Brief regering : Reactie op de gewijzigde motie van het lid Westerveld over onderzoeken van de zaak van 573 gedupeerde studenten
25 268 Zelfstandige bestuursorganen
Nr. 185 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 april 2020
Sinds 2008 maken jaarlijks duizenden leraren uit het primair en voortgezet onderwijs,
mbo en hbo gebruik van de subsidieregeling Lerarenbeurs voor een tegemoetkoming in
de kosten van het volgen van een bachelor- of master opleiding. Deze leraren volgen
hun opleiding bij verschillende opleidingsinstituten. Vorig jaar werd door het lid
Westerveld (GroenLinks) aandacht gevraagd voor een groep van 573 leraren die de masteropleiding
Onderwijswetenschappen hebben gevolgd bij de Open Universiteit (OU) met gebruikmaking
van de Lerarenbeurs en deze (deels) hebben moeten terugbetalen. Naar aanleiding van
de door uw Kamer aangenomen motie (Kamerstuk 25 268, nr. 181 (t.v.v. Kamerstuk 25 268, nr. 178) heb ik onderzoek laten doen naar deze zaak. Met deze brief informeer ik u over de
uitkomsten van het onderzoek.
Situatie
Van studiejaar 2008–2009 tot en met studiejaar 2018–2019 hebben 996 leraren de studie
Onderwijswetenschappen aan de Open Universiteit gevolgd met een bijdrage in de kosten
via de subsidieregeling Lerarenbeurs. Daarvan hebben 573 studenten te maken gekregen
met een terugvordering van (een deel) van de subsidie.
Redenen voor terugvordering
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan bij de definitieve vaststelling
van een subsidie, het bedrag worden bijgesteld. De subsidie wordt bijvoorbeeld lager
vastgesteld als de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel
hebben plaatsgevonden of als de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de
subsidie verbonden verplichtingen. Er kunnen dus verschillende redenen zijn om een
subsidie lager vast te stellen, en tot terugvordering over te gaan. Dit is ook gemeld
in antwoord op de Kamervragen die over deze kwestie gesteld zijn.1
In het geval van de Lerarenbeurs hangen de oorzaken van terugvordering in sommige
gevallen ook samen met de systematiek. In de genoemde periode is de systematiek van
de Lerarenbeurs gewijzigd. Voor de cohorten 2008–2009 t/m 2012–2013 werd met de aanvrager
een subsidierelatie aangegaan voor meerdere jaren (twee jaar bij een studie van 60
ects en drie jaar bij een studie van 90 ects of bij een studie van 60 ects voorafgegaan
door een premaster). De student diende de studie te volbrengen in een periode van
vijf jaar (namelijk de subsidieperiode van 2 jaar plus een uitloopperiode van 3 jaar)
bij 60 ects of zes jaar bij 90 ects of bij 60 ects in combinatie met een premaster.
De subsidie werd echter wel per studiejaar toegekend en in de beschikking is dit bedrag
ook vermeld, maar pas na vijf of zes jaar vastgesteld. Het niet bestede bedrag werd
dan teruggevorderd.
Vanaf cohort 2013–2014 is, op basis van het Uniform Subsidiekader (USK), een nieuwe
systematiek ingevoerd voor verstrekking van de Lerarenbeurs. De Lerarenbeurs wordt
vanaf dan per jaar verstrekt. Binnen dat jaar dient de student 15 ects te behalen.
Voor een volgend studiejaar moet opnieuw een beurs worden aangevraagd.
Voor de oudere cohorten kan de reden van terugvordering zijn dat het diploma niet
is behaald binnen de subsidieperiode. Voor het cohort dat gestart is vanaf studiejaar
2013–2014 kan spelen dat de aanvrager minder dan 15 studiepunten in het betreffende
studiejaar heeft behaald. Verder kan bij het volgen van modulaire opleidingen zoals
aan de OU, LOI of NCOI, aan de orde zijn dat achteraf, bij vaststelling van de subsidie,
blijkt dat de student bij de OU voor minder geld modules heeft aangekocht dan vooraf
was opgegeven, waardoor te veel subsidievoorschot is verstrekt, of dat de student
modules heeft aangekocht buiten de subsidieperiode (in de uitloopperiode). Aan die
laatste groep refereert de motie. Dit betreft studenten in de oude cohorten. Bij vaststelling
van de subsidie zijn deze subsidiebedragen teruggevorderd.
Onderzoek
Naar aanleiding van de motie heb ik DUO opdracht gegeven nader onderzoek te doen.
DUO heeft een representatieve steekproef getrokken van 100 dossiers uit de totale
groep van 573 gevallen (oude en nieuwe cohorten). Vervolgens is een tweede groep van
100 dossiers onderzocht. Omdat uit beide steekproeven een vergelijkbaar beeld naar
voren kwam, is het kwantitatieve onderzoek uitgevoerd op een totale steekproef van
200 casussen (35% van de totale groep). Het geeft daarmee een representatief beeld.
Bevindingen
In de onderstaande tabel staan de resultaten van het onderzoek dat DUO heeft uitgevoerd
op de 200 casussen. Daaruit blijkt dat bij ongeveer 5% van de onderzochte casussen
sprake was van terugvordering in relatie tot het meerjarige karakter van de Lerarenbeurs
(de uitloopperiode), de groep studenten waar mevrouw Westerveld aan refereert.
Tabel: resultaten onderzoek DUO
Oorzaak
aantal
Toelichting
Onvoldoende studiepunten
98
Dit betreft aanvragers die óf zelf hebben doorgegeven niet aan de puntennorm te hebben
voldaan (of geen diploma hebben behaald) óf waarbij DUO dit heeft geconstateerd via
een steekproef of naar aanleiding van de (bij het oude cohort integraal uitgevoerde)
eindvaststelling van de verstrekte subsidie.
Ingetrokken aanvraag
54
Dit betreft aanvragers die om diverse redenen de (gehele) aanvraag ingetrokken of
geannuleerd hebben. De subsidie is volledig teruggevorderd.
Geen reactie aanvrager op een bevraging
16
Als een aanvrager niet reageert op een bevraging naar het aantal behaalde studiepunten,
wordt de subsidie volledig teruggevorderd.
Minder collegegeld betaald dan oorspronkelijk opgegeven
16
Als uit de steekproef of uit de (bij het oude cohort integraal uitgevoerde) eindvaststelling
blijkt dat er in de subsidieperiode minder collegegeld is betaald dan vooraf is opgegeven,
wordt het deel dat te veel is uitbetaald teruggevorderd.
Betalingen gedaan in de uitloopperiode tellen niet mee
10
Dit betreft uitsluitend aanvragers uit het oude cohort die het diploma hebben behaald
en waarbij collegegelden die betaald zijn na afloop van de subsidieperiode van 2 of
3 jaar (dus in de uitloopperiode) niet meetellen bij de eindvaststelling van de verstrekte
subsidie.
Overig
6
Deze vordering blijkt niet te zijn geweest voor de studie Master Onderwijswetenschappen
maar voor een andere studie.
Conclusies
Veruit de grootste groep studenten heeft geld moeten terugbetalen doordat ze onvoldoende
studiepunten of geen diploma hebben gehaald. Een relatief kleine groep studenten (5%)
heeft te maken gekregen met een terugvordering van betalingen in de uitloopperiode.
Zij vernamen bij de eindvaststelling van de verstrekte subsidie (na vijf of zes jaar)
dat (een deel van) het subsidiebedrag moest worden terugbetaald omdat deze betalingen
niet meetellen.
De Kamer vraagt om een passende oplossing voor de studenten die problemen hebben ervaren
door het aankopen van modules na de subsidieperiode, omdat de subsidievoorwaarden
voor hen mogelijk niet helder waren. Zoals eerder in antwoorden op Kamervragen geuit,
ontbreekt de noodzaak om te compenseren.2 Het onderzoek door DUO laat zien dat het om een heel beperkte groep gaat. DUO heeft
destijds op meerdere manieren informatie verstrekt. Dit is ook bevestigd in jurisprudentie.
Uiteraard heb ik er begrip voor dat het vervelend is voor studenten die (een deel
van) de subsidie moeten terugbetalen. Ik heb begrepen van DUO dat inmiddels ruim 95%
aan hun terugbetalingsverplichting heeft voldaan.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap