Brief regering : Stand van zaken afwikkeling rechtszaak luchtvaartongeval Faro
24 804 Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart
Nr. 130 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2020
Hierbij bericht ik u over de stand van zaken in de rechtszaak tegen de Nederlandse
Staat in verband met het luchtvaartongeval dat op 21 december 1992 te Faro (Portugal)
plaatsvond.
Luchtvaartongeval Faro
Het luchtvaartongeval Faro vond bijna dertig jaar geleden plaats met een Nederlands
geregistreerd (Martinair) vliegtuig. Op grond van internationale en nationale wetgeving
is het onderzoek naar de oorzaken van de ramp door Portugal uitgevoerd. Ook de Nederlandse
Raad voor de Luchtvaart, die destijds onder verantwoordelijkheid van het Ministerie
van Verkeer en Waterstaat viel, was bij de afwikkeling van de ramp betrokken. De Raad
trad daarbij op als adviseur in het door Portugal geleide onderzoek. Daarnaast heeft
de Raad zich beziggehouden met het verstrekken van informatie aan nabestaanden en
slachtoffers over de oorzaken van het ongeval.
Rechtszaak
Nabestaanden en slachtoffers hebben twintig jaar na de ramp, op 19 december 2012,
bij de Rechtbank Den Haag een rechtszaak tegen de Staat aangespannen. Ze vinden dat
de informatie die de Raad hen heeft verstrekt onjuist is geweest. De informatie heeft
er volgens hen voor gezorgd dat ze in hun onderhandelingen met Martinair hebben ingestemd
met een te laag schadevergoedingsbedrag.
Een beroep van de Staat op verjaring van de zaak werd door de Rechtbank afgewezen.
De Rechtbank besloot met name de rol van de Raad voor de Luchtvaart nader te onderzoeken
en heeft daarvoor een deskundigenonderzoek gelast. De door de Rechtbank benoemde deskundigen
brachten een overwegend positief rapport uit over de rol van de Raad voor de Luchtvaart.
Nadat de partijen over en weer in de gelegenheid zijn gesteld de bevindingen van de
deskundigen te becommentariëren wees de Rechtbank op 8 januari 2020 eindvonnis in
deze rechtszaak.
Uitspraak
In de uitspraak stelt de Rechtbank Den Haag de eisers gedeeltelijk in het gelijk.
De informatie, die de Raad voor de Luchtvaart op enkele technische onderdelen over
de oorzaak van het ongeval aan hen gaf, was volgens de rechter onzorgvuldig zodat
de Staat, aan wie het gedrag van de Raad wordt toegerekend, op dat punt onrechtmatig
heeft gehandeld.
Zo is de Raad volgens de Rechtbank onder meer te stellig geweest met het aanwijzen
van een bepaalde weersomstandigheid (windshear) als de belangrijkste oorzaak van het
ongeval. Daarbij heeft de Raad ten onrechte de conclusie getrokken dat de bemanning
de aanwezigheid van windshear niet verwachtte. De Rechtbank baseert zich bij dit oordeel
sterk op het rapport van de deskundigen. Hoewel het advies van de deskundigen, zoals
gezegd, in het algemeen gunstig is over het handelen van de Raad voor de Luchtvaart,
is het op deze specifieke punten kritisch.
Gelet op het bovenstaande houdt de Rechtbank de Staat gedeeltelijk aansprakelijk voor
eventuele schade als gevolg van het handelen van de Raad en is de Staat veroordeeld
tot:
– het vergoeden van 20% van schade die nog niet is vergoed onder schadevaststellingsovereenkomsten
die de slachtoffers en nabestaanden eerder met Martinair sloten. Daarbij moet de eventuele
schade onder de aansprakelijkheidslimiet van € 113.445,05 per eiser blijven. Deze
limiet gold op grond van het toentertijd voor Nederland geldende Verdrag van Warschau;
– het betalen van de kosten verbonden aan het deskundigenonderzoek; de kosten die € 176.672,22
bedragen zijn in opdracht van de Rechtbank al door de Staat voorgeschoten.
De rechter oordeelde verder dat er geen reden was de slachtsoffers te vergoeden voor
immaterieel geleden schade.
Geen hoger beroep
De eisers en de Staat hebben beiden geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het
instellen van beroep, waarvan de termijn op 8 april jl. is verstreken. Bij mijn besluit
geen hoger beroep in te stellen heb ik diverse omstandigheden, waaronder de inhoud
van de uitspraak, aard en duur van de rechtszaak en toepasselijke internationale verplichtingen
meegewogen. Daarbij heb ik nadrukkelijk rekening gehouden met het langdurige leed
van de slachtoffers van het luchtvaartongeval gedurende een groot aantal jaren.
Afwikkeling van de uitspraak
Nu niet gekozen is voor hoger beroep zal met de eisers worden overlegd hoe aan de
uitspraak uitvoering kan worden gegeven. In dat kader wordt in mijn opdracht door
de Landsadvocaat nagegaan of en eventueel welke schade betaald moet worden door de
Staat.
Vervolg toezegging Kamer naar aanleiding van uitzending EenVandaag
In 2016 heeft uw Kamer vragen gesteld naar aanleiding van een uitzending van het programma
EenVandaag. Daarin is gesuggereerd dat het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat
na de ramp informatie zou hebben achtergehouden over technische mankementen aan het
verongelukte Martinair toestel. Mijn voorganger Staatssecretaris Dijksma heeft daarop
de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) verzocht nader onderzoek te doen naar de beweringen.
Uw Kamer is daarover bij brief van 16 februari 2016 (Kamerstuk 24 804, nr. 88) geïnformeerd. De OVV heeft destijds aangegeven eerst de uitkomsten van het deskundigenonderzoek
in het kader van de rechtszaak af te willen wachten. Nu de Rechtbank mede aan de hand
van het onderzoek het eindvonnis heeft gewezen zal ik de OVV vragen alsnog aan het
verzoek te voldoen teneinde de toezegging aan uw Kamer uit te voeren.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat