
van schade van slachtoffers in het algemeen en ten opzichte van slachtoffers van strafbare
feiten in het bijzonder. Tevens is van belang welke mate van solidariteit van de samenleving
jegens slachtoffers verlangd kan worden. Als bezien wordt hoe tot een afgewogen en
consistent stelsel te komen zullen elementen als rechtvaardigheid, evenwichtigheid,
toekomstbestendigheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid in ogenschouw moeten worden
genomen. Ook is van belang dat secundaire victimisatie zoveel mogelijk wordt voorkomen.
In dit verband spelen ook onderwerpen als het uitgangspunt dat de dader aansprakelijk
is voor de schade die het slachtoffer lijdt, de verhouding tussen civiel- en strafrecht
en bestaande andere voorzieningen als sociale zekerheid en (verplichte) verzekeringen.
Voorstelbaar is dat het college zich oriënteert op een aantal relevante schadestelsels
in ons omringende landen en daarbij ook kijkt naar solidariteit gebaseerd op territorialiteit
van het misdrijf en mogelijk ook naar de nationaliteit van het slachtoffer. Voorts
is van belang dat rekening wordt gehouden met de relevante EU-Richtlijnen op dit terrein
en verwachte ontwikkelingen daarin.
Achtergrond
Vergoeding van schade is een belangrijk onderdeel van het recht doen aan slachtoffers.
Enerzijds omdat dit bijdraagt aan materieel herstel. Maar net zo belangrijk is het
feit dat schadevergoeding een vorm van erkenning biedt voor wat het slachtoffer is
aangedaan.
Met een zekere regelmaat wordt gewezen op onevenwichtigheden en mogelijk onrechtvaardige
uitkomsten van het huidige, in de tijd organisch gegroeide stelsel van schadevergoedingsregelingen.
Zo kunnen slachtoffers zich voegen in het strafproces, waarbij de schadevergoedingsmaatregel
en daarmee inning door het CJIB en de voorschotregeling van toepassing zijn. Als de
rechter oordeelt dat de behandeling van de schadeclaim een te grote belasting van
het strafproces is, moeten slachtoffers echter naar de civiele rechter. Dit is een
langdurige procedure, waarbij het slachtoffer griffierechten moet betalen, zelf zorg
moet dragen voor de inning van de schadevergoeding en de voorschotregeling niet van
toepassing is. Als de dader geen vermogen heeft, staat het slachtoffer met lege handen.
Ook is de schadevergoeding die een slachtoffer krijgt afhankelijk van het feit of
er wel of geen dader bekend is en of de dader wordt veroordeeld. Als bij een veroordeling
de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, is voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven
de ongemaximeerde voorschotregeling van toepassing. Voor overige delicten geldt dat
de voorschotregeling gemaximeerd is tot € 5.000,–. De overheid draagt hierbij het
incassorisico van de vooruitbetaalde vergoedingen. Als de dader niet bekend of niet
veroordeeld is, rest alleen een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven met
een maximum van € 35.000,–. Dit is een tegemoetkoming in de kosten op basis van solidariteit
met slachtoffers van in Nederland opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven met ernstig
letsel. De reikwijdte van het Schadefonds is de afgelopen jaren uitgebreid, waarbij
de vraag rijst hoe ver de solidariteit van de overheid moet reiken.
De vraag rijst ook of de ernst van het delict en/of de ernst van het letsel bepalend
moet zijn bij een schaderegeling. Daarnaast is de vraag hoe schade als gevolg van
een strafbaar feit zich verhoudt tot andere soorten schade, zoals schade als gevolg
van een ongeval, ziekte of natuurramp. En wat de rol van de overheid bij deze kwesties
is. Tenslotte wijzen (slachtoffer)advocaten op grote verschillen tussen rechtbanken
in de toewijzing van schadeclaims, nog afgezien van verschillen in de hoogte van de
claims in vergelijkbare situaties.
Het adviescollege zal zijn advies voor 1 februari 2021 uitbrengen.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming