Brief regering : Voorbereiding tijdelijke wetgeving maatregelen COVID-19
35 300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2020
Nr. 124 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 mei 2020
Het coronavirus dat COVID-19 veroorzaakt, noopte de afgelopen zes weken tot een reeks
ingrijpende maatregelen. Met deze brief informeer ik u dat het kabinet voor de langere
termijn via nieuwe, aanvullende wetgeving maatregelen wil vormgeven om COVID-19 te
bestrijden. Dit doe ik mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en voor Medische Zorg en Sport.
De huidige maatregelen zijn in een acute, onvoorziene crisissituatie tot stand gebracht
in de vorm van opeenvolgende noodverordeningen van voorzitters van veiligheidsregio’s
en van gezaghebbers in Caribisch Nederland. De verordeningen vormen een voor de ontstane
crisissituatie belangrijk en noodzakelijk juridisch kader. In een rechtsstaat kunnen
noodverordeningen niet al te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen
voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. Professionals werken met vereende
krachten om verspreiding van het virus tegen te gaan, zieken beter te maken en kwetsbaren
te beschermen. Iedereen in Nederland doet dit door zich te houden aan de noodzakelijke
maatregelen, die sinds het uitbreken van de crisis zijn genomen. De resultaten van
al die inspanningen worden nu voorzichtig zichtbaar. Toch is de epidemie helaas nog
lang niet bestreden en het einde van de crisissituatie waarin wij leven, niet in zicht.
Het kabinet vindt het belangrijk een aanvullend wettelijk instrumentarium te creëren
voor de volgende fase waarin de crisisbestrijding terecht is gekomen. Daarom heeft
het kabinet het voornemen om voor deze bijzondere situatie op korte termijn een voorstel
in procedure te brengen voor tijdelijke wetgeving die geldt in Europees en Caribisch
Nederland, met daarin delegatiegrondslagen voor nadere maatregelen. Deze tijdelijke
wetgeving zal bestaan naast de Wet publieke gezondheid en andere bestaande wetten.
Deze wetgeving vormt dan tijdelijk een juridische basis voor een samenleving waarin
een «anderhalvemeternorm» en hygiënenormen van groot belang zijn.
Het kabinet hecht aan een bestendige democratische basis en blijvend draagvlak voor
die juridische basis. Met wetgeving in formele zin wordt de democratische legitimatie
versterkt. Daarbij is van belang dat de hoofdlijnen voor de bevoegdheidsverdeling,
maatregelen voor zover die vrijheden en grondrechten van burgers beperken, toezicht
en handhaving, rechtsbescherming en procedurele waarborgen volgen uit een wet die
in gemeen overleg tussen regering en Staten-Generaal tot stand komt. Bij de totstandbrenging
van die wetgeving adviseert onder meer de Raad van State en er ontstaat ruimte voor
consultatie. Vanuit meerdere invalshoeken kan zo naar de conceptregelgeving worden
gekeken. Vanzelfsprekend wordt bij de totstandbrenging van de nieuwe wetgeving ook
gekeken naar praktische en wetenschappelijke beschouwingen, alsmede naar het vele
werk dat bij bedrijven en instellingen plaatsvindt om in een tijdelijk anders werkende
samenleving te kunnen opereren. Landelijke wetgeving is bovendien eenvoudig kenbaar
en uniform, ook als daarin een rol wordt weggelegd voor decentraal bestuur. Dit komt
de rechtszekerheid ten goede.
Uitgangspunt voor deze wetgeving zijn de normale bestuurlijke verhoudingen, op basis
van de bevoegdheidsverdelingen zoals die onder andere in de organieke wetgeving zijn
vastgelegd. Op deze wijze kunnen de burgemeesters hun bestaande verantwoordelijkheid
voor de handhaving van de openbare orde en het toezicht op openbare bijeenkomsten
invulling geven.
Ook geldt dat de bestrijding blijvend slagvaardig en met maatwerk ter hand moet kunnen
worden genomen. Het regelend kader moet die ruimte dus ook bieden. Voor de hand ligt
dat de komende tijd niet alleen bestendiging van gedragsmaatregelen aan de orde is,
maar ook stapsgewijze afschaling en mogelijkerwijs ook weer (tijdelijke) opschaling
ervan, en dat maatregelen nodig zijn afhankelijk van de ontwikkelingen die de bestrijding
van het virus doormaakt. Daarbij is ook aandacht nodig voor eventuele regionale en
lokale verschillen en de rol van lokale gezagsdragers. Voor de inhoud van deze wetgeving
gaan de gedachten op dit moment uit naar het reguleren van de anderhalvemeternorm
in de samenleving en gedragsvoorschriften ter bescherming tegen het virus.
De Wet publieke gezondheid (Wpg) blijft bestaan naast deze tijdelijke wetgeving. De
bevoegdheden uit de Wpg die zijn gericht op acute crisisbeheersing, blijven dus onverkort
van kracht. Dit geldt zowel voor de leidende taak van de Minister van VWS bij de bestrijding
van de epidemie als voor de bijzondere bepalingen voor de bestrijding van infectieziekten
(hoofdstuk V Wpg). Ook blijft het dus mogelijk dat de Minister van VWS opdrachten
geeft aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s (artikel 7 Wpg). Ook bevoegdheden
uit andere wetten blijven onverkort van kracht. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken
aan het regelen van een betoging via de Wet openbare manifestaties of de openbareordebevoegdheden
uit de Gemeentewet.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid