Brief regering : COVID-19 Update stand van zaken
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 351
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 mei 2020
In deze brief informeer ik u, mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport
(MZS), de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV), de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW), de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (BVOM),
de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) over de actuele stand van zaken met betrekking
tot de uitbraak van COVID-19.
Het aantal nieuwe besmettingen met het coronavirus en het aantal ziekenhuis- en IC-opnames
blijven afnemen. De hoopvolle ontwikkelingen van de afgelopen weken lijken daarmee
door te zetten. Dit stelt het kabinet in staat om, conform de routekaart zoals in
de laatste kamerbrief is gepresenteerd (Kamerstuk 25 295, nr. 315), de stapsgewijze versoepeling van de maatregelen door te zetten. Tegelijkertijd
blijven we waakzaam en bereiden we ons óók goed voor op de mogelijke situatie dat
het virus weer oplaait. En hoewel ook de sterftecijfers afnemen, worden nog veel Nederlanders
dagelijks geconfronteerd met het verlies van dierbaren. Ons medeleven gaat naar hen
uit.
Leeswijzer
In deze brief ga ik allereerst in op de strategie die het kabinet hanteert (paragraaf
1) en de stapsgewijze versoepeling van maatregelen inclusief het meest recente OMT-advies
(paragraaf 2). Vervolgens breng ik u op de hoogte van de actuele situatie op het gebied
van testbeleid en bron- en contactonderzoek (paragraaf 3), persoonlijke beschermingsmiddelen
(paragraaf 4), zorg voor patiënten in de curatieve sector (paragraaf 5), versoepeling
maatregelen voor mensen met een kwetsbare gezondheid (paragraaf 6), sportscholen,
binnen sporten en sauna’s (paragraaf 7), Caribisch Nederland (paragraaf 8), vaccinontwikkeling
en ander COVID-19 onderzoek (paragraaf 9), informatie- en verwijscentrum COVID-19
(paragraaf 10) en enkele overige punten met betrekking tot de coronacrisis (paragraaf
11).
1. Maximale controle en fasering van de aanpak
In het debat van 7 mei jl. heb ik aan uw Kamer toegezegd de termen en begrippen uit
de strategische aanpak van het kabinet toe te lichten (Handelingen II 2019/20, nr.
70, debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus). Vanaf het begin van de uitbraak
is de strategie van het kabinet gericht op het maximaal controleren van het virus.
Daarbij staan twee doelen centraal: (1) Het zo goed mogelijk beschermen van mensen
met een kwetsbare gezondheid en (2) zorgen dat de zorg niet overbelast raakt. Dit
vereist zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus.
Elke fase in deze pandemie vraagt om een op maat gemaakte aanpak die bijdraagt aan
de strategie van maximaal controleren. Het kabinet heeft in de aanpak een aantal fasen
onderscheiden. Deze fasen staan ook omschreven in de Kamerbrief van 6 mei jl.1 en zijn weergegeven in figuur 1.
Figuur 1. De vier fasen van de epidemie schematisch weergegeven.
In de uitbraakfase was een intelligente lockdown nodig om weer in control te komen. In de huidige overgangsfase is het van groot belang om ook in control te blijven, de voorwaarden daarvoor te creëren en zo toe te werken naar de controlefase.
Dit doen we door het zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus te versterken
en maatregelen stap voor stap te versoepelen. Zo wordt vanaf juni iedereen bij klachten
getest, en wordt het contactonderzoek geïntensiveerd en opgeschaald. Nauwe contacten
van een besmet persoon worden gevraagd om gedurende 14 dagen thuis te blijven en zich
te laten testen bij medische klachten. Zo sturen we sneller en gerichter en dammen
we het virus in.
De meeste landen om ons heen volgen een strategie van maximale controle2. Dat is nodig, omdat het virus voorlopig onder ons zal blijven. Uiteraard is dit
niet wat we willen, maar het is volgens de medisch experts een onoverkomelijk gegeven.
Dat komt omdat het coronavirus erg besmettelijk is en zich, vanwege de overwegend
milde klachten bij het grootste deel van de mensen, voor een deel onder de radar verspreidt.
Bovendien is Nederland geen eiland; er zullen altijd nieuwe introducties van het virus
vanuit andere landen optreden. En ten derde: de gedragsadviezen (zoals thuisblijven
bij klachten en de anderhalve meter afstand) zullen, ondanks de inzet op volledige
compliance, nooit 100% worden nageleefd.
Met andere woorden, zelfs bij een langdurige voortzetting van de lockdown kan nooit helemaal – zelfs niet bijna helemaal – voorkomen worden dat mensen ziek worden. Nog los van de ingrijpende maatschappelijke
en economische gevolgen van het langdurig voortzetten van een lockdown, is de verwachting dat dit de acceptatie van de maatregelen dusdanig op de proef
stelt dat de compliance met de gedragsadviezen wordt ondermijnd. Dit zou de effectiviteit van de bestrijding
van het virus nadelig beïnvloeden.
Het kabinet versoepelt maatregelen op een verantwoord pad. Daarom is het van groot
belang dat we goed zicht hebben op de verspreiding van het virus, zodat we nieuwe
uitbraken direct kunnen indammen. Hoe meer kennis we hebben en hoe nauwkeuriger de
informatie is, hoe sneller en gerichter we de maatregelen kunnen bijsturen.
We moeten met het virus leren leven. De strategie van maximaal controleren houdt in
dat we het virus indammen op het moment dat het de kop opsteekt, net als in de beginfase
van de epidemie. Alleen zo kunnen we mensen met een kwetsbare gezondheid blijven beschermen
en zorgen dat de zorg het aankan. Pas als we beschikken over een vaccin kunnen we
groepsimmuniteit bereiken en zijn we beschermd tegen het virus.
Vanuit de huidige overgangsfase werken we toe naar de controlefase waarin we beschikken
over instrumentarium waarmee de signaleringsfunctie van het RIVM wordt versterkt om
zo snel mogelijk nieuwe oplevingen van het virus in beeld te krijgen en op basis daarvan
te besluiten.
1.1. Dashboard
Om in control te blijven, is het van groot belang dat we goed zicht hebben op hoe (snel) het virus
zich ontwikkelt. We moeten voorkomen dat het virus weer om zich heen grijpt. Zodat
we als het ware razendsnel nieuwe brandjes blussen, zonder dat de brand overslaat
naar de rest van het huis. We moeten voorkomen dat het aantal opnames in het ziekenhuis
en op de IC weer zó sterk toeneemt, dat die de capaciteit gaat overstijgen en dat
de reguliere zorg in de verdrukking komt. Of dat we nogmaals tot een lockdown over moeten gaan, met veel leed en schade voor de zorg, samenleving en economie als
gevolg.
We hebben daarbij veel informatie tot onze beschikking van het RIVM, de GGD’en en
de ziekenhuizen. Deze cijfers zijn enorm waardevol. Alleen: ze lopen wel achter op
de werkelijke verspreiding van het virus en geven slechts een deel van de werkelijkheid
weer. Dat levert onzekerheden op in de rekenmodellen. Met meer en snel testen, traceren,
isoleren, rapporteren en verdere verbetering van de monitoring wil ik het zicht op
de werkelijkheid verbeteren.
Om beter zicht te krijgen op de verspreiding van het virus ontwikkelen we een dashboard
met een groot aantal indicatoren dat ons in staat stelt om sneller en gerichter te
kunnen sturen. Deze is weergegeven in figuur 2. Het biedt inzicht om vroegtijdiger
signalen van een toename van de verspreiding van het virus op te pikken. Dit dashboard
bevat drie elementen die in samenhang met elkaar de impact, omvang en verwachting
van de verspreiding van het virus weergeven. Allereerst een set hoofdindicatoren die
een getalsmatig beeld van de epidemie geven. Ten tweede een set ondersteunende indicatoren
die een indicatief maar completer beeld geven van de epidemie. En ten derde een set
indicatoren die met minder vertragingstijd de potentiële risico’s voor verspreiding
van het virus weergeven.
Figuur 2. Schematische weergave van het dashboard.
1) Hoofdindicatoren
De set hoofdindicatoren omvat getallen die een getalsmatig beeld van de epidemie geven:
– IC-opnames (gemiddeld 15.23 dagen opgenomen);
– Ziekenhuisopnames (gemiddelde vertragingstijd: 19.0 dagen opgenomen na infectie);
– Testuitslagen (gemiddeld 11.9 dagen op dit moment, dat moet dalen vanwege de opschaling
van het testbeleid);
– Reproductiegetal, de R-waarde (berekend);
– Het aantal besmettelijke personen (omvang).
Het aantal IC- en ziekenhuisopnames geven in de kern de ultieme waarschuwing. Als
deze aantallen te hard oplopen is opschaling van maatregelen onontkoombaar. Maar eerder
al komen de signalen door via de testuitslagen die vertaald worden naar het aantal
positief geteste personen per 100.000 inwoners en uit te splitsen zijn naar leeftijdsgroepen.
De testuitslagen geven het meest betrouwbaar zicht op de verspreiding van het virus
en gaan minder ver terug in de tijd dan de ziekenhuisopnames. Wel is het zaak de gemiddelde
duur van besmetting tot testen te verkorten, zodat de waarschuwing die uitgaat van
een oplopend aantal positieve testuitslagen eerder binnenkomt en de effectiviteit
van contactonderzoek wordt versterkt. Het reproductiegetal en de omvang van het aantal
besmettelijke personen wordt berekend op basis van het aantal ziekenhuis- en IC-opnames
en de testuitslagen.
Figuur 3. Het reproductiegetal (R0) in de periode na 17 februari tot nu, zoals berekend door
het RIVM. Het reproductiegetal beschrijft het gemiddeld aantal mensen dat door één
persoon wordt geïnfecteerd, zonder immuniteit en in afwezigheid van maatregelen die
de snelheid van verspreiding kunnen beïnvloeden. Onderzoekers hebben berekend dat
de R0 ongeveer 2,5 is als het virus ongehinderd zijn gang kan gaan en nog geen immuniteit
heeft opgebouwd. Dat betekent dus dat een besmet persoon gemiddeld 2,5 anderen besmet,
die na vijf dagen ook ieder weer 2,5 anderen besmetten. Hoe groter R0 des te sneller
neemt het aantal geïnfecteerde mensen toe, en des te moeilijker zal de infectie onder
controle te krijgen zijn. Een rekenvoorbeeld: als er vandaag 210 patiënten op de IC
liggen, dan zijn bij een R0 van 2,5 na 20 dagen meer dan 8000 IC-bedden extra nodig
zijn. En dat loopt in de dagen daarna alleen maar op. Een R0 van 1,0 betekent dat
het aantal besmettingen ongeveer gelijk blijft. We streven naar een reproductiegetal
onder de 1,0, om zo het aantal besmettingen beheersbaar te houden.
2) Ondersteunende indicatoren
Daarnaast beschikt het RIVM over ondersteunende indicatoren die de epidemie beschrijven.
Deze geven een minder accuraat, maar wel omvangrijker beeld van het verloop. Voorbeelden
hiervan zijn:
– Zelfrapportagegegevens (gemiddelde vertragingstijd: 8,5 dagen na infectie);
– Huisartsengegevens, waaronder de gegevens uit de NIVEL-peilstations;
– Resultaten uit de contactonderzoeken van de GGD;
– Rioolwatersurveillance;
– Sentinel surveillance (zorgverleners).
De zelfrapportagegegevens worden door het RIVM verzameld via www.infectieradar.nl. Mensen kunnen hier wekelijks doorgeven of zij klachten ervaren. De huisartsengegevens
worden verzameld vanuit een landelijk dekkend netwerk van huisartsenpraktijken en
geven inzicht in het aantal klinisch bevestigde COVID-19 patiënten, het aantal patiënten
met een verdenking van COVID-19 en het aantal patiënten met griepachtige verschijnselen.
De resultaten uit de contactonderzoeken geven het aantal personen weer met wie positief
geteste personen (vermoedelijk) in contact zijn geweest.
De sentinel surveillance van het RIVM bevat gegevens van geteste zorgverleners in
alle zorginstellingen. De rioolwatergegevens worden wekelijks door het RIVM verzameld
en zijn een indicator voor het aantal mensen dat in het brongebied van een rioolwaterzuiveringsbedrijf
besmettelijk is. Daarnaast geven de sterftecijfers, zoals geregistreerd door de GGD
en het CBS, een beeld van de epidemie.
3) Indicatoren voor vroegtijdige waarschuwing
De derde set bestaat uit informatiebronnen die op zichzelf niet de epidemie beschrijven.
Maar hieruit kunnen wel veel sneller waarschuwingssignalen opgepikt worden in vergelijking
met de epidemiologische indicatoren. Die worden namelijk sterk beïnvloed door de incubatietijd
van het virus (gemiddeld 5 tot 6 dagen met een maximum van 12 dagen).
In de kern gaat het in deze set om data die beschrijven in welke mate de RIVM-adviezen
worden opgevolgd en daarmee dus het risico dat virussen overgedragen worden overgedragen
tussen personen. Voorbeelden zijn:
– Verplaatsingsgegevens (gemiddelde vertragingstijd: 1 tot 2 dagen);
– Nalevingsmonitor (gemiddelde vertragingstijd: 1 tot 2 dagen);
– Gedragsonderzoeken
De verplaatsingsgegevens geven het meest direct inzicht in hoeveel bewegingen er plaatsvinden
binnen en tussen gemeenten. Deze geaggregeerde data zeggen niets over de verspreiding
van het virus zelf, maar wel over het potentiële risico van virusoverdracht tussen
personen. Daarmee kunnen ze een eerste signaal geven dat er sprake kan zijn van een
risico op het opleven van het virus, bijvoorbeeld bij grote drukte in de parken, op
de stranden of in winkelcentra. Op basis van deze op gemeentelijk niveau geaggregeerde
data kunnen GGD’en, veiligheidsregio’s en zorgaanbieders in alertheid gebracht worden
als dat nodig is.
Vanuit de Nalevingsmonitor geven de veiligheidsregio’s hun algemene beeld door tijdens
(specifieke) weekenden of voor specifieke plekken, zoals stranden, natuurgebieden
of centra van steden. Hierin worden ook signalen van de Kustwacht en Koninklijke Marechaussee
verwerkt, die onder meer gaan over de hoeveelheid (dag)toerisme en (buitenlands) verkeer.
Die gegevens zijn belangrijk om patronen te herkennen en om een verband te kunnen
leggen tussen verhoogde activiteit in de publieke ruimte en een latere lokale toename
van het virus. Een eventuele toename zal via het testbeleid zichtbaar moeten worden.
Gegevens vanuit de Nalevingsmonitor zijn meestal met een dag vertraging beschikbaar.
Gegevens uit gedragsonderzoeken worden iedere twee weken verzameld door het RIVM.
De gegevens laten geen actueel beeld zien van de mate waarin de basisadviezen van
het RIVM worden opgevolgd, maar geven wel goed inzicht in de trend daarvan. Het gaat
bijvoorbeeld om de mate waarin mensen hun handen wassen, thuisblijven bij klachten
en drukte vermijden.
Telecom als onderdeel van surveillance
Tijdens het plenaire debat van 7 mei jl. heb ik uw Kamer toegezegd u nader te informeren
over het doel van aanvullende gegevensverzameling ten behoeve van onderzoek naar de
verspreiding van het coronavirus. Zoals ook beschreven in paragraaf 3, beschrijven
deze gegevens op zichzelf niet de epidemie, maar kunnen hieruit wel veel sneller waarschuwingssignalen
opgepikt worden vergeleken met epidemiologische indicatoren. Het doel is dus sec het
versterken van het vroegtijdig signaleren van nieuwe oplevingen van het virus.
Het kabinet is met het RIVM van mening dat geaggregeerde data afkomstig uit de mobiele
telecomnetwerken daarvoor waardevol kunnen zijn. Parallel aan het uitwerken van het
verzoek van het RIVM is een conceptvoorstel voor een tijdelijke wijziging van de Telecommunicatiewet
voorbereid. Dit wetsvoorstel beoogt de noodzakelijke wettelijke grondslag te scheppen
voor het verwerken van locatie- en verkeersgegevens ten behoeve van het verstrekken
van de gewenste statistische informatie aan het RIVM. Het gaat het RIVM daarbij nadrukkelijk
niet om het volgen van personen, maar om het verkrijgen van een geaggregeerd beeld
van verplaatsingen op bevolkingsniveau. Het wetsvoorstel zal zich dan ook uitsluitend
richten op het verstrekken van tellingen van het aantal personen – afgeleid uit de
aantallen in de gemeente aanwezige mobiele telefoons- dat per uur in een gemeente
aanwezig is. Op basis van deze gegevens kan het RIVM dagelijks statistisch in beeld
brengen hoe de mobiliteit zich de voorgaande dag heeft ontwikkeld. Zo kan het RIVM
sneller inspelen op actuele ontwikkelingen dan nu het geval is.
In het wetsvoorstel worden waarborgen voor de bescherming van de privacy bij dit proces
vastgelegd. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft hierover advies uitgebracht. Naar
verwachting zal het ontwerpwetsvoorstel, waarin het advies van de AP is verwerkt,
deze week voor een spoedadvies worden aangeboden aan de Raad van State, waarna het
aan uw Kamer ter behandeling zal worden gezonden. Het wetsvoorstel zal nadrukkelijk
geen basis bieden voor het verwerken van informatie ten behoeve van andere doeleinden
dan de wettelijke taak van het RIVM. Daarmee is uitgesloten dat informatie wordt ingezet
voor doeleinden zoals opsporing, vervolging of het tegengaan van samenscholingen.
1.2. Dashboard voor verpleeghuizen
Ook in de controlefase waar we naartoe werken blijft beschermen van kwetsbare mensen
het doel. Het zicht op – en het inzicht in – de verspreiding van het virus (ook specifiek
bij ouderen) zorgt dat we snel en gericht kunnen ingrijpen als het virus weer om zich
heen grijpt. Aanvullend op deze controlestrategie monitoren we hoe het virus zich
in verpleeghuizen verspreidt. Zoals aangegeven in het dashboard (figuur 2) maken we
daarvoor gebruik van een drietal indicatoren: de ontwikkeling van het aantal bevestigde
besmettingen onder verpleeghuisbewoners, het aantal locaties met één of meer positief
geteste bewoners en de (over)sterftecijfers. Daarbij worden de beschikbare data uit
de Elektronische Patiëntendossiers (EPD) en huisartseninformatie over oudere patiënten,
waarin klinische informatie is vastgelegd, benut. Op basis van dit inzicht kunnen
maatregelen worden genomen om verdere verspreiding binnen en buiten het verpleeghuis
te beperken.
1.3. Regionaal dashboard
Op landelijk niveau biedt het dashboard inzicht in de ontwikkeling van 5 hoofdindicatoren,
waar signaalwaarden aan gekoppeld worden: IC-opnames, ziekenhuisopnames, testuitslagen,
het reproductiegetal, en het aantal besmettelijke personen.
Voor twee van deze indicatoren wordt per veiligheidsregio een vertaling gemaakt in
een regionaal dashboard. Het gaat om ziekenhuis opnames en de uitkomsten van de testen,
ofwel nieuwe besmettingen. Hiermee kan de actuele ontwikkeling per veiligheidsregio
in kaart gebracht worden, aan de hand van een stoplichtmodel.
De signaalwaarden voor deze indicatoren moeten nog bepaald worden.
We kiezen hier voorlopig voor twee indicatoren, omdat de verdeling van de overige
landelijke indicatoren (zoals IC opnames) tot zeer geringe waarden zal leiden. Als
stuurinformatie is de werking daarvan nuttiger op nationaal niveau. Bovendien vindt
de verdeling van de IC-capaciteit sinds de coronacrisis op nationaal niveau plaats.
Figuur 4. Voorbeeld regionale indicatoren.
1.4. Uitwerking
Ik ga de komende tijd aan de slag om het dashboard in juni gereed te hebben en te
operationaliseren langs twee lijnen.
Allereerst versterkt het dashboard de signaleringsfunctie van het RIVM op het virus.
Met het dashboard kan het RIVM snel nieuwe oplevingen van het virus in beeld krijgen,
waarbij de indicatoren altijd in samenhang met elkaar worden bekeken. Ik heb het RIVM
gevraagd om signaalwaarden te berekenen voor de hoofdindicatoren waarboven we niet
moeten uitkomen om maximale controle over het virus te houden.
Indien er op enig moment sprake is van een versnelling van de verspreiding van het
virus, vraag ik het OMT (eventueel met spoed) te adviseren over de door het kabinet
voorgestelde maatregelen. Dit advies wordt vervolgens besproken in de daarvoor geldende
structuur waar besluitvorming plaatsvindt. Maatregelen vloeien niet rechtstreeks voort
uit het dashboard, maar vragen altijd om integrale politiek weging. En daarnaast wordt
niet alleen het gezondheidsperspectief maar ook het maatschappelijk en economisch
perspectief gewogen. Deze cyclus is weergegeven in onderstaande figuur en wordt de
komende weken verder uitgewerkt.
Ten tweede wil ik de signalen uit het dashboard benutten om een signaleringsmodel
te ontwikkelen op regionaal niveau, vanwaar publiekscommunicatie uit gaat en dat kan
dienen als regionaal waarschuwingssysteem gericht op het algemeen publiek. Deze uitwerking
kan handelingsperspectief bieden aan het publiek. Over de verdere uitwerking gaat
het kabinet onder andere in gesprek met het RIVM en het veiligheidsberaad. Ik verwacht
uw Kamer hierover in de loop van juni nader over te informeren. Een compleet overzicht
van het dashboard is weergegeven in bijlage I: Dashboard COVID-19 Schema Sturen4.
Figuur 5. Schematische weergave van de structuur van signalering en besluitvorming
2. Versoepeling maatregelen per 1 juni
In de brief van 6 mei jl. heeft het kabinet een aantal stappen opgenomen met voorgenomen
versoepelingen. Het OMT heeft op 15 mei geadviseerd over de voorgenomen versoepelingen
per 1 juni (het OMT-advies is bijgevoegd, zie bijlagen II en III)5. Het gaat hierbij om sectoren die lokaal of regionaal georiënteerd zijn, waarbij
gehanteerde maximale bezoekersaantallen een beheersbaar beroep doen op de openbare
ruimte en mobiliteitsstromen. Drukte dient ook hierbij voorkomen te worden. Voorwaarden
voor opening zijn dat sectoren in staat zijn om de anderhalve meter maatregel in te
voeren, werken op basis van reservering én triage of situatiebeoordeling, en zij moeten
hygiënemaatregelen op locatie kunnen realiseren. Belangrijk voor het slagen van deze
versoepeling is dat alleen mensen uit de buurt of directe omgeving van de voorziening
er gebruik van maken, omdat daarmee het openbaar vervoer wordt ontlast. Zo nodig is
nader overleg met gemeenten en veiligheidsregio’s aangewezen. Het OMT benadrukt dat
versoepelen alleen mogelijk is als dit, gelet op de randvoorwaarden ten aanzien van
het beschermen van kwetsbaren en het voorkomen van overbelasting van de zorg, verantwoord
is.
Afstandsnorm en groepen
Buiten mogen mensen bij elkaar komen als zij 1,5 meter afstand tot elkaar bewaren.
De voorwaarde van 1,5 meter geldt niet voor mensen uit hetzelfde huishouden. Hierbij
geldt dat de 1,5 meter gehandhaafd wordt vanaf drie personen. In alle gebouwen die
publiek toegankelijk zijn, mogen vanaf 1 juni maximaal 30 mensen per gebouw bij elkaar
komen, exclusief personeel. Wel hanteren we daarbij de volgende voorwaarden: ook hier
de 1,5 meter afstand tot elkaar – uitzondering op de 1,5 meter voorwaarde zijn gezamenlijke
huishoudingen, kinderen tot en met 12 jaar en hulpbehoevenden met begeleiders –, hygiënemaatregelen
moeten op locatie worden gerealiseerd, er wordt gewerkt op basis van reserveringen
en triage. Voor iedereen geldt het advies om zoveel mogelijk gebruik te maken van
lokale voorzieningen en dus in de eigen regio te blijven om het OV te ontlasten. Hierover
wordt overlegd met gemeenten en veiligheidsregio’s.
2.1. Onderwijs
Voortgezet onderwijs en speciaal voortgezet onderwijs
Het voortgezet onderwijs heeft zich de afgelopen periode voor kunnen bereiden op opening.
Het OMT adviseert dat het openstellen van het voortgezet onderwijs verantwoord is,
onder de voorwaarde dat er hygiënemaatregelen op locatie worden gerealiseerd, en de
anderhalvemetermaatregel wordt geïmplementeerd. Dat betekent in de praktijk dat niet
alle leerlingen tegelijk op school kunnen zijn. De scholen krijgen zoveel mogelijk
ruimte om tot werkbare roosters te komen en zijn daar ook al mee aan de slag. Daarnaast
moeten scholen aan de volgende voorschriften voldoen:
– Scholen geven alle leerlingen fysiek onderwijs. Het is niet de bedoeling dat dit wordt
beperkt tot een mentoruur en een paar toetsen;
– De onderwijstijd wordt zo over de dagen verdeeld dat het aantal vervoersbewegingen
zo beperkt mogelijk is;
– Het openbaar vervoer mag niet overbelast raken. Leerlingen komen dus lopend, met de
fiets, scooter of brommer naar school. De VO-raad en regionale vervoerders maken afspraken
over speciaal vervoer voor leerlingen die meer dan 8 kilometer van school wonen en
van het openbaar vervoer afhankelijk zijn.
Het voortgezet onderwijs kan daarmee per 2 juni weer starten. Scholen voor voortgezet
speciaal onderwijs mogen per 2 juni ook open, op basis van de anderhalvemetermaatregel.
Het kabinet heeft besloten dat in het voortgezet speciaal onderwijs (vso), net als
in het voortgezet onderwijs, anderhalve meter afstand bewaard wordt tussen alle personen.
Daarbij realiseren we ons natuurlijk dat voor deze scholen nog meer maatwerk nodig
is om afstand te bewaren. Daarom wordt deze afstand in de school zo veel als mogelijk
gehandhaafd. Dit is verantwoord omdat het doorgaans kleinere scholen betreft en de
voorzorgsmaatregelen en hygiëneafspraken goed worden opgevolgd. Daarnaast bestaat
de mogelijkheid dat bepaalde leerlingen om medische redenen niet, of niet meteen,
volledig gebruik maken van fysiek onderwijs. En uiteraard is het in het vso nog belangrijker
dat risicogroepen extra voorzichtig zijn en dat mensen met klachten thuisblijven.
In het leerlingenvervoer voor het vso wordt gehandeld volgens het kader dat het RIVM
heeft opgesteld. De gezondheidscheck (triage) vormt de basis voor de beslissing om
een persoon te vervoeren. Het bewaren van anderhalve meter afstand tussen betrokkenen
wordt waar mogelijk aangehouden. Waar dat niet mogelijk is, wordt gehandeld in lijn
met het kader van het RIVM.
Voor onderwijspersoneel in het voortgezet (speciaal) onderwijs geldt hetzelfde laagdrempelige
testbeleid als op basisscholen. Conform het advies van het OMT zal voor leerlingen
in het voortgezet (speciaal) onderwijs een ruimer testbeleid gelden, waaronder alle
leerlingen zich zo nodig kunnen laten testen.
Mbo, hbo en wo
Instellingen in het mbo, hbo en wo bieden het onderwijs aan studenten nu zoveel mogelijk
online aan. Wel kunnen met ingang van 15 juni toetsing, praktijkonderwijs, en begeleiding
van kwetsbare studenten, voor zover dit online niet afdoende kan, weer op de instelling
plaatsvinden. Het aantal bewegingen van en naar de instelling dat zo op gang komt
betreft maximaal zo’n 20% van de reguliere omvang. Doel van het creëren van beperkte
ruimte voor onderwijsactiviteiten is het voorkomen van onnodige studievertraging bij
studenten in het mbo, hbo en wo en daarmee het beperken van extra kosten en werkdruk
voor studenten, werknemers en instellingen. De activiteiten zullen plaatsvinden met
inachtneming van 1,5 m afstand en binnen overige geldende RIVM- en GGD-richtlijnen.
De instellingen werken op basis van protocollen, die door de sectoren mbo, hbo en
wo zijn opgesteld, in afstemming met de ministeries van OCW en IenW, en vervoerdersorganisaties.
Hierin zijn ook de afspraken vastgelegd die de ministeries van OCW en IenW, vervoerdersorganisaties,
en sectorraden hebben gemaakt over het gebruik van het openbaar vervoer. Om de spits
te vermijden stimuleren instellingen studenten en medewerkers om alternatieven voor
het OV te kiezen en zorgen zij voor spreiding van activiteiten over de dag, de week
en beschikbare locaties. Het onderwijs wordt georganiseerd tussen 11.00–15.00 en na
20.00 uur, zodat studenten na of voor de spits kunnen reizen.
Primair onderwijs
Basisschoolkinderen gaan op dit moment voor de helft van de tijd naar school. We zien
dat scholen dit goed oppakken. Het primair onderwijs gaat met ingang van 8 juni weer
volledig open, tenzij in de komende weken uit lopende onderzoeken naar de verspreiding
van het virus in het primair onderwijs blijkt dat dit niet verantwoord is. In de komende
weken zullen met het onderwijsveld afspraken worden gemaakt over de invulling van
de verdere openstelling.
2.2. Kinderopvang
Volledige opening buitenschoolse opvang
Sinds 11 mei is de kinderdagopvang (0 tot 4 jaar) en de gastouderopvang (0 tot 12
jaar) weer volledig open. Vanaf 8 juni gaat ook de buitenschoolse opvang (BSO) weer
regulier open. Dit betekent dat kinderen weer op de eigen gecontracteerde dagen naar
de BSO kunnen gaan, zoals ouders en houders van BSO gezamenlijk zijn overeengekomen.
Afbouwen noodopvang voor kinderen van ouders met een cruciaal beroep of werkzaam in
vitale sectoren
Voor ouders met een cruciaal beroep of werkzaam in de vitale sectoren is er tijdens
de coronacrisis noodopvang geregeld voor hun kinderen, zodat zij aan het werk kunnen
blijven. Vanaf 8 juni zal deze noodopvang gedurende werktijden overdag worden afgebouwd,
omdat scholen, kinderdagopvang, gastouderopvang en buitenschoolse opvang weer volledig
opengaan. Dit geldt ook voor de noodopvang van kwetsbare kinderen. De noodopvang in
de avond, nacht, en het weekend is vanaf 8 juni alleen nog beschikbaar voor ouders
die in de zorg werken, zoals personeel van ziekenhuizen, verpleging, zorgpersoneel
van Defensie, verzorging, thuiszorg en ambulancezorg en ondersteunend personeel, zoals
schoonmaak in zieken- en verpleeghuizen. In de week van 22 juni wordt overwogen of
deze vorm van noodopvang na 1 juli gecontinueerd moet worden. Gemeenten blijven verantwoordelijk
voor de realisatie hiervan. Mochten ouders toch behoefte hebben aan extra opvang,
dan kunnen zij dit op de gebruikelijke manier aanvragen bij kinderopvangorganisaties
en gastouders. Samen met het Ministerie van SZW onderzoek ik hoe en onder welke voorwaarden
in uitzonderlijke gevallen – in onderling overleg tussen werkgever, gemeente en kinderopvangorganisatie
– maatwerk mogelijk is voor zorgprofessionals die extra werken vanwege COVID-zorg
of inhaalzorg leveren als gevolg van de COVID-19-pandemie.
Vergoeding eigen bijdrage kinderopvang
Het kabinet heeft toegezegd de eigen bijdrage die ouders betalen aan de kinderopvang
te zullen vergoeden tot aan de maximum uurprijs. Doordat ouders de afgelopen periode
de kinderopvang hebben doorbetaald, behielden zij de plek voor hun kinderen op de
kinderopvang, voor wanneer de kinderopvang weer regulier open zou gaan. De kinderopvangtoeslag
liep door, en er hoefde niet te worden ingegrepen in het lopende toeslagsysteem. De
kinderopvang bleef op deze manier gefinancierd en was in staat goede noodopvang te
verzorgen. Met ingang van 8 juni gaan alle kinderopvangcentra weer regulier open.
De kinderdagopvang en de gastouderopvang zijn sinds 11 mei al regulier open. Per 8 juni
geldt dat ook voor de buitenschoolse opvang, die per 11 mei gedeeltelijk open is gegaan.
De vergoeding voor de eigen bijdrage in de kinderopvang zal ook per 8 juni stoppen.
Dat betekent dat ouders met kinderopvangtoeslag, die de kinderopvang de afgelopen
periode hebben doorbetaald, een vergoeding voor het betalen van de eigen bijdrage
tot aan de maximum uurprijs zullen ontvangen over de periode van 16 maart tot 8 juni.
Het streven is dat ouders deze vergoeding in de maand juli op hun bankrekening krijgen.
Ouders hoeven hiervoor niets te doen. De SVB gebruikt hiervoor de gegevens die reeds
bekend zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen om de vergoeding vast te stellen en uit
te betalen. Ouders die voor kinderopvang betalen en daarbij worden gesubsidieerd via
een gemeentelijke regeling, in het kader van voorschoolse educatie, peuteraanbod of
vanwege een sociaal-medische indicatie, krijgen een vergoeding over deze zelfde periode
via de gemeente. De gemeenten ontvangen hiervoor extra middelen vanuit de rijksoverheid.
2.3. Horeca – vanaf 1 juni 12.00 uur
Het kabinet heeft besloten dat de eerste voorzichtige stappen gezet kunnen worden
naar het openen van horecagelegenheden.
Restaurants en cafés mogen open, onder deze voorwaarden:
– Een maximum van 30 gasten per horecagelegenheid (dus exclusief personeel);
– Bezoekers moeten reserveren;
– Iedereen houdt 1,5 meter afstand (behalve mensen uit hetzelfde huishouden);
– In een checkgesprek vooraf tussen ondernemer en klant wordt ingeschat of een bezoek
risico’s oplevert.
Op terrassen geldt geen maximum aantal personen. Wel moet iedereen aan een tafel zitten
en 1,5 meter afstand tot elkaar houden (behalve mensen uit hetzelfde huishouden).
Evenals in de publieke ruimte vindt handhaving van de 1,5 meter plaats vanaf drie
personen. In dit geval gebeurt deze handhaving primair door de locatie-eigenaar. Dit
laatste is ook van toepassing in de binnenruimte van horecagelegenheden.
Het kabinet realiseert zich dat de horeca gehoopt had op eerdere opening, al tijdens
het Pinksterweekend. Het kabinet heeft in overleg met de veiligheidsregio’s er voor
gekozen vast te houden aan 1 juni, vanwege de te verwachten grote drukte en daarmee
samenhangende handhaafbaarheid.
Nachtclubs en discotheken kunnen nog niet open omdat dit grote problemen in de handhaving
zal geven. Het openstellen van de horeca geeft verdere druk op de openbare ruimte
en het OV. In geval van horecaconcentratiegebieden wordt door lokaal bestuur (in overleg
met horeca-ondernemers en politie en OV-bedrijven) bezien of additionele regulering
noodzakelijk is. Medio juni wordt in het Veiligheidsberaad met de veiligheidsregio’s
besproken wat de ervaringen zijn en wat aanvullend handelingsperspectief is.
2.4. Culturele instellingen vanaf 1 juni 12.00 uur
Film-, theater- en concertzalen mogen open onder deze voorwaarden:
– Een maximum van 30 mensen in het publiek;
– Bezoekers moeten vooraf reserveren;
– Een checkgesprek vooraf om te bepalen of een bezoek risico’s oplevert;
– Iedereen houdt 1,5 meter afstand tot elkaar.
Musea en monumenten mogen open als bezoekers vooraf kaartjes kopen en een checkgesprek
voeren. Het maximale aantal bezoekers is voor deze instellingen gebouwafhankelijk.
Er moet 1,5 meter afstand worden gehouden.
Muziekscholen en centra voor de kunsten kunnen ook open. Er geldt een maximumaantal
van 30 personen per gebouw, die 1,5 meter afstand moeten houden.
Het kabinet begrijpt de teleurstelling die deze besluiten meebrengen voor sectoren
die ook graag zo snel mogelijk weer hun deuren hadden geopend. Een stapsgewijze opening
van sectoren is belangrijk om het virus goed te blijven controleren en de toename
van druk op de openbare ruimte en toename van mobiliteitsstromen beetje bij beetje
op te voeren. Het kabinet blijft met sectoren in gesprek over de voorwaarden waaronder
sectoren weer open kunnen. We moeten hierbij oog hebben voor het grote geheel.
2.5. Belangrijke rol voor communicatie
Nu de maatregelen stap voor stap worden versoepeld, wordt de opvolging van gedragsadviezen
nog belangrijker. Communicatie speelt hierbij een grote rol. De communicatiestrategie
van het kabinet is erop gericht om mensen te informeren over de maatregelen die we
nemen in de strijd tegen het coronavirus en hen te stimuleren om gedragsadviezen te
volgen. De strategie sluit aan bij actuele ontwikkelingen en houdt rekening met de
verschillende gevoelens en (informatie)behoeften die er leven in de samenleving. Het
kabinet baseert zich hierbij op inzichten uit de gedragswetenschappen. Daarnaast laat
het kabinet doorlopend onderzoek doen naar sentiment, vertrouwen en de mate waarin
de gedragsadviezen worden opgevolgd. We hebben bijzondere aandacht voor het bereiken
van specifieke doelgroepen, zoals jongeren, laaggeletterden en ouderen.
Het kabinet stimuleert gewenst gedrag op een positieve manier, zowel in woord als
in beeld. We laten situaties zien waarin mensen de maatregelen naleven of hoe ze gedragsadviezen
op kunnen volgen. We vinden het belangrijk positief gedrag te benoemen. Op regionaal
en lokaal niveau ondersteunen onder andere scholen, winkels, winkelstraten en stations
de naleving van de maatregelen door de noodzakelijke anderhalve meter te visualiseren.
In communicatiemiddelen laten we vooral zien wat wél kan. De komende tijd werken we
deze communicatiestrategie verder uit door in te spelen op de keuzes die mensen in
bepaalde situaties moeten maken. Zo zullen we meer zichtbaar maken waar het wel en
niet rustig is om «vermijd drukte» en «houd afstand» goed na te kunnen leven. Dit
geldt voor winkelgebieden, langs (snel)wegen, op stations en digitaal via onder andere
reis- en routeplanners.
Samenvattend blijft het daarmee van het grootste belang dat iedereen zich houdt aan
de afspraken die we als samenleving met elkaar hebben gemaakt:
– Blijf altijd thuis als je klachten hebt;
– Bij benauwdheid en/of koorts blijven alle huisgenoten thuis;
– Werk zoveel mogelijk thuis;
– Houd anderhalve meter afstand;
– Buitenshuis geldt: vermijd drukte. We reizen niet onnodig en het openbaar vervoer
gebruiken we alleen als dat noodzakelijk is;
– Ben je ouder dan 70 of heb je een andere ziekte dan COVID-19, wees dan extra voorzichtig;
– Ook de algemene hygiëneadviezen blijven gehandhaafd: regelmatig handen wassen, hoesten
en niezen in binnenkant van de ellenboog, papieren zakdoekjes gebruiken en meteen
weggooien.
Als we dat blijven doen, houden we het verspreidingsrisico zo laag mogelijk.
3. Testbeleid en bron- en contactonderzoek
In de overgangsfase is het van groot belang dat iedereen met klachten getest wordt
en dat er op elke positieve uitslag meteen intensieve bron- en contactopsporing plaatsvindt.
We werken er naar toe dat vanaf juni – en ik zet in op 1 juni – iedereen met klachten
zich kan laten testen. Dat doen we stapsgewijs. Hiervoor is een aantal zaken nodig:
een eenvoudige manier voor mensen om zich aan te melden voor een test, voldoende testcapaciteit,
toegankelijke testfaciliteiten en voldoende capaciteit voor de uitvoering van bron-
en contactopsporing.
3.1. Uitbreiding testbeleid
Vanaf 18 mei kunnen ook mantelzorgers, medewerkers in het openbaar vervoer (OV) en
medewerkers van politie, DJI, marechaussee en BOA’s getest worden.
Het aantal geteste personen ligt momenteel tussen de 4000 en 5000 per dag en het percentage
positieve testen lag vorige week gemiddeld op 5,1%. Dit wijst op een laagdrempelig
testbeleid en een afname van het aantal besmettingen.
Het OMT adviseert in zijn advies van 18 mei om leerlingen en personeel in het Voortgezet
onderwijs vanaf 2 juni bij klachten te testen. Er is rekening gehouden in de testcapaciteit
met deze groepen. Ik wil er graag nogmaals op wijzen dat de schattingen die we hanteren
voor de testvraag gebaseerd zijn op een aantal aannames en dat het lastig te zeggen
is wat de invloed van de huidige gedragsmaatregelen is op het voorkomen van respiratoire
klachten. We zien de afgelopen periode dat het aantal uitgevoerde testen vaak lager
uitvalt dan vooraf ingeschat was. Dat zou ook in juni het geval kunnen zijn. Desondanks
bereiden we ons voor op een capaciteit van 30.000 testen per dag, zodat iedereen met
klachten getest kan worden.
3.2. Iedereen met klachten testen
Ik vind het noodzakelijk dat vanaf juni iedereen met klachten zich laat testen. Naast
de algemene afspraken (1,5 meter afstand, hygiënemaatregelen) is snel testen bij klachten
belangrijk om het virus onder controle te houden. Het is dus ook van groot belang
dat iedereen hieraan meedoet. GGD’en geven aan dat hun voorbereidingen op schema lopen
om vanaf juni iedereen met klachten te testen. De GGD heeft afspraken gemaakt over
de betrokkenheid van een arts bij het testen via de GGD teststraten. De verplichte
triage via een arts vervalt. Vanaf juni kunnen mensen met klachten zich via een landelijk
nummer melden voor een test bij de GGD en een afspraak plannen. Bij grootschalig testen
door GGD via de GGD-teststraten is dit niet meer nodig en kost triage door een arts
vooraf kostbare tijd. Bij laagdrempelig testen biedt triage door de arts bovendien
weinig meerwaarde en ligt de nadruk op het onder controle houden van het virus. Mensen
met acute, ernstige klachten of zeer kwetsbare patiënten moeten uiteraard direct contact
opnemen met de huisarts of het ziekenhuis. Na het uitvoeren van de test ontvangt de
geteste persoon bij een negatieve testuitslag geautomatiseerd bericht over deze uitslag.
Bij een positieve testuitslag is áltijd contact vanuit de GGD -onder medische verantwoordelijkheid
van een arts- om toelichting te geven over de uitslag en bron- en contactonderzoek
te starten. Ook werken GGD, RIVM en VWS aan het opzetten van publiekscommunicatie
over het testen en bron- en contactonderzoek zodat voor iedereen duidelijk is waar
ze zich kunnen aanmelden voor een test, waar ze terecht kunnen om te testen, de te
volgen route bij ernstige klachten, hoe het testen werkt, en wat daarna de handelingsperspectieven
zijn.
De voorbereidingen van de IT-applicatie CoronIT lopen op schema. Hierbij wordt voldaan
aan de eisen van veilig gebruik van gegevens van burgers.
Ook wat betreft de laboratoriumcapaciteit liggen de voorbereidingen op schema. Er
worden de komende periode nog meerdere apparaten bijgeplaatst in verschillende laboratoria.
Ook wordt ingeregeld dat monsterstromen eenvoudig kunnen worden gemonitord en waar
nodig verlegd, zodat de capaciteit van laboratoria optimaal benut kan worden. Als
alle voorbereidingen volgens schema verlopen is er in juni sprake van voldoende laboratoriumcapaciteit
en beschikbare testmaterialen voor het testen van 30.000 mensen per dag, mocht dat
nodig zijn. Ondanks alle inspanningen om grootschalig testen vanaf juni mogelijk te
maken, kunnen zich toch opstartproblemen voordoen. Ik hou dan ook via de Landelijke
Coördinatiestructuur Testcapaciteit de vinger aan de pols om eventuele problemen zo
snel mogelijk op te lossen.
3.3. Bron- en contactonderzoek (BCO)
Opsporing van de verspreiding van het virus is van groot belang om de circulatie ervan
zo laag mogelijk te houden. De GGD voert bij melding van een besmetting direct bron
en contactonderzoek uit. Met dit BCO worden contacten geïdentificeerd en actief geïnformeerd
over de blootstelling en de risico’s op besmetting en gewezen op de maatregelen om
verdere verspreiding te voorkomen. In het protocol bron- en contactonderzoek wordt
onderscheid gemaakt tussen huisgenoten, overige nauwe contacten en overige contacten.
In de categorie huisgenoten vallen de contacten die in dezelfde woonomgeving leven
en die langdurig op minder dan anderhalve meter afstand contact hadden met de indexpatiënt
tijdens diens besmettelijke periode. Deze contacten worden geadviseerd om veertien
dagen na het laatste contactmoment met de indexpatiënt in quarantaine te gaan. In
de categorie overige nauwe contacten vallen de personen die langer dan vijftien minuten
op minder dan anderhalve meter afstand contact hadden met de indexpatiënt tijdens
diens besmettelijke periode. Hen wordt dringend geadviseerd om veertien dagen vanaf
het laatste contactmoment zoveel mogelijk thuis te blijven. Personen die langer dan
vijftien minuten contact hadden met de indexpatiënt tijdens diens besmettelijke periode
op meer dan anderhalve meter afstand vallen onder de categorie overige contacten.
Hen wordt gevraagd om extra alert te zijn op klachten passend bij COVID-19. Het contactonderzoek
wordt op een gelijkwaardige manier vormgegeven als in andere lidstaten. De GGD bouwt
op jarenlange ervaring met isolatie bij andere infectieziekten. Indien de thuissituatie
van iemand die positief getest wordt zich niet leent voor isolatie en quarantaine
van huisgenoten kan via de GGD een beroep worden gedaan op bedden in coronacentra.
Vorige week heeft de GGD op ons verzoek een opschalingsplan gepresenteerd voor de
verwachte toename van het aantal geteste personen en daarmee ook van het aantal gevonden
besmette personen in juni. De kern van het plan is dat elk van de 25 GGD’en in de
eigen regio per 1 juni het aantal personen dat beschikbaar is voor het BCO opschaalt
naar een gezamenlijk aantal van 800 fte. Normaliter hebben de GGD’en 250 fte beschikbaar
voor BCO, op dit moment is dit reeds opgeschaald naar 670 fte. Na opschaling tot 800
fte zijn de GGD’en voorbereid op het scenario, waarin 2% van de uitgevoerde tests
positief (besmetting) is. Om ook een mogelijk grotere vraag naar BCO aan te kunnen,
richten de GGD’en landelijk een flexibele schil in die opschaling mogelijk maakt tot
3200 fte, die binnen 24 uur kunnen worden ingezet voor het BCO in de verschillende
regio’s. Hiermee zijn de GGD’en ook op het maximale voorbereid. Deze week is een landelijk
coördinatiecentrum gestart om de opschaling in goede banen te helpen leiden.
Onderdeel van het plan is de nazorg, gericht op naleving van de adviezen en het monitoren
van ziekteverschijnselen. Ik heb hierover gesproken met de GGD en het RIVM. Uitkomst
hiervan is dat het RIVM in samenspraak met de GGD’en het protocol voor het bco verder
aan zal scherpen. Zo wordt verduidelijkt dat ook de nauwe contacten allemaal zowel
mondeling als schriftelijk op de hoogte worden gesteld. Daarnaast worden in het protocol
ook afspraken opgenomen over het nabellen van contacten die voortgekomen zijn uit
het bco. Iedereen zal in ieder geval gebeld worden op de eerste dag, rond dag zeven
en op de laatste dag. Specifieke groepen kunnen vaker worden gebeld om de kans op
naleving van de adviezen te vergroten. Op deze manier kunnen de GGD’en actief zicht
houden op de naleving van de gemaakte afspraken en op de hoogte blijven van relevante
ontwikkelingen met betrekking tot ziekteverschijnselen. Dit is cruciaal om de verspreiding
van het virus op te sporen en de circulatie zo laag mogelijk te houden. Het RIVM publiceert
het aangescherpte protocol begin volgende week, de GGD’en passen hun opschalingsplan
hierop aan.
Hiermee geef ik invulling aan het verzoek van de vaste Kamercommissie om een reactie
op de uitingen over de strategie van intensief testen en bron- en contactonderzoek,
gedaan door de Directeur publieke gezondheid en portefeuillehouder infectieziekten
bij de GGD. De GGD heeft ruime ervaring met het uitvoeren van contactopsporing in
de Nederlandse context en maakt daarbij gebruik van moderne communicatiemiddelen.
Samen met de GGD wordt ook gewerkt aan de totstandkoming van digitale middelen die
bijdragen aan de bestrijding van de uitbraak, bijvoorbeeld voor de uitvoering van
het bron- en contactonderzoek. CNO
3.4. Digitale ondersteuning
Bij digitale ondersteuning is voor mij de inhoud leidend. Zoals in mijn vorige brief6 aangekondigd zijn daartoe een Taskforce digitale ondersteuning bestrijding COVID-197 en een Taskforce Gedragswetenschappen8 van start gegaan. De GGD heeft het eerste concept «programma van eisen» voor digitale
ondersteuning (ten behoeve van bron- en contactonderzoek) aan mij aangeboden9. Ik verwacht hierover volgende week een advies van de multidisciplinaire Begeleidingscommissie Dit advies betrek ik bij de realisatie.
In het programma van eisen wordt geschetst dat er, in aanvulling op het bestaande
bron- en contactonderzoek, behoefte is aan een app die nabijheid anoniem registreert
zodat meer (want ook niet herinnerde) contacten van een besmet persoon sneller (want
digitaal) worden opgespoord. Wie langere tijd nabij een besmet persoon is geweest
krijgt een daarbij passend handelingsperspectief (in lijn met het protocol bron- en
contactonderzoek COVID-1910). Het is de bedoeling dat mensen met klachten in de app een test kunnen aanvragen
en mensen die besmet zijn kunnen dat in de app melden. Omdat alles volledig anoniem
gebeurt staat het gebruik van de app overigens naast het reguliere bron- en contactonderzoek.
Voor de realisatie van digitale toepassingen als deze is binnen mijn ministerie een
programma Realisatie digitale ondersteuning ingericht onder leiding van een ervaren programmadirecteur. Ook is een bouwteam samengesteld.
Gestart wordt met de genoemde app voor anonieme contactopsporing. Ter voorbereiding
zijn afgelopen week de mogelijkheden tot hergebruik van bestaande broncodes onderzocht
en is er afstemming geweest met Google en Apple en diverse Europese landen. Er is
bijgedragen aan het programma van eisen en dit is vertaald naar een eerste beeld van
hoe een app eruit zou kunnen komen te zien. Verder is een eerste versie van de architectuur
gemaakt, is bepaald dat wordt gewerkt met open source broncode op basis van de European
Union Public Licence (EUPL) en is bepaald dat deze broncode op Github zal worden gepubliceerd.
De voorbereidingen voor de bouw van een «proof of concept» zijn daarmee afgerond.
De eerstvolgende stap is het realiseren van de «proof of concept». Alle tussenresultaten zullen daarbij openbaar zijn en iedereen die wil kan meekijken
en voorstellen doen. Privacy, risico’s voor de nationale veiligheid en informatieveiligheid
worden vanaf het begin meegenomen. Er wordt een «Data protection impact assessment»
(DPIA) opgesteld die al in concept openbaar zal worden gemaakt. Ook zullen onder meer
het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en de Autoriteit Persoonsgegevens worden
betrokken.
Ik verwacht dat eind mei een eerste proof of concept gereed is, waarmee in juni beproevingen
kunnen worden gedaan. Niet alleen wordt de mogelijke meerwaarde van een app in de
bestrijding van het coronavirus hierbij onderzocht, maar ook worden zaken als adoptie,
gedragseffecten, privacy, digitale inclusie, informatieveiligheid en nationale veiligheidsrisico’s
meegenomen. Ik verwacht uw Kamer in juli te kunnen informeren over de resultaten en
u, bij positieve resultaten van de beproeving, een voorstel voor invoering te kunnen
doen.
4. Persoonlijke beschermingsmiddelen
4.1. Beschermingsmiddelen voor mantelzorgers, vrijwilligers in de palliatieve zorg
en PGB gefinancierde zorg
Mantelzorgers, vrijwilligers in de palliatieve zorg en pgb-gefinancierde (in)formele
zorgverleners, niet in dienst of werkend in opdracht van een zorgaanbieder, die zorgen
voor kwetsbaren met (symptomen van) COVID-19 én waarbij de afstand van 1,5 meter niet
kan worden aangehouden vanwege de noodzakelijke verpleging en verzorging, krijgen
persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM). Tijdens de testfase van de cliënt of naaste
krijgt de zorgverlener een «korte termijn»-pakket en bij een positieve testuitslag
een «lange termijn» pakket, zodat de noodzakelijke zorg kan worden geven tijdens de
duur van de ziekte van de cliënt. De huisarts of GGD-arts maakt een recept aan waarmee
bij de apotheek van de cliënt het pakket (KT of/en LT) kan worden verkregen. Er is
een richtlijn opgesteld waarin helder staat hoe deze zorgverleners kunnen worden getest11 en hoe zij PBM krijgen (zie richtlijn12). Het Ministerie van VWS stelt de pakketten PBM voor elke cliënt die (positief) test
per 19 mei gratis ter beschikking, zodat zorgverleners hier gebruik van kunnen maken.
De pakketten worden voorzien van een toelichting waarin het juiste gebruik van de
middelen wordt beschreven. Op de RIVM-website zijn ook instructiefilmpjes beschikbaar
die het gebruik demonstreren. Hiermee geef ik invulling aan de toezegging van het
lid Segers (CU).
4.2. Ruimte voor professionele inschatting zorgverleners bij gebruik PBM
Uitgangspunt in zorg en ondersteuning blijft dat gebruik van PBM volgens de richtlijnen
van het RIVM alleen nodig is bij verpleging, verzorging of lichamelijk onderzoek van
een patiënt met (verdenking van) COVID-19 en als het niet mogelijk is om 1,5 meter
afstand te houden. Bij cliënten die niet verdacht zijn van COVID-19 is er geen risico
op besmetting en zijn geen extra maatregelen nodig zijn. Daarom blijft het belangrijk
dat elke keer dat een cliënt thuis bezocht wordt het gesprek aan wordt gegaan en te
checken of hij of zij geen COVID-19 klachten heeft of niet besmet is. In het geval
hier wel sprake van is dient de zorg en ondersteuning uitgesteld te worden als dit
kan en waar dit niet kan zullen PBM nodig zijn om de zorg veilig te verlenen.
In de praktijk blijkt echter dat het niet altijd even duidelijk is, of vooraf goed
in te schatten. In de motie van het lid Marijnissen c.s.13 wordt daarom gevraagd meer ruimte te geven aan de professionele inschatting van zorgverleners
bij het gebruiken van PBM. Deze wens was ook aanwezig bij de zorgverleners in het
veld en heeft er in overleg tussen RIVM en veldpartijen toe geleid dat dit vanaf 1 mei
expliciet is opgenomen in de uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van PBM
buiten het ziekenhuis, en op 6 mei jl. in de uitgangspunten voor Wmo ondersteuning.
Dit betekent dat zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring
beredeneerd kunnen afwijken van de uitgangspunten als de specifieke situatie daarom
vraagt. Daarvoor dienen dan ook voldoende PBM beschikbaar te zijn.
De V&VN heeft voor de verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten
een handreiking opgesteld die op 14 mei is gepubliceerd. Deze bevat handvatten voor
de praktijk, inclusief voor situaties wanneer afgeweken kan worden van de norm en
PBM gebruikt kunnen worden. Het basisdocument is van toepassing op alle sectoren buiten
het ziekenhuis en geeft ook sectorspecifieke uitgangspunten en voorbeelden voor de
verpleegzorg, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg, wijkverpleging en jeugdgezondheidszorg.
De handreiking is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de IGJ, Actiz, Zorgthuisnl,
VGN en het RIVM. Ook heeft hierover overleg plaatsgevonden met de vakbonden NU»91,
FBZ, FNV en CNV.
Met de bonden is afgesproken dat zij een vergelijkbaar traject doorlopen voor medewerkers
die Wmo ondersteuning verlenen. Als deze medewerkers in een onverwachte situatie terechtkomen
en het niet zeker is of de cliënt besmet is met COVID-19, maar er toch ondersteuning
nodig is, dan kunnen zij aanspraak maken op een reservepakket PBM. Zorgaanbieders
kunnen via reguliere kanalen of bij het LCH-materialen bestellen waarmee de reservepakketten
kunnen worden samengesteld. Medewerkers die als ZZP-er werken of via een PGB worden
gefinancierd kunnen materialen bestellen via de website van Solo partners. Dit kan
vanaf 19 mei. Dit is uitgewerkt in de richtlijnen die zijn gepubliceerd op rijksoverheid.nl.
Gezien de ervaring tot nog toe geeft het LCH aan dat indien de geboden ruimte leidt
tot een toenemende en/of veranderende (verschillende zorgprofessionals) vraag voor
persoonlijke beschermingsmiddelen vanuit de zorgverleners, hieraan kan worden voldaan.
Hiermee geef ik invulling aan de eerdergenoemde motie van het lid Marijnissen c.s.
4.3. Inkoop en productie van PBM’s
Het Landelijke Consortium Hulpmiddelen (LCH) is opgericht om te voorzien in de aanvullende
vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen die als gevolg van de coronacrisis is
ontstaan en die via de reguliere kanalen niet of onvoldoende geleverd konden worden.
Zorgaanbieders maken ook gebruik van deze reguliere kanalen. Het is het LCH gelukt
om, in deze complexe wereldmarkt voor PBM’s, grote hoeveelheden PBM’s in te kopen
bij 50 betrouwbare leveranciers. Het LCH geeft aan dat zij, dankzij de ervaring die
met deze leveranciers inmiddels is opgedaan, kan zorgen voor veel volume en voor een
goede kwaliteit. Conform de toezegging van de Minister voor MZS aan het lid Wilders
(PVV) tijdens het debat van 7 mei jl. over hoe de «pijplijn» van import van mondmaskers
er precies uitziet, kan het volgende worden gemeld. Er zijn naar de stand van dinsdag
19 mei jl. sinds de start van het LCH op 23 maart in totaal 17 mln. chirurgische maskers
en meer dan 4 mln. FFP maskers uitgeleverd. Er zijn nu bijna 1 mld. chirurgische maskers
en bijna 130 mln. FFP maskers in bestelling. Hiervan komen deze week 5,2 mln. chirurgische
maskers en 4,15 mln. FFP maskers in Nederland aan. Er zijn reeds circa 11 mln. chirurgische
mondmaskers en 4 mln. FFP mondmaskers in Nederland op voorraad. Het LCH geeft aan
dat – gebaseerd op de aanvragen in de portal van het LCH in de afgelopen week – de
vraag ruim 1,7 mln. chirurgische maskers en ruim 125.000 FFP maskers bedraagt. Dit
betekent dat het LCH met de huidige voorraad in Nederland dus ruimschoots kan voorzien
in de vraag die zorginstellingen bij het LCH hebben gemeld.
Aantallen chirurgische maskers en FFP maskers in voorraad en onderweg naar Nederland
Bron: LCH-19 mei 2020, Estimated Time of Departure (ETD)
De druk op de wereldmarkt blijft echter onverminderd groot. Vooral de aanvoer en distributie
van de grote hoeveelheden bestelde beschermingsmiddelen blijft een uitdaging, waardoor
het onzeker blijft wanneer welke hoeveelheden exact in Nederland aankomen. Om hier
meer invloed op te kunnen uitoefenen, heeft het LCH de afgelopen weken ook veel aandacht
besteed aan uitbreiding van de luchtbrug naar Azië en aan diversificatie van transport.
Zo heeft het LCH het aantal vluchten vanuit China flink uitgebreid en wordt er zowel
op Beijing als op Shanghai gevlogen. Tevens zijn er nu vluchten naar Singapore en
Kuala Lumpur. Ook is nu transport via scheepvaart in gang gezet. Om nog meer zeker
te zijn van constante aanvoer, wil het LCH samenwerken met nieuwe leveranciers die
werken met aanvoerlijnen uit andere landen.
Naast aanlevering blijft ook de kwaliteit van de producten een aandachtspunt. De producten
die het LCH inkoopt zijn veelal van leveranciers uit Azië en hebben veelal geen Europese
CE-markering. Daarom worden deze producten voordat deze uitgeleverd worden, op meerdere
momenten gecontroleerd op kwaliteit. Voorafgaand aan de inkoop van de producten zijn
de certificaten van het product opgevraagd. In de fabrieken in Azië wordt daarnaast
ook de kwaliteit van de fysieke producten beoordeeld. Bij binnenkomst in het opslagcentrum
van het LCH wordt vervolgens de kwaliteit beoordeeld via een onafhankelijke teststraat
door het RIVM. Onderdeel hiervan is de beoordeling van de papieren en de certificaten
en de beoordeling door een arbeidshygiënist op het vlak van veiligheid en beoogd gebruik.
Vervolgens worden de mondmaskers getest op de doorlaatbaarheid van het filter. Tot
slot wordt er gecontroleerd met gespecialiseerde apparatuur of de mondmaskers goed
aansluiten op het gezicht. Met deze werkwijze zorgt het LCH ervoor dat de beschermingsmiddelen
die zij levert aan de zorg voldoen aan de kwaliteitseisen.
Gedurende deze uitgebreide kwaliteitsprocedures, komt het voor dat de mondmaskers
afgekeurd worden. Afgelopen vrijdag 15 mei jl. was dit ongeveer 11% van het totaal
aan het LCH geleverde mondmaskers afgekeurd. Deze mondmaskers voldoen niet aan de
gestelde kwaliteitseisen en worden daarom niet verspreid in de zorgsector. Het LCH
voert daarom voortdurend het gesprek met de betrokken leveranciers over de kwaliteit.
Het merendeel betreft FFP-2 mondmaskers die zijn afgekeurd op de doorlaatbaarheid
van het filter. Daarnaast heeft het LCH 3,9 miljoen FFP-2 mondmaskers in opslag die
niet volledig voldoen aan de geclaimde prestatie-eisen. Er wordt per batch onderzocht
of deze mondmaskers mogelijk wel op een andere manier kunnen worden ingezet.
Wanneer een zorginstelling inkoopt via reguliere leveranciers en de producten voorzien
zijn van een geldige CE-markering, is geen testprocedure nodig. Indien er buiten de
reguliere kanalen wordt ingekocht, zijn er diverse instituten, zoals universiteiten
en ziekenhuizen, die zelf filtertesten uitvoeren. Ook zijn er particuliere bedrijven
die deze testen aanbieden.
De ontwrichting van de wereldmarkt voor PBM’s zal zich niet op korte termijn herstellen.
Hoewel het LCH op dit moment in staat is om te voorzien in de aanvullende vraag naar
PBM’s, is naast de activiteiten die het LCH nu ontplooit, een meer fundamentele heroverweging
noodzakelijk. De huidige situatie in deze wereldmarkt is immers niet te vergelijken
met de situatie van vóór de coronacrisis, waarin de meeste zorgaanbieders via hun
reguliere kanalen zelf met enkele vaste leveranciers zorgden voor eigen bevoorrading.
Daarom is het gesprek gestart met leveranciers en inkopers van zorginstellingen over
de wijze waarop we ook voor de langere termijn duurzaam borgen dat er voldoende PBM’s
beschikbaar zijn voor de zorg in Nederland en welke rol van de overheid hierbij wordt
gevraagd.
Om de afhankelijkheden van de aanvoer van PBM’s vanuit het buitenland te verkleinen,
is het opstarten en opschalen van productie in Nederland van groot belang. Ik juich
het dan ook toe dat er vanuit bedrijven zelf diverse initiatieven zijn gestart. In
de afgelopen weken heeft de Minister voor MZS in nauwe samenwerking met het Ministerie
van EZK een aantal relevante initiatieven voor de productie van persoonlijke beschermingsmiddelen
en medische hulpmiddelen in Nederland ondersteund en zal dat ook blijven doen. Het
kan hierbij gaan om verschillende vormen van steun, bijvoorbeeld een afnamegarantie,
diplomatieke steun, advies bij de certificering van producten of bijvoorbeeld ondersteuning
in transport. Het opzetten van productie van persoonlijke beschermingsmiddelen en
medische hulpmiddelen vereist de nodige kwalitatieve en soms ook logistieke inspanningen,
zoals het invoeren van productiemachines en grondstoffen uit Azië.
In de brief aan uw Kamer van 22 april jl.14 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van de verschillende lopende initiatieven
van productie in Nederland. De productie van FFP-2 mondmaskers, beschermingsbrillen,
spatschermen en beademingsapparatuur door Nederlandse bedrijven is momenteel gaande.
Drie fabrikanten zijn inmiddels FFP2-mondmaskers aan het produceren of starten de
productie van FFP2-mondmaskers op zeer korte termijn op. De Minister voor MZS is met
alle drie de bedrijven in gesprek om de productie gedurende 12 maanden verder op te
schalen tot gemiddeld 2 mln. stuks per week. Inmiddels is deze week met drie fabrikanten
contracten gesloten voor onder meer de afname van chirurgische mondmaskers. Op het
moment dat deze bedrijven hun productie volledig op stoom hebben en voldoen aan de
kwaliteitseisen, kunnen er gemiddeld ruim 3 miljoen chirurgische mondmaskers per week
geproduceerd worden.
Ook Europese landen proberen hun nationale productie van persoonlijke beschermingsmiddelen
op te bouwen en op te schalen. Op dit moment verkent de Minister voor MZS de mogelijkheden
tot regionale samenwerking op dit vlak, waaronder met België.
Hiermee wordt ook voldaan aan de toezegging van de Minister voor MZS aan het lid Wilders
(PVV) tijdens het debat van 7 mei jl., om te zorgen dat bedrijven gestimuleerd worden
beschermingsmiddelen in Nederland te produceren. In het licht van motie Marijnissen
c.s.15 maakt de Minister voor MZS samen met de Minister van EZK een plan voor de versterking
en uitbreiding productie van geneesmiddelen, beschermingsmiddelen en vaccins in Nederland
en in Europees verband op middellange en langere termijn.
4.4. Hergebruik van isolatiekleding
Het RIVM heeft de afgelopen periode verschillende mogelijkheden onderzocht om te bepalen
op welke wijze persoonlijke beschermingsmiddelen eventueel hergebruikt kunnen worden.
Hiervoor heeft het RIVM adviezen opgesteld en op hun website geplaatst. Sinds enkele
weken is voor ziekenhuizen een logistiek proces ingericht om op grote schaal isolatiejassen
en schorten door middel van gammastraling te steriliseren16. Omdat de logistiek, vanuit ziekenhuizen naar het bedrijf waar de jassen en schorten
gesteriliseerd kunnen worden, reeds is opgezet, wil ik voor de caresector hier ook
aansluiting op zoeken. Ik adviseer instellingen dan ook om in de regio goede afspraken
te maken over hergebruik van isolatiekleding. De ROAZ-en hebben daarnaast een beeld
gegeven van beschikbare en geschikte apparatuur voor hergebruik in de regio’s. Denk
aan stoomsterilisatie en plasma apparatuur. De locaties en capaciteit hiervan worden
in mei via de branches bekend gemaakt zodat instellingen in de regio afspraken kunnen
maken over de route van aanlevering, verwerking en de route terug. Op regionaal niveau
zijn al verschillende instellingen die elkaar helpen en eigen sterilisatieapparatuur
beschikbaar stellen om hergebruik van PBM mogelijk te maken. Ik juich dergelijke samenwerkingen
om elkaar te helpen vanzelfsprekend toe. Het is daarbij wel belangrijk dat instellingen
zowel vooraf als achteraf de hergebruikte beschermingsmiddelen controleren op kwaliteit
en functionaliteit. Daar waar aanbieders niet weten waar ze hun spullen voor hergebruik
naar toe kunnen brengen, kunnen ze contact opnemen met de ROAZ om een goede route
in hun regio te vinden.
4.5. Persoonlijke beschermingsmiddelen voor vitale sectoren
Ook in sommige bedrijfsprocessen buiten de zorg zijn persoonlijke beschermingsmiddelen
in bepaalde gevallen randvoorwaardelijk voor de uitvoering. Het gaat hier zowel om
beschermingsmiddelen die uit de aard van de werkzaamheden vloeien, als om specifieke
COVID-19 risico’s. Bij diverse organisaties die onderdeel uitmaken van vitale sectoren,
zoals de afvalwaterzuivering, de voedselketen, de rechtshandhaving of inspectiewerkzaamheden,
is de schaarste op de markt van persoonlijke beschermingsmiddelen merkbaar. Om de
continuïteit van deze processen te borgen is aan het LOT-C gevraagd om, met hulp van
de verantwoordelijke departementen, te voorzien in de noodzakelijke beschermingsmiddelen
wanneer er een acute nood ontstaat. Inmiddels is een operationeel proces ontstaan
waarbij de vraag van eindgebruikers wordt gekoppeld aan leveranciers – en worden acute
noden in vitale sectoren verholpen. Hierbij wordt niet centraal ingekocht en vindt
geen verdringing van de zorg plaats, het gaat vergeleken bij de zorg dan ook om veel
kleinere volumes.
4.6. Mondkapjes buiten de zorg/openbare ruimte
Op 4 mei heeft het OMT geadviseerd over het gebruik van mondkapjes buiten de zorg.
Naast het benadrukken van het volhouden van de algemene adviezen, adviseerde het OMT
dat mondkapjes overwogen kunnen worden in de publieke ruimte wanneer het niet altijd
mogelijk is om 1,5 meter afstand te houden en geen controle op de gezondheid vooraf
kan worden toegepast.
Mede op basis van dit advies heeft het kabinet besloten dat in het openbaar vervoer
het dragen van een niet-medisch mondkapje per 1 juni verplicht wordt omdat in het
openbaar vervoer individuele beoordeling niet mogelijk is en 1,5 meter afstand niet
altijd te realiseren is.
Tot 1 juni geldt dit als een advies, maar per die datum wordt dit dus verplicht. Het
gaat hierbij nadrukkelijk om het dragen van niet-medische mondkapjes. Medische mondkapjes
blijven bestemd voor de zorg. Het doel in het OV is het beschermen van de omgeving
omdat de 1.5 meter maatregel niet altijd gehandhaafd kan worden. Dit blijft dus een
aanvulling op de normale hygiëne maatregelen en ook in de ons omringende landen zijn
niet-medische mondkapjes in het OV verplicht.
Vanaf 1 juni kan een reiziger uit het OV op basis van dit besluit gevraagd worden
uit te stappen en kunnen er ook boetes worden uitgedeeld. Bij overtreding wordt conform
staande praktijk deëscalerend opgetreden. De verplichting tot het dragen van niet-medische
mondkapjes wordt opgenomen in een aanwijzing van de Minister van VWS krachtens de
Wet publieke gezondheid, die vervolgens verwerkt wordt in de noodverordeningen van
de veiligheidsregio’s. Gegeven deze verplichting maken vervoerders gebruik van hun
bevoegdheid om op grond van de Wet personenvervoer 2000 om reizigers ten behoeve van
de orde, rust en veiligheid aanwijzingen te geven, als die passagiers geen niet-medische
mondkapjes dragen. Handhaving zal in de praktijk plaatsvinden op de naleving van de
aanwijzingen van de vervoerders in het openbaar vervoer, door de door die vervoerders
aangewezen toezichthouders en andere toezichthouders op grond van de Wet personenvervoer
2000. De boete bedraagt 95,– euro. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld in geval
van excessen, zal handhaving op naleving van de noodverordening plaatsvinden. De boete
bedraagt dan 390,– euro.
Aan het OMT is advies gevraagd over de wenselijkheid om minderjarigen onder de 13
te verplichten mondkapjes te dragen in het OV. Het OMT acht dit gezien de rol van
kinderen bij de overdracht van het virus niet aangewezen. Het kabinet heeft daarom
besloten dat er geen verplichting komt voor reizigers onder de 13 jaar om mondkapjes
te dragen. Omdat mondkapjes in het publieke domein in Europa tot nu toe niet gebruikt
werden is er geen wet- en regelgeving aan welke eisen dergelijke kapjes moeten voldoen
en is er dus ook geen CE-markering beschikbaar (waarmee men aangeeft aan relevante
regelgeving te voldoen). Indien een mondkapje in serieproductie op de markt aangeboden
wordt, geldt de Europese richtlijn Algemene productveiligheid en productaansprakelijkheid.
Voor in serieproductie op de markt aangeboden mondkapjes geldt ook, dat als de mondkapjes
op enigerlei wijze chemische stoffen bevatten, deze mondkapjes ook moeten worden getoetst
aan de REACH Verordening.
Ik verwacht dat er tijdig voldoende beschikbaarheid is van niet-medische mondkapjes.
Hierover is contact geweest tussen het Ministerie van EZK, VWS en VNO-NCW, waarbij
het OMT-advies leidend was. Het uitgangspunt bij het aanbod van niet-medische mondkapjes
is dat de markt voor voldoende aanbod kan zorgen. Aan marktpartijen is aangegeven
welke mondkapjes als medisch dienen te worden aangemerkt en daarbij het dringende
beroep gedaan om deze niet aan consumenten te verkopen om de beschikbaarheid van deze
middelen aan de zorg niet verder onder druk te zitten. Medische mondmaskers zijn persoonlijke
ademhalingsbeschermingsmiddelen zoals FFPx-mondneusmaskers en chirurgische mondmaskers.
Voor consumenten moet het op de verpakking duidelijk dat het om een niet-medisch mondkapje
gaat. Verpakkingen van niet-medische mondkapjes dragen geen markering, claims of verwijzing
van normen voor persoonlijke beschermingsmiddelen of medische beschermingsmiddelen.
Om bedrijven handvatten te bieden is er door het NEN, het Koninklijk Nederlands Normalisatie
Instituut, een publicatie (NEN-spec) voor niet-medische mondkapjes opgesteld die bedrijven
informeert waar een niet-medisch mondkapje aan dient te voldoen en dient te worden
gebruikt. Daarnaast wordt informatie opgenomen over het verschil tussen medische en
niet-medische mondkapjes. Deze publicatie is een onafhankelijk advies en niet bindend.
Op rijksoverheid.nl/mondkapjes staat informatie voor burgers over wie wanneer en hoe
niet-medische mondkapjes moeten gebruiken. Hierbij is ook een instructie voor het
maken van een eigen herbruikbaar mondkapje opgenomen.
Om mondkapjes goedkoper te maken heeft het kabinet besloten om vanaf 25 mei 2020 geen
btw meer te heffen op mondkapjes. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd op 13 mei
2020.17
5. Zorg voor patiënten in de curatieve sector
5.1. Opschalen reguliere zorg
Het is belangrijk dat mensen ook tijdens de corona uitbraak de zorg krijgen die zij
nodig hebben. Dat mensen weten dat ze, ook nu, contact moeten blijven opnemen met
hun zorgverlener. Dit kan zowel de huisarts zijn als een andere behandelaar. Ook tijdens
de coronacrisis geldt: Bent u of uw naaste bezorgd over uw gezondheid? Twijfelt u
of iets kwaad kan? Worden uw klachten erger? Kijk op thuisarts.nl, bel indien nodig
uw (huis)arts over uw klachten of zoek contact via internet of e-mail. De (huis)arts
bekijkt samen met u wat in uw situatie het beste is. Daar waar mogelijk en wenselijk
kunnen patiënten en zorgprofessionals in goed overleg digitale toepassingen inzetten
voor bijvoorbeeld consulten, controle afspraken, begeleiding/coaching of voor- en
nazorg op afstand.
Zoals u weet heeft de Minister voor MZS de NZa gevraagd om de regie te nemen over
het weer opschalen van de reguliere zorg, die in de afgelopen periode door de crisis
en de druk op de zorg uitgesteld is. Inmiddels zien we dat overal in het land de zorg
weer op gang komt. De NZa ziet ook regionale verschillen. Met name in de regio’s Zuidwest
(een deel van Zeeland en het zuiden van Zuid-Holland), Midden (rondom Utrecht) en
Zwolle bleef in april het aantal patiënten dat in ziekenhuizen behandeld werd dalen.
In de rest van het land stabiliseerde het aantal patiënten in die periode of nam het
zelfs weer iets toe. Daarbij zoekt men naar een evenwicht tussen zorg voor mensen
die besmet zijn met COVID-19 en reguliere zorg, waarbij de randvoorwaarden van voldoende
personeel en aandacht voor de draagkracht van het personeel, voldoende capaciteit
en voldoende beschermingsmiddelen heel belangrijk blijven.
De wekelijkse analyse18 van de NZa laat zien dat het herstel van het aantal verwijzingen door huisartsen
naar het ziekenhuis doorzet. Dat geldt voor alle ROAZ regio’s en voor alle specialismen
behalve longziekten. Dit heeft als gevolg dat het verschil tussen het verwachte aantal
verwijzingen en het daadwerkelijke aantal afneemt. Uit de NZa-analyse volgt dat het
in totaal gaat om ruim 647 duizend minder verwijzingen dan dat we zouden verwachten
zonder crisis. Het aantal spoedverwijzingen kende nauwelijks een terugval en ligt
weer bijna op het oorspronkelijke niveau.
De NZa is verder zeer intensief in gesprek met brancheverenigingen en zorgorganisaties
voor de andere sectoren. Elke sector kent zijn eigen aandachtspunten. Voor de wijkverpleging
bijvoorbeeld geldt dat zij een belangrijk onderdeel vormen van het opvangen van de
uitgestelde zorg in ziekenhuizen en de langdurige zorg als het opvangen van de vervolgzorg
uit ziekenhuizen en dus goed aangesloten moeten zijn bij de regionale afspraken hierover.
Voor de ggz monitort de NZa het aantal verwijzingen en de wachttijden. Deze informatie
wordt benut binnen de crisisaanpak ggz & corona. De mondzorg en paramedische zorg
start met behulp van opgestelde richtlijnen de reguliere zorg verder op en de NZa
monitort samen met brancheorganisaties eventuele knelpunten.
5.2. Opschalen IC-capaciteit
In de periode vanaf 15 maart is het aantal COVID-19 patiënten dat Intensive Care-zorg
(IC-zorg) nodig had snel gestegen. In april bedroeg het maximaal aantal COVID-19 patiënten
dat tegelijk gebruik maakte van IC-zorg in Nederland 1378. Met kunst- en vliegwerk,
een enorme toewijding en inzet van de mensen in de zorg en door dankbaar gebruik te
maken van de welwillendheid van Duitse ziekenhuizen om Nederlandse patiënten op te
nemen, is het gelukt om die zorg te bieden. De gevolgen en de impact daarvan waren
groot, en zijn dat nog steeds. Voor patiënten, hun naasten, maar ook zeker voor alle
zorgprofessionals in de ziekenhuizen. Gelukkig zien we al geruime tijd een daling
van het aantal COVID-19 patiënten op de IC, wat ruimte geeft om het personeel te ontlasten
en om de urgente reguliere (IC-)zorg weer te gaan opschalen.
De (verwachte) bezetting van IC-bedden en de mate waarin er nog een buffer is waarmee
snel en kwalitatief goed opgeschaald kan worden binnen de ziekenhuizen is één van
de factoren die meespeelt in de controlestrategie.
We streven naar een situatie waarin we:
a) Zoveel mogelijk voorkomen dat (acute) reguliere zorg te veel wordt verdrongen;
b) Rekening houden met de benodigde IC-capaciteit voor COVID-zorg;
c) Flexibel kunnen opschalen indien de ontwikkeling van het virus onverhoopt toch weer
tot een piekbelasting zou leiden;
d) Ervoor zorgen dat we goed voorbereid zijn i.p.v. dat we heel plotseling en in korte
tijd weer moeten opschalen.
In de Kamerbrief van 6 mei jl. is aangegeven dat een hogere capaciteit dan de huidige
1150 IC-bedden realistisch is. Immers: mocht er onverhoopt op korte termijn een piek
in de COVID-IC-opnames optreden, dan kan niet worden voorkomen dat de reguliere zorg
wederom moet worden afgeschaald. En dat is ongewenst. Daarbij gaat het enerzijds om
een (flexibel op te schalen) structureel verhoogde capaciteit tot 1.700 IC-bedden
en anderzijds om het uitwerken van een opschalingsplan tot 3.000 als een grote piekbelasting
zich zou aandienen, in beide gevallen rekening houdend met de bestaande samenwerkingsafspraken
met Duitsland.
Inmiddels heeft de Minister voor MZS het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) de opdracht
gegeven om op korte termijn, in overleg met de betrokken veldpartijen, met een plan
te komen over de opschaling van IC-capaciteit in de Nederlandse ziekenhuizen (of een
gedeelte daarvan), waarin deze drie onderdelen verder worden uitgewerkt. Daarmee geven
we ook uitvoering aan de motie van de leden Asscher en Wilders19 die de regering verzoekt, een scenario uit te werken met daarin de mogelijkheden
om verder op te schalen, bijvoorbeeld tot 3.000 IC-bedden, daarbij aan te geven welke
knelpunten (met name ten aanzien van de inzet van zorgpersoneel) hierbij een rol spelen
en hoe die kunnen worden opgelost; en tevens als belangrijk onderdeel van een dergelijk
scenario de mogelijkheden om Nederlandse patiënten op te nemen op IC’s in buurlanden
mee te nemen. De Minister voor MZS heeft ondertussen de afgelopen periode voldoende
IC-beademingsapparatuur besteld om deze opschalingsplannen te kunnen realiseren.
We beseffen dat het vergroten van de IC-capaciteit niet zomaar geregeld is en dus
tijd vergt, ook om te voorkomen dat dit teveel vergt van zorgprofessionals. Zeker
zo vlak na een periode die zeer intens is geweest. Juist dit zorgpersoneel is hard
nodig en zal uiteraard goed moeten worden betrokken bij de uitwerking van het plan.
Dit geldt voor zowel de verpleegkundigen als voor de artsen. Dit vergt een goede doordenking
en een door alle partijen gedragen plan. De Minister voor MZS heeft het LNAZ daarom
verzocht om ook de peilingen van de FMS en V&VN naar de ervaringen van het zorgpersoneel
over de afgelopen periode en het advies van Chief Nursing Officer (CNO) Professor Buurman over de transitie naar de reguliere zorg vanuit het perspectief
van verpleegkundigen en verzorgenden, mee te nemen bij de uitwerking van de opdracht.
Aan het eind van deze brief ga ik nader op dit advies van de CNO in.
Daarnaast heeft de Minister voor MZS in de opdracht aan het LNAZ aangegeven dat aandacht
besteed moet worden aan de lessen die we kunnen trekken uit de afgelopen periode,
over fasering en termijnen van de opschaling, de personele bezetting en belastbaarheid,
opleidingen en trainingen, de organisatie van de zorg op de IC en benodigde apparatuur
en geneesmiddelen. Maar ook hoe we sturing geven aan de capaciteitsontwikkeling in
de komende periode, het draagvlak onder alle betrokkenen, de verdeling en monitoring
van de (actuele) beschikbaarheid van bedden, de verdeling van patiënten en de bekostiging
en financiering.
Naar verwachting wordt de Tweede Kamer eind juni geïnformeerd over de specifieke plannen
voor de structurele uitbreiding van de IC-capaciteit naar zo’n 1700 bedden. Uiterlijk
in september is het specifieke plan voor de flexibele opschaling tot circa 3000 IC-bedden
gereed, waarna de Tweede Kamer over dit deel geïnformeerd wordt.
5.3. Uitwerking fase 3
Van halverwege maart tot halverwege april, tijdens de hoge piek van de IC-bezetting
en de snelle toename van het aantal COVID-19 IC-patiënten per dag, ging het debat
nadrukkelijk ook over wat te doen op het moment dat er in de Nederlandse ziekenhuizen
onvoldoende IC-plekken zouden kunnen zijn. Dat was op dat moment een scenario waarmee
we rekening moesten houden, omdat we niet wisten hoe de verspreiding van het virus
zich zou ontwikkelen.
De Minister voor MZS heeft de heer Gijs de Vries, voorheen algemeen directeur van
het Nederlandse Rode Kruis, nu o.a. voorzitter van de raad van toezicht van IKNL en
het Erasmus MC, gevraagd een draaiboek te ontwikkelen dat beschrijft wat er nodig
zou zijn om, in het worstcasescenario, een last resort opschalingsmogelijkheid bij
zeer grote pieken van COVID-19 IC-patiënten op te zetten. Dit is het draaiboek COVID
Acute BeademingsUnit (CABU) gaan heten. De CABU is geen IC-zorg, maar noodgedwongen
een andere vorm van zorg dan wat we normaliter qua niveau gewend zijn; in een andere
setting, met andere mensen en middelen. Het is een situatie die hopelijk nooit voorkomt.
De consequenties van de inzet van een dergelijke faciliteit zijn niet alleen praktisch,
maar raken ook bestuurlijke, medisch-inhoudelijke en medisch-ethische vragen zoals:
Als dit kan, willen we dit dan ook? En als we dit niet willen, wat is dan het alternatief?
De inzichten uit het draaiboek sterken het kabinet in de overtuiging dat we hiervan
nooit gebruik van zouden willen maken en dat we er alles aan moeten blijven doen om
te voorkomen dat zo’n worstcasescenario zich gaat voordoen. Het draaiboek treft u
bijgaand aan (bijlagen IV t/m VII)20.
De vaste Kamercommissie van VWS heeft, op aangeven van lid Pia Dijkstra (D66), verzocht21 om de stand van zaken over de richtlijn van de KNMG en de FMS die in werking treedt
wanneer het zogeheten derde blok van fase 3 van de pandemie zou aanbreken. Dit is
nu onderwerp van overleg tussen de KNMG en de IGJ. De Tweede Kamer wordt hierover
te zijner tijd geïnformeerd.
6. Versoepeling maatregelen voor mensen met een kwetsbare gezondheid
In deze overgangsfase waarin voorzichtig de maatregelen worden versoepeld om de maatschappij
weer stap voor stap op te starten, is met een reeks van organisaties besproken hoe
sociale contacten voor mensen met een kwetsbare gezondheid weer beter vorm kunnen
krijgen. Het kabinet wil meer ruimte bieden voor bezoek, zowel thuis als bij instellingen,
en zorg en ondersteuning – in de praktijk een groot deel afgeschaald – weer zo veel
als mogelijk veilig opschalen. Hiertoe zijn zogenaamde routekaarten uitgewerkt (zie
bijlage VIII)22. Uiteraard blijven hierbij de algemene hygiëne-adviezen van het RIVM gelden en dient
men niet op bezoek te gaan als bezochte persoon dan wel de bezoeker(s) klachten heeft
of met COVID-19 is besmet.
6.1. Ouderen met een kwetsbare gezondheid die thuis wonen
Tot nu toe was het huidige advies ten aanzien van bezoek aan ouderen: ga niet op bezoek bij mensen boven de 70 jaar of mensen met een kwetsbare
gezondheid. Hierop werd één uitzondering gemaakt voor ouderen die in sociaal isolement
dreigen te komen doordat ze vrijwel geen netwerk hebben en weinig zorg ontvangen.
Vanaf 25 mei wordt dit beleid verruimd zodat kwetsbare ouderen weer bezoek kunnen
ontvangen. Voorzichtigheid blijft geboden. Ook is het belangrijk op gezond verstand
te varen en goede afstand te bewaren.
Het is verstandig dat de oudere en het bezoek vooraf met elkaar in gesprek gaan om
te checken of niemand klachten heeft danwel besmet is met COVID-19. In het geval van
klachten of besmetting is bezoek uiteraard niet aan de orde.
Op veel plaatsen is dagbesteding door aanbieders vanwege de kans op besmettingen opgeschort. Hoe dagbesteding gecontinueerd
kon worden is beschreven in de richtlijn dagbesteding23. Dat brengt veel mantelzorgers in een belastende situatie, bijvoorbeeld voor mantelzorgers
van ouderen met dementie. Het kabinet wil dat vanaf 1 juni iedereen weer een vorm
van dagbesteding krijgt aangeboden. Met inachtneming van de 1,5 meter en de algemene
hygiëne adviezen van het RIVM. Door deze maatregelen kan het zijn dat niet iedereen
en niet iedereen tegelijk fysiek kan deelnemen aan dagbesteding. Fysiek deelnemen
kan door bijvoorbeeld in deelgroepen of dagdelen te werken. Als mensen niet fysiek
kunnen deelnemen wordt een alternatieve vorm van dagbesteding aangeboden.
Er wordt gewerkt aan een protocol om per 1 juni collectief vervoer per taxi weer op
te starten. Bij een boeking en ook direct voor aanvang van de rit zullen vragen over
de gezondheid aan de passagier (of begeleider) worden gesteld. Uitgangspunt voor collectief
vervoer is verder dat chauffeur en passagiers de noodzakelijke beschermingsmaatregelen
in acht nemen. In lijn met de verplichting die in het openbaar vervoer geldt, zal
tijdig voor 1 juni worden bezien of een verplichting voor mondkapjes zal worden ingevoerd,
afgestemd op de gezondheidssituatie van de cliënt. Voor passagiers voor wie het dragen
van een mondkapje geen reële optie is, wordt een alternatieve invulling uitgewerkt,
zoals individueel vervoer. Het is de ambitie om ook het bovenregionaal sociaal recreatief
vervoer Valys per 1 juni weer te hervatten. In overleg met de uitvoerder van Valys,
Transvision, wordt bezien hoe deze hervatting op een verantwoorde wijze vorm kan krijgen.
Zorgverleners zoals mantelzorgers, vrijwilligers in de palliatieve zorg en PGG gefinancierde
(in)formele zorgverleners die essentiële zorg verlenen aan kwetsbare ouderen thuis,
kunnen vanaf 19 mei worden getest. Indien een cliënt of naaste klachten heeft die
lijken op COVID-19, of positief test op COVID-19, kan de zorgverlener per besmette
cliënt vanaf 19 mei gratis een PBM pakket krijgen.
6.2. Ouderen in verpleeghuizen
Versoepeling bezoekregeling
Het bieden van perspectief aan bewoners in verpleeghuizen en naasten is voor het kabinet
een belangrijke reden om weer beperkt bezoek mogelijk te maken. Belangrijk gegeven
hierbij is dat het aantal nieuwe meldingen en verdenkingen een relatief gunstige ontwikkeling
laat zien. De versoepeling van de bezoekregeling gebeurt via een gecontroleerde en
gefaseerde aanpak.
De eerste fase is op 11 mei jl. gestart. In iedere GGD-regio is, met uitzondering
van de GGD-regio Twente, één verpleeghuislocatie begonnen met het beperkt toelaten
van bezoek in het kader van de versoepelde bezoekregeling. Zij doen als eersten in
de praktijkervaring op. De landelijk geldende randvoorwaarden zijn door ActiZ, Alzheimer
Nederland, LOC, Verenso, V&VN en NIP vertaald naar een praktische handreiking voor
invulling op lokaal niveau. De bezoekregeling wordt gemonitord door de Academische
Werkplaatsen. In alle 26 locaties vindt globale monitoring plaats (o.a. vragenlijst,
telefonische interviews) en een diepte-monitor op 5 locaties (observaties en interviews
met betrokkenen). De eerste bevindingen laten zien dat 46% van de 26 locaties daadwerkelijk
op 11 mei is gestart met het toelaten van bezoek. De overige locaties hadden enkele
dagen meer nodig. Iets meer dan de helft van het aantal bewoners dat bezoek had kunnen
ontvangen, heeft ook daadwerkelijk bezoek gekregen. In de wijze van uitvoering van
de bezoekregeling bestaan verschillen tussen de locaties, bijvoorbeeld of het bezoek
op de kamer is of in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte. Wel plannen alle locaties
het bezoek van tevoren, zijn er medewerkers om bezoek binnen te laten en te controleren
op symptomen en om bezoekers te begeleiden naar de betreffende bewoner en weer naar
buiten.
Op alle locaties is erg positief gereageerd op het weer toelaten van bezoek. Bezoekers
zijn vaak emotioneel. Zij geven aan dat het daadwerkelijk bezoek in een ruimte waar
je met elkaar kunt zijn, meerwaarde heeft boven alle gevonden creatieve oplossingen.
Er is ook veel begrip voor de eerder genomen maatregelen en de inzet van de zorgmedewerkers
voor hun naasten. Het houden aan de afspraken ging goed al is er wel enige zorg of
dat ook zal lukken bij volgende bezoeken. Ook voor de medewerkers en management is
het spannend om weer bezoek toe te laten. Een aantal locaties heeft zorgen over de
verdere uitrol vanwege benodigde menskracht en het maatwerk dat nodig is.
Voor meer informatie over de eerste ervaringen verwijs ik u naar bijlage IX «Gefaseerde
en gecontroleerde aanpassing van de bezoekregeling: indrukken week 1» bij deze brief24. De Academische Werkplaatsen zullen wekelijks een verslag met bevindingen opstellen.
Routekaart verpleeghuiszorg
Op 11 mei is begonnen met een voorzichtige versoepeling van het bezoekverbod op 26
locaties voor verpleeghuiszorg. Daarbij is het mogelijk gebleken het medische noodzakelijke
en het menselijk wenselijke te combineren. Per 25 mei zal deze versoepeling breder
mogelijk worden onder de voorwaarde dat de deelnemende instelling voldoet aan alle
eisen in de handreiking die door betrokken veldpartijen is opgesteld. Elke zorgaanbieder
die dat kan en wil meldt zich bij de GGD. Er is geen maximum aan het aantal locaties
waar bezoek kan worden toegestaan. Uiteraard wordt het aantal nieuwe besmettingen
onder bewoners van verpleeghuizen en aantal locaties met nieuwe besmettingen goed
gemonitord. Indien deze niet stijgen, is het dat de bedoeling per 15 juni de aangepaste
bezoekregeling voor alle verpleeghuizen gaat gelden. In beginsel is dan dus op alle
locaties bezoek mogelijk volgens de geldende landelijke voorwaarden (één vaste bezoeker).
Het is de bedoeling dat per 15 juli de aangepaste bezoekregeling verder worden verruimd
door meer bezoekers per bewoner toe te staan. Ten aanzien van dagbesteding geldt dat
per 1 juni er voor iedere cliënt een goede invulling van dagbesteding is. De koepels
stellen een handreiking op met de uitgangspunten voor de invulling van de dagbesteding.
Leren van elkaar
Om zorgaanbieders te ondersteunen wordt de kennis en ervaringen die nu worden opgedaan
in beeld gebracht en verspreid. Hiermee kunnen we laten zien wat toelaten van bezoek
betekent en hoe dat veilig kan. Hierbij gaat het om een samenwerkingsverband van Actiz,
«Waardigheid en Trots op locatie», de Academische Werkplaatsen, de ABR-netwerken en
GGD-en.
Zicht op en inzicht in ontwikkelingen verpleeghuizen
De stand van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in verpleeghuizen
is op dit moment als volgt:
– Het RIVM (peildatum 18 mei) schat dat tot nu toe bij ruim 7.900 bewoners van verpleeghuizen
een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ruim 2.500 mensen als overleden zijn
gemeld.25 Het totaal aantal verdenkingen van een COVID-19-besmetting in verpleeghuizen bedraagt
4.550 (peildatum 15 mei).26
– Op 1 januari 2020 woonden circa 120.000 zeer kwetsbare mensen in een verpleeghuis.
Dit betekent dat in de loop van de tijd bij bijna 7% van de bewoners COVID-19 is bevestigd
en ruim 2% van de bewoners is overleden. Ongeveer de helft van de mensen die besmet
raken, hersteld weer.
– Het aantal locaties waar sprake is (geweest) van een bevestigde besmetting van 1 of
meer personen is 982.27 Dit is ongeveer 40% van het totaal aantal verpleeghuislocaties in Nederland.
Het aantal nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen in verpleeghuizen of verdenkingen
hiervan neemt per week af. Dit geldt ook voor het aantal mensen dat is overleden en
het aantal meldingen van «nieuwe verpleeghuislocaties» met minimaal één bevestigde
COVID-19 besmetting.
In onderstaand figuur is deze ontwikkeling weergegeven.
6.3. Mensen met een beperking in een instelling
Routekaart bezoekregeling
In de instellingen voor gehandicaptenzorg is bezoek sinds 23 maart slechts beperkt
mogelijk om zo het risico op besmetting en verspreiding in te dammen. Ook dagbesteding
is op dit moment maar beperkt mogelijk en logeren is niet toegestaan. Dit zijn ingrijpende
maatregelen voor naasten en bewoners. Door het wegvallen van de regelmaat en vertrouwde
personen in de nabijheid kunnen gevolgen optreden voor ieders fysieke of emotionele
gezondheid. Gelet op de nieuwe fase die we als samenleving ingaan en het beperkte
aantal besmettingen in de gehandicaptensector wil het kabinet bewoners en hun naasten
perspectief bieden.
Per 25 mei verruimen instellingen waar dat kan hun bezoekregeling, in goed overleg
met professionals, cliënten en hun naasten.
Per 25 mei wordt toch, conform het advies van het OMT, voor kinderen en jeugdigen
woonachtig binnen de residentiële zorg (het betreft hier kinderen met een verstandelijke
beperking en met psychiatrische problematiek) bezoek door twee vaste bezoekers mogelijk
gemaakt.
Per 15 juni is er voor elke cliënt op een goede manier invulling gegeven aan het ontvangen
van bezoek. Op alle locaties is dan een vorm van bezoek mogelijk.
Per 1 juni is er is voor iedere cliënt, zowel degenen die in instellingen wonen als
degenen die thuis of in een kleinschalig wooninitiatief wonen, op een goede manier
invulling gegeven aan dagbesteding. In een aantal gevallen zal dat nog niet op de
oude locatie te realiseren zijn. Betrokken veldpartijen hebben een handreiking opgesteld
om dit op een goede manier te organiseren.
Tot slot is per 1 juli met iedere cliënt een passende afspraak gemaakt over logeren
buiten de instelling.
Handreikingen voor verantwoorde versoepeling
De VGN, IederIn, KansPlus, NVAVG en NVO stellen, in overleg met andere betrokken partijen,
voor 25 mei een handreiking voor zowel bezoek als dagbesteding beschikbaar om zorgaanbieders
te helpen deze versoepelingen op een verantwoorde manier te organiseren. Beide handreikingen
bevatten de voorwaarden waaronder deze stappen kunnen worden gezet. Zorgaanbieders
passen deze voorwaarden uiterlijk op de betreffende datum toe bij de uitwerking in
hun locaties en stellen geen aanvullende eisen. Met name in de handreiking over bezoek
wordt het belang aangegeven van de driehoek (cliënt, naaste en zorgverlener) bij de
toepassing van de handreiking in de praktijk. Ook wordt in de handreiking expliciet
aandacht besteed aan het medewerkersperspectief. Monitoring en onderzoek krijgen eveneens
een plek in de handreiking.
Zicht op en inzicht in ontwikkelingen gehandicaptenzorg
De stand van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in gehandicaptenzorginstellingen
is op dit moment als volgt:
– Het RIVM (peildatum 18 mei) schat in dat tot nu toe bij bijna 1.100 bewoners van gehandicaptenzorginstellingen
sprake is van een bevestigde COVID-19 besmetting, waarvan zo’n 220 mensen zijn overleden.28 Het totaal aantal verdenkingen van een COVID-19-besmetting is bijna 1.200 (peildatum
13 mei).29
– Het aantal gehandicaptenzorglocaties waar sprake is (geweest) van ten minste één bevestigde
COVID-19 besmetting is 307.30Dit is ongeveer 12% van alle locaties.
Net als bij de verpleeghuizen geldt bij de gehandicaptenzorginstellingen dat aantal
nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen of verdenkingen hiervan, per week afneemt.
Dit geldt ook voor het aantal mensen dat is overleden en het aantal meldingen van
«nieuwe locaties» met minimaal één vastgestelde COVID-19 besmetting.
In de volgende figuur is deze ontwikkeling weergegeven.
6.4. Mensen met een beperking thuis
De groep mensen met een beperking of chronische ziekte thuis betreft zowel mensen
met als zonder verhoogde gezondheidsrisico’s. Ten aanzien van gezondheidsrisico’s
is een verhoogde kans op besmetting, bijvoorbeeld omdat de 1,5 meter afstand niet
mogelijk is en een verhoogde kans op een ernstig beloop als gevolg van de beperking,
relevant. Dit betekent dat het van belang is dat maatregelen afgestemd zijn op de
risico’s die mensen lopen en dat hiermee rekening wordt gehouden in de ondersteuning
die nodig is, zodat mensen met een beperking op gelijke voet het dagelijkse leven
weer zoveel mogelijk kunnen oppakken. Dit geldt bijvoorbeeld als het gaat om versoepeling
van de maatregelen bij bezoek thuis, dagbesteding en vervoer. Op de laatste twee is
in paragraaf 3 al ingegaan.
Ten aanzien van het ontvangen van bezoek aan huis is het advies voor alle mensen met een kwetsbare gezondheid gelijk, namelijk per
25 mei is het mogelijk bezoek te ontvangen, mits zonder klachten en wordt gehouden aan de
RIVM-richtlijnen en hygiënevoorschriften.
Bovengenoemde stappen bieden een perspectief op een verruiming van maatschappelijke
deelname en maken onderdeel uit van de COVID-19 strategie voor mensen met een beperking
of chronische ziekte die in samenspraak met vertegenwoordigende organisaties voor
mensen met een beperking wordt ontwikkeld. De strategie moet er enerzijds toe bijdragen
dat we mensen met een beperking zo goed mogelijk ondersteunen bij de gevolgen die
de crisis voor hen heeft, en er anderzijds breed aandacht is voor deze doelgroep bij
de invulling van de 1,5 meter samenleving, zodat zij op voet van gelijkheid kunnen
blijven meedoen. De algemeen geldende kaders die hiervoor het uitgangspunt vormen
zijn namelijk niet zonder meer geschikt voor veel mensen met een beperking of chronische
ziekte. Denk daarbij aan looproutes die met tape op de grond worden geplakt, maar
niet zichtbaar zijn voor mensen met een visuele beperking, aan het bieden van assistentie
op stations waarbij 1,5 meter niet altijd mogelijk is, aan langdurig (hoger) onderwijs
op afstand dat ook voldoende (digitaal) toegankelijk moet zijn Er moet vanuit meerdere
maatschappelijke domeinen rekening worden gehouden met de impact van de maatregelen
op mensen met een beperking. Dit is in lijn met het VN Verdrag inzake de rechten van
personen met een handicap. Dit vraagt om een bredere betrokkenheid en draagvlak van
zowel andere departementen als partijen zoals VGN, VNG en MKB Nederland.
6.5. Mensen in een beschermde woonomgeving/maatschappelijke opvang/ vrouwenopvang
Voor mensen die verblijven in Beschermd Wonen, de Maatschappelijke Opvang en de Vrouwenopvang
geldt geen algemeen bezoekverbod. Op basis van de bezoekersrichtlijn die door GGZNL
en Valente is opgesteld passen instellingen maatwerk toe bij het wel of niet ontvangen
van bezoek. Algemeen uitgangspunt is nu: een persoon, een uur per dag. Per 1 juni mag bezoek weer ruimhartiger toegestaan worden, waarbij het nog steeds van belang
is om 1,5 meter afstand aan te houden. Maatwerk om strenger bezoekersbeleid te hanteren
blijft mogelijk, bijvoorbeeld indien er veel kwetsbare mensen wonen in de instelling.
Dagbesteding voor deze groepen moet per 1 juni weer zoveel mogelijk worden opgestart binnen de algemene maatregelen en in het bijzonder
de 1,5 meter maatregel. De (ambulante) begeleiding moet vanaf 19 mei weer zo veel mogelijk face-to-face worden opgestart tenzij er COVID-19 klachten zijn.
6.6. Mensen in een ggz instelling
In de ggz is door cliënten- en naastenvertegenwoordiging, professionals en zorgaanbieders
steeds de lijn gehanteerd dat bezoek aan mensen die opgenomen zijn in ggz-instellingen
mogelijk moet zijn. Maatwerk staat hierin voorop. Wel hebben de coronamaatregelen
een beperkend effect gehad op de bezoekmogelijkheden. Op instellings- of locatieniveau
is ook sprake geweest van algemene bezoekbeperking waardoor geen bezoek mogelijk was,
bijvoorbeeld voor lichamelijk kwetsbare patiënten in de intramurale acute- of ouderenpsychiatrie.
Voor wat betreft bestaande behandeling is uitgangspunt dat deze doorgaat, waar dit
veilig en verantwoord kan. Vanwege de coronamaatregelen heeft een belangrijk deel
van de behandelingen op afstand plaatsgevonden en «face to face» waar (medisch) noodzakelijk.
Op 1 mei is de richtlijn «GGZ en COVID» bijgesteld, waarbij nog nadrukkelijker is
omschreven hoe in goed overleg tussen cliënt en zorgverlener gekozen kan worden voor
face to face behandeling, digitaal op afstand, of een mengvorm van beide. Op 15 mei
publiceerde GGZ Nederland voor haar leden een aanvullende handreiking, die nadere
handvatten geeft voor het hervatten van reguliere ambulante zorg door ggz-instellingen.
Onder regie van kwaliteitsorganisatie Akwa GGZ hebben de ggz-partijen op 19 mei een
herziene richtlijn gepubliceerd, waar verdere verruiming van de bezoekmogelijkheden
wordt verwoord.31 De ggz volgt hierbij de verruiming van coronamaatregelen van overheidswege.
6.7. Jeugdzorg, jeugd GGZ en jeugd met een beperking die (L)VB zorg ontvangt
Het RIVM geeft aan dat kinderen een kleinere rol spelen in de verspreiding dan volwassenen.
We weten dat er weinig kinderen zijn met COVID-19 en dat als kinderen ziek worden,
de ziekte milder verloopt. Ook lijken kinderen met onderliggende medische problematiek
geen groter risico te lopen op een ernstig beloop van COVID-19 dan gezonde kinderen.
Daarom geldt voor jeugd die jeugdzorg of jeugd-GGZ ontvangt, alsmede voor jeugd met
een beperking die (L)VB-zorg ontvangt het volgende:
– Kinderen en jongeren tot en met 18 jaar in een instelling, pleeggezin of gezinshuis
mogen vanaf 1 juni bezoek ontvangen van 2 vaste personen. De beperkingen voor bezoek
van kinderen en jongeren vanuit instelling aan thuis worden opgeheven, mits de mits
hygiënerichtlijnen van het RIVM in acht worden genomen.
– Dagbesteding, dagopvang en behandeling voor kinderen en jongeren tot en met 18 jaar
op locatie wordt per 1 juni weer opgestart. Sinds 11 mei was dit voor kinderen t/m
12 jaar op veel locaties al de praktijk, analoog aan de openstelling van het basisonderwijs.
Ook vervoer van en naar de locaties kan per deze datum weer plaatsvinden. Hiervoor
gelden de richtlijnen voor het leerlingenvervoer.
Tot nu toe werd bij toepassing van de 1,5 meter regels in de zorg voor jeugdigen onderscheid
gemaakt tussen kinderen t/m 12 jaar en jongeren van 13 jaar en ouder. Dit geeft in
de praktijk veel complicaties, vanwege gemengde leeftijdsgroepen en voor jongeren
die fysieke nabijheid nodig hebben of die niet in staat zijn om de 1,5 meter regel
na te leven. Daarom is op advies van het OMT voor jongeren in de leeftijd van 13 t/m
18 jaar die jeugdzorg, jeugd-GGZ of (L)VB zorg ontvangen, de regel verruimd. Voor
deze jongeren is de strikte eis van 1,5 meter afstand tussen jongeren onderling niet
van toepassing. In contact tussen jongeren en hulpverleners dient zoveel als mogelijk
rekening gehouden te worden met de 1,5 meter afstand, conform de regel op de basisscholen.
6.8. PGB-wooninitiatieven
Onlangs zijn in verband met de coronacrisis in overleg met ZN en de NZa enkele maatregelen
genomen om de continuïteit van zorg aan pgb-houders te waarborgen. Deze maatregelen
maken het mogelijk dat niet geleverde zorg en extra en/of duurdere zorg vanuit het
pgb gedeclareerd kan worden. Door de Branchevereniging Kleinschalige zorg (BVKZ) is
aangegeven dat deze maatregelen niet in alle gevallen toereikend zijn om de financiële
problemen bij kleinschalige pgb Wlz-wooninitiatieven op te lossen. Het betreft hier
met name financiële problemen die ontstaan als bewoners overlijden en er op korte
termijn geen nieuwe bewoners gevonden kunnen worden. Het is in een dergelijke situatie
niet mogelijk de kosten van zorgpersoneel uit een pgb te betalen. Onder normale omstandigheden
is dit een regulier bedrijfsrisico. In de huidige situatie blijkt het echter lastig
de lege plaatsen weer op te vullen. Het is daarom voorstelbaar dat het wooninitiatief
dit financiële risico niet kan dragen. In dit geval kan een wooninitiatief zich melden
bij het zorgkantoor. Het wooninitiatief en het zorgkantoor kijken vervolgens binnen
de geldende regelgeving naar de voor dit initiatief best passende oplossing voor de
financiële problemen om daarmee de zorgcontinuïteit voor de budgethouders te kunnen
borgen. Dit kan bijvoorbeeld door de lege pgb-plaatsen en de budgethouders, die hier
zelf voor kiezen, om te zetten naar een zorg in natura contract. De omzetting van
de lege pgb-plaatsen naar zorg in natura-plaatsen zal zowel van het wooninitiatief
als van het zorgkantoor de nodige inzet vereisen.
6.9. Maatschappelijke diensttijd
Organisaties die de maatschappelijke diensttijd aanbieden (MDT), hebben de handen
ineengeslagen en gekeken wat jongeren via MDT juist in deze lastige periode kunnen
betekenen voor de samenleving. Dat heeft geleid tot een verzameling van initiatieven
van jongeren die in het kader van hun MDT vrijwillig ondersteuning aan kwetsbare groepen
bieden. Uiteraard conform de richtlijnen van het RIVM en kabinet en met aandacht voor
talentontwikkeling en begeleiding van jongeren.
Enkele voorbeelden zijn het online contact onderhouden met jongeren met een verstandelijke
beperking, online-taalhulp bieden aan mensen met een taalachterstand of telefoongesprekken
voeren met ouderen. Daarnaast doen de MDT-jongeren boodschappen of andere klusjes
voor ouderen. Een ander voorbeeld is een initiatief waarin 200 jongeren eenzaamheid
bij ouderen tegengaan door contactloze raamspellen te bedenken. Meer over MDT ten
tijde van Corona kunt u lezen in de brief «MDT in Coronatijd» die de Staatssecretaris
van VWS op 14 mei jl. aan uw Kamer32 heeft gestuurd. Actuele informatie over de initiatieven vindt u op www.doemeemetmdt.nl/ookditismdt.
7. Sportscholen, binnensporten en sauna’s
Op 12 mei heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Minister van Rijn en NL Aktief,
de branchevereniging van de ondernemende sport- en beweegbedrijven. In dat gesprek
is toegezegd dat het kabinet een aanvullend advies aan het OMT vraagt over de risico’s
die samenhangen met binnen sporten. Op basis van dit advies kan het kabinet een afweging
maken of, en zo ja onder welke voorwaarden, het verantwoord is om het binnen sporten
(waaronder fitness) eerder toe te staan dan 1 september. Hetzelfde geldt op een later
moment voor de sauna’s en wellness-resorts.
8. Caribisch Nederland
8.1. Stand besmettingen, opgenomen patiënten en overledenen COVID-19
De laatste gegevens van het Caribisch deel van het Koninkrijk laten het volgende besmettingsbeeld
zien: Aruba (101), Sint Maarten (77), Curaçao (16), Sint Eustatius (2), Saba (2) en
Bonaire (2). Het aantal actieve besmettingen ligt veel lager. In Caribisch Nederland
ligt dat nu op 0.
Thans liggen er op Sint Maarten 2 patiënten op de IC, op Aruba 1 en op Curaçao 1.
Op Sint Maarten zijn inmiddels 15 mensen overleden aan de gevolgen van het virus.
Op Aruba zijn 3 mensen overleden. Op Curaçao is 1 persoon overleden aan de gevolgen
van COVID-19. De epidemiologische situatie is stabiel en de eilanden nemen maatregelen
om intern af te schalen.
8.2. Tweede OMT-advies Cariben
Op 24 april 2020 is er een tweede advies van het OMT Cariben opgeleverd. Er wordt
met het RIVM, de afdelingen publieke gezondheid van de eilanden en de ziekenhuizen
gewerkt aan de realisatie van de geadviseerde maatregelen voor de korte en middellange
termijn.
De situatie wordt momenteel ook aangegrepen om samen met de ziekenhuizen te werken
aan verbeterde samenwerking. Het doel is om de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg
binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk te vergroten en de afhankelijkheid van
zorg (medische uitzendingen) buiten het Koninkrijk te verkleinen.
Verder worden er nog steeds structureel PBM en testcapaciteit naar de eilanden gestuurd
ten behoeve van de COVID-19-aanpak. In de eerste week van juni zal een specifiek OMT
Cariben georganiseerd worden om het vraagstuk van weer opengaan voor toeristen in
het Caribisch gebied te bespreken.
9. Vaccinontwikkeling en ander COVID-19 onderzoek
Zoals ik eerder in mijn brieven heb benadrukt, speelt een vaccin tegen COVID-19 een
cruciale rol bij het bestrijden van deze pandemie. Hoewel het nog niet zeker is welke
vaccins de eindstreep zullen halen, span ik mij maximaal in om de ontwikkeling en
productie van een veilig en effectief COVID-19 vaccin te bespoedigen. Daarvoor is
internationale samenwerking van groot belang. Eerder deze week werd een virtuele World Health Assembly gehouden, waar de totstandkoming van een technology patent pool één van de belangrijkste discussiepunten was. Onze inzet daarbij is gericht op een
vrijwillige patent pool. Nederland vindt de toegankelijkheid en betaalbaarheid van toekomstige vaccins van
groot belang.
Daarnaast hebben verschillende landen (onder andere de Verenigde Staten, het Verenigd
Koninkrijk, en Duitsland) in de afgelopen dagen aanvullende investeringen in vaccinontwikkeling
en -productie bekend gemaakt. Ik werk ook aan het zo goed mogelijk ondersteunen van
kansrijke initiatieven op het gebied van ontwikkeling en productie in Nederland. Stimuleren
van de productie van vaccins in eigen land draagt namelijk bij aan het (mondiaal)
opschalen van de productiecapaciteit. Daarnaast vind ik het belangrijk dat Nederland
niet uitsluitend afhankelijk is van productie in het buitenland. Met het wegnemen
van drempels en stimuleren van productie in Nederland snijdt het mes dus aan twee
kanten.
Nationaal onderzoek
Voor nationaal onderzoek naar COVID-19 is vanuit het kabinet inmiddels € 47,5 miljoen
beschikbaar gesteld, via VWS/ZonMw, OCW/NWO, Topsector Life Science and Health (LSH) en EZK/TNO. Deze onderzoeksmiddelen worden ingezet voor acute medische vragen,
alsook urgente medische en bredere maatschappelijke vragen over de gevolgen van COVID-19.
Oorspronkelijk was dit € 42 miljoen33, waarna ik u op 21 april jl. een verhoging heb gemeld met € 2,5 miljoen vanuit de
Topsector LSH in samenwerking met RVO.34 Binnen deze middelen is inmiddels het budget voor het nationaal onderzoeksprogramma
voor COVID-19 door mij verhoogd met € 3 miljoen naar € 30 miljoen. Reden is dat de
urgente onderzoeken die op zeer korte termijn moeten starten meer financiële ruimte
vragen dan was voorzien. Gehonoreerde projecten zullen worden gepubliceerd op de website
van ZonMw en NWO.
10. Informatie- en verwijscentrum COVID-19
Uw Kamer is eerder geïnformeerd over het feit dat VWS opdracht heeft gegeven om een
landelijk loket op te richten waar mensen terecht kunnen met hun vragen rondom psychosociale
gevolgen van de coronacrisis. Deze week wordt hier invul-ling aan gegeven met de opening
van het Informatie- en Verwijscentrum COVID-19 (IVC). Het IVC is tot stand gebracht
door ARQ Kenniscentrum Impact van Rampen en Crises, in samenwerking met het RIVM.
Het IVC is bereikbaar voor iedereen die een vraag heeft over psychosociale gevolgen
van de coronacrisis. Naast concrete handvatten over hoe met de huidige situatie om
te gaan, kan het IVC ook gericht adviseren over (aanvullende) vormen van hulp en zorg.
Naast het algemene aanbod, levert het IVC ook gerichte informatie- en verwijsad-viezen
aan specifieke (kwetsbare) doelgroepen: mensen die het coronavirus heb-ben gehad of
mensen die rouwen om iemand die overleden is aan het virus, zorg-professionals voor
wie de mentale belasting tijdens coronacrisis is toegenomen, mensen die hun inkomen
zien teruglopen of verdwijnen.
De gevolgen van het coronavirus zullen nog een behoorlijke tijd door ons gevoeld worden.
Daarom is het IVC voor tenminste twee jaar actief. De komende tijd bouwt het IVC haar
werkzaamheden verder op, op basis van actuele behoefte en het verdere beloop van de
coronacrisis zal de inhoud en vorm doorontwikkeld worden. De Staatssecretaris van
VWS en ik zijn verheugd dat het IVC deze week concreet van start kan gaan. Bij eerdere
landelijke crisissituaties en rampen – zoals meest recent de vliegramp met vlucht
MH17 – heeft het bestaan van een IVC laten zien van waarde te zijn. Graag benadrukken
we dat het IVC bestaat naast andere vormen van georganiseerde (laagdrempelige) psychosociale
onder-steuning, zoals de inzet van diverse telefonische hulplijnen, digitale zelfhulp
en toegang tot zorg via de huisarts.
11. Overig
11.1. CNO advies over draagkracht van verpleegkundigen
Uw Kamer heeft op 14 mei jl. van mij het advies van de Chief Nursing Officer (CNO) ontvangen over de transitie naar reguliere zorg en dan in het bijzonder over
de draagkracht van verpleegkundigen.35 Het advies is besproken met de werknemersorganisaties en de beroepsvereniging V&VN.
Uit die gesprekken komt naar voren dat zij zich grotendeels herkennen in de analyse
en de uitgebrachte adviezen, en dat zij betrokken willen worden bij de verdere uitwerking
ervan.
De CNO benadrukt in haar advies dat een structurele verhoging van capaciteit op één
plek doorwerkt op andere plekken. Daarom is het van belang het vraagstuk breed en
vanuit de totale keten te beschouwen, samen met onder meer de bonden. In de situatie
waarin én de COVID-zorg geleverd moet worden én tegelijkertijd de reguliere zorg opgestart
moet worden, vraagt dit om een integrale benadering van het personele vraagstuk waarbij
anders werken, anders opleiden en behoud van personeel centraal staan. We nemen haar
advies ter harte. Daarnaast willen we op basis van het advies een aantal acties in
gang zetten.
1) Het is belangrijk dat bij het opschalen van de reguliere zorg in combinatie met het
op peil houden van de COVID-zorg, ook de beschikbaarheid van zorgmedewerkers over
zorgbranches heen, nadrukkelijk meegewogen wordt. De NZa inventariseert de informatiebehoefte
bij de ROAZ voor wat betreft de opstart van reguliere zorg. Mede op basis van deze
inventarisatie zal ik met partijen een dashboard inrichten waarmee actuele (regionale) arbeidsmarktinformatie beschikbaar komt voor
de besluiten die in ROAZ+ verband worden genomen. Ik vraag de 14 regionale werkgeversorganisaties
verenigd in RegioPlus om de ROAZ+ regio’s hierin zo goed mogelijk te faciliteren.
2) Om ook meteen opvolging te kunnen geven aan knelpunten op het gebied van personeel,
worden de Regionale Actieplannen Aanpak Tekorten (RAATs) de komende tijd meer gericht
op de uitdagingen die enerzijds de situatie van de opschaling van de reguliere zorg
en anderzijds het op peil houden van de COVID-zorg met zich meebrengt. Hierbij wil
ik dat de regio’s ook de zorgprofessionals betrekken.
3) Daarnaast vraagt de CNO in haar advies aandacht voor het tekort aan IC-verpleegkundigen
en andere gespecialiseerde verpleegkundigen. Voor wat betreft de opdracht aan het
Landelijke Netwerk Acute Zorg (LNAZ) om een plan te maken rondom de IC-capaciteit
verwijs ik u naar een eerdere paragraaf. Daarnaast ondersteun ik het programma CZO
Flex Level, dat tot doel heeft de verpleegkundige vervolgopleidingen meer flexibel
en modulair te kunnen aanbieden. Ik ben in gesprek met de NFU en de NVZ hoe we het
flexibel en modulair opleiden kunnen verbreden en versnellen. Dit wordt ook bij andere
opleidingen en scholing bekeken. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan de initiële
opleidingen, opleidingen voor zij-instromers en opleidingen voor personeel zonder
zorgachtergrond, die na het volgen van die opleiding ondersteunende en niet complexe
zorgtaken kunnen uitvoeren (Nationale Zorgklas).
Tot slot heeft de CNO nog advies gegeven over de vergoeding van de Stichting Zorg
na werk in Coronazorg (ZWIC). Zij acht het wenselijk dat de vergoeding ook kan worden
ingezet voor de behandeling van zorgverleners die als gevolg van psychische klachten
uitvallen. Ook adviseert zij verpleegkundigen in het bestuur van de stichting zitting
te laten nemen. Daarover merk ik op dat, hoewel het ministerie financieel bijdraagt,
het gaat om een onafhankelijke stichting en dat zij daarmee zelf bepaalt waar zij
vergoedingen voor uitkeert en wie er zitting neemt in het bestuur. Ik zal het advies
van de CNO dan ook doorgeleiden naar het bestuur van ZWIC. In juni komt de CNO met
aanvullend advies inzake de positionering van de verpleegkundigen. In de reactie hierop
zal ik ook ingaan op de stand van zaken op dit advies over draagkracht.
11.2. Motie Van Esch over het agenderen van de handel in wilde dieren bij de World
Health Assembly.
Naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Van Esch (PvdD)36 waarin de regering verzocht wordt om bij de volgende Algemene Vergadering van de
WHO, de handel in wilde dieren, als oorzaak van nieuwe infectieziektes, te agenderen
kan ik u het volgende melden.
Op 18 en 19 mei heeft de World Health Assembly plaatsgevonden. De Nederlandse inbreng heeft u op 13 mei jl. ontvangen (Kamerstuk
35 300 XVI, nr. 161). De agenda wordt, zoals te verwachten, beheerst door het onderwerp COVID-19 en er
was dan ook geen ruimte meer om het onderwerp «handel in wilde dieren, als oorzaak
van nieuwe infectieziektes» als separaat punt te agenderen. De EU en de lidstaten
zijn echter wel van mening dat het een zeer belangrijk onderwerp betreft en hebben
daarom in hun gezamenlijke statement een verzoek aan het secretariaat van de WHO opgenomen
om een rapport op te stellen over de oorzaken en de preventie van zoönose uitbraken.
Daarnaast is er een concept-resolutie ingediend bij de World Health Assembly, ondertekend
door vele landen, waarin de Directeur-generaal van de WHO wordt gevraagd om een One-Health Approach. Het verzoek is om, in samenwerking met de World Organisation for Animal Health (OIE), de Food and Agriculture Organization of the United Nations (FAO) en landen, onderzoek te doen naar de bron van het coronavirus, inclusief de
rol van tussengastheren, en de introductieroute van het coronavirus naar mensen. Er
wordt benadrukt dat een gezamenlijke aanpak, inclusief een onderzoeksagenda, de mogelijkheid
biedt om gerichte interventies te doen om het risico op soortgelijke gebeurtenissen
in de toekomst te verkleinen.
11.3. Invoering nieuw woonplaatsbeginsel Jeugdwet per 1 januari 2022
De invoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet wordt uitgesteld naar
1 januari 2022. De invoering van deze wetswijziging was beoogd op 1 januari 2021.
Om twee redenen wordt de wijziging van het woonplaatsbeginsel later ingevoerd:
– De invoering van de aangepaste objectieve verdeelmodellen in het gemeentefonds is
door het Ministerie van BZK uitgesteld tot 1 januari 2022. Hierdoor kan komend jaar
het budget voor voogdij en 18+ nog niet objectief worden verdeeld. Wanneer de wijziging
van het woonplaatsbeginsel per 1 januari 2022 wordt ingevoerd, houden beide wijzigingen
gelijke tred.
– De invoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel behoeft eenmalig uitzoekwerk van gemeenten
en jeugdhulpaanbieders om na te gaan voor welke jeugdigen de financieel verantwoordelijke
gemeente wijzigt aan de hand van het nieuwe woonplaatsbeginsel. De coronacrisis vergt
nu echter veel tijd en werk van gemeenten en jeugdhulpaanbieders om de continuïteit
van zorg te waarborgen. Hierdoor ontstaan risico’s voor een zorgvuldige invoering
van het nieuwe woonplaatsbeginsel. Uitstel naar 1 januari 2022 geeft gemeenten en
aanbieders meer tijd.
Om ook volgend jaar een eerlijke verdeling van de voogdijgelden onder gemeenten te
waarborgen, wordt de huidige compensatieregeling met een jaar verlengd.
11.4. Stimuleringsregeling E-health Thuis – noodregeling
Om de zorg en ondersteuning voor kwetsbare personen zoveel mogelijk te continueren
wordt er meer gebruikt gemaakt van digitale middelen. In de kamerbrief van 15 april
jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de noodsubsidieregeling, SET Covid-19, om zorg
op afstand met behulp van e-health een extra impuls te geven. Er zijn bij de RVO ruim
1700 aanvragen ingediend. Inmiddels is er aan 460 aanbieders van zorg en ondersteuning
subsidie verleend. Daarmee is het subsidieplafond van € 23 miljoen bereikt. Onder
deze aanbieders zijn in aflopende volgorde fysiotherapeuten/paramedici, aanbieders
van wijkverpleging en/of thuiszorg, aanbieders van GGZ, aanbieders van beschermde
woonvoorzieningen en ziekenhuizen het meest vertegenwoordigd. Een groot deel van de
aanbieders zet de subsidie in voor de implementatie of opschaling van beeldschermzorg.
Dit gaat bijvoorbeeld om een consult op afstand, het aanbrengen van structuur van
de dag via een app of het monitoren van de gezondheid van cliënten op afstand. De
aanvragen die niet in aanmerking komen voor subsidie omdat het plafond is bereikt
hebben daar uiterlijk 1 mei bericht over ontvangen. Zij zijn gewezen op alternatieve
mogelijkheden voor subsidie en advies.
11.5. Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen
Samen met de koepel van cliëntenraden LOC hebben de brancheorganisaties Actiz, GGZ
Nederland, Thuiszorgnl, VGN en Jeugdzorg Nederland mij benaderd over de inwerkingtreding
per 1 juli as van de nieuwe Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 en
de daarvoor benodigde activiteiten van hun leden om te voldoen aan de nieuwe eisen.
Deze partijen bepleiten een verruiming van de termijn waarop individuele cliëntenraden
met de instellingsbesturen nieuwe medezeggenschapsregelingen moeten hebben afgesproken.
In overleg met de IGJ is afgesproken dat de IGJ niet vanaf 1 juli direct actief zal
gaan handhaven op de nieuwe wettelijke bepalingen rondom medezeggenschap ten aanzien
van zorgorganisaties die door de coronacrisis nog niet in alle opzichten voldoen aan
de nieuwe wet. Daarmee krijgen cliëntenraden en zorgorganisaties die daarvoor extra
tijd nodig hebben, de gelegenheid om zorgvuldig hun nieuwe afspraken vast te leggen.
Daarnaast verwacht de IGJ evenmin – ook als de corona-situatie onder controle is en
zorgaanbieders weer meer ruimte hebben voor andere zaken – dat alle zorgaanbieders
(met name in de eerste lijn) die nog niet eerder een cliëntenraad in het leven hadden
geroepen, direct de voorgeschreven cliëntenraad zullen hebben ingericht. Uiteraard
wordt wel van deze aanbieders verwacht dat zij zich vanaf 1 juli zullen inzetten om
aan de wet te gaan voldoen. Daar zal de IGJ op toezien.
Tot slot
Met de versoepelingen per 1 juni zitten we op de weg voorwaarts, de weg naar de controlefase.
Dat is goed nieuws en ik hoop dat zoveel mogelijk mensen in het land dit ook zo ervaren.
Maar ik besef me ook, en ik refereer hier eerder in de brief al aan, dat dit voor
veel mensen een moeilijke tijd is. Juist nu we weer vooruit kunnen kijken, is het
des te belangrijker dat we blijven omzien naar de mensen die het zwaarst hebben. We
doen dit met elkaar en voor elkaar. De essentie blijft dat we ons aan de afspraken
blijven houden. Denk hier niet te makkelijk over, ieders individuele bijdrage maakt
wel degelijk uit. Iedereen kan het virus verspreiden. Maar omgekeerd kan iedereen
dus ook meehelpen het virus onder controle te houden. Ik eindig daarom met de oproep:
neem die verantwoordelijkheid, niet alleen voor jezelf, maar vooral ook voor elkaar.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.