Brief regering : Geannoteerde agenda voor de informele JBZ-raad van 4-5 juni per videoconferentie
32 317 JBZ-Raad
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 621
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING EN DE
STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 mei 2020
Hierbij bieden wij u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
de geannoteerde agenda aan van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse
Zaken op 4 en 5 juni 2020 via videoconferentie.
De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming zijn
op basis van de voorlopige agenda voornemens aan deze informele JBZ-Raad deel te nemen.
De Minister van Justitie en Veiligheid informeert u hierbij graag nader over het belang
van de JBZ agentschappen Europol en Eurojust en hun financiële positie naar aanleiding
van de toezegging gedaan tijdens het AO JBZ-Raad op 11 maart jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 617) Nederland heeft, zoals bekend, grote waardering voor de actieve en belangrijke rol
die Eurojust en Europol vervullen op het terrein van de bestrijding van (georganiseerde)
criminaliteit en terrorisme binnen de EU. Dankzij hun ondersteuning door middel van
het faciliteren van informatiedeling, grensoverschrijdende operationele samenwerking,
het verstrekken van analyses, en brede expertise kunnen met deze vormen van criminaliteit
belaste nationale autoriteiten veel effectiever en doelmatiger grensoverschrijdend
samenwerken dan anders mogelijk was geweest. De operationele resultaten zoals die
zijn weergegeven in de jaarverslagen van beide agentschappen evenals het belang die
Nederlandse opsporingsinstanties en het OM hechten aan beide agentschappen onderstrepen
dat. Ook als het EOM op termijn operationeel is geworden, zullen Eurojust en Europol
beide een eigenstandige, en in relatie tot het EOM complementaire rol blijven vervullen.
Dat geldt uiteraard voor alle strafbare feiten die niet onder het tot EU-fraude beperkte
mandaat van het EOM vallen. Eurojust en Europol hebben immers een veel breder mandaat
dan het EOM en werken bovendien met alle lidstaten samen, niet slechts met de 22 lidstaten
die aan het EOM deelnemen. Ook bij de bestrijding van EU-fraude hebben Eurojust en
Europol een breder mandaat. Europol en Eurojust zullen het EOM ook hierbij vanuit
hun specifieke rol bij zijn werkzaamheden kunnen ondersteunen, maar bovendien zelfstandig
kunnen bijdragen aan de aanpak van EU-fraude in die gevallen dat het EOM niet bevoegd
is op te treden dan wel ervan afziet deze bevoegdheid uit te oefenen ofwel wanneer
het EU-fraude betreft waarbij lidstaten betrokken zijn die niet deelnemen aan het
EOM. Nederland heeft zich de afgelopen jaren bij herhaling in EU-verband uitgesproken
voor voldoende middelen voor Eurojust en Europol om hun taken goed te kunnen vervullen.
In het geval van Europol wordt een voorstel van de Europese Commissie voor herziening
van het mandaat van Europol aan het eind van 2020 verwacht en zal in het licht van
de Nederlandse internationale aanpak voor opsporing en vervolging een inzet worden
bepaald. Naar verwachting zal de Europese Commissie later deze maand aangepaste voorstellen
voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het Eigen Middelen Besluit (EMB) presenteren.
Nadat deze Commissievoorstellen zijn gepresenteerd, zal het kabinet uw Kamer informeren
over de inhoud en de Nederlandse appreciatie van deze Commissievoorstellen.
Tevens komt de Minister voor Rechtsbescherming graag terug op de toezegging gedaan
tijdens het AO JBZ-Raad op 11 maart jl. om uw Kamer te informeren over de stand van
zaken rond digitale nalatenschap. Na een eerdere ambtelijke inventarisatie over dit
onderwerp heeft onder meer Duitsland positief gereageerd. Hierop is bij de aankomend
voorzitter Duitsland ambtelijk gepolst of zij het onderwerp van de digitale nalatenschap
in EU-verband ook op de agenda willen zetten. Alhoewel herprioritering plaatsvindt
in verband met de COVID-19 crisis, is inmiddels vanuit aankomend voorzitter Duitsland
het verzoek ontvangen om nader van gedachte te wisselen. Verder zal de Minister voor
Rechtsbescherming bij de andere lidstaten en de Commissie aandacht blijven vragen
voor een regeling over de digitale nalatenschap op EU niveau en uw Kamer over de ontwikkelingen
informeren.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse
Zaken, 4–5 juni 2020
I. Justitie
1. Voorstel voor een verordening betreffende het recht dat van toepassing is op de
derdenwerking van de cessie van vorderingen (internationale cessie)
Het voorzitterschap voorziet tijdens de JBZ-Raad een uitwisseling over het voorstel
voor een verordening betreffende het recht dat van toepassing is op de derdenwerking
van de cessie van vorderingen1.
Cessie is de overdracht van vorderingen. Dat gebeurt bijvoorbeeld als een tandarts
de vorderingen op zijn patiënten overdraagt aan een factoringmaatschappij of wanneer
een bank een vordering die is ontstaan uit een lening aan een zakelijke cliënt ten
behoeve van een investering overdraagt aan een andere bank. Een cessie heeft een contractuele
kant en een goederenrechtelijke kant. De contractuele kant gaat over de vraag of de
overeenkomst geldig is. De goederenrechtelijke kant betreft de vraag of de overdracht
die op die overeenkomst volgt geldig is gebeurd en daarmee over de vraag of de vordering
het vermogen van de overdrager heeft verlaten. Die vraag is vooral van belang in geval
van faillissement van degene die de vordering overdraagt. Wanneer de vordering het
vermogen van de overdrager heeft verlaten, zit zij immers niet meer in zijn boedel,
waarmee minder opbrengst overblijft voor zijn crediteuren. Vaak worden veel vorderingen
tegelijk overgedragen of betreft het aanzienlijke vorderingen. Cessies gebeuren ook
grensoverschrijdend, binnen de EU of internationaal. Het voorstel voor de verordening
geeft regels van internationaal privaatrecht die in dergelijke gevallen de goederenrechtelijke
kant regelen. Het voorstel regelt van welk land het recht bepaalt of de vordering
het vermogen van de overdrager heeft verlaten.
Het voorstel voor een verordening betreffende het recht dat van toepassing is op de
derdenwerking van de cessie van vorderingen is een complex internationaal privaatrechtelijke
voorstel. Tot op heden wordt er enkel op technische niveau onderhandeld over de verordening.
Het voorzitterschap heeft expliciet gesteld dat ten aanzien van het grootste deel
van het voorstel nog verdere (technische) onderhandelingen nodig zullen zijn, onder
andere de reikwijdte van het voorstel (artikel 1) en de hoofdregel (artikel 4). Niettemin
is tijdens deze informele JBZ-Raad een debat voorzien aan de hand van drie onderwerpen:
de geldigheid van nieuwe regels van de verordening alleen voor cessies die plaatsvinden
van na het van toepassing worden van deze verordening; de uitsluiting van het onderwerp
novatie (schuldvernieuwing) van de verordening en; de universele toepassing van de
verordening, dat wil zeggen dat de verordening ook tot toepasselijkheid van het recht
van niet-EU-lidstaten kan leiden.
Ten aanzien van de door het voorzitterschap voorgelegde onderwerpen is de Nederlandse
positie als volgt: het kabinet deelt de analyse van het voorzitterschap dat over het
grootste gedeelte van het voorstel nog verdere technische onderhandelingen nodig zijn,
in het bijzonder de nieuwe hoofdregel en een alternatief daarvoor waarmee de praktijk
al bekend is (zie hierna) en de reikwijdte die nog niet geheel duidelijk is. Daardoor
vindt het kabinet in het algemeen dat het te vroeg is voor een beleidsdebat over dit
voorstel.
Het kabinet onderschrijft dat de verordening alleen van toepassing zou moeten zijn
op cessies gesloten na het van toepassing worden van de verordening. Een andere regel
dan deze zou allerlei onwenselijke effecten hebben omdat in dat geval het toepasselijk
recht op een cessie die al is gedaan, achteraf wijzigt. Wat betreft novatie (schuldvernieuwing)
meent het kabinet dat dit in zijn geheel buiten het voorstel moet worden gelaten.
Het voorstel is al complex genoeg als het alleen van toepassing is op cessie. Bovendien
hoeven in dat geval in het voorstel ook geen regels opgenomen worden over voorrang
tussen cessie en novatie. Tot slot, steunt het kabinet de universele toepassing van
de verordening en is het ermee eens dat de verordening ook het recht van niet EU-lidstaten
als toepasselijk recht kan aanwijzen. Dat is gebruikelijk voor verordeningen die toepasselijk
recht aanwijzen (bijvoorbeeld de Rome I-verordening) en ligt ook voor dit voorstel
voor de hand.
Wat betreft de voorgestelde hoofdregel is het recht van de gewone verblijfplaats van
de cedent het aanknopingspunt. Daarmee wordt afgeweken van de regel dat voor de contractuele
aspecten van de cessie het recht dat van toepassing is op de gecedeerde vordering
als aanknopingspunt geldt. Met dit aanknopingspunt, dat volgt uit de verordening Rome-I,
werkt de praktijk al. Door nu een nieuwe, extra regel toe te voegen, wordt de complexiteit
en rechtsonzekerheid eerder vergroot dan verkleind. Volgens het kabinet zou beter
kunnen worden aangesloten bij de al bestaande en bekende regel. Een groeiend aantal
lidstaten lijkt inmiddels van mening dat in elk geval meer onderzoek nodig is naar
dit alternatief.
Voor wat betreft het krachtenveld ten aanzien van de door het voorzitterschap voorgelegde
vragen is de verwachting dat de meeste lidstaten op een lijn zitten ten aanzien van
het alleen van toepassing zijn van de verordening op cessies van na het van toepassing
worden van deze verordening en de universele toepassing van de verordening. Ten aanzien
van novatie is dat nog onzeker. Het onderwerp is nog niet uitgebreid besproken op
technisch niveau. Bovendien bestaat vanwege de verschillende rechtstradities tussen
de lidstaten geen overeenstemming over de vraag wanneer precies sprake is van novatie.
Vooralsnog lijkt het erop dat de meeste lidstaten uiteindelijk zullen vinden dat novatie
moet worden uitgesloten van het voorstel, maar de verwachting is dat tijdens dit agendapunt
veel Ministers zullen opmerken dat verder werk op technisch niveau moet worden verricht
alvorens zij zich daarover definitief kunnen uitspreken.
De Nederlandse zienswijze dat het nog te vroeg is voor een beleidsdebat wordt door
een aantal lidstaten gedeeld. De meeste lidstaten hebben zich echter flexibel opgesteld
over de vraag of een deze uitwisseling tijdens deze informele JBZ-Raad moet plaatsvinden.
Deze flexibele houding komt veelal voort uit de omstandigheid dat de markt voor internationale
cessies anders dan in Nederland in veel lidstaten, vooral de kleinere, (zeer) beperkt
van aard is. Aldus kunnen de in het kader van dit voorstel rijzende rechtsvragen daar
nog niet goed worden ingeschat. Vermoedelijk zullen de meeste lidstaten wel bevestigend
reageren op de analyse van het voorzitterschap dat het grootste gedeelte van het voorstel
verdere bespreking op technisch niveau vergt. Dat geldt in het bijzonder voor de voorgestelde
hoofdregel voor de goederenrechtelijke effecten van een grensoverschrijdende cessie.
2. De impact van COVID-19 op het gebied van Justitie
De verwachting is dat het voorzitterschap met deze agendering een gedachtewisseling
beoogt tussen lidstaten over ervaringen en nieuwe inzichten als gevolg van de COVID-19
crisis met betrekking tot het functioneren van justitie. Bij het opstellen van deze
geannoteerde agenda was nog geen document beschikbaar.
De COVID-19 crisis raakt sterk aan aspecten van de rechtsstaat. Hierbij is het Nederlandse
standpunt dat buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding van het COVID-19
virus geoorloofd en wenselijk zijn vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid,
maar dat deze wel dienen te voldoen aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit
en tijdelijkheid, en tevens de waarden van de Unie en internationale verdragsverplichtingen
dienen te respecteren. Samen met een groot aantal lidstaten maakt Nederland zich sterk
voor naleving van de beginselen van de rechtsstaat. Zo is op 1 april jl. een verklaring
gepubliceerd waarin lidstaten wordt opgeroepen om bij het nemen van uitzonderlijke
noodmaatregelen de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten te respecteren.
De Commissie heeft aangegeven de noodmaatregelen die lidstaten nemen in het kader
van de COVID-19 crisis te monitoren; Nederland heeft in de Raad Algemene Zaken van
23 april jl. de Commissie opgeroepen om indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen.
Ook heeft de Minister voor Rechtsbescherming tijdens de informele JBZ-Raad van 6 april
jl. eveneens het Nederlandse standpunt uitgedragen en gewezen op de bijzondere verantwoordelijkheid
die JBZ-Ministers hebben.
Alle lidstaten hebben naar aanleiding van de COVID-19 crisis maatregelen genomen op
het terrein van Justitie. Nederland heeft per 24 april jl. een spoedwet in werking
getreden die tijdelijk een aantal voorzieningen treft die op onder andere het terrein
van Justitie noodzakelijk zijn in verband met de uitbraak van COVID-192.
Wat betreft de rechtspraak is de notie relevant dat de rechtspraak een eigenstandige,
onafhankelijke verantwoordelijkheid heeft om maatregelen te treffen die invulling
geven aan de adviezen van het RIVM. In Nederland hebben de adviezen van het RIVM geleid
tot vergaande fysieke maatregelen die leiden tot beperkingen in doorgang van de rechtspraak.
Het streven is hierbij dat alle beperkende maatregelen die ten gevolge van de COVID-19
crisis zijn genomen zo snel als mogelijk beëindigd worden. Vanaf begin april is het
aantal zaken uitgebreid dat in de gerechtsgebouwen wordt afgedaan. Vanaf 11 mei jl.
worden in principe alle straf-, jeugd- en familierechtzaken weer fysiek behandeld
en worden partijen in staat gesteld ofwel fysiek ofwel via telecommunicatiemiddelen
deel te nemen aan de zitting. Ook wordt getracht met in achtneming van de adviezen
van het RIVM de openbaarheid zoveel als mogelijk te garanderen. Naast partijen (waaronder
ook slachtoffers) kunnen in ieder geval drie mediavertegenwoordigers deelnemen. In
zaken met een grote publieke belangstelling kan de rechter de Raad voor de Rechtspraak
vragen een livestream op te zetten. Er worden meer uitspraken online openbaar gemaakt.
Ook heeft de rechtspraak besloten de gerechtsgebouwen langer op te stellen waardoor
tevens in de avonduren zittingen gehouden kunnen worden.
Door de noodzaak om het aantal terechtzittingen te beperken, neemt de voorraad door
de rechter te behandelen strafzaken toe. Daarom is het noodzakelijk dat maatregelen
worden getroffen om te voorkomen dat de strafrechtspleging vastloopt. Met het oog
daarop is een keten brede werkgroep geformeerd met de opdracht voorstellen te doen
over wat kan worden gedaan om de opgelopen voorraden weg te werken.
In het gevangeniswezen zijn maatregelen genomen om de verspreiding van het COVID-19
virus tegen te gaan, hoofdzakelijk door het opschorten van verlof, het vergroten van
uitstroom door thuisdetentie en het niet meer oproepen van gedetineerden met bepaalde,
korte straffen.
Op het gebied van internationale rechtshulp en uitlevering zijn er maatregelen genomen
waardoor verzoeken nu digitaal verzonden kunnen worden. Momenteel worden verzoeken
digitaal ontvangen en verzonden en lopen de juridische procedures op dit gebied door
zoals gebruikelijk.
Onderliggend principe is dat rechtspleging een belangrijk vitaal proces is. Maatregelen
met betrekking tot de werking van het rechtssysteem tijdens de COVID-19 crisis moeten
er daarom steeds op gericht zijn om de vitale processen, waaronder internationale
strafrechtelijke samenwerking, zo veel en zo lang als mogelijk doorgang te laten vinden.
Maatregelen kunnen ook positieve effecten hebben op het terrein van Justitie. Veel
van de maatregelen die nu onder invloed van COVID-19 crisis getroffen worden, kunnen
ook na afloop van de COVID-19 crisis wellicht van toegevoegde waarde zijn. Met name
het toenemend gebruik van digitale en audiovisuele middelen in de rechtspraak, maar
ook de versnelling van de digitalisering van het justitieel systeem. Dit geldt tevens
op het gebied van internationale rechtshulp en uitlevering. Binnen de rechtspraak
wordt er gewerkt aan IT-oplossingen om achterstand in zaken effectiever af te doen.
Daarnaast wordt nagedacht over prioriteringskaders, verruimde toepassing van bestraffing
van strafbare feiten door middel van een strafbeschikking en alternatieven wijzen
om zaken af te doen. Het kabinet zet zich er daarom voor in om deze positieve effecten
voor de toekomst te behouden.
3. Stand van zaken over de onderhandelingen inzake e-evidence
a. Onderhandelingen voor een EU-VS overeenkomst inzake grensoverschrijdende toegang
tot elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële samenwerking in strafzaken
b. Onderhandelingen voor het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van Boedapest
inzake cybercriminaliteit
Zoals vastgelegd in de onderhandelingsmandaten informeert de Commissie de JBZ-Raad
periodiek over de voortgang van de onderhandelingen die het namens de EU voert met
de VS over een overeenkomst inzake grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal
voor justitiële samenwerking in strafzaken en over de onderhandelingen in de Raad
van Europa met de andere partijen bij het cybercrime verdrag over het tweede aanvullend
protocol bij dat Verdrag.
Onderhandelingen voor een EU-VS overeenkomst inzake grensoverschrijdende toegang tot
elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële samenwerking in strafzaken
Sinds de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van 13 maart jl. waarin u bent geïnformeerd
over de stand van zaken van de onderhandelingen voor een EU-VS overeenkomst inzake
grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële samenwerking
in strafzaken zijn er geen ontwikkelingen geweest3.
Onlangs zijn de lidstaten verzocht op vertrouwelijk wijze input te leveren op een
vragenlijst van het Kroatisch voorzitterschap. Een compilatie van de antwoorden is
ook op vertrouwelijke wijze uitgegeven door het Raadssecretariaat. Vanwege het «vertrouwelijk»
classificeren van informatie heeft Nederland nogmaals zijn zorgen geuit over de wijze
waarop invulling gegeven kan worden aan het toezicht op de onderhandelingen binnen
de kaders van het onderhandelingsmandaat. Voor Nederland blijven de verplichtingen
en afspraken in het onderhandelingsmandaat leidend.
Onderhandelingen voor het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van Boedapest
inzake cybercriminaliteit
De werkzaamheden voor het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van Boedapest
inzake cybercriminaliteit worden zo veel mogelijk voortgezet ondanks de maatregelen
die de Raad van Europa heeft genomen naar aanleiding van de COVID-19 crisis. De bijeenkomsten
worden waar mogelijk via teleconferencing voortgezet. Ook de voorbereidende overleggen
in EU-verband vinden zo veel mogelijk schriftelijk of via teleconferencing plaats.
De planning van de bijeenkomsten is enigszins vertraagd, maar dit heeft vooralsnog
niet geleid tot een nieuwe verlenging van de terms of reference. De Europese Commissie
heeft het voortouw bij de onderhandelingen.
4. Uitlevering van EU-onderdanen aan derde landen
Oorspronkelijk stond het onderwerp uitlevering van EU burgers aan derde landen op
verzoek van enkele lidstaten op de agenda van de JBZ-Raad van 13 maart jl. Vanwege
de COVID-19 crisis is de agenda van die JBZ-Raad substantieel gewijzigd. Nu heeft
het voorzitterschap dit agendapunt alsnog geagendeerd voor de JBZ-Raad van 4–5 juni.
Bij het opstellen van deze geannoteerde agenda was nog geen document beschikbaar.
Uitlevering aan derde landen kan enkel plaatsvinden op grond van een verdrag tussen
twee of meer staten. Wanneer op basis van een dergelijk verdrag een verzoek tot uitlevering
bij Nederland binnenkomt, wordt dat getoetst aan de voorwaarden van dat verdrag en
aan de voorwaarden zoals opgenomen de Nederlandse Uitleveringswet. Uiteraard is daarbij
tevens aandacht voor mensenrechten en wordt beoordeeld of een verzoek discriminatoir
of mogelijk politiek gemotiveerd is.
Nederland levert Nederlandse burgers alleen uit aan derde landen indien er sprake
is van vervolging en niet ten behoeve van executie van een straf. Daarbij wordt dan
om een garantie gevraagd dat de Nederlandse burger zijn of haar straf in Nederland
mag uitzitten nadat vervolging is afgerond.
Een in Nederland aangehouden Unieburger, niet zijnde Nederlander, kan door Nederland
worden uitgeleverd ten behoeve van zowel vervolging als executie. Op grond van de
zogenoemde Petruhhin jurisprudentie van het EU Hof van Justitie wordt in geval van
vervolging wel aan de staat van herkomst gevraagd of de staat gronden ziet zelf een
Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uit te vaardigen. Of de zaak zich leent voor het uitvaardigen
van een EAB, wordt per zaak beoordeeld op grond van onder andere de bovenstaande voorwaarden.
5. Overige onderwerpen
a. EU-VS ministeriële ontmoeting over Justitie en Binnenlandse Zaken (28 mei 2020)
Eén keer per jaar komen de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van het land
van het voorzitterschap, de twee Commissarissen en de Amerikaanse Minister van Homeland
Security en de Minister van Justitie bijeen. De bijeenkomst eindigt met een gemeenschappelijke
verklaring. In verband met de COVID-19 crisis zal de bijeenkomst dit jaar per videoconferentie
plaatsvinden. De conferentie zal naar verwachting in het teken staan van COVID-19
gerelateerde onderwerpen. Tijdens dit agendapunt zal de Raad naar verwachting worden
geïnformeerd over de agenda en inzet voor deze (digitale) ontmoeting. Het betreft
een informatiepunt. Er wordt geen discussie voorzien.
b. Werkprogramma van inkomend voorzitterschap
Het inkomend Duitse Voorzitterschap zal aan de JBZ-Raad haar prioriteiten presenteren
op het gebied van justitie. Nederland zal de presentatie door het aankomend Duits
voorzitterschap aanhoren.
6. Stand van zaken Europees Openbaar Ministerie (EOM)
De Europese Commissie zal de JBZ-Raad schriftelijke informeren over de laatste stand
van zaken betreffende de voorbereidingen voor de feitelijke start van het EOM. De
Commissie heeft aangegeven op korte termijn hiertoe een document te verspreiden. Er
wordt geen discussie voorzien.
De Europese Commissie gaat er nog steeds van uit dat het EOM eind dit jaar operationeel
zal zijn. Het is tegelijkertijd duidelijk dat deze planning tamelijk ambitieus is,
gelet op het feit dat er bijvoorbeeld nog steeds geen College is en de lidstaten volop
bezig zijn met de nationale implementatie van de EOM-Verordening. Daarnaast is de
duur van de COVID-19 crisis en de mogelijke effecten daarvan op de oprichting van
het EOM en de internationale samenwerking moeilijk te voorspellen.
II. Binnenlandse zaken en Veiligheid
1. COVID-19: interne grenscontroles en vrij verkeer van personen
Naar verwachting beoogt het voorzitterschap bij dit agendapunt stil te staan bij de
lessen die uit de COVID-19 crisis getrokken kunnen worden op het terrein van interne
grenscontroles en vrij verkeer van personen. Bij het opstellen van deze geannoteerde
agenda was nog geen document beschikbaar.
Interne grenscontroles en vrij verkeer van personen
Alle lidstaten hebben ingrijpende maatregelen genomen om verspreiding van het COVID-19
virus tegen te gaan. Als onderdeel van deze maatregelen hebben zeventien Schengenlanden
op basis van de Schengengrenscode tijdelijk grenscontroles ingevoerd aan hun binnengrenzen.
De afgelopen periode heeft wat het kabinet betreft gedemonstreerd dat meer coördinatie
nodig is voor afspraken over grensmaatregelen. Hoewel het nadrukkelijk een nationale
competentie betreft, is intensief contact tussen buurlanden en afstemming tussen alle
Schengenlanden onontbeerlijk. Van belang is om voortzetting van zo veel mogelijk (essentieel)
grensverkeer te verzekeren, bijvoorbeeld door de volledige implementatie van de richtsnoeren
inzake green lanes en transit corridors, maar ook persoonsgebonden certificaten of
vignetten om de mobiliteit van essentiële beroepen in grensregio’s maximaal te faciliteren.
Uitgangspunt hierbij is dat dit tijdelijke oplossingen zijn en dat grenzen niet onevenredig
gesloten dienen te blijven. Wanneer dit op het gebied van volksgezondheid veilig kan,
is het kabinet voorstander van een gefaseerde en gecoördineerde afbouw van grensmaatregelen
en het zo snel als mogelijk terugkeren naar volledig vrij verkeer van goederen, personen
en diensten, waarbij er ook aandacht moet zijn voor maatregelen die secundaire migratie
tegen gaan, zoals het registreren van migranten in Eurodac en het hervatten van Dublin-
en terugkeerprocedures.
2. Overige onderwerpen
a. EU-VS ministeriële ontmoeting over Justitie en Binnenlandse Zaken (28 mei 2020)
Eén keer per jaar komen de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van het land
van het voorzitterschap, de twee Commissarissen en de Amerikaanse Minister van Homeland
Security en de Minister van Justitie bijeen. De bijeenkomst eindigt met een gemeenschappelijke
verklaring. In verband met de COVID-19 crisis zal de bijeenkomst dit jaar per videoconferentie
plaatsvinden. De conferentie zal naar verwachting in het teken staan van COVID-19
gerelateerde onderwerpen. Tijdens dit agendapunt zal de Raad naar verwachting worden
geïnformeerd over de agenda en inzet voor deze (digitale) ontmoeting. Het betreft
een informatiepunt. Er wordt geen discussie voorzien.
b. Werkprogramma van inkomend voorzitterschap
Het inkomend Duitse Voorzitterschap zal aan de JBZ-Raad haar prioriteiten presenteren
op het gebied van binnenlandse zaken. Nederland zal de presentatie door het aankomend
Duits voorzitterschap aanhoren.
3. Implementatie van Interoperabiliteit
De Europese Commissie zal de JBZ-Raad schriftelijke informeren over de laatste stand
van zaken betreffende de implementatie van beide verordeningen voor de versterking
van de interoperabiliteit van centrale EU-informatiesystemen op het terrein van migratie,
grensbeheer en veiligheid. Tijdens de JBZ-Raad van 2–3 december jl. heeft een uitwisseling
plaatsgevonden aan de hand van aanbevelingen uit het monitoringsmechanisme dat de
Commissie heeft ingesteld voor de implementatie in de lidstaten4. De verwachting is dat de Commissie schriftelijke de actuele stand van zaken over
de opvolging van de aanbevelingen zal geven. De Commissie heeft aangekondigd op korte
termijn een document te verspreiden. Er wordt geen discussie voorzien.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.