Brief regering : Voortgang stikstofproblematiek: structurele aanpak
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 82
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 april 2020
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de structurele aanpak stikstof waartoe het
                  kabinet heeft besloten. Dat doet het kabinet in de volle wetenschap dat velen momenteel
                  met geheel andere vragen bezig zijn dan het stikstofdossier. Als gevolg van de coronacrisis
                  hebben mensen grote zorgen over hun eigen gezondheid en die van hun naasten, hun baan
                  of het voortbestaan van hun bedrijf. Het kabinet is zich hier terdege van bewust en
                  zet zich volledig in om de zorg voor patiënten te garanderen en economische en maatschappelijke
                  steun te bieden waar het kan. De coronacrisis raakt veel sectoren, ook de sectoren
                  die kampen met de stikstofproblematiek, zoals de bouw, industrie, transport en landbouw.
                  Waar de focus nu ligt op vandaag en morgen, probeert het kabinet tegelijkertijd vooruit
                  te kijken naar de periode na de coronacrisis. We staan voor de opgave om de economie
                  en het maatschappelijke leven weer op gang te brengen ten behoeve van het herstel
                  van de werkgelegenheid, duurzame economische groei en welvaart. Wat dan niet mag gebeuren,
                  is dat het stikstofdossier onnodig belemmeringen met zich meebrengt en het economisch
                  herstel in de weg zit. Juist daarom presenteert het kabinet nu de structurele aanpak
                  van de stikstofproblematiek, met een omvangrijk pakket aan maatregelen voor herstel
                  en versterking van de natuur, dat het fundament legt waarop economische en maatschappelijke
                  activiteiten doorgang kunnen vinden.
               
In deze brief licht ik de maatregelen toe die het kabinet neemt om de uitstoot en
                  neerslag van stikstof te verminderen, de natuur te herstellen en de vergunningverlening
                  verder op gang te brengen. Het kabinet heeft hierbij nadrukkelijk oog voor de samenhang
                  met de maatregelen die worden genomen om aan de opgave van het Urgenda-vonnis te voldoen.
                  Beide opgaven vragen immers om actie op korte termijn in alle sectoren van de samenleving.
                  Parallel aan deze brief stuurt het kabinet een reactie op het advies luchtvaart van
                  het Adviescollege Stikstofproblematiek.
               
De concentratie van stikstof wordt continu gemeten en meegenomen in de berekeningen
                  van het RIVM. Als gevolg van de coronacrisis is er sprake van een afname van stikstofuitstoot
                  bij onder andere de transport- en industriesector. In deze situatie gaat het om een
                  tijdelijke reductie, die op dit moment niet bijdraagt aan meer structurele ruimte
                  voor vergunningverlening of een kleinere opgave voor natuur. Het kabinet kijkt op
                  basis van deze metingen wel of deze tijdelijke vermindering van stikstofdepositie
                  door de coronacrisis ingezet kan worden voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen.
                  Bijvoorbeeld bij de onderbouwing dat het vergunnen van activiteiten met tijdelijk
                  beperkte toenames van stikstofdepositie niet leidt tot aantasting van natuurwaarden
                  in de Natura 2000-gebieden. Dit gaat om activiteiten die op korte termijn kunnen worden
                  uitgevoerd en een tijdelijke depositie hebben. Dat is aanvullend op de stappen die
                  het kabinet de afgelopen periode heeft gezet om op beperkte schaal de vergunningverlening,
                  onder andere in de woningbouw en voor infrastructurele projecten, weer op gang te
                  brengen, ondersteund door openstelling van het stikstofregistratiesysteem (Kamerstuk
                  35 334, nr. 72).
               
De structurele aanpak stikstof
Het kabinet kiest voor een structurele aanpak stikstof met als hoofddoel het realiseren
                  van een gunstige of – waar dat nog niet mogelijk is – een verbeterde landelijke staat
                  van instandhouding (SVI) van stikstofgevoelige soorten en habitats onder de Vogel-
                  en Habitatrichtlijn (VHR). Die gunstige staat van instandhouding is een situatie waarin
                  de natuur floreert. Met het voorliggende pakket aan natuur en stikstofreducerende
                  maatregelen geeft het kabinet concreet invulling aan de continue verplichting om de
                  landelijke staat van instandhouding te verbeteren totdat deze gunstig is. Het kabinet
                  streeft ernaar tot een volledige gunstige staat van instandhouding te komen conform
                  de Habitatrichtlijn, en daarvoor de condities in de gebieden te verbeteren. Vervolgens
                  moet deze staat worden behouden. Het belang van de biodiversiteit in Nederland en
                  Europa, die de basis vormt van onze voedselketen, staat hierbij centraal.
               
De Raad van State heeft geoordeeld dat het gehanteerde systeem om de negatieve gevolgen
                  van stikstofuitstoot aan te pakken, het Programma Aanpak Stikstof (PAS), niet voldoende
                  waarborgen voor natuurbehoud en -herstel bood om toestemmingverlening op te kunnen
                  baseren. De uitspraak heeft er in de praktijk toe geleid dat diverse economische en
                  maatschappelijke projecten geen doorgang konden vinden doordat vergunningen niet meer
                  verleend konden worden. De structurele aanpak omvat deze waarborgen wel en bevat een
                  omvangrijk pakket aan maatregelen gericht op natuurbehoud en -herstel, waardoor ruimte
                  kan ontstaan voor economische en maatschappelijke activiteiten, zoals woningbouw,
                  infrastructuur, defensie, waterveiligheid of ten behoeve van de energietransitie.
                  Het kabinet is zich immers bewust van de randvoorwaardelijkheid hiervan voor vergunningverlening.
               
Om zeker te stellen dat het natuurbehoud en -herstel plaatsvindt en de stikstofdepositie
                     voldoende vermindert, legt het kabinet een streefwaarde vast en werkt een monitorings-
                     en bijsturingssystematiek uit. Hiervoor stelt het kabinet langjarig een omvangrijk
                     pakket met natuur- en bronmaatregelen en bijbehorende middelen beschikbaar. Gegeven het feit dat de staat van
                     instandhouding regionaal verschilt, evenals de hoeveelheid stikstofdepositie en schadelijkheid
                     daarvan, werkt het kabinet als onderdeel van de structurele aanpak, aan nauwe afspraken
                     met de provincies. Zo wordt gekomen tot een effectieve gebiedsgerichte aanpak. Op
                     hoofdlijnen bestaat de structurele aanpak van het kabinet daarmee uit de volgende
                     elementen:
                  
– Maatregelen ten behoeve van natuurbehoud en -herstel: gericht op de realisatie van de instandhoudingsdoelen in Natura 2000-gebieden om
                           te voldoen aan artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn en het Natuurnetwerk
                           Nederland.
                        
– Natuurinclusieve ruimtelijke inrichting: een betere ruimtelijke integratie van natuur met andere functies als landbouw, energieopwekking,
                           woningbouw en infrastructuur om zo meer natuurinclusief areaal te ontwikkelen.
                        
– Streefwaarde stikstofreductie voor 2030: In aanvulling op het pakket aan natuurmaatregelen streeft het kabinet ernaar om in
                           2030 op ten minste 50 procent van de hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura
                           2000-gebieden de stikstofdepositie onder de kritische depositiewaarden (KDW) te brengen.
                        
– Bronmaatregelen gericht op stikstofreductie: Om een daling van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur te realiseren,
                           heeft het kabinet besloten tot een omvangrijk, evenwichtig en kosteneffectief pakket
                           aan stikstofreducerende bronmaatregelen, gericht op het halen van de streefwaarde
                           voor stikstofreductie.
                        
– Monitoring en bijsturing: Om te monitoren of de condities voor behoud en herstel van instandhouding worden
                           behaald, het maatregelenpakket voldoende effectief is en het maatregelenpakket of
                           de streefwaarde bijstelling behoeven, wordt een monitorings- en bijsturingssystematiek
                           ingericht.
                        
– Uitwerking van gebiedsgerichte aanpak en regelgeving: Voor de vastlegging en uitvoering van de structurele aanpak worden afspraken met de
                           provincies gemaakt en indien nodig in wet- en regelgeving uitgewerkt of aangepast.
                           Een belangrijke stap is reeds gezet met het inmiddels in werking getreden stikstofregistratiesysteem.
                        
Voortgang aanpak stikstofproblematiek
Mei 2019: De Raad van State oordeelt: het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is in strijd
                        met de Europese Habitatrichtlijn en mag niet meer gebruikt worden voor vergunningverlening
                     
Sept 2019: Vergunningverlening komt weer deels op gang
Okt 2019: Kabinetsreactie: advies «Niet alles kan» (Adviescollege Stikstofproblematiek)
Okt 2019: Het kabinet reserveert € 500 miljoen voor stikstofproblematiek.
Nov 2019: Het kabinet kondigt bronmaatregelen aan om, op korte termijn (maart 2020),
                        woningbouw en zeven MIRT-projecten te realiseren.
                     
Dec 2019: Voortgang stikstofproblematiek: structurele aanpak
Feb 2020: Kabinetsreactie: advies «Beweiden en bemesten» (Adviescollege Stikstofproblematiek)
Feb 2020: Nieuwe (bron)maatregelen (eerste pakket landbouw) om gebiedsgerichte aanpak
                        verdere impuls te geven
                     
Feb 2020: Eerste pakket natuur en aankondiging natuurbank
Mrt 2020: Openstelling stikstofregistratiesysteem
→ Voorjaar 2020: Structurele aanpak stikstof: aanpak natuurbehoud en -herstel, volgende
                        bronmaatregelen in betrokken sectoren, vaststellen van een streefwaarde voor 2030,
                        monitoring- en bijsturingssystematiek en afspraken over uitvoering
                     
→ Voorjaar 2020: Kabinetsreactie: advies «Luchtvaart» (Adviescollege Stikstofproblematiek)
Voor zomer 2020: Kabinetsreactie: advies «Lange termijn» (Adviescollege Stikstofproblematiek)
Zomer 2020: Eerste resultaten doorlichting Natura 2000-gebieden
Zomer 2020: Voortgang Grondbank en instrumenten voor landinrichting
Maatregelen gericht op natuurversterking
Het kabinet geeft een stevige impuls aan het natuurbeleid door voor de periode 2021–2030
                  jaarlijks een bedrag te investeren in het versterken en intensiveren van het natuurbeleid
                  dat binnen enkele jaren oploopt naar langjarig € 300 miljoen per jaar. Met deze impuls
                  zet het kabinet een belangrijke stap op weg naar het behalen van de doelstellingen
                  van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR-doelbereik). De additionele middelen vormen
                  een aanvulling op de € 125 miljoen die reeds beschikbaar zijn gesteld voor de op te
                  richten Natuurbank en de additionele € 125 miljoen voor een regeling voor natuurbehoud
                  en -herstel (Kamerstuk 35 334, nr. 48). Deze financiële afspraken worden vastgelegd in een herziening van het Natuurpact.
                  De investeringen zullen in belangrijke mate gebiedsspecifiek moeten plaatsvinden om
                  erop toe te zien dat in elk gebied de meest effectieve (herstel)maatregelen worden
                  genomen. Deze uitwerking zal plaatsvinden binnen het gezamenlijk programma Natuur
                  van Rijk en provincies, in samenspraak met andere overheden, natuurbeheerders en maatschappelijke
                  partners. Dit programma bouwt voort op het ambitiedocument Nederland Natuurpositief
                  van Rijk en provincies (Kamerstuk 33 576, nr. 168) en zal ook nieuwe afspraken over de samenwerking tussen Rijk en provincies bevatten.
               
Met de middelen uit de investeringsimpuls zullen versneld maatregelen worden genomen
                  om de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuurkwaliteit te
                  verminderen en de natuur en biodiversiteit te verbeteren. Daarbij gaat het onder andere
                  om versnelling en intensivering van herstelmaatregelen, het verbeteren van hydrologie
                  in en rondom natuurgebieden, het verhogen van de natuurbeheervergoeding, het versneld
                  verwerven en inrichten van gronden ten behoeve van het Natuurnetwerk Nederland en
                  aanplant van nieuw bos ter compensatie van bomenkap als gevolg van Natura 2000-beheerplannen.
                  Hierbij wordt aansluiting met de bossenstrategie gezocht. Het Planbureau voor de Leefomgeving
                  (PBL) heeft het ecologische effect van de investeringsimpuls doorgerekend in de als
                  bijlage1 bij deze brief meegestuurde quick-scan. Het PBL stelt dat het beoogde pakket een
                  logische en effectieve mix van maatregelen is voor de middellange termijn, met naar
                  verwachting een extra positief effect op het VHR-doelbereik. Wel is het van belang
                  dat de maatregelen in samenhang worden genomen, willen ze optimaal effect sorteren
                  en voldoende ruimte opleveren voor regionaal maatwerk. In de gebiedsprocessen zal
                  hier verder invulling aan worden gegeven, waarbij ook de verbinding met andere maatschappelijke
                  opgaven zoals de energietransitie wordt gelegd.
               
Met de investeringsimpuls voor de structurele aanpak geeft het kabinet ook invulling
                  aan de gewijzigde motie van het lid De Groot c.s. (Kamerstuk 35 347, nr. 61) waarin wordt gevraagd om «een juridisch houdbaar, effectief en geloofwaardig pakket
                  van praktische herstelmaatregelen voor het daadwerkelijk realiseren van de afgesproken
                  instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden» en de motie van het lid Moorlag
                  (Kamerstuk 35 347, nr. 53), die vraagt om «een aanvullend langjarig pakket aan natuurherstelmaatregelen». Ook
                  zal in het programma Natuur en met de investeringsimpuls invulling worden gegeven
                  aan de motie van het lid De Groot, die vraagt om «in overleg met de provincies te
                  komen tot aanvullende beleidsinstrumenten die zich richten op een basiskwaliteit voor
                  natuur zodat algemene soorten algemeen blijven» (Kamerstuk 28 286, nr. 1048).
               
Bij de uitvoering van de maatregelen gericht op natuurversterking heeft het kabinet
                  een robuust en realistisch natuurbeleid voor ogen. Robuust, door het creëren van condities
                  waardoor de natuur tegen een stootje kan. Bovengenoemde maatregelen dragen hier aan
                  bij. En realistisch, door scherp te blijven kijken of natuurdoelen wel haalbaar zijn
                  en of de regels daar wel bij passen. De doorlichting Natura 2000 die is aangekondigd
                  in de Kamerbrief van 13 november jongstleden (Kamerstuk 35 334, nr. 1) en die rond de zomer rapportages zal opleveren, moet mede in dat perspectief worden
                  beschouwd. Aanvullend heb ik aan het RIVM gevraagd om het verschil tussen biogene
                  en androgene factoren nader in kaart te brengen. Deze kennis geeft meer inzicht in
                  de factoren die de staat van instandhouding beïnvloeden.
               
Natuurinclusieve ruimtelijke inrichting
Naast de inzet op natuurbehoud en -herstel en stikstofreductie kan ook een andere
                  inrichting van de ruimte bijdragen aan condities voor een gunstige – of waar dat nog
                  niet mogelijk is – verbeterde landelijke staat van instandhouding. Daarbij gaat het
                  vooral om natuur te vermengen met bestaande functies, bijvoorbeeld in de vorm van
                  agrarisch natuurbeheer door boeren, zonneparken gecombineerd met natuurontwikkeling
                  of natuurinclusieve woningbouwontwikkeling, zodat er leefgebieden voor soorten ontstaan.
                  Juist door landbouw en natuur met elkaar in harmonie te brengen, is er perspectief
                  voor zowel natuur als een toekomstvaste landbouw. Het belang van een meer natuurinclusieve
                  ruimtelijke inrichting valt ook vaak samen met andere maatschappelijke opgaves waaronder
                  waterveiligheid, de energietransitie en klimaatbestendigheid. De natuur die op deze
                  manier ontstaat, zal niet als Natura 2000-gebied worden aangewezen of leiden tot uitbreiding
                  van bestaande Natura 2000-gebieden.
               
In de brief van 16 december jl. heeft het kabinet aangekondigd dat er een gezamenlijk
                  programma Natuur komt tussen Rijk en provincies, dat voortbouwt op de gezamenlijke
                  natuurambitie Nederland Natuurpositief (Kamerstuk 35 334, nr. 25). Naast inzet op natuurherstel en -verbetering is in de nadere uitwerking van dit
                  programma aandacht voor een meer natuurinclusieve ruimtelijke inrichting.
               
Het kabinet heeft ook besloten tot het uitvoeren van een ruimtelijke verkenning stikstof
                  en maakt voor het einde van 2020 inzichtelijk hoe hier invulling aan kan worden gegeven.
                  In deze verkenning zal worden gekeken met welke ruimtelijke ingrepen tot meer natuurinclusief
                  areaal gekomen zou kunnen worden om op die manier bij te dragen aan een gunstige staat
                  van instandhouding. Tevens wordt bezien wat dit eventueel vraagt aan aanvullende ruimtelijke,
                  juridische en financiële instrumenten. Daarbij zullen de uitkomsten van de doorlichting
                  Natura 2000 betrokken worden. De uitkomsten van deze ruimtelijke verkenning worden
                  betrokken bij het eerder genoemde programma Natuur.
               
Aanvullend wordt vanuit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), waarin ook natuur, landschap
                  en biodiversiteit als opgaven worden meegewogen, gewerkt aan de ontwikkeling van een
                  integraal programma voor het landelijk gebied. De ruimtelijke verkenning stikstof,
                  waarin naar de mogelijkheden voor realisatie van natuurinclusief areaal wordt gekeken,
                  vormt ook hiervoor een belangrijke bouwsteen. Binnen het NOVI-programma landelijk gebied zal, samen met andere overheden, worden verkend hoe een
                  actiever grondbeleid vorm kan krijgen en wat er aan gebiedsgerichte en mogelijk bovenprovinciale
                  aanpak nodig is om de aankoop, ruil en afwaardering van grond ten behoeve van natuur
                  en (extensieve) landbouw te kunnen bekostigen. Het stimuleren en mogelijk initiëren
                  van (regionale) grondbanken kan hierin wellicht een belangrijke rol vervullen. Verder
                  zal worden verkend in hoeverre het huidige landinrichtingsinstrumentarium in de Wet
                  Inrichting Landelijk Gebied (WILG)/Omgevingswet voldoende mogelijkheden biedt voor
                  een effectieve uitvoering voor zowel de langetermijnaanpak stikstof als de opgaven
                  in de NOVI.
               
Stikstofreductie: streefwaarde, bronmaatregelen en ontwikkelreserve
Het kabinet kiest voor een structurele aanpak stikstof met als hoofddoel het realiseren
                  van een gunstige of – waar dat nog niet mogelijk is – een verbeterde landelijke staat
                  van instandhouding (SVI) van stikstofgevoelige soorten en habitats onder de Vogel-
                  en Habitatrichtlijn (VHR). Om die ambitie en opgave voor stikstofreductie richting
                  te geven, kiest het kabinet voor een streefwaarde: in 2030 dient ten minste 50 procent
                  van de hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden onder de kritische
                  depositiewaarden (KDW) te zijn gebracht. Hiermee wordt een robuust aantal hectares
                  onder de KDW gebracht en wordt ook substantiële stikstofreductie bereikt op overige
                  stikstofgevoelige hectares waar de overschrijding van de KDW in 2030 naar verwachting
                  nog niet zal worden voorkomen.
               
Om de streefwaarde te realiseren, is een stikstofdepositiereductie van gemiddeld 255
                  mol/ha/jr2 in 2030 nodig. Een aanzienlijk deel hiervan, circa 120 mol/ha/jr wordt in 2030 bereikt
                  als gevolg van onder andere eerder vastgesteld beleid gericht op stikstofreductie
                  in de landbouw, mobiliteit, industrie en energie. Ook dragen de maatregelen uit het
                  Klimaatakkoord voor circa 25 mol/ha/jr bij aan de realisatie van de streefwaarde.
                  De resterende opgave bedraagt circa 110 mol/ha/jr in 2030. Het kabinet werkt met een
                  bandbreedte van 100–120 mol/ha/jr om voldoende rekening te houden met onzekerheden
                  en de invloed van externe factoren. Om deze resterende opgave te realiseren, neemt
                  het kabinet een omvangrijk en breed pakket aan bronmaatregelen, waarvan de afzonderlijke
                  maatregelen bij elkaar optellen tot circa 103–180 mol/ha/jr in 2030. Het uiteindelijke
                  resultaat is afhankelijk van de implementatie van de maatregelen. Dit pakket aan maatregelen
                  dekt de resterende reductieopgave. Zo wordt, conform de streefwaarde, meer dan de
                  helft van de hectares met stikstofgevoelige natuur onder de KDW gebracht en ook op
                  andere gebieden een reductie gerealiseerd. Daarmee ontstaat meer ruimte voor economische
                  en maatschappelijke ontwikkelingen. De bronmaatregelen die nu worden genomen, zijn
                  doorgerekend door PBL en RIVM. Het huidige pakket bronmaatregelen is verdeeld over
                  sectoren, kosteneffectief, heeft effect op regio’s waar knelpunten zijn en wordt in
                  samenhang met het Klimaatakkoord genomen. Het kabinet heeft daarnaast, in het licht
                  van de coronacrisis, scherp gekeken naar de omvang, timing en financiering van deze
                  maatregelen. Voor het effect van de bronmaatregelen in Natura 2000-gebieden wordt
                  verwezen naar de website van het RIVM.
               
Het structurele pakket legt het fundament voor het op structurele basis mogelijk maken
                  van toestemmingverlening. Om toestemmingsverlening ook mogelijk te maken in hectares
                  waar de overschrijding van de KDW tot aan 2030 niet wordt weggenomen, zal op een andere
                  wijze ruimte moeten worden gezocht voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen.
                  Het kabinet heeft in de afgelopen periode een aantal concrete stappen gezet om toestemmingsverlening
                  mogelijk te maken, waaronder intern of extern salderen, en zet op korte termijn een
                  aantal aanvullende stappen. Deze stappen staan nader toegelicht in de paragraaf «Uitbreiden van mogelijkheden voor vergunningverlening». In aanvulling hier op stelt het kabinet een ontwikkelreserve in van minimaal 20 mol/ha/jr
                  voor nationale belangen waarvoor op basis van bovenstaande systematiek geen ruimte
                  beschikbaar is. Omdat het maatregelenpakket dat het kabinet nu neemt geleidelijk effect
                  zal hebben wordt de ontwikkelreserve ingezet voor nationale belangen, bijvoorbeeld
                  voor het mogelijk maken van projecten in de infrastructuur, waterveiligheid, woningbouw,
                  defensie of ten behoeve van de energietransitie. Het gebruik van deze ontwikkelreserve
                  is afhankelijk van de natuurkenmerken van een bepaald gebied, waardoor maatregelen
                  uit de reserve verschillend kunnen uitpakken. De gebiedsgerichte aanpak biedt structuur
                  voor de afweging van deze belangen en het gesprek tussen Rijk en provincies. In deze
                  ontwikkelreserve wordt 11 mol gemarkeerd voor het legaal houden van meldingen (Kamerstuk
                  35 334, nr. 25). Ik ga nader in op deze meldingen in de paragraaf «Landbouw».
               
Om het effect van het bronmaatregelenpakket te maximaliseren, voor zowel de natuur
                  als voor de ontwikkelreserve, is het van belang dat de bronmaatregelen zo slim en
                  efficiënt mogelijk worden ingezet. Op die manier kan een ontwikkelreserve in omvang
                  toenemen en is daarmee een stimulans voor partijen om gezamenlijk de maatregelen zo
                  effectief mogelijk uit te voeren om economische en maatschappelijke activiteiten mogelijk
                  te maken. Met zorgvuldige monitoring en tijdige bijsturing borgt het kabinet dat de
                  inzet van bronmaatregelen zo efficiënt mogelijk is en voorziet in het realiseren van
                  de streefwaarde. De borging en beslissingen hierover zijn verantwoordelijkheden van
                  het Rijk. De inzet van de bronmaatregelen en het maximaliseren van het effect vraagt
                  binnen de gebiedsgerichte aanpak gecoördineerde inzet en besluitvorming van het Rijk
                  en de provincies. Hierin worden nationale, regionale en bovenregionale belangen behartigd.
                  In de paragraaf «gebiedsgerichte aanpak» ga ik hier nader op in. Hieronder is een toelichting op het pakket bronmaatregelen
                  per sector weergegeven. Voor een overzicht van deze bronmaatregelen verwijs ik u naar
                  bijlage 2.
               
Industrie en energie
Op grond van de Europese Richtlijn Industriële emissies zijn vergunningplichtige industriële
                     installaties verplicht te investeren in de zogeheten Best Beschikbare Techniek (BBT).
                     Deze normering heeft ertoe geleid dat de industriële stikstofemissies de afgelopen
                     decennia met tweederde zijn afgenomen. Het kabinet zet de BBT-aanpak de komende jaren
                     voort. Dat vergt omvangrijke investeringen door de industrie. Het PBL verwacht in
                     de sector industrie en energie een verdere reductie van stikstofemissie van 27 procent
                     tot 2030 ten opzichte van 2018. De sectoren industrie en energie staan ook voor grote
                     investeringen om de CO2-uitstoot te reduceren in het kader van het Klimaatakkoord en het Urgenda-arrest.
                     Deze CO2-maatregelen leveren ook een stikstofreductie op. Na 2030 zullen vanwege de klimaatdoelen
                     procestechnologieën in de industrie naar verwachting fundamenteel veranderen, waarbij
                     de resterende stikstofuitstoot versneld zal afnemen.
                  
Op basis van een verkennende studie door TNO naar de mogelijkheden in de aanpassing
                     van de BBT-aanpak en een quick-scan in de sector industrie zijn de volgende extra
                     maatregelen geïdentificeerd. Samen met de sector en in samenhang met de uitwerking
                     van het Schone Lucht Akkoord, onderzoekt het kabinet welke mogelijkheden er zijn om
                     de BBT-aanpak verder te optimaliseren, met als doel aanvullende kosteneffectieve stikstofreductie
                     te realiseren. Verder zet het kabinet in op het realiseren van additionele stikstofreductie
                     bij piekbelasters. Tot slot heeft het kabinet in de tweede helft van 2019 besloten
                     tot een subsidiestop voor pelletkachels en biomassaketels binnen de ISDE-regeling
                     (Kamerstuk 30 175, nr. 339 en 31 239, nr. 306). Deze maatregel heeft een positief effect op de reductie van stikstofdepositie.
                  
Landbouw
Het kabinet heeft uw Kamer op 7 februari jl. geïnformeerd over een maatregelenpakket
                  voor de landbouw (Kamerstuk 35 334, nr. 44). Het kabinet biedt daarmee perspectief voor de vele boeren die willen blijven boeren
                  en helpt boeren die willen stoppen. Deze maatregelen leveren stikstofwinst op en dragen
                  tegelijk bij aan andere doelen zoals de klimaatopgave en het beter benutten van waardevolle
                  grondstoffen. De maatregelen stimuleren daarmee de omslag naar kringlooplandbouw of
                  emissiearme landbouw en dragen bij aan het in harmonie komen van landbouw en natuur.
                  Het pakket bestaat uit diverse maatregelen en ondersteunt de boeren bij de keuzes
                  die zij willen maken, passend bij hun specifieke bedrijf en specifieke situatie. Samen
                  met boeren wil ik inzetten op het bevorderen van beschikbaarheid van landbouwgrond
                  in de melkveehouderij, investeringen in stallen in de veehouderij, aanpassen van het
                  veevoer, vergroten van weidegang in de melkveehouderij, dan wel het emissiearm uitrijden
                  van mest, waarbij maatregelen bij voorkeur een positief en in ieder geval geen negatief
                  effect hebben op diergezondheid, dierenwelzijn, volksgezondheid en afzetbelangen.
                  Voor boeren die willen stoppen, komt er een landelijke beëindigingsregeling.
               
Nederland heeft boeren harder nodig dan ooit om te helpen met het oplossen van de
                  stikstofproblematiek. Maar de boer kan het niet alleen, ook ketenpartijen zoals veevoerbedrijven,
                  slachterijen en marktpartijen zullen een bijdrage moeten leveren. De maatregen kunnen
                  alleen slagen als de boer de nodige investeringen kan opbrengen en terugverdienen.
                  Daarvoor is het cruciaal dat er voldoende afzetmogelijkheden voor duurzaam geproduceerd
                  voedsel zijn. Dat vergt ook een forse beweging van afzetkanalen en consumenten in
                  de goede richting. Alleen dan kunnen boeren economisch gezond werken, een goed inkomen
                  verdienen en waardering krijgen voor hun werk.
               
Veel boeren werken door middel van een integrale bedrijfsvoering al aan het verlagen
                  van de stikstofdepositie, bijvoorbeeld in de biologische sector. Daarom wil ik in
                  aanvulling op de maatregelen in deze brief ook met de sector de mogelijkheden onderzoeken
                  voor een systeem van input- en outputsturing, waarbij boeren worden gestimuleerd in
                  samenhang met de andere opgaven de stikstofdepositie te verminderen. Op bedrijfs-
                  en sectorniveau worden daarmee ondernemerschap en innovatiekracht van boeren aangesproken,
                  om met gerichte managementmaatregelen de nodige resultaten te bereiken.
               
Voor het succes van de maatregelen is het belangrijk dat er voldoende inzicht en duidelijkheid
                  is bij de boer, zodat deze een goede keuze kan maken, die ook voor de lange termijn
                  perspectief biedt. Zoals eerder aangegeven, zal ik de komende periode samen met provincies
                  regiobijeenkomsten organiseren, om met boeren in gesprek te gaan, de verschillende
                  mogelijkheden te bespreken, hen te begeleiden bij deze keuzes en hen te helpen om
                  de juiste financiële regelingen en instrumenten in te zetten. De groene hogescholen
                  en WUR ontwikkelen samen een opleidingsaanbod voor boeren, tuinders en bedrijfscoaches
                  op het terrein van stikstof. Boeren en tuinders krijgen vouchers waarmee zij deze
                  cursussen kunnen financieren en waarmee zij tevens begeleiding kunnen inkopen door
                  onafhankelijke bedrijfscoaches.
               
Extern salderen met veehouderijbedrijven
Met deze maatregelen wil ik samen met boeren en ketenpartijen werken aan een gezonde
                  landbouwsector die in harmonie is met de natuur. De landbouwsector is onmisbaar voor
                  een vitaal platteland in Nederland. Daarvoor is voldoende ontwikkelruimte voor de
                  landbouw nodig. Het opkopen van veehouderijbedrijven vanwege de stikstofruimte, mag
                  niet leiden tot een ongerichte en ongecontroleerde uitkoop van het platteland. Hierover
                  worden door de provincies gesprekken met de stakeholders gevoerd. Ik ben voornemens
                  om met de provincies af te spreken dat bij extern salderen een initiatiefnemer (zowel
                  publiek als privaat) zich vooraf meldt bij de provincie over een voorgenomen aankoop.
                  Zo kunnen provincies op transparante wijze een aankoop afwegen in het licht van de
                  gebiedsgerichte aanpak. Bovendien wordt met de provincies besproken of, en zo ja hoe,
                  de gebiedsplannen op termijn het afwegingskader gaan vormen op basis waarvan een bevoegd
                  gezag in het kader van de gebiedsgerichte aanpak een vergunningaanvraag met extern
                  salderen kan toekennen of afwijzen.
               
Ik bespreek met de provincies ook hoe ongewenste effecten zoals leegstand voorkomen
                  kunnen worden, bijvoorbeeld door sloop of herbestemming als voorwaarde voor extern
                  salderen te stellen. Ik wil, net als de provincies, ook het speculatief opkopen van
                  stikstofruimte voorkomen. Daartoe is in de provinciale beleidsregels opgenomen dat
                  een directe samenhang dient te bestaan tussen het intrekken van de vergunning van
                  de saldogever en de vergunningaanvraag van de saldo-ontvanger. Bovendien is in de
                  provinciale beleidsregels, de saldo-ontvanger gebonden aan een realisatietermijn van
                  drie jaar. Deze afspraken zijn voorwaardelijk om extern salderen open te stellen met
                  veehouderijbedrijven.
               
Ik vind het belangrijk om vrijvallende stikstofruimte, die ontstaat omdat bij extern
                  salderen niet alle ruimte benut zal worden door de saldo-ontvanger, zo efficiënt mogelijk
                  in te zetten. Daartoe werk ik de mogelijkheid uit om vrijvallende ruimte bij extern
                  salderen ook in te zetten voor het legaal houden van de meldingen. Ook werk ik aan
                  een structureel systeem om deze vrijvallende stikstofruimte op hexagoon-niveau efficiënt
                  in te zetten, bijvoorbeeld via een depositiebank die voor alle sectoren, waaronder
                  de landbouw, beschikbaar is.
               
De bevoegd instanties zijn voornemens om maandelijks de effecten van extern salderen
                  onderling te bespreken en waar nodig bij te sturen, waarbij wordt gekeken in welke
                  mate de ongewenste effecten zich voordoen en te bezien hoe extern salderen past binnen
                  de gebiedsgerichte aanpak. Indien er tijdens deze maandelijkse gesprekken duidelijk
                  wordt dat er sprake is van significante ongewenste effecten, zal ik ingrijpen. Na
                  een half jaar maken provincies en ik een tussenbalans op en sturen waar nodig bij.
                  Bovendien wordt de regeling om te beginnen voor één jaar opengesteld, waarna op basis
                  van een grondige evaluatie van de omvang en de effecten wordt besloten of de regeling
                  wordt verlengd.
               
Mocht uit de regionale stakeholdergesprekken blijken dat er, in aanvulling op de voorgenomen
                  beheersmaatregelen, een brede behoefte bestaat aan aanvullende waarborgen, dan zal
                  ik met de provincies afspraken maken over aanvullende maatregelen. Voor de zomer maak
                  ik, samen met de bevoegde instanties, duidelijk op welke manier en op welk moment
                  extern salderen met veebedrijven wordt opengesteld.
               
Beweiden/bemesten en legaal houden van meldingen
Om onzekerheid rondom beweiden en bemesten en voor melders zoveel mogelijk weg te
                  nemen, is het mijn inzet en die van de provincies om beweiden en bemesten niet vergunningplichtig
                  te maken. Voor een goede bedrijfsvoering zijn beweiden en bemesten noodzakelijk. Deze
                  lijn zullen wij inbrengen in de verschillende procedures die de komende maanden zullen
                  plaatsvinden. Rijk en provincies hebben afgesproken voorlopig niet actief te zullen
                  handhaven.
               
Zoals eerder aangegeven stelt het kabinet een ontwikkelreserve in. Het gebruik van
                  deze ontwikkelreserve is afhankelijk van de natuurkenmerken van een bepaald gebied
                  waardoor maatregelen uit de reserve verschillend kunnen uitpakken. In deze ontwikkelreserve
                  wordt 11 mol gemarkeerd voor het legaal houden van meldingen. De eerste stap in de
                  legalisatie is het verifiëren of de toenmalig ingevoerde gegevens nog juist zijn:
                  dat is in gang gezet. In totaal zijn er 3637 meldingen ingediend met een totale indicatieve
                  depositiebijdrage van gemiddeld 11 mol/ha/jr. Voor de formele legalisatie dienen weliswaar
                  de effecten van de te nemen bronmaatregelen vast te staan, maar dit is niet belemmerend
                  voor de voortgang van de activiteiten. Het kabinet heeft al aangegeven (Kamerstuk
                  35 334, nr. 25), gegeven het traject van legalisatie, handhavingsverzoeken te zullen afwijzen. Vanwege
                  de natuurkenmerken van gebieden kan voor sommige meldingen gelden dat legalisatie
                  met deze ontwikkelreserve niet mogelijk is. In die gevallen zal maatwerk worden geboden
                  binnen de gebiedsgerichte aanpak om, zoveel mogelijk, meldingen legaal te houden.
                  De overige activiteiten die waren vrijgesteld van vergunningverlening op basis van
                  het PAS zijn niet meegenomen in de ontwikkelreserve. De benodigde ruimte hiervoor
                  wordt voor het einde van het jaar in kaart gebracht. Dit is een complex proces, omdat
                  deze activiteiten niet bekend zijn bij het bevoegd gezag (ze hoefden immers geen vergunning
                  aan te vragen of zich te melden). Daarna zal worden bezien wat een passende oplossing
                  is voor deze activiteiten.
               
Mobiliteit en bouw
In het wegverkeer (zowel personen- als vrachtverkeer) zal een daling plaatsvinden
                  als gevolg van de verdere aanscherping van Europese emissienormen voor nieuwe voertuigen
                  en doordat oudere meer vervuilende voertuigen (geleidelijk) vervangen worden door
                  nieuwere schonere voertuigen. De stikstofemissies binnen de sector mobiliteit zullen
                  naar verwachting van het PBL, in 2030 op basis van ingezet beleid met circa een derde
                  afnemen. In de sector mobiliteit worden bronmaatregelen voor stikstofreductie genomen
                  in de scheepvaart en elektrisch taxiën. Daarnaast wordt voorzien in gerichte handhaving
                  van defecte en gemanipuleerde AdBlue systemen van vrachtwagens.
               
In de bouwsector worden de komende drie jaar gebiedsgerichte pilots met zero emissie
                  mobiele werktuigen uitgevoerd. Deze pilots kunnen worden ingezet bij bouwprojecten,
                  waaronder woningbouw, utiliteitsbouw en GWW-projecten in stedelijk gebied en nabij
                  Natura 2000-gebieden, om ze doorgang te laten vinden. De mate waarin de inzet en opschaling
                  van nul-emissie werktuigen verder zal worden bevorderd en omvang van stikstofmiddelen
                  die daarvoor beschikbaar worden gesteld, zal op een later tijdstip worden bepaald
                  op basis van de uitkomsten van de pilots.
               
Zoals besloten is in november 2019 komt de ruimte die toen beschikbaar kwam uit de
                  snelheidsverlaging, de maatregel veevoer en warme sanering van varkenshouderij beschikbaar
                  voor de woningbouw en de zeven MIRT-projecten. Ook is er generiek ruimte in de ontwikkelreserve
                  voor ontwikkelingen van nationaal belang, waaronder woningbouw beschikbaar. In de
                  woondealgebieden ligt een belangrijke woningbouwopgave. Deze kan knellen met de beschikbare
                  stikstofruimte. In ieder geval in Zuid- en Noord-Holland is kwetsbare natuur en tegelijk
                  een flinke woningbouwopgave. Met gebiedsgerichte maatregelen kan naar verwachting
                  veel worden opgelost. Voor eventuele resterende specifieke vraagstukken kan additioneel
                  beroep op de ontwikkelreserve nodig zijn of zal overleg moeten plaatsvinden op nationaal
                  niveau om eventuele andere financiële of niet financiële oplossingen te verkennen.
                  Vanzelfsprekend zal hierbij een integrale afweging moeten plaatsvinden. Het kabinet
                  treedt in overleg met de bouwsector om samen de mogelijkheden voor deze sector te
                  bespreken, knelpunten te inventariseren en mogelijkheden voor oplossingen te verkennen.
               
Financiële dekking van de maatregelen
Hieronder is het overzicht van de middelen voor de maatregelen gericht op natuurbehoud
                     en -herstel en voor bronmaatregelen gericht op reductie van stikstofdepositie weergegeven.
                  
Het nieuwe maatregelenpakket telt op tot ca. € 5,1 miljard in de periode tot en met
                     2030. De middelen voor de maatregelen zijn gereserveerd op de Aanvullende Post van
                     het Ministerie van Financiën om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitgaven
                     te bevorderen. Na de uitwerking van de maatregelen worden de middelen naar de desbetreffende
                     begrotingen overgeheveld. Het besluit over het nieuwe maatregelenpakket is integraal
                     onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming. Voor de budgettaire inpassing en dekking
                     verwijs ik uw Kamer daarom naar de Voorjaarsnota.
                  
Bedragen in € miljoen
Nieuwe bronmaatregelen
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Cum.
Natuurpakket
200
250
300
300
300
300
300
300
300
300
2.850
Tweede verhoging subsidieregeling sanering varkenshouderijen
75
200
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
275
Landelijke beëindigingsmaatregel
100
700
200
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
1.000
Verlagen ruw eiwitgehalte veevoer
10
21
21
21
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
73
Vergroten aantal uren weidegang
1
1
0,5
0,5
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
3
Verdunnen mest
21
42
42
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
105
Stalmaatregelen
                         
                         
                         
35
35
35
35
35
35
35
35
280
Maatwerk piekbelasters industrie
20
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
20
Verkenning aanpassing BBT
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
0
Retrofit binnenvaart
4
12
14
16
16
5
4
4
2
2
79
Stimuleren elektrisch taxiën
                         
                         
                         
                         
7
1
1
1
                         
                         
                         
10
Gerichte handhaving Adblue
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
20
Walstroom zeevaart
4
6
2
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
12
Omschakelfonds
10
65
50
50
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
175
Mestverwerking
2
2
2
2
2
1
1
1
1
1
15
Innovatie Bouw
5
10
10
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
25**
Handhaving ter ondersteuning van pakket
2
4
6
8
10
10
10
10
10
10
10
90
Begroting programma DG Stikstof (incl RIVM/PBL)
18
20
7
7
7
4
3
3
3
3
3
78
SUBTOTAAL
125
682
1.111
685
379
359
356
356
353
353
351
5.1081
                                 
X Noot
                     
1
Enkele cumulatieve bedragen wijken af vanwege afronding
Reeds aangekondigde maatregelen
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
Natuurpakket: Natuurbank
PM
PM
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
1251
                                 
Natuurpakket: regeling natuurherstel
PM
PM
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
125
Eerste verhoging varkenshouderij
60
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
60
Subsidie brongerichte verduurzaming
5
15
17
18
19
48
10
10
10
10
10
172
Effect subsidiestop ISDE
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
Gerichte uitkoop piekbelasters rond N2000-gebieden
100
100
150
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
350
SUBTOTAAL
415
115
167
18
19
48
10
10
10
10
10
832
TOTAAL
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
5.940
X Noot
                     
1
Het jaar waarin de middelen voor de Natuurbank worden ingezet, is afhankelijk van
                        het moment dat de natuurbank is ingesteld. De middelen voor de regeling natuurherstel
                        worden in 2020 en 2021 aangewend.
                     
Gebiedsgerichte aanpak
De structurele aanpak werkt door in provincies en wordt voor een deel gebiedsgericht
                  ingevuld. Deze gebiedsgerichte aanpak bestaat, naast maatregelen om de natuur te herstellen,
                  uit: 1) nationale stikstofreductiemaatregelen die het Rijk neemt en gebiedsgericht
                  worden geïmplementeerd en 2) maatregelen die decentrale overheden nemen om stikstofreductie
                  in regio’s te realiseren. Het is van belang dat deze beide soorten maatregelen binnen
                  de gebiedsgerichte aanpak zo worden ingezet dat deze optimaal uitwerken op de verbetering
                  van de natuur in een bepaald gebied. Het pakket aan nationale bronmaatregelen kan
                  per gebied anders uitpakken. Dat maakt dat de gebiedsgerichte aanpak maatwerk is.
                  In een ander deel van de gebieden zal, ondanks dat ook in die gebieden de stikstofbelasting
                  zal afnemen, naar verwachting stikstof nog wel de beperkende factor blijven voor de
                  instandhoudingsdoelen en zullen knelpunten de komende periode blijven bestaan. In
                  die gevallen zullen de provincies zelf waar mogelijk aanvullende maatregelen moeten
                  nemen om ruimte te creëren voor vergunningverlening. Met de provincies en andere overheden
                  bespreek ik wat dit maatregelenpakket voor de verschillende gebieden betekent. In
                  alle provincies is inmiddels een plan van aanpak vastgesteld voor de gebiedsgerichte
                  aanpak. Het Rijk wil samen met de provincies komen tot bestuurlijke afspraken voor
                  de gebiedsgerichte aanpak en deze afspraken voor de zomer formaliseren. Hierin worden
                  ook afspraken gemaakt over de reikwijdte en aansturing van de gebiedsgerichte aanpak
                  om zo de voortgang te bewaken. Via de verschillende bestuurlijke overleggen met de
                  medeoverheden laat ik mij ook informeren over de voortgang en eventuele knelpunten
                  in de voortgang van de gebiedsprocessen als gevolg van de coronacrisis.
               
Monitoring en bijsturing
Een essentieel onderdeel van de structurele aanpak is de uitwerking van een passende
                     monitorings- en bijsturingssystematiek. De structurele aanpak met een streefwaarde
                     voor stikstofreductie in 2030 vereist een continue inspanning, ook daarna. Voor een
                     doorkijk naar 2050 en verder worden de stikstofeffecten daarom nauwkeurig bijgehouden
                     om zo te kunnen bepalen welke inspanningen op termijn nodig zijn. Het kabinet kiest
                     voor een systematiek op gebiedsniveau ten behoeve van natuurkwaliteit en stikstofdepositie
                     die aansluit bij de reeds bestaande Europese rapportageverplichting over de landelijke
                     staat van instandhouding. Deze gebiedspecifieke monitoring versterkt de juridische
                     houdbaarheid van de structurele aanpak, omdat hiermee gericht monitoring en bijsturing
                     plaats kan vinden op de inspanning om de instandhoudingsdoelen per Natura 2000-gebieden
                     te realiseren.
                  
De monitoringssystematiek behelst een jaarlijkse monitoring van de omvang van de stikstofdepositie
                     in Natura 2000-gebieden en indien nodig een tweejaarlijkse bijstelling op het niveau
                     van bronmaatregelen. In aanvulling hierop zal elke zes jaar, op basis van de rapportering
                     over de landelijke staat van instandhouding en, indien mogelijk, voortgang op de gebiedspecifieke
                     instandhoudingsdoelen worden bepaald of bijsturing noodzakelijk is. Daarbij gaat het
                     om mogelijke aanpassing van de streefwaarde, de opgave ten aanzien van reductie van
                     stikstofdepositie, het pakket aan bronmaatregelen of de inzet op natuurbeheer en -kwaliteit.
                     Indien de doorlichting Natura 2000 leidt tot aanpassing van de Natura 2000-gebieden,
                     zal de monitoring betrekking hebben op de aangepaste (indeling van de) gebieden. Gegeven
                     de rol van provincies als verantwoordelijk bestuursniveau voor natuurbeleid, zal nadere
                     uitwerking van de monitorings- en bijsturingssystematiek in nauw overleg met hen plaatsvinden.
                  
Verankering in wet- en regelgeving
Het kabinet kiest ervoor om de volgende drie elementen in regelgeving op te nemen:
                     de streefwaarde, de verplichting tot het treffen van een pakket aan bronmaatregelen
                     en de monitorings- en bijsturingssystematiek. Het stellen van een streefwaarde en
                     een robuust en geloofwaardig pakket van maatregelen en een adequaat systeem van monitoring
                     en bijsturing, evenals duidelijke verankering, is van belang voor de juridische houdbaarheid
                     van de structurele aanpak en daarmee oplossing van het stikstofvraagstuk. De streefwaarde
                     in 2030 is een nationale tussendoelstelling en geen internationaal opgelegde norm.
                     Deze zal op passende wijze in regelgeving worden opgenomen, waarbij juridische gevolgen
                     in ogenschouw zullen worden genomen.
                  
Bij de verdere verankering zal het stelsel zo worden vormgegeven dat er voldoende
                     ruimte is om bij te sturen en in te kunnen spelen op onder andere effecten van klimaatverandering,
                     de effectiviteit en mogelijke interferentie van maatregelen. Dit is mede gegeven de
                     relatief lange tijdshorizon (2020–2030) wenselijk. Bij de vervolgkeuze over het stelsel
                     waarin deze elementen worden vastgelegd zal een goede balans tussen robuustheid en
                     flexibiliteit leidend zijn.
                  
Ruimte voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen
De structurele aanpak stikstof legt het fundament om toestemmingverlening voor economische
                  en maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. Daarnaast heeft het kabinet
                  de afgelopen periode in een aantal concrete stappen de ruimte voor toestemmingsverlening
                  vergroot en zet op korte termijn een aantal aanvullende stappen.
               
Bestaande mogelijkheden voor vergunningverlening
Eerder dit jaar heb ik u laten weten dat het sinds 24 maart jl. mogelijk is om vergunningaanvragen
                  in te dienen voor woningbouw- en MIRT-projecten die gebruik wensen te maken van depositieruimte
                  in het stikstofregistratiesysteem (Kamerstuk 35 334, nr. 72). Daarnaast kan toestemming worden verleend voor projecten als met een ecologische
                  onderbouwing wordt aangetoond dat deze niet leiden tot aantasting van de natuurkenmerken
                  van een Natura 2000-gebied. In gevallen waarbij er sprake is van groot openbaar belang
                  en waarbij schade aan de natuur wordt gecompenseerd kunnen initiatiefnemers een vergunning
                  aanvragen middels een ADC-toets als er geen alternatieven zijn. Bovendien kunnen initiatiefnemers
                  een vergunningaanvraag doen met een beroep op intern salderen, waarbij binnen het
                  eigen project stikstofreducerende maatregelen worden genomen die ervoor zorgen dat
                  de stikstofdepositie in totaal niet toeneemt. Ook is er de mogelijkheid van extern
                  salderen, waarbij initiatiefnemers een bedrijf kunnen opkopen van een ondernemer die
                  stopt (met uitzondering van veehouderij) en dat op dezelfde locaties als het project
                  van de initiatiefnemer tenminste een even grote depositie veroorzaakt, waarvan 70
                  procent van de stikstofemissie mag worden overgenomen3. Uit de uitvoeringspraktijk blijkt dat op projectbasis de bevoegde gezagen waar dat
                  verantwoord is, de mogelijkheden benutten van de ruimte die er is binnen de vergunningverlening,
                  en ze breiden dit uit waar de uitvoeringspraktijk daar om vraagt.
               
Uitbreiden van mogelijkheden voor vergunningverlening
Het kabinet is zich er van bewust dat niet alle economische en maatschappelijke ambities
                  gerealiseerd kunnen worden en dat de aanwezige stikstofruimte en mogelijkheden voor
                  vergunningverlening afhankelijk zijn van het specifieke project en regionale omstandigheden.
                  De uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak zal moeten uitwijzen in welke mate er
                  op regionaal niveau ruimte ontstaat voor vergunningverlening. Het kabinet blijft aandacht
                  houden voor het uitbreiden van de mogelijkheden voor vergunningverlening. Verleasen
                  van stikstofruimte hoort binnenkort tot de mogelijkheden. Hierdoor kan aan activiteiten
                  met een tijdelijke en relatief beperkte stikstofdepositie een vergunning worden verleend
                  (Kamerstuk 35 334, nr. 44). Zoals hierboven toegelicht wordt daar bovenop voor opgaven van nationaal belang,
                  een ontwikkelreserve ingesteld.
               
Ruimte voor projecten met kleine tijdelijke stikstofdeposities
Een externe werkgroep van deskundigen heeft een onderzoek uitgevoerd naar verschillende
                  varianten om projecten met tijdelijke kleine stikstofdeposities mogelijk te maken.
                  Op basis hiervan kijkt het kabinet naar de mogelijkheden voor een regeling waarmee
                  projecten die bijdragen aan stikstofreductie worden vrijgesteld van een vergunningsplicht.
                  Het kabinet kijkt in het bijzonder naar een programma voor duurzame energieprojecten.
                  Voor de zomer moet duidelijk worden of zo’n programma ecologisch kan worden onderbouwd
                  en juridisch houdbaar is. Voor het onderzoek verwijs ik u naar de website: www.aanpakstikstof.nl.
               
Eind vorig jaar heeft het kabinet ook aangegeven te kiezen voor een regionale drempelwaarde
                  en dat het, samen met de provincies, de mogelijkheden zal verkennen of en wanneer
                  met een regionale drempelwaarde kan worden gewerkt. Bij gebieden die onder de KDW
                  zitten, of door het pakket hieronder komen, ziet het kabinet hiervoor de eerste mogelijkheden.
                  Gebiedsgericht zal aanvullend inzichtelijk worden gemaakt waar instandhoudingsdoelstellingen
                  worden gehaald en daarmee verdere mogelijkheden liggen voor de invoering van een drempelwaarde.
                  Per gebied zullen de mogelijkheden verschillen en zal de invoering van een drempelwaarde
                  regelmatig ook aanvullende maatregelen vragen. Naar aanleiding van het onderzoek,
                  zal bij deze verkenning ook worden gekeken naar de mogelijkheden voor een regeling
                  voor activiteiten met een kleine of tijdelijke depositie die structureel niet tot
                  aantasting van natuurwaarden zal leiden.
               
Tot slot
Met de stappen die in deze brief zijn aangekondigd, neemt het kabinet de noodzakelijke
                  stappen om het stikstofvraagstuk structureel aan te pakken. Deze structurele aanpak
                  bevat een omvangrijk, evenwichtig en kosteneffectief pakket investeringen en maatregelen
                  gericht op stikstofreductie en natuurherstel, waardoor ruimte ontstaat voor onder
                  meer woningbouw, infrastructuur, defensie, waterveiligheid en de energietransitie.
                  Bij de uitwerking van het pakket betrek ik stakeholders. Om hier structureel vorm
                  aan te geven, richt ik een Klankbordgroep Stikstof in waarin met betrokken sectoren
                  gesproken zal worden over de aanpak. Het kabinet is zich daarbij van bewust dat het
                  stikstofvraagstuk blijvend aandacht vraagt. Om adequaat te kunnen inspelen op ontwikkelingen
                  en de komende jaren een toekomstbestendige aanpak te borgen, heeft het kabinet het
                  Adviescollege Stikstofproblematiek gevraagd om een advies met het oog op de lange
                  termijn uit te brengen (Kamerstuk 32 670, nr. 164). In aanvulling daarop laat het kabinet een aantal verkenningen uitvoeren naar onder
                  andere de ruimtelijke dimensie van het stikstofvraagstuk, de potentie van aanvullende
                  of aangepaste vormen van normering en beprijzing en een aantal toekomstbeelden voor
                  de lange termijn. De inzichten uit deze verkenningen, evenals uit het advies van het
                  Adviescollege Stikstofproblematiek, zullen waardevolle handvatten bieden om de komende
                  jaren de structurele aanpak zo nodig bij te stellen en te verfijnen.
               
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
                  C.J. Schouten
Bijlage 1: Schematische weergave van de structurele aanpak
                  
Bijlage 2: Overzicht nieuwe (bron)maatregelen en toelichting per maatregel
                  
De potentiële stikstofreductie van dit maatregelenpakket is gebaseerd op een doorrekening
                     van PBL in samenwerking met TNO, CE-Delft en RIVM. Betrokken departementen hebben
                     als basis fiches opgesteld waarin mogelijke maatregelen staan beschreven. In veel
                     gevallen bevatten deze fiches verschillende opties voor wat betreft de implementatie
                     en punten die nadere uitwerking vragen. PBL, TNO en CE-Delft hebben de fiches in combinatie
                     met hun eigen sectorkennis vertaald in een potentiële emissiereductie per maatregel.
                     Ten behoeve van de doorrekening is veelal uitgegaan van een gemiddelde bedrijfssituatie.
                     De daadwerkelijke investeringen, kosten en stikstofreductie per bedrijf kunnen in
                     de praktijk dan ook sterk afwijken van de getallen die als gemiddelde worden gepresenteerd.
                     Vanwege de aanwezige onzekerheid leidde de doorrekening van enkele maatregelen tot
                     een bandbreedte. RIVM heeft per maatregel een omrekenfactor vastgesteld waarmee de
                     emissiereductie kan worden vertaald in een depositie-effect. RIVM heeft ook een eerste
                     verkenning gedaan van de ruimtelijke effecten van maatregelen. Voor maatregelen met
                     een bandbreedte is steeds uitgegaan van het midden van die bandbreedte. Deze inzichten
                     leverden de basis voor de besluitvorming over het maatregelenpakket.
                  
Het kabinet is zich ervan bewust dat dit pakket maatregelen bevat die verdere uitwerking
                     vragen. Mede daarom is voor een aantal maatregelen besloten om de veronderstelde opbrengst
                     naar beneden bij te stellen (zie overzicht per maatregel hieronder). Daarmee is marge
                     ingebouwd voor tegenvallende resultaten en is ruimte gecreëerd voor verschillende
                     implementatieroutes. Benadrukt wordt dat de door PBL gepubliceerde doorrekening geen
                     blauwdruk is voor het stikstofbeleid van de komende jaren, maar inzicht biedt in de
                     aannames die zijn gedaan om doorrekening van potentiële maatregelen mogelijk te maken.
                     De daadwerkelijke opbrengst van het maatregelenpakket is afhankelijk van implementatie
                     in de praktijk en zal de komende jaren nauwlettend in de gaten worden gehouden via
                     de te ontwikkelen monitorings- en bijsturingssystematiek.
                  
Voor de effecten van de maatregelen in 2030 heeft een actualisatie van de doorberekening
                     door PBL plaatsgevonden. De doorrekening van het effect aan bronmaatregelen voor 2021
                     en 2022 door PBL, in samenwerking met TNO, CE-Delft en RIVM, dateren van voor de coronacrisis.
                     Het PBL geeft aan met name terughoudendheid te betrachten bij de interpretatie van
                     de effecten voor de eerstvolgende jaren. Het kabinet erkent deze onzekerheid. Terughoudendheid
                     is ook vereist bij de interpretatie van de depositiekaarten die het RIVM heeft gepubliceerd,
                     waarbij eveneens geldt dat de onzekerheden als gevolg van de coronacrisis groter zijn
                     in de eerstkomende jaren.
                  
Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de uitkomsten op de websites van PBL
                     en RIVM.
                  
Nieuwe bronmaatregelen
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Cum.
1
Natuurpakket
200
250
300
300
300
300
300
300
300
300
2.850
2
Tweede verhoging subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv)
75
200
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
275
3
Landelijke beëindigingsmaatregel
100
700
200
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
1.000
4
Verlagen ruw eiwitgehalte veevoer
10
21
21
21
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
73
5
Vergroten aantal uren weidegang
1
1
0,5
0,5
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
3
6
Verdunnen mest
21
42
42
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
105
7
Stalmaatregelen
                            
                            
                            
35
35
35
35
35
35
35
35
280
8
Maatwerk piekbelasters industrie
20
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
20
9
Verkenning aanpassing BBT
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
0
10
Retrofit binnenvaart
4
12
14
16
16
5
4
4
2
2
79
11
Stimuleren elektrisch taxiën
                            
                            
                            
                            
7
1
1
1
                            
                            
                            
10
12
Gerichte handhaving Adblue
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
20
13
Walstroom zeevaart
4
6
2
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
12
14
Omschakelfonds
10
65
50
50
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
175
15
Mestverwerking
2
2
2
2
2
1
1
1
1
1
15
16
Innovatie Bouw
5
10
10
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
                            
25
17
Handhaving ter ondersteuning van pakket
2
4
6
8
10
10
10
10
10
10
10
90
18
Begroting programma DG Stikstof (incl RIVM/PBL)
18
20
7
7
7
4
3
3
3
3
3
78
SUBTOTAAL
125
682
1.111
685
379
359
356
356
353
353
351
5.1081
                                    
X Noot
                        
1
Enkele cumulatieve bedragen wijken af vanwege afronding
Toelichting per maatregel
1. Maatregelen natuurpakket
                  
Het natuurpakket betreft een langjarige aanpak gericht op het verminderen van de negatieve
                     gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuurkwaliteit en het verbeteren
                     van de natuur en biodiversiteit. Belangrijke componenten uit het programma zijn onder
                     andere het versnellen van diverse herstelmaatregelen als gevolg van stikstofdepositie,
                     het versneld verwerven en inrichten van gronden ten behoeve van het Natuurnetwerk
                     Nederland en het verbeteren van waterkwaliteit en -kwantiteit in natuurgebieden. Ook
                     zal er geld beschikbaar worden gesteld voor het realiseren van ecologische verbindingen
                     en het verhogen van de riviernatuur, in combinatie met verbetering van de waterveiligheid.
                     Tevens wordt ingezet op compensatie van bos dat gekapt is ten behoeve van het realiseren
                     van andere natuur (vaak stuifzand en heide) vanwege Natura 2000-doelen. De uitvoering
                     van de maatregelen zal gebiedsgericht worden uitgevoerd en betreft een gemeenschappelijke
                     inspanning van Rijk en provincies, in samenspraak met andere overheden, natuurbeheerders
                     en maatschappelijke organisaties.
                  
2. Tweede verhoging subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv)
                  
In de brief van 7 februari 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 44) heeft het kabinet toegezegd aanvragen die zijn ontvangen in het kader van de Srv
                     te zullen honoreren, mits deze aan de gestelde vereisten voldoen. Op basis van de
                     beoordeling door RVO is vastgesteld dat daar € 275 miljoen additioneel budget voor
                     nodig is. Dit budget is in de Voorjaarsnota ingepast. Daarmee kan het kabinet aan
                     deze toezegging tegemoet te komen. De stikstofreductie van de eerste en tweede verhoging
                     van de subsidieregeling sanering varkenshouderijen is door PBL geraamd op 8,5 mol/ha/jaar
                     in 2030. Daarvan is in de stikstofbrief van 13 november 2019 2,8 mol/ha/jaar toegezegd
                     ten behoeve van vergunningverlening voor woningbouw en MIRT-projecten in 2020.
                  
3. Landelijke beëindigingsregeling
                  
De generieke beëindigingsregeling veehouderijen gaat toezien op het verminderen van
                        depositie van stikstof op Natura2000-gebieden door een subsidie te verlenen voor het
                        definitief en onherroepelijk sluiten van veehouderij-productielocaties. De inzet is
                        dat rangschikking van subsidieaanvragen plaatsvindt op basis van de omvang van de
                        stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden, vast te stellen
                        met Aerius
                        4. De locatie met de hoogste depositie komt daarbij als eerste in aanmerking voor een
                        subsidie. Er wordt geen afstandscriterium tot Natura 2000-gebieden beoogd, de hoogte
                        van de depositie op een Natura 2000-gebied is bepalend voor de positie in de rangschikking,
                        de afstand tot een Natura 2000-gebied is daarmee slechts indirect van belang. Er geldt
                        een ondergrens van depositie (in mol/ha) als drempelwaarde. Dit om te voorkomen dat
                        subsidie wordt verstrekt voor sluiting van een locatie met een (relatief) lage depositie
                        – wat niet kostenefficiënt zou zijn.
                     
Een dergelijke regeling is staatssteungevoelig en zal door de Europese Commissie (EC)
                        moeten worden goedgekeurd. Op dit moment vinden gesprekken plaats met de EC over de
                        randvoorwaarden voor de regeling om zo de contouren van een dergelijke regeling vast
                        te kunnen stellen, rekening houdend met de staatssteunkaders. In het meest ambitieuze
                        scenario is de regeling er dit jaar, vierde kwartaal, en wordt begin 2021 dan opengesteld.
                        Voor de landelijke beëindigingsregeling is een budget van € 1 miljard gereserveerd.
                        PBL rekent hier in haar doorrekening een potentiële stikstofreductie van 31,7 mol/ha/jaar
                        in 2030 aan toe.
                     
4. Verlagen ruw eiwitgehalte veevoer
                  
Het kabinet heeft al eerder besloten om in 2020 in te zetten op stikstofreductie door
                     aanpassing van het veevoer. Dit is nodig voor de woningbouw en MIRT-projecten. Om
                     de stikstofruimte in te kunnen zetten voor andere projecten, is het nodig dat de reductie
                     geborgd is en in het stikstofregistratiesysteem kan worden opgenomen. In het diervoederspoor
                     wordt momenteel gewerkt aan een ministeriële regeling waarbij maxima worden gesteld
                     aan het ruw eiwitgehalte in mengvoer (en mogelijk ander krachtvoer) dat een melkveehouder
                     gebruikt. Deze regeling is noodzakelijk om de stikstofreductie via het diervoederspoor
                     in het stikstofregistratiesysteem te kunnen opnemen. Het voornemen is het concept
                     van deze regeling, overeenkomstig artikel 10.10, tweede lid, van de Wet dieren, eind
                     deze maand bij het parlement voor te hangen. Omdat deze concept-regeling ook nog in
                     Brussel zal moeten worden genotificeerd en dientengevolge gedurende een periode van
                     drie maanden niet kan worden vastgesteld, zal deze regeling naar verwachting per 1 september
                     2020 in werking kunnen treden. Ten aanzien van de precieze normstelling zal voorafgaand
                     aan de inwerkingtreding een weegmoment plaatsvinden. Daarbij kijk ik goed wat redelijkerwijs
                     verwacht kan worden van een veehouder, rekening houdend met verschillende omstandigheden.
                     Omdat krachtvoer en ruwvoer gezamenlijk het eiwitgehalte bepalen van het rantsoen
                     van melkvee zal ik daarbij ook bezien hoe zich de ruwvoersituatie in Nederland in
                     2020 ontwikkelt.
                  
Voor de jaren na 2020 zal worden ingezet op een met de sector overeen te komen afsprakenkader,
                     gericht op voermanagementmaatregelen ter verdunning van de stikstofdeken. Voor de
                     implementatie van veevoermaatregelen is de komende jaren € 73 miljoen beschikbaar.
                     Een deel van dat geld zal worden ingezet voor coaches. Deze coaches werken integraal
                     en zullen naast veevoer ook ondersteuning bieden bij implementatie van andere bronmaatregelen.
                     PBL komt in haar doorrekening tot een potentiële stikstofreductie van 36–67 mol/ha/jaar
                     in 2030. Omdat dit getal de nodige onzekerheid kent is deze maatregel in dit maatregelpakket
                     meegerekend met een bandbreedte van 14,4–63,4 mol/ha/jaar5 (daarbij is ook rekening gehouden met de toezegging in de brief van 13 november 2019
                     dat 3,6 mol/ha/jr van de opbrengst ten behoeve van de vergunningverlening voor woningbouw
                     en MIRT-projecten komt). Dit biedt de komende jaren flexibiliteit om in overleg met
                     de sector tot een aangescherpt, maar ook werkbaar voerregime te komen.
                  
5. Vergroten aantal uren weidegang
                  
Het vergroten van weidegang is een brede maatschappelijke wens en levert een bijdrage
                     aan de reductie van ammoniakemissie. Meer weidegang is alleen mogelijk bij een gezamenlijke
                     inzet van bedrijfsleven en overheid. De inzet is gericht op uitbreiding van het gemiddelde
                     aantal uren weidegang per jaar. Op dit moment is het gemiddelde aantal uren weidegang
                     voor een weidende koe 1.648 uur per jaar (2018). De ambitie van het kabinet is een
                     uitbreiding van dit aantal uren weidegang met 125 uren in 2021 en 250 uren vanaf 2022.
                     Om dit te realiseren wordt ingezet op een mix van instrumenten, zoals voorlichting
                     aan melkveehouders over beweiden en graslandmanagement, een campagne om vroeger in
                     het jaar te beweiden, het opleiden en begeleiden van weidecoaches, accreditatie van
                     controlerende instanties, het versterken van onderwijs gericht op «grasland en beweiden»
                     via het Groene onderwijs en het faciliteren van (bij)scholingsinitiatieven. Hiervoor
                     is de komende jaren € 3 miljoen beschikbaar. Daarnaast treed ik in overleg met provincies
                     over de mogelijkheden om, bijvoorbeeld via kavelruil, de gebiedsprocessen en de inzet
                     van subsidiemogelijkheden weidegang verder te onderzoeken. PBL rekent aan deze maatregel
                     een potentiële stikstofreductie van 1,5–3,7 mol/ha/jaar in 2030 toe. Omdat ook deze
                     maatregel de nodige onzekerheid kent is ook hier gekozen om een grotere bandbreedte
                     toe te passen (0,8–3,7 mol/ha/jaar) 6.
                  
6. Verdunnen mest
                  
Het toedienen van drijfmest aan grasland op zandgrond vindt voor het grootste deel
                     plaats met de zodenbemester. Hiermee wordt, vergeleken met oppervlakkige toediening,
                     al een belangrijke reductie van de ammoniakemissie bereikt. Verdere reductie is mogelijk
                     door de mest beperkt te verdunnen in de verhouding van 1 deel water op 2 delen mest.
                     Ervaring met de mestverdunning is al opgedaan op grasland op klei- en veengronden,
                     waar drijfmest via de sleepvoet wordt toegediend. Op met name zandgronden wordt de
                     toepasbaarheid echter beperkt door de beschikbaarheid van (oppervlakte)water. Het
                     kabinet heeft daarom het voornemen om bedrijven te stimuleren regenwater op te vangen
                     van staldaken en erf om daarmee mest te kunnen verdunnen. Het kabinet bereidt een
                     investeringssubsidieregeling voor waarvoor een budget van ca. 100 miljoen wordt gereserveerd
                     in de periode 2021 t/m 2023. Hiermee worden 40% van de investeringskosten vergoed.
                     Tevens wil het kabinet nader bezien hoe verdunning in de praktijk daadwerkelijk doorgang
                     zal vinden, zodra de bedrijven die het betreft voldoende gelegenheid hebben om te
                     kunnen voorzien in de beschikbaarheid van water. Hiervoor moeten aanpassingen worden
                     gedaan in de regelgeving in het mestuitrijsysteem, maar mede door de positieve ervaringen
                     en met de investeringssubsidie gaat het kabinet er van uit dat de beoogde emissiereductie
                     haalbaar is. Bovendien wordt op dit moment een innovatieprogramma mestaanwending voorbereid
                     waarin wegen verkend, ontwikkeld en getest moeten worden om de emissies die gepaard
                     gaan met mestaanwending op de (middel)lange termijn verder te kunnen reduceren. PBL
                     rekent voor deze maatregel met een potentiële stikstofreductie van 4,6–9,2 mol/ha/jaar.
                     Ook deze maatregel kent de nodige onzekerheid. Daarom is opnieuw gekozen voor een
                     grotere bandbreedte (2,3–9,2 mol/ha/jaar) in 20307.
                  
7. Stalmaatregelen
                  
De komende periode zal de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming (Sbv) ondersteuning
                     bieden aan innovatie en eerste investeringen in nieuwe staltechniek. Daarnaast heb
                     ik aan de Commissie Deskundigen Meststoffenwet om een advies gevraagd over de effectiviteit
                     van emissiearme stallen naar aanleiding van het CBS-rapport over gasvormige stikstofverliezen.
                     Op basis van een sectoranalyse van de perspectieven van bestaande en nieuwe innovatieve
                     technieken uit de Sbv kunnen dan uiterlijk eind 2023 per diergroep aangescherpte emissienormen
                     voor ammoniak nieuwe stallen en geplande renovaties worden gesteld. Deze eisen zullen
                     uiterlijk in 2025 voor alle relevante diergroepen zijn ingegaan. Voor bestaande stallen
                     gaat dan een nader te bepalen overgangsperiode gelden, waarbij rekening wordt gehouden
                     met de mogelijkheden van boeren. Boeren worden via subsidie ondersteund bij het doorvoeren
                     van de benodigde aanpassingen. Voor subsidiëring is voor de periode 2023–2030 € 280
                     miljoen gereserveerd. Dit bedrag komt bovenop de € 172 miljoen die vanuit de klimaatenveloppe
                     en de middelen voor de sanering en verduurzaming van de varkenshouderij al zijn gereserveerd
                     voor de Sbv. Inzet is om normering zoveel mogelijk te laten aansluiten op de streefwaarden
                     zoals die in de Sbv zijn opgenomen8. Naast een herziene normering op het gebied van ammoniak zet het kabinet in op een
                     integrale verduurzaming van de veehouderij, waarbij onder andere de reductie van meerdere
                     emissies (broeikasgassen, fijnstof) wordt nagestreefd). Zo worden boeren in staat
                     gesteld om met één investering in een nieuwe stal een grote stap te zetten in de reductie
                     van meerdere emissies en leveren ze een wezenlijke bijdrage aan de gezondheid van
                     mens, dier en milieu. PBL heeft zich in haar doorrekening geconcentreerd op de melkvee-
                     en varkenshouderij. In haar doorrekening voor 2030 komt PBL tot een potentiële stikstofreductie
                     van 20–27 mol/ha/jaar (melkvee) en 10–14 mol/ha/jaar (varkens). Dit levert een bandbreedte
                     van 30–41 mol/ha/jaar exclusief de potentiële reductie die kan worden bereikt via
                     stalaanpassingen bij andere diergroepen.
                  
8. Maatwerkaanpak Piekbelasters industrie
                  
Deze maatregel voorziet in een subsidie op investeringen die boven de BBT-eisen uitgaan
                     bij een beperkt aantal piekbelasters en die tot een substantiële, kosteneffectieve
                     stikstofreductie leiden. Een eerste inventarisatie onder piekbelasters heeft in ieder
                     geval één potentieel interessante casus opgeleverd. De komende tijd wordt verder verkend
                     of het technisch haalbaar, kosteneffectief en op basis van de staatssteunkaders mogelijk
                     is om op vrijwillige basis met maatwerk een extra significante stikstofreductie te
                     realiseren bij enkele individuele piekbelasters. Op basis van een analyse van TNO
                     heeft de maatregel theoretisch een potentieel aan stikstofreductie van 0–0,3 mol/ha/jr
                     in 2030.
                  
9. Verkenning aanpassing bestaande Best Beschikbare Technologie (BBT) aanpak
                  
De wettelijke verplichte BBT aanpak is de afgelopen periode de basis geweest voor
                     de emissiereducties in de industrie en draagt ook tot 2030 substantieel bij aan stikstofemissiereductie.
                     De komende tijd wordt, in samenhang met de uitwerking van het Schone Lucht Akkoord,
                     in samenspraak met de sector onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de BBT aanpak
                     verder te optimaliseren zodat aanvullende kosteneffectieve stikstofreductie kan worden
                     gerealiseerd. Op basis van een verkennende studie van TNO heeft de maatregel een technisch
                     potentieel aan stikstofdepositiereductie van 0–5 mol/ha/jr in 2030.
                  
10. Retrofit binnenvaart-katalysatoren
                  
De maatregel retrofit gaat uit van het plaatsen van SCR-katalysatoren op bestaande
                     motoren van binnenvaartschepen om de stikstofuitstoot van de motor terug te brengen.
                     Per schip kan hiermee een stikstofreductie van ruim 80% worden bereikt. Hiertoe wordt
                     de subsidieregeling die wordt opgesteld in het kader van de Green Deal Zeevaart Binnenvaart
                     en Havens uitgebreid. De verwachte kosten voor het Rijk bedragen 79 miljoen euro.
                     In 2030 wordt hiermee naar verwachting 4,2 mol/ha/jr bespaard.
                  
11. Stimuleren elektrisch taxiën
                  
Door elektrisch taxiën hoeven vliegtuigen geen kerosine te gebruiken om van de landingsbanen
                        naar de gates en van de gates naar de startbanen te rijden.
                     
Daarnaast zorgt elektrisch taxiën bij aan de verbetering van de luchtkwaliteit op
                        en rondom luchthavens en kleine vliegvelden. Op dit moment voert Schiphol een pilot
                        uit. Het PBL geeft aan dat het technisch potentieel wordt geraamd op 0,4 mol/ha/jr
                        in 2030, maar dat er nog geen zicht op de kosten en beleid dat nodig is om dit potentieel
                        te ontsluiten. De maatregel is wel meegenomen in de bandbreedte.
                     
12. Gerichte handhaving defecte en gemanipuleerde AdBlue systemen vrachtwagens
                  
Deze maatregel voorziet erin dat de ILT drie zogenoemde snuffelbussen in gebruik kan
                     nemen, waarmee jaarlijks naar schatting 15.000 vrachtauto’s (circa 10% van het park)
                     gericht kunnen worden gecontroleerd op defecte en gemanipuleerde AdBlue systemen.
                     Moderne vrachtwagens zijn voorzien van deze systemen om de uitstoot in de uitlaatgassen
                     terug te dringen. Er zijn aanwijzingen dat bij 5 tot 10% van de moderne vrachtwagens
                     het AdBlue systeem niet meer goed werkt of is gemanipuleerd om de kosten voor AdBlue
                     en de kosten voor onderhoud en reparatie van het AdBlue systeem uit te sparen. Voor
                     deze maatregel wordt 20 miljoen euro gereserveerd. Naar verwachting leidt dit tot
                     een stikstofdepositiereductie van 2,0 mol/ha/jr in 2030.
                  
13. Walstroom zeevaart
                  
Deze maatregel is gericht op het realiseren van vijf walstroomvoorzieningen voor de
                     zeevaart. Met subsidie kan de onrendabele top worden weggenomen. Hierbij wordt met
                     name gedacht aan walstroomvoorzieningen in de Rotterdamse haven en in IJmuiden. De
                     voorziene kosten voor het Rijk bedragen 12 miljoen euro. In 2030 is de verwachte depositiereductie
                     0,3 mol/ha/jr.
                  
14. Omschakelfonds
                  
Extensivering of omschakeling naar een andere bedrijfsvoering levert een belangrijke
                        bijdrage aan stikstofreductie. Boeren die willen omschakelen lopen soms echter tegen
                        financieringsproblemen op. In de Kamerbrief van 7 februari jl. heeft de Minister daarom
                        aangekondigd dat er een omschakelfonds komt voor boeren die willen omschakelen. In
                        de komende jaren wordt hiervoor € 175 miljoen beschikbaar gesteld. Het omschakelfonds
                        zal bestaan uit twee sporen:
                     
• Het omschakelspoor richt zich op het tijdelijk verlichten van de kasstroom wanneer
                              een bedrijf wil omschakelen naar een meer duurzame bedrijfsvoering.
                           
• Het investeringsspoor richt zich op het toegankelijker maken van investeringen in
                              verduurzaming/omschakeling van bedrijfsvoering, processen, en ontwikkeling van producten
                              en productconcepten.
                           
Met het omschakelfonds wordt beoogd om de omschakeling financieel mogelijk te maken
                        voor agrarische ondernemers die in het kader van stikstofreductie en op basis van
                        een levensvatbaar duurzaam bedrijfsplan om willen schakelen naar duurzame landbouw,
                        maar daarbij oplopen tegen financiële belemmeringen. Het PBL heeft de potentiële stikstofreductie
                        vanuit het omschakelfonds nog niet doorgerekend. Een eerste ambtelijke inschatting
                        van het effect in 2030 wordt geraamd op 3,5 mol/ha/jr in 2030. Dit effect is opgenomen
                        in de geschatte bandbreedte van het maatregelenpakket.
                     
15. Mestverwerking
                  
Centrale mestverwerking kan een route zijn om ammoniakemissie naar de lucht te beperken.
                        Mest wordt op een centrale locatie, waar emissies worden afgevangen, verwerkt tot
                        hoogwaardige meststoffen. Deze meststoffen kunnen als kunstmestvervanger dienen en
                        worden dan emissiearm toegediend, of worden geëxporteerd buiten de Nederlandse landbouw
                        en afgezet in Noord West Europese akkerbouwgebieden. Hiermee zal de emissie van ammoniak
                        uit dierlijke mest in Nederland worden beperkt. Daarnaast is mestverwerking noodzakelijk
                        als de sector toe wil naar houderijsystemen waar de mest snel van het primaire bedrijf
                        wordt afgevoerd, waardoor ammoniak niet kan ontstaan. Deze aanpak sluit aan bij de
                        ideeën die vanuit de sector zijn aangeleverd in het kader van de herbezinning op het
                        mestbeleid.
                     
In het klimaatakkoord was reeds € 33 miljoen gereserveerd voor mestverwerking. De
                        onderhavige middelen € 15 miljoen vanuit de stikstof-enveloppe zijn een top-up op
                        deze regeling, die mestverwerking naar hoogwaardig kunstmestvervangers stimuleert.
                        De regeling sluit aan op de inzet van het kabinet in de EU om dergelijke producten
                        niet meer te zien als dierlijke mest in het kader van de Nitraatrichtlijn. De middelen
                        zullen worden gebruikt voor een investeringssubsidieregeling, die een deel van de
                        investering in dergelijke installaties subsidieert. Het budget is in de eerste jaren
                        hoger en loopt naar het einde van de looptijd af. Door de regeling langjarig open
                        te stellen wordt zekerheid gegeven aan ondernemers. PBL heeft de potentiële stikstofreductie
                        vanuit mestverwerking nog niet doorgerekend.
                     
16. Innovatieregeling verduurzaming mobiele werktuigen Bouwsector
                  
Deze maatregel ziet toe op gebiedsgerichte pilots voor de komende drie jaar op het
                     gebied van zero-emissie mobiele werktuigen. De pilots worden ingezet bij bouwprojecten,
                     waaronder woningbouw, utiliteitsbouw en GWW-projecten in stedelijk gebied en nabij
                     Natura 2000-gebieden, om ze doorgang te laten vinden. De mate waarin de inzet en opschaling
                     van nul-emissie werktuigen verder zal worden bevorderd en omvang van stikstofmiddelen
                     daarvoor beschikbaar gesteld zullen worden, wordt op een later tijdstip worden bepaald
                     op basis van de uitkomsten van de pilots.
                  
Indieners
- 
              
                  Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.