Brief regering : Toezeggingen gedaan tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet vliegbelasting (Kamerstuk 35205)
35 205 Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wet vliegbelasting)
Nr. 31 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2020
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet vliegbelasting (Kamerstuk
35 205) heb ik toegezegd dat ik op een aantal vragen schriftelijk terug zou komen (Handelingen II
2019/20, nr. 62, item 10). In deze brief ga ik achtereenvolgens in op de volgende punten:
1. Een overzicht van de manier waarop andere landen een vliegbelasting hebben vormgegeven;
2. Mogelijke uitvoerbaarheid van een tariefdifferentiatie naar reizigersklasse en veelvliegers;
3. Btw op internationale treintickets;
4. Privéjets;
5. Teruggave van vliegbelasting bij annulering;
6. Internationale inzet omtrent een belasting op de luchtvaart; en
7. Aanvullende informatie.
1. Overzicht vliegbelastingen in Europa
De heer Snels (GL) heeft verzocht een nader overzicht te geven van de verschillende
manieren waarop lidstaten een vliegbelasting hebben vormgegeven. Hierbij heeft hij
verzocht expliciet aandacht te schenken aan de manier waarop tariefdifferentiatie
wordt toegepast, en hoe met veelvliegers wordt omgegaan. Tevens heeft hij verzocht
te bezien in hoeverre een tariefdifferentiatie naar reizigersklasse, zoals economy
versus businessclass, mogelijk is in Nederland.
In bijlage 1 bij deze brief vindt u een overzicht van de bestaande en voormalige vliegbelastingen
in Europa (respectievelijk tabel 1 en tabel 2)1. Dit overzicht is ten opzichte van het overzicht dat bij de nota naar aanleiding
van het verslag aan uw Kamer is verstrekt2 aangevuld met meer gedetailleerde informatie over tariefdifferenties, de behandeling
van veelvliegers en de btw-behandeling van internationale treintickets. Het volgende
beeld komt naar voren.
Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk kennen in hun vliegbelasting, naast een differentiatie
op basis van afstand tot de bestemming, ook een differentiatie naar reizigersklasse.
In beide landen zijn de luchtvaartmaatschappijen de belastingplichtigen. De belasting
wordt direct bij hen geheven op basis van de door de maatschappijen zelf geleverde
informatie. Deze manier van heffen verschilt wezenlijk van de voorgestelde Nederlandse
aanpak.
2. Mogelijke tariefdifferentiatie naar reizigersklasse en veelvliegers
In de voorgestelde Nederlandse vliegbelasting is de exploitant van de luchthaven (hierna:
de luchthaven) de belastingplichtige. Voor het berekenen van de heffing wordt aangesloten
bij gegevens die al bij de luchthavens beschikbaar zijn in verband met de heffing
van de luchthavengelden. Door deze benadering is de Nederlandse vliegbelasting eenvoudig
uitvoerbaar voor zowel de vliegsector als de Belastingdienst. De luchthavens beschikken
niet over de verdeling van passagiers over de verschillende klasse-indelingen van
de luchtvaartmaatschappijen. Voor de luchthavengelden is die verdeling ook niet relevant.
Het is momenteel dan ook niet mogelijk voor de luchthavens om een onderscheid te maken
dat op de klasse-indeling is gebaseerd. Hierbij moet worden opgemerkt dat luchtvaartmaatschappijen
vele verschillende reisklassen kennen. Het zou dan ook zeer complex zijn om een algemeen
geldende en goed controleerbare klasse-indeling te definiëren. Bij een belasting waarbij
de luchtvaartmaatschappijen belastingplichtig zijn, zoals in Frankrijk en het Verenigd
Koninkrijk, zal dat mogelijk anders liggen. Voor die vormgeving is in Nederland niet
gekozen, omdat zo’n opzet complexer is en het aantal belastingplichtigen beduidend
hoger zou liggen.
Uit het overzicht van de bestaande en voormalige vliegbelastingen in Europa blijkt
dat in andere landen veelvliegers niet anders worden behandeld dan minder frequente
reizigers. Eerder heb ik al aangegeven dat het ook in Nederland niet mogelijk is om
het tarief van de vliegbelasting te baseren op het aantal vluchten van de passagier.3 Luchthavens beschikken niet over de daarvoor benodigde persoonlijke gegevens van
passagiers, en ook luchvaartmaatschappijen kunnen niet vaststellen hoeveel hun passagiers
in een bepaalde periode in totaal hebben gevlogen. Veelvliegers kunnen immers in een
bepaalde periode met meerdere luchtvaartmaatschappijen hebben gereisd. Het kabinet
ziet dan ook geen mogelijkheid voor een differentiatie aan de hand van het vlieggedrag
van passagiers.
Verder is het uw en mijn streven om te komen tot eenvoudige en uitvoerbare belastingwetgeving.
Het kabinet hecht dan ook aan de voorgestelde eenvoudige opzet van de vliegbelasting.
3. Btw-behandeling van treinreizen
De heer Snels heeft gevraagd nader te kijken naar de btw-behandeling van internationaal
treinverkeer, aangezien op kortere afstanden de trein een alternatief kan zijn voor
een vliegreis.
In aanvulling op tabel 1 en 2, zijn in een separaat overzicht (tabel 3) de btw-tarieven
voor nationale en internationale treinreizen van alle EU-lidstaten weergegeven. Een
lidstaat mag alleen btw heffen over het gedeelte van de reis dat op het eigen grondgebied
plaatsvindt. Uit het overzicht blijkt dat de btw op treinreizen in de EU-lidstaten
verschilt. De Europese BTW-richtlijn staat toe om, naast het reguliere tarief, een
of twee verlaagde tarieven te hanteren. Op grond van de richtlijn is het niet toegestaan
een nultarief of vrijstelling te hanteren. Dit neemt niet weg dat een behoorlijk aantal
lidstaten wel een nultarief of een vrijstelling hanteert. Dit is het gevolg van standstill-bepalingen4 of onderhandelingen tijdens de toetreding van de lidstaat tot de EU. Nederland heeft
hier destijds niet voor gekozen. Verder valt op dat internationale treinreizen in
een aantal landen gunstiger worden behandeld dan nationale treinreizen, en dat in
lidstaten met een vliegbelasting ten hoogste het verlaagde tarief wordt toegepast.
In hoeverre dit gebeurt met als doel vliegreizen te ontmoedigen en treinreizen te
stimuleren is niet duidelijk.
De heer Stoffer c.s. heeft het kabinet met zijn motie5 verzocht te onderzoeken hoe het gebruik van internationaal treinverkeer gestimuleerd
kan worden, bijvoorbeeld door de btw op treintickets te verlagen zoals dat in Duitsland
recent is gebeurd. Hierover kan ik alvast het volgende melden.
Anders dan Duitsland hanteert Nederland al geruime tijd het verlaagde btw-tarief van
9% op treinreizen. Zoals hiervoor aangegeven staat de BTW-richtlijn het lidstaten
toe een of twee verlaagde tarieven te hanteren. Dit tarief mag niet lager zijn dan
5%. Dit betekent dat in theorie voor een treinticket in plaats van 9% een 5% tarief
zou kunnen gelden. Beleidsmatig is het kabinet geen voorstander van het invoeren van
een tweede verlaagd btw-tarief. De werking van het nieuwe tarief kan niet goed worden
beperkt tot (internationale) treinreizen. Het tarief gaat dan gelden voor het gehele
OV en dit heeft substantiële budgettaire consequenties. Daarnaast laat het BTW systeem
van de Belastingdienst op dit moment niet toe om een extra tarief in te voeren. Dit
is pas mogelijk als het gehele BTW IT systeem is vernieuwd. Dit vergt jaren. Tot slot
geldt dat onzeker is in welke mate een btw-verlaging via tariefsverlaging van treintickets
wordt doorgegeven aan de consument. Het doorgeven kan niet worden afgedwongen. De
btw is daarom niet geschikt als stimuleringsinstrument, zeker niet bij een klein tariefverschil.
Het kabinet gaat nog verder onderzoeken welke andere mogelijkheden er zijn om internationale
treinreizen verder te stimuleren. Hierop kom ik op een later moment bij uw Kamer terug.
4. Privéjets in de Nederlandse vliegbelasting
De heer van Raan heb ik toegezegd nog eens te kijken naar de heffing met betrekking
tot privévliegtuigen. Het maakt voor de vliegbelasting geen verschil of al dan niet
sprake is van een privévliegtuig. Met uitzondering van vliegtuigen in gebruik bij
de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht, vallen alle gemotoriseerde
vliegtuigen boven het drempelgewicht van 8.616 kilogram maximaal toegelaten startgewicht
onder de vliegbelasting. De luchthaven is dus ook vliegbelasting verschuldigd aan
de Belastingdienst voor de passagiers die met zo’n vliegtuig vanaf de luchthaven vertrekken,
ongeacht de vraag of al dan niet sprake is van een privévliegtuig. De luchtvaartmaatschappij
– bij privévliegtuigen degene op wiens naam het vliegtuig is geregistreerd – is vervolgens
gehouden de doorberekende vliegbelasting aan de luchthaven te betalen.
5. Annulering van vliegreizen
De heer Slootweg heb ik toegezegd schriftelijk in te gaan op wat er gebeurt met de
vliegbelasting indien een ticket geannuleerd wordt.
Voor de vliegbelasting zijn de luchthavens belastingplichtig, en zij zijn alleen vliegbelasting
verschuldigd voor passagiers die daadwerkelijk vertrekken. De luchthaven zal deze
belasting doorberekenen aan de luchtvaartmaatschappijen. Voor luchtvaartmaatschappijen
vormt dit een onderdeel van de prijs die zij moeten betalen aan de luchthaven voor
het vertrek van een passagiersvliegtuig vanaf die luchthaven. Zij zullen die kosten
naar verwachting, net als alle andere kosten, op voorhand in de ticketprijs doorberekenen.
Het is overigens mogelijk dat niet op elk ticket precies 7 euro vliegbelasting drukt.
In de prijs van een goedkoper ticket kunnen minder kosten zijn doorberekend, waaronder
ook de vliegbelasting, dan in de prijs van een duurder ticket voor dezelfde vlucht.
Wanneer een passagier die zijn reis annuleert de ticketprijs geheel terugkrijgt, is
dat inclusief de daarin doorberekende kosten. Dat zijn niet alleen algemene bedrijfskosten
die over alle passagiers worden omgeslagen, maar ook bedragen die de luchtvaartmaatschappij
verwacht te moeten betalen aan de luchthaven voor het vertrek van die ene passagier,
zoals luchthavengelden en, na invoering, de vliegbelasting. Dit soort heffingen en
belastingen die eerder in de handelsketen worden betaald, maken in de schakel luchtvaartmaatschappij
– passagier gewoon onderdeel uit van de ticketprijs. Het is vervolgens een privaatrechtelijke
aangelegenheid welk bedrag bij annulering wordt teruggegeven. Dat kan de gehele ticketprijs
zijn, een bepaald percentage, al dan niet verminderd met administratiekosten, of niets.
Maar het is natuurlijk ook mogelijk dat de vliegmaatschappij bij boeking toezegt dat
bij annulering een bedrag wordt teruggegeven voor de doorberekende luchthavengelden
en vliegbelasting per passagier. Dat hangt af van de annuleringsvoorwaarden, die weer
van invloed kunnen zijn op de ticketprijs. Het is niet aan het kabinet om zich in
die privaatrechtelijke afspraken te mengen.
6. Internationale inzet
Bij de behandeling van het wetsvoorstel is mij ook gevraagd naar de Nederlandse inzet
internationaal gezien. Nederland blijft internationaal inzetten op samenwerking op
het gebied van de luchtvaart. Daarnaast blijf ik mij graag specifiek inzetten voor
het beprijzen van de luchtvaart op Europees niveau. In de Green Deal mededeling van
11 december 2019 is opgenomen dat de Commissie zich in het kader van de herziening
van de Richtlijn Energiebelastingen gaat buigen over de belastingvrijstellingen voor
brandstof voor de luchtvaart. De verwachting is dat de Commissie het voorstel voor
de herziening van de Richtlijn energiebelastingen in juni 2021 zal publiceren. In
de Green Deal heeft de Commissie tevens aangegeven het gratis toewijzen van emissierechten
aan luchtvaartmaatschappijen te willen beperken.
Ik zal de samenwerking blijven zoeken met andere lidstaten. Echter, gezien de huidige
situatie ten aanzien van Covid-19, is het op dit moment moeilijker concreet stappen
te zetten. Wel wordt in de tussentijd contact onderhouden met andere lidstaten en
wordt gekeken hoe na de huidige situatie de samenwerking op Europees niveau het beste
plaats kan vinden.
7. Aanvullende informatie
In bijlage 2 bij deze brief is ook de uitvoeringstoets van de Belastingdienst op het
amendement van mevrouw Lodders6 ingevoegd7. Het amendement heeft geen gevolgen voor de uitvoering van de wetgeving door de Belastingdienst.
De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën