Brief regering : Jaarlijkse brief over EU ontwikkelingssamenwerking
34 952 Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland
Nr. 112
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2020
Graag deel ik hierbij met u de jaarlijkse brief over EU ontwikkelingssamenwerking,
om inzicht te geven in de Nederlandse inzet en de behaalde resultaten.
De motie van de leden Becker en Bouali (Kamerstuk 21 501-04, nr. 209) vraagt het kabinet om ten minste jaarlijks te rapporteren over de externe financieringsinstrumenten
van de Europese Unie (EU). Op 16 juli 2019 ontving uw Kamer de Jaarlijkse brief over EU ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 34 952, nr. 80). Op 21 december 2018 ontving uw Kamer de brief Kabinetsinzet EU Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 34 952, nr. 41). Op 20 mei jl. ontving uw Kamer het reguliere BHOS-jaarverslag (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 1) en daaraan gekoppeld de online OS-resultatenrapportage over de bilaterale inzet
in 2019.1 In deze online OS-resultatenrapportage is een pagina gewijd aan resultaten die middels
het EU externe financieringsinstrumentarium zijn bereikt.
In de voorliggende brief informeert het kabinet u over de Nederlandse inzet inzake
EU-ontwikkelingssamenwerking. Tevens informeer ik u over recente rapportages en verslagen
over EU-ontwikkelingssamenwerking, in het bijzonder de rapportage van de Europese
Commissie over verslagjaar 2018 (juli 2017 tot juni 2018). Ook ga ik in op een literatuuronderzoek,
uitgevoerd in opdracht van de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie
(IOB) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, over de trends en effectiviteit van
EU-ontwikkelingssamenwerking in Sub-Sahara Afrika in de periode 2013–2018. Ook voldoe
ik in deze brief aan het verzoek d.d. 16 januari 2020 van de Algemene Commissie voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor een appreciatie van het speciaal
verslag «Gegevenskwaliteit bij begrotingssteun» van de Europese Rekenkamer.
In lijn met de motie van het lid Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 18) en conform de toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg over de toekomst van
EU ontwikkelingssamenwerking op 7 maart 2019 (Kamerstuk 34 952, nr. 61), gaat deze brief voorts in op de voortgang van het beleid ten aanzien van de besteding
van gedelegeerde fondsen aan Nederlandse uitvoerders. In de afsluitende paragraaf
van deze brief ga ik tenslotte kort in op de impact van COVID-19 op EU-ontwikkelingssamenwerking.
Nieuwe Europese Commissie
In december 2019 trad een nieuwe Europese Commissie aan. De doelstelling om de Duurzame
Ontwikkelingsdoelen (SDGs) te halen is vervlochten in de portefeuille van iedere Commissaris,
als ook in de doelstellingen van de Commissie.2 Uw Kamer ontving in februari 2020 de kabinetsappreciatie van het Commissiewerkprogramma
2020,3 dat overigens zal worden aangepast gezien de ontwikkelingen van COVID-19.4
De Commissaris voor Internationale Partnerschappen, Jutta Urpilainen, werkt samen
met andere Commissarissen aan de doelstelling van een sterker Europa in de wereld.
Zo zet de Commissaris zich in om de relatie met Afrika te versterken, onder andere
middels het uitwerken van een «Comprehensive Strategy with Africa» en het uitonderhandelen
van het Post-Cotonou Verdrag. Andere beleidsvoornemens zijn het sluiten van partnerschappen
met landen van herkomst en doorreis van irreguliere migranten, het bevorderen van
gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes, en het steunen van het maatschappelijk middenveld. Commissaris
Urpilainen is voorts verantwoordelijk voor de programmering onder het toekomstige
Instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI).
Hieronder is de status van de NDICI- en post-Cotonou onderhandelingen nader beschreven.
Nederland en EU-ontwikkelingssamenwerking
De Europese Unie en haar lidstaten zijn samen de grootste donor van ontwikkelingshulp
ter wereld. In april 2020 rapporteerde de OESO/DAC gegevens over officiële ontwikkelingshulp
(ODA) van diens leden. Hieruit blijkt dat in 2019 ongeveer 55 procent (EUR 75,2 miljard)
van alle ODA afkomstig was van de Europese Commissie en EU lidstaten.
In het verslagjaar 2018 had de Europese Commissie ongeveer EUR 16 miljard tot haar
beschikking voor ontwikkelingssamenwerking wereldwijd. Hiervan is circa 5% bijgedragen
door Nederland, zowel via de EU-begroting als via het Europees Ontwikkelingsfonds,
dat buiten de EU-begroting staat. De EU Consensus Inzake Ontwikkeling van juni 2017
vormt het beleidskader voor Europese ontwikkelingssamenwerking en is gestoeld op de
SDGs.
De beschikbare financiering wordt ingezet middels het externe financieringsinstrumentarium.
Uw Kamer ontving in augustus 2018 een BNC-fiche over de Nederlandse inzet in de onderhandelingen
over het NDICI, onderdeel van het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK; 2021–2027).5 Over het grootste deel van de tekst van de NDICI verordening hebben lidstaten in
november 2019 overeenstemming bereikt.6 Over dit deel van de tekst is de triloog met het Europees parlement gaande. Tijdens
het Algemeen Overleg over de toekomst van EU ontwikkelingssamenwerking op 7 maart
2019 kaartten de Kamerleden Diks (GroenLinks) en van den Hul (PvdA) aan dat in het
oorspronkelijke voorstel voor het NDICI seksuele en reproductieve gezondheid en rechten
(SRGR) alleen stond genoemd in de annex. Zoals ik aangaf tijdens het Algemeen Overleg
op 14 mei 2019, heeft Nederland in de onderhandelingen met succes gepleit voor een
sterkere verwijzing naar SRGR in de hoofdtekst van de verordening. Deze referte is
nu verankerd in de artikelen van de Raadspositie, waarover de triloog met het Europees
parlement gaande is. Over een beperkt aantal openstaande punten gaan de onderhandelingen
tussen lidstaten verder. Zo wordt nog gesproken over de hoogte van het klimaattarget,
waarbij Nederland, in lijn met de onderhandelingsinzet beschreven in het BNC fiche,
inzet op een hoog ambitieniveau.
Zoals uw Kamer bekend zijn de onderhandelingen nog gaande over de omvang van het volgende
Meerjarig Financieel Kader (MFK; 2021–2027). Als gevolg van COVID-19 zal door de Commissie
eind mei een aangepast MFK-voorstel, inclusief herstelfonds, worden gepresenteerd.
Zodra het voorstel bekend is, wordt uw Kamer in een kabinetsappreciatie geïnformeerd
over het voorstel, inclusief de consequenties voor de EU externe fondsen. De Commissie
stuurt aan op besluitvorming over het integrale MFK voorstel tijdens een Europese
Raad in juni 2020.
De onderhandelingen tussen de Europese Unie en de landen in Afrika, het Caribisch
gebied en de Stille Oceaan (ACS) over een opvolger van het Verdrag van Cotonou zijn
nog gaande. Over de voortgang van deze Post-Cotonou onderhandelingen werd uw Kamer
onder andere in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 25 november 2019 geïnformeerd
(Kamerstuk 21 501-04, nr. 227). Omdat de onderhandelingen niet voor het aflopen (in februari 2020) van het Verdrag
van Cotonou konden worden afgerond is de huidige overeenkomst verlengd tot eind 2020.
Hoewel er op onderdelen van een Post-Cotonou verdrag voortgang is geboekt, is er ook
nog op vele onderwerpen vertraging. Zo is er nog geen overeenstemming bereikt op de
teksten over een aantal belangrijke onderwerpen zoals de doodstraf, SRGR, migratie
en mobiliteit en het Internationaal Strafhof. Het kabinet ziet erop toe dat lidstaten
voldoende geconsulteerd worden in het onderhandelingsproces en dat het in 2018 overeengekomen
onderhandelingsmandaat nauwgezet gevolgd wordt. Daarbij zet Nederland zich er in het
bijzonder voor in dat een vervolgverdrag daadwerkelijk een vernieuwing en een verbetering
van de huidige overeenkomst wordt.
In november 2019 onderschreef de Raad Buitenlandse Zaken/ Ontwikkelingssamenwerking
de korte termijnaanbevelingen uit het Wise Persons Group rapport over de optimalisatie van de Europese financieringsarchitectuur voor ontwikkeling.
Daarnaast besloot de Raad tot de uitvoering van haalbaarheidsstudies naar een drietal
langere termijn opties: de Europese Investeringsbank (EIB) of Europese Bank voor Wederopbouw
en Ontwikkeling (EBRD) als de EU-ontwikkelingsbank of een verdere verbetering van
de huidige inrichting7. Het is de bedoeling dat dit onderzoek door een onafhankelijke partij komend najaar
wordt afgerond. De kabinetsinzet is uw Kamer bekend;8 het kabinet benadrukt onder meer het belang van een open architectuur en het vooropstellen
van ontwikkelingsimpact.
Nederland zette het afgelopen jaar in op Europese actie op internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen (IMVO). In de Raden Buitenlandse Zaken Handel en Buitenlandse
Zaken Ontwikkelingssamenwerking (21 en 25 november 2019) riep Nederland andere lidstaten
en de Europese Commissie op tot een EU-IMVO actieplan. Het kabinet verwelkomt dat
de Europese Commissie actie onderneemt en dat de Commissie heeft aangekondigd in 2021
met een nieuw initiatief te komen op het gebied van gepaste zorgvuldigheid (due diligence), naar aanleiding van het onderzoek naar mogelijke Europese maatregelen op dit vlak,
dat is uitgevoerd in opdracht van de Commissie.9 Ook het komende jaar blijft Nederland inzetten op Europese actie op IMVO en zal hierbij
de ontwikkelingen richting het aangekondigde Europese initiatief nauwlettend in de
gaten houden.
Rapportage over EU Ontwikkelingssamenwerking
Jaarverslag 2018
In januari 2020 is de rapportage van de Europese Commissie gepubliceerd over de resultaten
die middels het externe financieringsinstrumentarium van de Unie zijn bereikt in verslagjaar
2018 (juli 2017 tot juni 2018). Dit is de periode waarvoor de meest recente resultaten
beschikbaar zijn. De rapportageperiodes van de Europese Commissie en Nederland lopen
niet synchroon. Het kabinet verwelkomt de uitgebreide rapportage van de Europese Commissie.
De rapportage bestaat uit het Jaarverslag10 dat bondig per SDG resultaten beschrijft, en uit een Staff Working Document
11 dat de resultaten zowel per SDG als per regio uitgebreid beschrijft.
Daarnaast wordt in de financiële rapportage bij het rapport inzicht gegeven in de
verdeling van de fondsen op geografisch en thematisch gebied. Hieruit blijkt dat het
thematische zwaartepunt (43% van de uitgaven) in verslagjaar 2018 lag op sociale infrastructuur
en voorzieningen, zoals onderwijs, gezondheidszorg, en steun aan het maatschappelijk
middenveld, gevolgd door humanitaire hulp (13% van de uitgaven) en economische infrastructuur
en voorzieningen (12%). De regio die het meeste steun ontving was het continent Afrika
(40,3%), gevolgd door Azië (11,76%). In de online OS-resultatenrapportage12 is een pagina gewijd aan resultaten van EU-ontwikkelingssamenwerking en is een aantal
resultaten voor drie SDGs uitgelicht.
Begrotingssteunrapportage
Naast deze rapportage over de resultaten die zijn bereikt, brengt de Europese Commissie
tevens een specifieke rapportage uit over de resultaten die zijn bereikt middels de
modaliteit begrotingssteun. In september 2019 is de meest recente rapportage verschenen,
over de resultaten bereikt tot aan eind 2018.13 Begrotingssteun blijft voor de Europese Commissie een belangrijke modaliteit, het
behelst ongeveer 18% van de EU steun aan partnerlanden en vormt een belangrijk middel
voor dialoog over nationaal beleid. Het niveau van de jaarlijkse uitbetalingen aan
begrotingssteun is de afgelopen vijf jaar redelijk constant en ligt tussen de EUR
1,6 miljard en EUR 1,8 miljard (EUR 1,75 miljard in 2018). De verschuiving van algemene-
naar sectorale begrotingssteun zet zich voort en inmiddels bedraagt het aandeel van
de sectorale programma’s 87%.
Een dwarsdoorsnijdend thema in begrotingssteun is het verbeteren van openbaar bestuur.
Voor ontwikkeling en effectieve armoedebestrijding is een functionerende overheid,
die kan voorzien in de basale dienstverlening aan de bevolking, essentieel. In de
rapportage zet de Commissie verder uiteen hoe begrotingssteun en de bijgaande beleidsdialoog,
bijdragen aan de verschillende Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs), middels programma’s
op het gebied van voedselzekerheid en infrastructuur, maar ook op het gebied van het
verbeteren van sociale zekerheid en gendergelijkheid. Verder licht het rapport de
risicosystematiek en waargenomen risico’s toe. Het kabinet zal ook komend jaar er
op toezien dat de criteria die de EU hanteert, waaronder de uitvoering van een goede
risicoanalyse, goed worden nageleefd, ook bij begrotingssteun in het kader van de
COVID-19 response.
Appreciatie speciaal verslag van de Europese Rekenkamer
Uw Kamer verzocht op 16 januari jl. om een appreciatie van het speciaal verslag van
de Europese Rekenkamer (ERK), «Gegevenskwaliteit bij begrotingssteun: tekortkomingen
bij sommige indicatoren en de verificatie van de betaling voor variabele tranches»14 dat op 12 december 2019 werd gepubliceerd.
Dit rapport van de ERK gaat over het gebruik van indicatoren voor uitbetaling van
variabele tranches door de Europese Commissie. De uitbetaling van variabele tranches
is afhankelijk van door partnerlanden behaalde prestaties, die worden gemeten aan
de hand van vooraf vastgestelde prestatie-indicatoren. Het rapport concludeert dat
de meeste door de ERK beoordeelde variabele tranches het beoogde effect hadden van
het stimuleren van hervormingsagenda’s van partnerlanden aan de hand van voldoende
ambitieuze doelstellingen. De ERK constateerde echter ook dat een flink aantal onderzochte
indicatoren van onvoldoende kwaliteit waren en dat de verificatie van prestatiegegevens
in een aantal onderzochte gevallen tekortschoot.
In het rapport doet de ERK een zestal aanbevelingen15 om de kwaliteit en meetbaarheid van prestatiegegevens te verbeteren en daarmee de
effectiviteit van de inzet van variabele tranches de optimaliseren. De Commissie aanvaardt
deze aanbevelingen. Het kabinet verwelkomt het rapport en vindt het belangrijk dat
hier lering uit getrokken wordt. De aanbevelingen van de ERK zijn erop gericht om
de effectiviteit van EU begrotingssteunprogramma’s, nu en onder het volgende Meerjarig
Financieel Kader (2021–2027), verder te versterken onder meer via betere indicatoren
en duidelijkere doelen, een intensivering van de politieke en beleidsdialoog en betere
monitoring. Ze sluiten daarmee goed aan bij de inzet van het kabinet om Europese middelen
zo effectief mogelijk te besteden en begrotingssteun te verbinden aan constructief-kritische
dialoog, heldere criteria en concrete maatregelen, zoals vastgelegd in de EU richtlijnen
voor begrotingssteun.
De Raad zal naar verwachting per schriftelijke procedure Raadsconclusies aannemen
over het ERK rapport. Mede dankzij de inzet van Nederland roepen de concept-Raadsconclusies
de Commissie op om in haar jaarrapportage over begrotingssteun meer informatie te
bieden over de uitbetaling van variabele tranches begrotingssteun en over de prestatietrends
over meerdere jaren.
Literatuurstudie over EU-OS in Sub-Sahara Afrika
Graag informeer ik uw Kamer over een literatuurstudie naar EU-ontwikkelingssamenwerking
in Sub-Sahara Afrika in 2013–2018.16 Deze studie is, in opdracht van de IOB, uitgevoerd door het European Centre for Development Policy Management (ECDPM), in samenwerking met het Deutsches Institut für Entwicklungspolitik (DIE)17. De studie neemt 55 evaluaties en andere rapporten over EU ontwikkelingssamenwerking
onder de loep en gaat in op de beleidsdoelen, op de financiering, en op de resultaten
van EU-ontwikkelingssamenwerking met Sub-Sahara Afrika in de periode 2013–2018.
De studie zet uiteen dat de belangrijke beleidsdoelen voor EU-ontwikkelingssamenwerking
in de periode 2013–2018 waren vastgesteld voordat de Commissie-Juncker van start ging.
Met name de 2011 Agenda for Change was invloedrijk. In de periode 2013–2018 gaven de VN Agenda 2030 (2015), de EU Global Strategy for the EU’s Foreign and Security Policy (2016) en de New European Consensus on Development (2017) verder richting aan de EU-inzet. Onderwerpen als vrede en veiligheid, migratie,
en de betrokkenheid van de private sector, kregen meer aandacht.
Wat betreft de financiering van EU-ontwikkelingssamenwerking in 2013–2018, toont het
rapport welke landen financiering ontvingen, voor welke sectoren, en middels welke
kanalen. Sub-Sahara Afrika was in deze periode de grootste ontvanger van EU-ontwikkelingssamenwerking.
De belangrijkste besluiten over de sectorale en geografische spreiding van EU-steun
werden genomen aan de start van het huidige Meerjarige Financiële Kader, dus grotendeels
voorafgaand aan de bestudeerde periode. Nieuwe initiatieven en instrumenten, zoals
het Extern Investeringsplan en het EU-noodfonds voor Afrika (EUTF), brachten met zich
mee dat EU-uitgaven meer werden gericht op bijvoorbeeld investeringen, het creëren
van banen, veiligheid en stabiliteit, en migratie-gerelateerde uitgaven.
De literatuurstudie zet resultaten uiteen die zijn behaald middels EU-ontwikkelingssamenwerking,
op voor Nederland belangrijke onderwerpen als vrede en veiligheid, private sector
ontwikkeling, plattelandsontwikkeling, sociale ontwikkeling en gendergelijkheid. Ook
gaat het rapport in op de rol van begrotingssteun en beleidsdialoog in EU-ontwikkelingssamenwerking,
en op donorcoördinatie.
De studie laat over het algemeen een positief beeld zien van de behaalde resultaten,
waarbij verschillen bestaan voor verschillende landen en thema’s. De duurzaamheid
van deze resultaten blijft echter onderhevig aan andere trends, en ook blijkt het
ingewikkeld om de lange termijn impact te meten of te herleiden tot enkel de EU-steun.
Zo stelt de studie dat EU-ontwikkelingssamenwerking betreffende plattelands- en landbouwontwikkeling,
in sectoren als energie, transport en milieu, de dagelijkse levens van de bevolking
verbeteren. Middels de ACP-EU Energy Facility werd bijvoorbeeld de toegang tot hernieuwbare energie verbeterd, wat weer een domino-effect
had voor de beschikbaarheid van openbare diensten en ook de werkgelegenheid stimuleerde.
De langetermijneffecten van de inzet zijn echter gemengd, aangezien het tegengaan
van trends als klimaatverandering onder andere meer tijd en een opschaling van steun
vereisen. Op het gebied van het tegengaan van conflict en stabiliteit zijn eerste
positieve resultaten te meten, onder andere voor het operationaliseren van de Afrikaanse
vredes- en veiligheidsarchitectuur, maar blijkt het nog te vroeg om lange termijn
effecten te meten.
De studie stelt dat de interventies van EU instellingen (EU) op het gebied van ontwikkelingssamenwerking
toegevoegde waarde hebben vis-à-vis interventies van andere spelers, inclusief EU
lidstaten. Zo heeft de EU als donor groot financieel gewicht en is de EU in staat
om op lange termijn steun te verlenen. Dit maakt de EU een strategische partner voor
overheden, regionale organisaties en ngo’s, en een speler voor beleidsdialoog. Ook
het brede scala aan instrumenten en de kennis en ervaring van de EU bieden toegevoegde
waarde. Zo noemt de studie dat de EU-kennis en ervaring met de inzet van begrotingssteun
leidt tot resultaten, die niet op dezelfde manier middels andere modaliteiten behaald
hadden kunnen worden. In verschillende Afrikaanse landen heeft begrotingssteun er
bijvoorbeeld aan bij gedragen dat uitgaven op het gebied van sociale ontwikkeling,
zoals onderwijs en gezondheidszorg, een hogere prioriteit kregen, waardoor deze sociale
diensten breder beschikbaar werden. Ook de neutraliteit van de EU wordt genoemd als
meerwaarde, bijvoorbeeld bij interventies op het gebied van vrede en veiligheid, en
bij steun aan de ontwikkeling van de private sector. Zo heeft de EU waardevolle bijdragen
geleverd aan conflictbemiddelingsprocessen.
Winst valt te behalen op het gebied van donorcoördinatie. Nauwere samenwerking voor
programmering leidt tot verbeterde coördinatie en complementariteit van hulp. De onderzoekers
stellen echter dat joint programming tot nog toe voornamelijk een proces is tussen de EU en haar lidstaten, waarbij ownership van het partnerland beperkt blijft. Gezamenlijke programmering zou ook vaker gepaard
kunnen gaan met gezamenlijke initiatieven voor implementatie van steun. Zoals gesteld
in de beleidsnotitie Investeren in Perspectief, zet het kabinet in op nauwe samenwerking met EU-partners om effectief in te kunnen
spelen op mondiale vraagstukken. Het kabinet steunt daarom ook gezamenlijke inspanningen
van EU Instellingen en EU lidstaten, waarvan de gezamenlijke «Team Europe Approach»
voor de COVID-19 respons een voorbeeld is.
De IOB studie stelt ook dat winst te behalen valt bij het adresseren van genderdimensies
in de implementatie van projecten en activiteiten, ook al worden met EU steun reeds
belangrijke resultaten behaald bijvoorbeeld op het gebied van gendergelijkheid in
onderwijs en gezondheidszorg. Het kabinet acht het van belang dat de inzet op gendergelijkheid
in de formulering van programma’s zich nog sterker vertaalt in de implementatiefase.
Nederland zal hier dan ook in Brussel op inzetten, onder andere in de aanloop naar
het formuleren van het nieuwe Gender Action Plan (2021–2025).
Positionering Nederlandse organisaties – Delegated Cooperation
Zoals toegezegd tijdens het AO over de toekomst van EU-ontwikkelingssamenwerking (maart
2019), gaat deze brief in op de voortgang van het beleid t.a.v. het meer gebruik maken
van gedelegeerde fondsen aan Nederlandse uitvoerders.
Zoals gesteld in de beleidsnota Investeren in Perspectief (Kamerstuk 34 952, nr. 1), zet het kabinet in op nauwe samenwerking met EU-partners, en zet het kabinet zich
in om Nederlandse organisaties betere te positioneren om programma’s uit te voeren
voor de Europese Commissie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken een kader opgesteld
met uitgangspunten voor de samenwerkingsvorm Delegated Cooperation, waarbij gelden van Nederland en van de Europese Commissie worden gebundeld om uitvoering
te geven aan gezamenlijke OS-prioriteiten, en waarmee beschikbare middelen van de
Europese Commissie beter toegankelijk worden voor Nederlandse uitvoerders. Binnen
het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in januari 2019 een Steunfaciliteit voor
het management van EU-fondsen opgericht.
Aangezien het Nederland ontbreekt aan een aan de overheid gelieerde uitvoeringsorganisatie,
is er een «netwerkbenadering» uitgewerkt, waarbij Nederlandse NGO’s en kennisinstellingen
gebruik kunnen maken van de accreditatie van het Directoraat Generaal Internationale
Samenwerking (DGIS). Naast DGIS zijn ook RVO en FMO geaccrediteerd om gedelegeerde
fondsen van de Europese Commissie te beheren. De «netwerkbenadering», die positief
is ontvangen door de Europese Commissie, gaat uit van het inzetten van de kracht van
relevante uitvoerders op een aantal voor Nederland prioritaire thematische gebieden
(water; voedselzekerheid; rechtsstatelijkheid, vrede, veiligheid en democratisering)
en in een drietal focusgebieden (Noord- en Oost-Afrika en de Sahel). Het hanteren
van een dergelijke focus stelt Nederland in staat om ervaring op te doen met Delegated Cooperation en zo een vertrouwde samenwerkingspartner van de Europese Commissie te worden voor
deze samenwerkingsvorm.
Deze inzet heeft er toe geleid dat vijf Delegated Cooperation projecten zijn goedgekeurd in de comités voor extern beleid, waarin de door de Commissie
voorgenomen projectvoorstellen worden besproken met de lidstaten. Gezien de huidige
situatie met COVID-19 is het mogelijk dat er nog wijzigingen in de programmering zullen
plaatsvinden. Deze programma’s, die zijn gepland voor uitvoering onder de DGIS accreditatie,
hebben een totaal budget rond EUR 50 miljoen, waarvan ongeveer EUR 37 miljoen afkomstig
van de Europese Commissie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de uitvoerende
partners werken gezamenlijk aan de verdere uitwerking en implementatie van deze programma’s.
PARTNER
NAAM PROJECT
LAND
EU BUDGET
1.
VNG Internationaal
Programme d’Appui au Développement Local et Intégré
Algerije
EUR 20 miljoen
2.
World Vegetable Center & Wageningen Universiteit
DeSIRA, Save produced vegetables (SAFEVEG) West Africa
Burkina Faso, Mali, Benin
EUR 7.864.077
3.
Wageningen Universiteit
DeSIRA, Climate Smart Agriculture in East Africa
Ethiopië, Kenia, Rwanda
EUR 5.370.760
4.
SNV
DeSIRA, Agro-Pastoral Farming Systems and Livelihoods
Kenia
EUR 2.5 miljoen
5.
World Benchmarking Alliance
Promoting Sustainable Investment Climate through the World Benchmarking Alliance
Wereldwijd
EUR 1 miljoen
Ook middels de accreditatie van FMO worden op dit moment drie Delegated Cooperation programma’s uitgevoerd in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Deze programma’s hebben een totale omvang van EUR 1.550 miljoen, waarvan EUR 170 miljoen
afkomstig van de Europese Commissie en EUR 120 miljoen van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken (de rest van het kapitaal is afkomstig van andere financiers). Deze programma’s
zijn o.a. gericht op (i) start- en scale-ups, (ii) klimaatadaptatie en mitigatie,
(iii) het midden en kleinbedrijf dat is geraakt door COVID-19 en (iv) de financiering
van vrouwelijke en jonge ondernemers en ondernemers met een migratieachtergrond. Middels
deze gezamenlijke inzet van FMO, de Europese Commissie en het Ministerie van Buitenlandse
Zaken, kunnen beleidsagenda’s verder worden afgestemd en kan impact worden vergroot.
NAAM PROJECT
EU BUDGET
1.
Climate Investor One
EUR 30 miljoen
2.
Nasira
EUR 100 miljoen (garantie)
3.
Venture
EUR 40 miljoen (garantie)
COVID-19 en EU-ontwikkelingssamenwerking
Europese ontwikkelingssamenwerking zal in de komende jaren sterk in het kader staan
van de impact van COVID-19. Uw Kamer werd in de Geannoteerde Agenda18 en het verslag19 van de informele Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking op 8 april,
geïnformeerd over het financiële steunpakket van EUR 15,6 miljard van de Europese
Commissie20 en over de Team Europe aanpak voor steun aan partnerlanden voor de COVID-19 respons.
De Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking spreekt op 8 juni over de voortgang
bij de implementatie van de externe COVID-19 inzet. Nederland zal er op toezien dat
lange termijn agenda’s zoals het behalen van de SDGs en de doelstellingen geformuleerd
in het Akkoord van Parijs en de Green Deal richting blijven geven aan de Europese
inzet, ook in het kader van de COVID-19 respons.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking