Brief regering : Reactie op de initiatiefnota «Actieplan Arbeidsmigratie» van de leden Segers en Marijnissen
35 359 Initiatiefnota van de leden Segers en Marijnissen over een Actieplan arbeidsmigratie
Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 mei 2020
verzocht om een reactie op de initiatiefnota «Actieplan Arbeidsmigratie»1 van de leden Segers (ChristenUnie) en Marijnissen (SP). Met deze brief reageer ik
op dit verzoek.
Allereerst wil ik de leden Segers en Marijnissen bedanken voor hun initiatiefnota
en voor het agenderen van dit belangrijke onderwerp. De misstanden rondom arbeidsmigranten
hebben kabinetsbreed de aandacht. Samen met sociale partners, gemeenten, provincies,
maatschappelijke organisaties en onze buitenlandse partners wordt er gezocht naar
passende maatregelen die kunnen leiden tot oplossingen van de verschillende problemen
die er op dit terrein spelen. De initiatiefnota «Actieplan Arbeidsmigratie» draagt
bij aan de discussie over de aanpak van de misstanden.
In deze Kamerbrief zal ik ingaan op de voorstellen en beslispunten die in het «Actieplan
Arbeidsmigratie» staan geformuleerd. Waar nodig zal ik verwijzen naar andere lopende
trajecten die een verband houden met de voorgestelde maatregelen. De coronacrisis
maakt de bestaande problemen rond arbeidsmigranten, zoals tekorten aan goede huisvesting
en de afhankelijkheidsrelatie van de werkgever, alleen maar pregnanter. Om deze reden
stuur ik samen met deze kabinetsreactie een brief over het «Aanjaagteam Bescherming
Arbeidsmigranten», die in het leven is geroepen om arbeidsmigranten beter te beschermen
tegen het coronavirus en om de problemen bij arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn op te lossen.
Regulering van arbeidsmigratie
Alvorens in te gaan op de concrete voorstellen van de initiatiefnemers wil ik eerst
het bredere kader schetsen waarbinnen de discussie rond arbeidsmigratie spelen, en
met name de positie die Nederland heeft op de interne markt van de Europese Unie en
de vruchten die Nederland plukt van het vrij verkeer binnen Europa. De geografische
ligging van Nederland, de hoog ontwikkelde infrastructuur en het ondernemerschap van het Nederlands
bedrijfsleven vormen de basis van onze welvaart. Maar die welvaart kan alleen bestaan
bij de gratie van een ruime toegang tot de markten van andere landen en een vrij en
geliberaliseerd internationaal bestel. Ieder vorm van protectie, afscherming van nationale
markten of bescherming van nationale ondernemingen is zeer schadelijk voor Nederland.
2
Om die reden is Nederland altijd groot voorstander geweest van de Europese economische
en politieke samenwerking. De totstandkoming van de Europese interne markt, en de
vier vrijheden die onlosmakelijk samenhangen met die interne markt is wezenlijk voor
het Nederland zoals wij dat nu kennen. En dat geldt ook voor andere lidstaten. Zo
zijn de economieën in de Oost-Europese lidstaten sinds hun toetreding sterk verbeterd.
Dit neemt niet weg dat aan het vrij verkeer schaduwzijden kunnen kleven. Het economisch
succes van Nederland trekt een sterke wissel op schaarse factoren als ruimte, milieu
en arbeidskrachten. Het is vaak moeilijk de ruimte te vinden voor nieuwe infrastructurele
projecten en industrieën. En de Nederlandse economie produceert – zowel in goede als
in slechte tijden – structureel meer goederen en diensten, dan wij met eigen werknemers
effectief kunnen produceren.
Het kabinet realiseert zich terdege dat arbeidsmigratie problemen kan opleveren en
kan leiden tot braindrain of ontvolking in andere delen van Europa. Ook andere EU-lidstaten
en de Europese Commissie zijn zich daarvan bewust. Daarom zijn er zowel nationaal
als op Europees niveau maatregelen getroffen die misstanden moeten tegengaan, zoals
de handhavingsrichtlijn, de herziening van de detacheringsrichtlijn, het Platform
tegen zwartwerk, de oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA). Het is nog
te vroeg om te beoordelen wat de effecten van deze maatregelen zijn, aangezien nog
niet alle maatregelen door de lidstaten zijn geïmplementeerd. Het is wenselijk dat
er nagedacht wordt over de vraag wat er nog meer gedaan kan worden. In Europees verband
kan worden nagedacht over de omgang van de groep werknemers uit derdelanden, die binnen
Europa gedetacheerd worden. De discussie over arbeidsmigratie zal de komende jaren
in Europa hoog op de agenda blijven. Zo komt de Europese Commissie binnenkort met
een rapport over demografische veranderingen, waarin naar verwachting ook aandacht
besteed zal worden aan zaken als de braindrain, ontvolking etc. Dit rapport vormt
een startpunt voor een Europees debat over dit onderwerp. Het kabinet zal actief deelnemen
aan de meningsvorming die hierover in Europa plaatsvindt.
Beperkingen vrij verkeer
Ik zie voldoende mogelijkheden om negatieve bijeffecten van arbeidsmigratie aan te
pakken, en zal mij daar ook in Europees verband voor inzetten. Het beperken van het
vrij verkeer van werknemers, zoals in de initiatiefnota wordt voorgesteld, is daarbij
echter niet aan de orde. De effecten daarvan zouden voor de Nederlandse economie,
werknemers en dienstverleners zeer schadelijk zijn. Een zwaarwegend juridisch bezwaar
tegen het inperken van vrij verkeer van personen is dat het in strijd is met artikel
45 van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie (VWEU) dat elke vorm van
discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten
verbiedt. Uitzonderingen hierop zijn alleen mogelijk in zeer specifieke gevallen of
dwingende redenen van algemeen belang. Het Hof van Justitie van de Europese Unie legt
die uitzonderingsbepaling echter zeer beperkt uit. Het feit dat het vrij verkeer soms
problemen oproept, bijvoorbeeld in relatie tot arbeidsomstandigheden of huisvesting,
is geen reden om het principe van het vrij verkeer van werknemers terzijde te schuiven.
Dit zou ook betekenen dat een verdragswijziging plaats zou moeten vinden. Een dergelijke
procedure vergt unanimiteit. Het is niet realistisch te verwachten dat Nederland een
eenzijdige inperking van een ons (mogelijk) onwelgevallig onderdeel van de vier vrijheden
tot stand zou kunnen brengen zonder tegelijkertijd de voor de Nederlandse welvaart
cruciale interne markt op de andere genoemde terreinen ter discussie te stellen. Er
zijn ook andere, minder ingrijpende methoden om fatsoenlijke arbeidsomstandigheden
te garanderen.
Een praktisch bezwaar is bijvoorbeeld dat het herinvoeren van tewerkstellingsvergunningen
zou leiden tot extra administratieve en uitvoeringslasten (en dus hogere kosten) bij
met name werkgevers (vooral het MKB). Ook biedt het werkgevers minder flexibiliteit
om in te spelen op de behoeften van de (krappe) arbeidsmarkt. Bovendien, als het binnen
de EU mogelijk wordt om tewerkstellingsvergunningen in te voeren voor werknemers binnen
de EU, dan kunnen ook andere lidstaten die verplichting invoeren en opleggen aan Nederlandse
werknemers, die in een andere EU-lidstaten werkzaam zijn. We moeten niet uit het oog
verliezen dat ook veel Nederlandse werknemers gebruik maken van het vrij verkeer en
in andere lidstaten woonachtig en werkzaam zijn.3
Het kabinet heeft in het verleden ingezet op onder andere de handhavingsrichtlijn4, de oprichting van het Platform zwartwerk en de herziening van de detacheringsrichtlijn5. Ik kies er voor deze inzet voort te zetten. Bestaande problemen op het gebied van
arbeidsmigratie moeten geïdentificeerd worden, en op het gepaste niveau (lokaal, nationaal
of Europees) gericht aangepakt worden. Het Europese acquis laat daar voldoende ruimte
voor, ook zonder verdragswijziging.
Aanpak van flexwerk
De leden Segers en Marijnissen kaarten de problematiek van «doorgeschoten flex» en
het ontduiken van arbeidsvoorwaarden aan. Ik ben het eens met de leden dat er in Nederland
geen sprake moet kunnen zijn van ongelijke of oneerlijke beloning van arbeidsmigranten.
Het kabinet hecht veel waarde aan het principe van gelijk loon voor gelijke arbeid
op dezelfde plaats, eerlijke concurrentie en goede arbeidsomstandigheden.
Ik heb eerder toegezegd dat uw Kamer voor de zomer geïnformeerd wordt over of, en
zo ja welke, wettelijke maatregelen er nodig zijn met betrekking tot oneigenlijke
contracting. Daar wordt op dit moment een nadere uitwerking voor gemaakt en daar zullen
de bevindingen uit de onderzoeken naar het uitzendregime in worden meegenomen. Ter
uitvoering van de motie van de leden Pieter Heerma en Van Weyenberg6 hebben de uitzendonderzoeken ook onderzoek gedaan naar het gebruik van uitzendconstructies
zonder rechtenopbouw.
In het kader van de twee moties die zijn ingediend door de leden Van Weyenberg en
Palland7 wordt er op dit moment gewerkt aan een technische uitwerking van de voorstellen van
de Commissie Regulering van Werk en zal daar ook de concurrentie op loonkosten bij
driehoeksrelaties in worden meegenomen. In het rapport van de Commissie Regulering van Werk
worden ook voorstellen gedaan om uitzenden te beperken tot waar het een allocatiefunctie
heeft en andere vormen van driehoeksrelaties tegen te gaan. De uitwerking van de voorstellen
van Commissie Regulering van Werk zal ik voor de zomer naar uw Kamer sturen.
Sociale partners worden door de leden Segers en Marijnissen opgeroepen om een maximale
flexibele schil van 20% in de cao’s op te nemen. Ik begrijp de wens van de leden,
maar het is een keuze aan de sociale partners om hier afspraken over te maken.
Vergunningsplicht uitzendbureaus
De Kamerbrief «Integrale aanpak van misstanden arbeidsmigranten» van 20 december jl.
gaat uitgebreid in op de aanpak van malafide uitzendbureaus en de mogelijkheid van
een vergunningsplicht (Kamerstuk 29 861, nr. 48). Ik verwijs voor een uitgebreidere reactie op de voorgestelde maatregelen uit de
initiatiefnota en de inzet van het kabinet op de aanpak van malafide uitzendbureaus
naar deze brief.
Zoals ook in de Kamerbrief «Integrale aanpak misstanden arbeidsmigranten» is aangegeven,
ben ik geen voorstander van een vergunningstelsel. Wel wordt op dit moment verkend
welke aanvullende eisen kunnen worden gesteld aan startende en bestaande uitzendbureaus.
Daarbij wordt ook verkend of een waarborgsom als eis kan worden opgenomen, vergelijkbaar
met de mogelijke deposito waar de Kamerleden in hun initiatiefnota naar verwijzen.
Met zowel werkgevers- als werknemersorganisaties, Stichting Normering Arbeid (SNA),
Stichting Naleving Cao voor Uitzendkrachten (SNCU), de Inspectie SZW en het Ministerie
van Financiën ga ik in gesprek om te kijken hoe het keurmerk van SNA verder verbeterd
kan worden. In de gesprekken met partijen neem ik de elementen uit de initiatiefnota
die zien op extra eisen voor uitzendbureaus ook mee.
Aanpak schijnconstructies door misbruik regelingen
Het kabinet zet zich op verschillende manieren in om onwenselijke (schijn)constructies
op de arbeidsmarkt tegen te gaan. Zo valt ook te lezen in de brieven aan uw Kamer
over de versterking handhavingsketen eerlijk, gezond en veilig werk8 en over contracting en naleving van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs
(Waadi)9. De Wet aanpak schijnconstructies (Was) beoogt werknemers, werkgevers en de overheid
nieuwe mogelijkheden te geven om schijnconstructies op de arbeidsmarkt te kunnen aanpakken.
Uit de evaluatie van de Was blijkt dat de maatregelen hun meerwaarde hebben aangetoond,
maar dat de praktijk weerbarstig blijft. Notoire overtreders laten zich niet zomaar
door strengere maatregelen afschrikken. De aanpak van schijnconstructies is dan ook
breder en gaat verder dan de maatregelen uit de Was. In verschillende trajecten wordt
ingezet op de bevordering van eerlijk werk.
Ter voorkoming en bestrijding van ondernemingen die misbruik maken van het vrij verkeer
van diensten, bevatten de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese
Unie (WagwEU) en onderliggende regelgeving bepalingen om betere handhaving te bewerkstelligen
van de bepalingen inzake de bescherming van gedetacheerde werknemers. Hiertoe bevat deze wet bepalingen over onder meer gegevensuitwisseling, grensoverschrijdende
boete-inning en de meldingsplicht. De meldingsplicht is per 1 maart 2020 ingevoerd.
Publieke en private toezichthouders kunnen gebruik maken van de gegevens uit het meldsysteem
bij het uitoefenen van hun toezicht op de naleving van de arbeidsvoorwaarden. Ook
is de informatie-uitwisseling tussen inspectiediensten in de verschillende EU-lidstaten
versterkt en kunnen de bestuurlijke boetes die zijn opgelegd aan ondernemingen die
in een andere lidstaat zijn gevestigd, grensoverschrijdend worden geïnd. Tevens zijn
er bepalingen opgenomen over administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand.
Waar in de initiatiefnota de A1-route wordt genoemd, wordt gerefereerd aan de bepaling
van de verzekeringsplicht en de daarmee gepaard gaande premiebetaling voor de sociale
zekerheid. De Coördinatieverordeningen10 maken het onder bepaalde omstandigheden mogelijk dat premies voor sociale verzekeringen
worden afgedragen in een ander land dan het land waar de werkzaamheden worden verricht.
In deze gevallen geeft de lidstaat waarvan de socialezekerheidswetgeving van toepassing
is een zogenoemde A1-verklaring af, om aan te geven dat er in dat land premies worden
afgedragen. De werknemer die in twee of meer lidstaten werkt en die minder dan 25%
van de tijd in zijn woonland werkt en voor het overige in een andere lidstaat of lidstaten
werkt, is bijvoorbeeld sociaal verzekerd in de lidstaat waar de werkgever is gevestigd11. Ook kan een werknemer die gedetacheerd is naar een andere lidstaat (of lidstaten)
gedurende maximaal twee jaar sociaal verzekerd zijn in de lidstaat van waaruit hij
gedetacheerd wordt.12
De mogelijkheid om bij detachering onder het socialezekerheidsstelsel van de zendende
lidstaat te blijven vallen, beschermt gedetacheerde werknemers tegen een verbrokkelde
sociale zekerheidsopbouw en moet bijdragen aan het vrije verkeer van werknemers. Zonder
de detacheringsmogelijkheid zullen mensen minder snel bereid zijn om tijdelijk in
een ander land te werken. Hoewel deze uitzondering het vrij verkeer van personen kan
dienen, is het onwenselijk als deze leidt tot oneerlijke concurrentie. Het fingeren
van situaties om premievoordelen te bereiken, dient daarom voorkomen te worden. Het
gaat dan om oneigenlijk gebruik van de regelgeving met als doel kosten te besparen
door het verlagen van de premielasten. Dergelijke situaties doen zich bijvoorbeeld
voor bij werkgevers die gebruik maken van postbusondernemingen. Binnen Nederland werken
o.a. de SVB en de Belastingdienst samen om fraude met A1-verklaringen en schijnconstructies
tegen te gaan. Een andere positieve ontwikkeling op het gebied van samenwerking om
schijnconstructies tegen te gaan in dit verband is de oprichting van de ELA.
Wat betreft het voorstel om de zogenoemde ET-regeling aan te scherpen om misbruik
te voorkomen wijs ik op de per 2017 geïntroduceerde maatregel om de zogenoemde uitruil
van ET-kosten te beperken. Werkgevers hebben de mogelijkheid om extraterritoriale
kosten (ET-kosten) aan hun werknemers onbelast te vergoeden, mits aan bepaalde voorwaarden
wordt voldaan. Deze regeling geldt zowel voor arbeidsmigranten die tijdelijk in Nederland
werken, maar ook voor Nederlanders die tijdelijk in het buitenland werkzaamheden verrichten.
Daarnaast geldt ook voor Nederlandse werknemers die bijvoorbeeld vanwege hun werk
tijdelijk moeten verhuizen van Limburg naar Groningen, dat hun werkgever aan hen een
onbelaste vergoeding mag verstrekken.
De werkgever kan voorstellen om (een deel van de) onkosten alleen onbelast te verstrekken
in ruil voor het afspreken van een lager brutoloon. Dit wordt ook wel «uitruil» genoemd
en kan alleen als de werknemer hier expliciet mee akkoord gaat. Door deze uitruilmogelijkheid
behaalt de werknemer een financieel voordeel. Daarnaast kan de werkgever een voordeel
behalen met betrekking tot de premies werknemersverzekeringen (inclusief de bijdrage zorgverzekeringswet).
Het kabinet wil oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden bestrijden en een gelijk
speelveld bevorderen. Oneerlijke concurrentie kan zich mogelijk voordoen doordat een
belast loonbestanddeel kan worden ingeruild voor onbelaste ET-kosten. Dit risico is
per 1 januari 2017 echter beperkt door aanpassing van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
(WML)13. De aanpassing houdt kort gezegd in dat het brutoloon na uitruil niet lager mag zijn
dan het (netto) wettelijk minimumloon. Hiermee wordt het eventuele uit deze uitruilregeling
voortkomende concurrentievoordeel tenietgedaan voor werknemers die het minimumloon
verdienen. Het ligt naar de mening van het kabinet niet voor de hand om de ET-regeling
met het oog op het voorkomen van misbruik aan te scherpen.
Wat betreft het voorstel in de initiatiefnota om het Lage-inkomensvoordeel (LIV) af te schaffen, verwijs ik naar de afspraken in het Pensioenakkoord. In
de zomer van 2019 zijn in het Pensioenakkoord afspraken gemaakt over een toekomstbestendig
pensioenstelsel. Ter dekking van de maatregelen is in dit Pensioenakkoord ook een
besparing op de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) afgesproken. Het gaat om de
halvering van het hoge LIV en het Jeugd-LIV per 2020 en de afschaffing van het Jeugd-LIV
per 2024. Daarnaast is afgesproken dat werkgevers in overleg met het kabinet gaan
onderzoeken of voor het geheel aan instrumenten in de Wtl tot een effectievere invulling
gekomen kan worden. Deze gesprekken zijn gaande.
Handhaving
Handhaving van arbeids- en woonomstandigheden van arbeidsmigranten is belangrijk om
misstanden goed aan te kunnen pakken. Ik deel de wens van de leden Segers en Marijnissen
om stevig in te zetten op handhaving. Om die reden heeft dit kabinet in het regeerakkoord
opgenomen dat, in een oplopende reeks vanaf 2022, structureel € 50 miljoen per jaar
wordt vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Hierdoor kan er meer
worden ingezet op handhaving bij en preventie van oneerlijk, ongezond en onveilig
werk. In grensoverschrijdende situaties kan de ELA straks de nationale handhavende
instellingen helpen bij de handhaving.
Huisvesting en inhouding op het loon
Zoals ook aangegeven in de brief van 20 december jl. hebben de betrokken private partijen
trajecten ingezet om de huisvesting van arbeidsmigranten te verbeteren. Zo heeft de
Stichting Normering Flexwonen (SNF) aangegeven vanaf 2021 alle gecertificeerde woningen
te controleren, in plaats van alleen steekproefsgewijs controles uit te voeren.14
De mogelijkheid om huisvestingskosten in te houden op het wettelijk minimumloon kan
bijdragen aan een bepaalde afhankelijkheid van de werknemers van de werkgever. Aan
de andere kant zorgt de mogelijkheid ervoor dat er kwaliteitseisen aan de huisvestingslocatie
worden gesteld. Ook zijn inhoudingen voor huisvesting op het wettelijk minimumloon
aan strikte voorwaarden verbonden. Inhoudingen voor huisvesting zijn, op basis van
een schriftelijke volmacht van de werknemer, toegestaan tot maximaal 25% van het wettelijk
minimumloon, mits de verhuurder is gecertificeerd door een door de Raad voor Accreditatie
geaccrediteerde certificerende instelling. De certificering moet plaatsvinden overeenkomstig
bij cao vastgestelde normen betreffende de kwaliteit van huisvesting van werknemers.
Op dit moment vinden certificeringen plaats op grond van het SNF-keurmerk en het Agrarisch
Keurmerk Flexwonen (AKF). Boetes mogen op grond van de wet niet worden ingehouden
op of verrekend met het wettelijk minimumloon.
Verbeteren informatievoorziening en registratie
Ik deel de wens van de leden Segers en Marijnissen om de informatievoorziening aan
arbeidsmigranten en de registratie in de Basisregistratie Personen (BRP) te verbeteren.
Wat betreft informatievoorziening zijn er verschillende voorlichtingstrajecten in
gang gezet door onder de andere de glastuinbouw en de uitzendbranche. Ook zal de informatievoorziening
vanuit het Rijk opnieuw onder loep genomen en versterkt worden. Op het moment loopt
er een pilot in opdracht van het Ministerie van SZW om de bewustwording rondom eerlijk,
gezond en veilig werk bij arbeidsmigranten in de gemeente Westland te verbeteren.
Op 4 november 2019 informeerde de Minister van BZK uw Kamer 15 dat er een ontwikkelagenda wordt opgesteld voor het vernieuwen en verbeteren van
het BRP-stelsel. Inzet is om in het jaar 2020 de eerste zichtbare resultaten te behalen
die bijdragen aan het verbeteren van de registratie van niet-ingezetenen in de BRP.
Het gaat daarbij zowel om het verbeteren van contactmogelijkheden, als om het bevorderen
van tijdige registratie als ingezetene met een woonplaats in Nederland. Daarnaast
wordt er een plan gemaakt voor een aantal meer langere termijn maatregelen om de registratie
van niet-ingezetenen te verbeteren.
Taalles en inburgering
Arbeidsmigranten moeten mee kunnen doen in onze samenleving, maar niet elke arbeidsmigrant
verblijft even lang in Nederland. Een arbeidsmigrant die voor drie of vier maanden
slechts tijdelijk in Nederland komt werken, heeft minder baat bij taallessen of inburgering.
Ik ben geen voorstander van verplichte taallessen aan arbeidsmigranten. Dit is bovendien
in strijd met Europese regelgeving, omdat dit het vrij verkeer van werknemers en diensten
inperkt. Ik wil werkgevers echter wel stimuleren om Nederlandse taallessen aan te
bieden aan hun werknemers. Dit gebeurt door de uitvoering van de motie van de leden Segers en Jasper van
Dijk16 over het aansluiten bij het Taalakkoord door werkgevers met buitenlandse werknemers.
Ter uitvoering van de motie van de leden Segers en Jasper van Dijk is – samen met
UWV als uitvoerder van het Taalakkoord – met sociale partners geïnventariseerd of
het huidige instrumentarium toereikend is en welke eventuele aanvullende acties mogelijk
zijn. Daarbij zijn specifiek de sectoren betrokken waarin relatief veel laaggeletterden
werkzaam zijn. Het UWV heeft de uitvoering van het Taalakkoord geïntegreerd in de
werkzaamheden van de regionale leerwerkloketten voor werkgevers, werkenden en werkzoekenden,
waarmee er duurzaam aandacht is voor het belang van het bevorderen van taalvaardigheid.
Tevens is eind 2019 is de subsidieregeling voor taalscholing van laaggeletterde werknemers
via het actieprogramma Tel mee met Taal geëvalueerd. Het evaluatierapport heb ik als bijlage bij deze brief gevoegd17. Uit de evaluatie blijkt dat 566 werkgevers tussen 2016 en 2018 ruim € 5,5 miljoen
subsidie hebben ontvangen en dat er 9.800 mensen aan een taaltraject hebben deelgenomen.
De opbrengsten van de regeling laten zien dat er meer werkgevers en werknemers bereikt
zijn dan beoogd was. In 80% van de door werkgevers aangevraagde subsidies werden ook
EU-migranten of arbeidsmigranten van buiten de EU bereikt. De tevredenheid over de
aangeboden trajecten onder cursisten en werkgevers is over het algemeen hoog. Circa
80% van de trajecten is succesvol afgerond. Uit eerder onderzoek, dat in maart 2019
aan uw Kamer is toegezonden als onderdeel van de eindevaluatie van het actieprogramma
Tel mee met Taal, bleek al dat circa 74% van de deelnemers aan een taaltraject merkbaar beter zijn
vaardigheden kan toepassen op het werk.18
Hoewel het aantal deelnemers aan de subsidieregeling al groot is, blijf ik de Tel mee met Taal subsidieregeling onder de aandacht brengen van werkgevers met buitenlandse werknemers.
Dit voorjaar opent een nieuw aanvraagtijdvak. Ik ben hiernaast momenteel in gesprek
met de sociale partners en brancheorganisaties om te inventariseren welke verdere
verbeterpunten en eventueel aanvullende activiteiten vanaf 2021 kunnen worden meegenomen
in een geplande herziening van de subsidieregeling. Hiermee heb ik het afgelopen jaar
uitvoering gegeven aan de motie van de leden Segers en Jasper van Dijk.
Conclusie
Ik herken en deel veel van de zorgen die worden geuit in de initiatiefnota «Actieplan
Arbeidsmigratie». Een deel van de voorgestelde maatregelen komen terug in de «Integrale
aanpak misstanden arbeidsmigranten» die op 20 december jl. naar uw Kamer in gezonden.
Op een aantal voorstellen uit de initiatiefnota, kies ik echter voor een andere aanpak.
Zo ben ik geen voorstander van tewerkstellingsvergunningen voor EU-arbeidsmigranten
of een vergunningsstelsel voor uitzendbureaus. Dit betekent niet dat ik de problematiek
en urgentie hiervan niet erken, maar dat ik zoek naar andere oplossingsrichtingen,
die ik effectiever en meer proportioneel acht. Ik ga hierover binnenkort graag met
uw Kamer in gesprek.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid