Brief regering : Reactie op verzoek commissie over het bericht in het Financieel Dagblad ‘Algemene Rekenkamer pleit voor striktere accountantscontrole in zorg en onderwijs’
33 977 Evaluatie Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta)
Nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juni 2020
Bij brief van 7 mei 2020 heeft de vaste commissie voor Financiën van uw Kamer mij
verzocht om een reactie geven op het bericht in het Financieel Dagblad «Algemene Rekenkamer
pleit voor striktere accountantscontrole in zorg en onderwijs»1 en in deze reactie de oproep van de Kamer te betrekken zoals gedaan in de motie van
het lid Bruins c.s. over maatwerk in regelgeving voor kleine scholen2. Met deze brief voldoe ik aan uw verzoek.
In het artikel van het Financieel Dagblad wordt ingegaan op de brief3 die de president van de Algemene Rekenkamer (hierna: ARK) aan uw Kamer heeft gestuurd
naar aanleiding van mijn reactie4 op het rapport «Vertrouwen op controle» van de Commissie toekomst accountancysector (Cta). De te betrekken motie verzoekt
de regering om te verkennen hoe ook voor kleine scholen meer maatwerk in de regelgeving
kan worden aangebracht als het gaat om verantwoording.
Het Financieel Dagblad belicht meerdere punten uit de brief van de ARK. Zo wordt geschreven
over de steun die de ARK uitspreekt in haar brief voor de maatregelen die het kabinet
neemt om de kwaliteit van het werk van de accountancysector te verhogen. De ARK geeft
aan de totstandkoming te ondersteunen van heldere, plausibele criteria om te bepalen
of de oob-status5 aan organisaties moet worden toegekend en wijst op de mogelijkheid om deze status
toe te kennen aan meer publieke organisaties. Ook noemt de ARK dat een deel van de
controles bij publieke organisaties niet als wettelijke controle is aangemerkt en
adviseert de controles bij alle onderwijs- en zorginstellingen – als eerste stap –
als wettelijke controles aan te merken.
De ARK wijst mijns inziens terecht op het belang dat moeten worden toegekend aan controles
bij gemeenten, onderwijs- en zorginstellingen. Dat zou ervoor kunnen pleiten om deze
organisaties als oob’s aan te merken. Anderzijds vind ik het belangrijk om onnodige
doublures met andere vormen van publiekrechtelijk toezicht op de kwaliteit van de
verantwoording te voorkomen. Zo zijn er voor gemeenten, onderwijs- en zorginstellingen
bijvoorbeeld reeds bestaande, in wet- en regelgeving opgenomen, waarborgen voor de
financiële verantwoording6 die periodiek worden getoetst op doelmatig en doeltreffendheid. Het is ook van belang
dat de (relatieve) kosten van controles proportioneel zijn voor de betreffende controlecliënt;
aanmerking als oob zal de kosten van de controle bij die organisatie doen stijgen.
Precies deze zorg wordt in de genoemde motie van het lid Bruins c.s. geadresseerd,
waar immers ook wordt gewezen op de lasten die gepaard gaan met de (financiële) verantwoording.
In mijn reactie op het rapport van de Cta heb ik geschreven dat ik de recente uitbreiding
van de groep organisaties van openbaar belang, die op 1 januari jl. in werking is
getreden,7 zal evalueren. Daarbij wil ik ook onderzoeken in hoeverre het huidige wettelijke
criterium voor de aanwijzing van organisaties van openbaar belang een goede balans
weerspiegelt tussen de extra lasten voor de te controleren entiteit en de maatschappelijke
waarde van een verscherpte controle. Ik zal de overwegingen van de ARK bij die evaluatie
betrekken.
Daarnaast schrijft het Financieel Dagblad over de wens van de ARK om kwaliteitsindicatoren
voor wettelijke controles (audit quality indicators) te laten vaststellen «door de Minister van Financiën of een onafhankelijk instituut».
In mijn reactie op het rapport van de Commissie toekomst accountancysector heb ik
geschreven dat ik de verplichtingen ten aanzien van deze audit quality indicators
waar nodig wettelijk zal vastleggen. Eerst is het de taak van de kwartiermakers toekomst
accountancysector, die ik recent heb aangesteld8, om zorg te dragen voor de opstelling van audit quality indicators. Ik heb hen uitdrukkelijk
ook de opdracht gegeven om een oordeel te vormen over de juridische verankering van
die indicatoren, waarvan vaststelling door de Minister van Financiën of een onafhankelijk
instituut voorbeelden zijn. Daarom heb ik de brief van de ARK uitdrukkelijk onder
hun aandacht gebracht.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën