Brief regering : Gaswinning in de Waddenzee met 'hand aan de kraan'
29 684 Waddenzeebeleid
Nr. 204 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 april 2020
In de Waddenzee wordt gaswinning toegestaan met het zogenaamde «hand aan de kraan»-principe
om negatieve effecten op natuurwaarden te voorkomen. Ik heb uw Kamer een brief toegezegd
waarin ik inga op de onderbouwing van het huidige beleid ten aanzien van het voorkomen
van negatieve effecten op de natuurwaarden in het waddengebied door gaswinning via
het «hand aan de kraan»-principe. Tevens heb ik toegezegd aan uw Kamer daarbij de
nieuwste inzichten omtrent zeespiegelstijging en na-ijleffecten (langetermijngevolgen
van gaswinning voor bodemdaling) te betrekken. Met deze brief geef ik invulling aan
beide toezeggingen. Ik zal in deze brief ingaan op het «hand aan de kraan»-principe
en de rol van zeespiegelstijgingscenario’s, sedimentatie en bodemdaling daarbinnen.
Voorop staat het uitgangspunt dat mijnbouwactiviteiten op geen enkele wijze schade
mogen toebrengen aan het natuurlijk systeem van de Waddenzee. Ik begrijp de zorg van
uw Kamer hierover. Wel wil ik benadrukken dat er nu ruim meer dan een decennium gaswinning
onder de Waddenzee plaatsvindt zonder dat er sprake is van aantasting van de natuur
op de schaal van de kombergingen. Dat neemt niet weg dat jaarlijks wordt nagegaan
of dit ook in de toekomst zo zal blijven, door middel van jaarlijkse meet- en monitoringsrapportages
en het jaarlijkse advies van de Auditcommissies voor gaswinning en voor zoutwinning
onder de Waddenzee.
Ik zal in deze brief ook ingaan op de structuur rondom het toezicht op de gaswinning
onder de Waddenzee en de wijze waarop onafhankelijke toetsing van de daarbij horende
monitoring is geborgd. Dit naar aanleiding van de motie van het lid Van der Lee c.s.
(19 december 2019, Kamerstuk 32 849, nr. 199), de motie van de leden Sienot en Dik-Faber (18 december 2019, Kamerstuk 32 849, nr. 197) en het verzoek van het lid Van der Lee tijdens het AO Mijnbouw/Groningen van 6 februari
2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 741) om Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een additioneel advies te vragen over het
«hand aan de kraan»-principe in het licht van de na-ijleffecten van de bodemdaling.
Hand aan de kraan
Het systeem van het «hand aan de kraan»-principe en de daarin opgenomen waarborgen
heb ik uitvoerig toegelicht in mijn brief van 30 mei 2016 (Kamerstuk 29 684, nr. 140). De gebruiksruimte voor gaswinning onder de Waddenzee wordt bepaald door het natuurlijke
meegroeivermogen (sedimentatiesnelheid) van de komberging waarin gaswinning plaatsvindt,
verminderd met de zeespiegelstijging. Voor de gaswinning onder de Waddenzee geldt
dat zolang de bodemdalingssnelheid door de gaswinning lager is dan de beschikbare
gebruiksruimte, er geen aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee plaatsvindt
en er dus geen schade optreedt aan de natuur. Om te bepalen of de gebruiksruimte wordt
overschreden zijn drie factoren van belang: de zeespiegelstijging in de Waddenzee,
de sedimentatie in de Waddenzee (natuurlijk herstelvermogen) en de bodemdaling door
gaswinning onder de Waddenzee. In deze brief ga ik op deze drie factoren in.
Passende beoordeling (2006)
In de passende beoordeling bij het Rijksprojectbesluit «Gaswinning onder de Waddenzee
vanaf de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen» (2006), is beschreven hoe binnen
het «hand aan de kraan»-principe aan de factoren zeespiegelstijging, sedimentatie
en bodemdaling vorm gegeven moet worden.
In de passende beoordeling van 2006 is het begrip gebruiksruimte gedefinieerd, op
grond van een zeer conservatieve inschatting van het meegroeivermogen (capaciteit
van de Waddenzee om sediment te importeren) en een realistische inschatting van de
zeespiegelstijging en de bodemdaling door de gaswinning. De in de passende beoordeling
opgenomen uitgangspunten voor het meegroeivermogen, scenario’s voor zeespiegelstijging
en bodemdaling gelden nog steeds. Op deze uitgangspunten ga ik hieronder in.
Voor het meegroeivermogen is in 2006 gekozen voor een zeer conservatieve benadering,
waarbij uitgegaan is van de laagste schatting van het meegroeivermogen (5 mm/jaar
voor de Zoutkamperlaag komberging en 6 mm/jaar voor de Pinkegat komberging).
Voor de zeespiegelstijging is gekozen voor een «realistisch zeespiegelstijgingsscenario» omdat «heel precies sturen op gemeten zeespiegelstijging in de praktijk niet mogelijk blijkt
omdat grote schommelingen optreden in de zeespiegelstijging. Hierdoor kan de zeespiegelstijging
alleen over langere perioden worden vastgesteld. Voor de beoordeling van de invloed
van de gaswinning op de Waddenzee is het nodig te weten hoe de gemiddelde zeestanden
zich in de komende jaren zullen ontwikkelen.1» Daarom wordt iedere 5 jaar opnieuw met de meest recente inzichten bekeken wat een
realistisch zeespiegelstijgingsscenario is om van uit te mogen gaan in het kader van
«hand aan de kraan» voor zowel de korte als lange termijn.
Voor de bodemdalingsscenario’s is gekozen om geen «worst case»-scenario’s op te nemen
in de passende beoordeling: «De initiatiefnemer kan uitgaan van de verwachtingswaarden, zonder de extra onzekerheidsband
mee te nemen2». Uit het voorgaande volgt dat in het «hand aan de kraan»-principe voor de zeespiegelstijging
en de bodemdaling uitgegaan wordt van de verwachtingswaarden, die verkregen worden
door niet de gehele extra onzekerheid mee te nemen. Dit is zorgvuldig omdat voor het
meegroeivermogen een zeer conservatieve inschatting wordt gebruikt.
De combinatie van een zeer conservatief meegroeivermogen en een realistische inschatting
van de zeespiegelstijging en de verwachte bodemdaling geeft de toepassing van het
voorzorgsbeginsel voor de Waddenzee weer. Door toepassing van het «hand aan de kraan»-principe
kan worden ingegrepen op basis van de jaarlijkse meet- en monitoringsrapportages van
NAM en het daaropvolgende jaarlijkse advies van de Auditcommissie voor gaswinning onder de Waddenzee (hierna: de Auditcommissie).
Er zijn ondertussen verschillende voorbeelden in de literatuur waar een technisch
betere methodiek (het integraal meenemen van de onzekerheid van alle parameters, zoals
standaard is in risicoanalyses) toegepast wordt op de gaswinning in de Waddenzee.
De meest recente artikelen zijn gebundeld in een speciale uitgave van het Nederlandse
tijdschrift van geowetenschappen3. In deze artikelen wordt ingegaan op de onzekerheden van zowel de zeespiegelstijging
en de sedimentatie in de Waddenzee als de bodemdaling door gaswinning.
Hieronder ga ik in op de vraag op welke wijze binnen het «hand aan de kraan»-principe
met gebruikmaking van de hierboven geschetste methodiek omgegaan zal worden met zowel
de zeespiegelstijging en de sedimentatie als de bodemdaling door gas- en zoutwinning
onder de Waddenzee.
Zeespiegelstijging
De motie van der Lee (Kamerstuk 32 849, nr. 199) bevat de overweging dat er zorgen zijn dat de Waddenzee langzaam zal verdrinken
als gevolg van zeespiegelstijging. Om de Waddenzee te behouden is het belangrijk dat
de effecten die hierbij een rol spelen zo goed mogelijk in kaart worden gebracht.
In de motie wordt specifiek gevraagd om het KNMI opdracht te geven om de zeespiegelstijgingsscenario’s
te actualiseren. Hieronder ga ik in op het gebruik en de toepasbaarheid van zeespiegelstijgingsscenario’s
bij het «hand aan de kraan»-principe.
De gemeten gemiddelde zeespiegel voor de Nederlands kust fluctueert van jaar tot jaar
met vele centimeters. Deze fluctuaties worden bepaald door meerdere factoren zoals
stormfrequentie, gemiddelde luchtdruk, thermische uitzetting en de warme golfstroom.
Dit leidt er toe dat zelfs twintig-jaargemiddelde stijgsnelheden op een plek sterk
kunnen variëren. Het gemiddelde niveau van zeespiegelstijging over de afgelopen anderhalve
eeuw ligt echter rond de 2 mm/jaar.
Naast de genoemde natuurlijke fluctuaties is er sprake van een met globale opwarming
samenhangende trend in de zeespiegel door het smelten van landijs en uitzetten van
warmer zeewater. Die trend verschilt van plaats tot plaats door het verschil in warmteopname
voor de oceaan, wind, oceaanstromen, zwaartekracht en rotatie en vorm van de aarde.
Zo is bijvoorbeeld de impact van het smelten van de Groenlandse ijskap op de zeespiegel
van de Nederlandse Noordzeekust slechts ongeveer 20% van het mondiaal gemiddelde.
De impact van het smelten van de antarctische ijskap is daarentegen ongeveer 110%
van het mondiale gemiddelde.
Om deze redenen is het detecteren van langjarige trends op lokale en nationale schalen
moeilijk. Voor Nederland geeft de zeespiegelmonitor van Deltares een constante zeespiegelstijging
van 1,86 mm/jaar, gebaseerd op metingen langs de Nederlandse kust tussen 1890 en 2017.
Een vergelijkbare studie van TU Delft geeft aan dat er naast een constante lijn er
ook een versnelling van zeespiegelstijging bij de gemeten data past na 1993.
Het zeespiegelstijgingsscenario voor het »hand aan de kraan»-principe moet zowel rekening
houden met de gemeten zeespiegelstijging, inclusief alle onzekerheden daarbij, als
de klimaatmodellen die een indicatie geven voor de zeespiegelstijging voor de Nederlandse
kust.
Mondiale klimaatscenario’s worden gemaakt door het IPCC en zijn het meest recent gepubliceerd
in 2014 met een tussenrapportage in 2019. De mondiale scenario’s zijn gebaseerd op
projecties van de CO2-emissies en daarmee de hoeveelheid opwarming voor het einde van deze eeuw. Het laagste
scenario (RCP2.6) komt overeen met een opwarming van minder dan 2 graden, zoals overeengekomen
is in de klimaatovereenkomst van Parijs uit 2015. Het scenario RCP4.5 komt overeen
met het scenario dat is voorgesteld door TNO voor het beleidsscenario voor de Waddenzee4 en dus een scenario dat leidt tot meer zeespiegelstijging dan waar vanuit is gegaan
bij het klimaatakkoord van Parijs. Het hoogste scenario (RCP8.5), wat bekritiseerd
wordt in een recent Nature artikel5 omdat dit scenario veronderstelt dat er geen klimaatmaatregelen worden genomen, komt
overeen met een opwarming van 5 graden aan het eind van deze eeuw.
Voor toepassing in een beleidsscenario voor delfstoffenwinning onder de Waddenzee
moeten de mondiale scenario’s vertaald worden naar de zeespiegelstijging langs de
Nederlandse kust. Het KNMI heeft in 20146 klimaatscenario’s voor Nederland gepubliceerd. Waar de IPCC-scenario’s gebaseerd
zijn op emissies van broeikasgassen, heeft het KNMI altijd de mate van mondiale opwarming
als uitgangspunt gekozen en twee scenario’s gehanteerd: W voor warm en G voor gematigd.
Het KNMI heeft in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een
onderdeel van het kennisprogramma gestart dat zich richt op het beantwoorden en nader
onderzoeken van de factoren die een rol spelen bij de vaststelling van de zeespiegelstijging
voor de Nederlands kust. Het KNMI zal nieuwe klimaatscenario’s voor Nederland uitbrengen
in 2023.
De zeespiegelstijgingsscenario’s voor de «hand aan de kraan» zijn opgesteld door TNO
in samenwerking met Deltares. Bij de start van de «hand aan de kraan» in 2006 werd
een zeespiegelscenario als beleidsscenario voor de «hand aan de kraan» gehanteerd
met een lichte versnelling in de periode 2006 tot en met 2011 en daarna een versnelling
die paste bij het warme scenario van het KNMI. De eerste 5 jaar (2006–2011) – ter
bepaling van de gebruiksruimte voor die periode – was gebaseerd op meetreeksen van
zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust waarbij aangenomen werd dat een versnelling
van de zeespiegelstijging in 1994 was begonnen. Dit scenario sloot toentertijd aan
bij de bovenkant van de trend ontleend aan de gemeten reeks. In 2012 is opnieuw een
zeespiegelstijgingsscenario vastgesteld voor de «hand aan de kraan». Daarbij is op
basis van studies van Deltares door TNO geconcludeerd dat er tot dan toe nog geen
versnelling van de zeespiegelstijging werd geobserveerd langs de Nederlandse kust.
De meest recente studie is in 2016 uitgevoerd7. TNO heeft hierin zowel de metingen van zeespiegelstijging en de analyse van Deltares
daarvan als de klimaatscenario’s van het KNMI meegenomen. Ook hier werd geconcludeerd
dat er nog geen versnelling van de zeespiegelstijging werd geobserveerd langs de Nederlandse
kust over de periode 1890–2017. Daarnaast werd geobserveerd dat de metingen langs
de Nederlandse kust tot nu toe beter aansluiten bij de lage temperatuurscenario’s
die leiden tot een lagere zeespiegelstijging. Mijn voorganger heeft dat advies overgenomen
en dit heeft op 30 augustus 2016 geleid tot een ambtshalve wijziging van de instemmingsbesluiten
voor gas- en zoutwinning in de Waddenzee voortvloeiend uit artikel 11 van het instemmingsbesluit
gaswinning van Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen van 21 maart 2013 en artikel 15
van het instemmingsbesluit zoutwinning Havenmond van 12 mei 2015 waarin is gesteld
dat de Minister van Economische Zaken voor 1 januari 2016 de veilige gebruiksruimte
voor een periode van 5 jaar opnieuw vaststelt. In de beroepsprocedure tegen het instemmingsbesluit
voor de zoutwinning onder de Waddenzee, waarin het wijzigingsbesluit vanwege de actualisatie
van de zeespiegelstijging is betrokken, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State bij uitspraak van 23 november 2016 (EZLI:NL:RVS:2016:3087) geoordeeld
dat ik zorgvuldig en op de juiste gronden heb gehandeld. Elke 5 jaar moet een nieuw
beleidsscenario (eerste 5 jaar) en richtscenario (verwachting voor de 5 jaar daarna)
worden vastgesteld voor de zeespiegelstijging. Ik zal daarom in 2020 het proces starten
om het zeespiegelstijgingsscenario ter bepaling van de gebruiksruimte voor delfstofwinning
onder de Waddenzee voor de periode 2021–2026 vast te stellen. Ik zal hier de experts
in Nederland (KNMI en Deltares) voor zeespiegelstijging (zowel meetreeksen als modellen)
voor inschakelen. Zodra een nieuw zeespiegelstijgingsscenario is vastgesteld zal ik
uw Kamer hierover informeren.
Sedimentatie
De gebruiksruimte voor gaswinning onder de Waddenzee betreft het natuurlijke meegroeivermogen
(sedimentatiesnelheid) van de komberging waarin gaswinning plaatsvindt, verminderd
met de zeespiegelstijging. De sedimentatie in de Waddenzee is een natuurlijk proces
dat het effect van de zeespiegelstijging en/of bodemdaling kan compenseren (meegroeivermogen).
Zolang de snelheid van de sedimentatie de zeespiegelstijging en/of bodemdaling kan
bijhouden, zal de Waddenzee in stand blijven. In het «hand aan de kraan»-principe
is een zeer conservatieve waarde gekozen voor het meegroeivermogen, dat wil zeggen
dat er rekening wordt gehouden met een lage inschatting van de lokale sedimentatiesnelheid,
oftewel de inschatting van de minimale lokale sedimentatiesnelheid. Voor de kombergingen
Zoutkamperlaag en Pinkegat in de oostelijke Waddenzee wordt uitgegaan van een meegroeivermogen
van 5 respectievelijk 6 mm/jaar. Dit lijkt erg conservatief aangezien recente data
en modellen8 aangeven dat de sedimentatiesnelheden voor deze kombergingen veel hoger kunnen zijn
bij een grotere zeespiegelstijgingssnelheid. In het artikel dat op deze modellen ingaat
wordt zelfs gesuggereerd dat het meegroeivermogen dan ook hoger gekozen kan worden,
zodanig dat de keuze nog steeds past binnen de filosofie van het «hand aan de kraan»-principe9.
Er is een verschil tussen de westelijke (o.a. komberging Vlie) en oostelijke (o.a.,
kombergingen Pinkegat en Zoutkamperlaag) Waddenzee. In de oostelijke Waddenzee kan
veel meer sediment worden afgezet dan nu gebeurt als de vraag naar sediment zou stijgen
(bijvoorbeeld als de zeespiegel verder stijgt). In de westelijke Waddenzee, daarentegen,
kan niet genoeg sediment worden aangevoerd als de zeespiegelstijging veel groter wordt.
Echter zal het ook dan nog lang duren (meer dan 100 jaar) voor de westelijke Waddenzee
mogelijk verdrinkt, temeer omdat dit een heel langzaam proces is. In recente artikelen10 wordt daarom geconcludeerd dat geen van de kombergingen in de Waddenzee zal verdrinken
voor 2100, zelfs bij het meest extreme scenario van zeespiegelstijging. Overigens
kan voor individuele platen wel eerder een verandering merkbaar zijn door de toename
van de zeespiegelstijging. Zandsuppleties bij de zeegaten en langs de Noordzeekant
van de eilanden kunnen in de toekomst bijdragen aan de extra sedimentbehoefte door
zeespiegelstijging. Rijkswaterstaat heeft een suppletieprogramma dat gebaseerd is
op de snelheid van zeespiegelstijging. De operators die bodemdaling veroorzaken in
de Waddenzee zorgen voor extra suppletievolume om het bodemdalingsvolume dat zij veroorzaken
door de gaswinning te compenseren.
Dit alles geeft aan dat in de «hand aan de kraan» zeer conservatieve waardes zijn
gekozen – ook met de kennis van nu – voor het meegroeivermogen. De huidige waarden
voor het meegroeivermogen van 5 en 6 mm/jaar voor de kombergingen van Zoutkamperlaag
en Pinkegat zijn leidend voor het «hand aan de kraan»-principe. Ik zal echter, met
inachtneming van deze meest recente kennis, een studie laten verrichten door Deltares
om mij advies te geven over de gehanteerde waarden voor het meegroeivermogen. Ik verwacht
in de loop van 2021 uw Kamer hierover te kunnen informeren.
Bodemdaling
In de motie van Van der Lee (Kamerstuk 32 849, nr. 199) wordt ook ingegaan op de zorgen die er leven over de langetermijnbodemdaling (na-ijleffecten)
die door de gaswinning wordt veroorzaakt. De langetermijnbodemdalingseffecten zijn
onderzocht in de zogenoemde «Long Term Subsidence» (LTS)-studie. Het LTS-onderzoek
is in twee delen uitgevoerd. Het eerste deel werd begeleid door de Waddenacademie,
waarbij onderzoekers van gerenommeerde internationale universiteiten op zoek gingen
naar de mogelijke fysische processen die een rol kunnen spelen bij het bodemdalingsgedrag
op lange termijn. In deel twee zijn de gevonden fysische processen verwerkt in een
toegepaste studie op de bodemdaling boven het Ameland-gasveld. Deze laatste studie
is uitgevoerd door NAM in samenwerking met TNO en TU Delft. De resultaten zijn gepubliceerd
in 2017 en de studie is positief beoordeeld door SodM11. Hierover is uw Kamer geïnformeerd.12 Het na-ijleffect is aansluitend toegepast op de gasvelden in de Waddenzee13.
Het na-ijleffect op de lange termijn is voor de gaswinning van het gasveld Ameland
het grootst. Dit wordt onder andere waarschijnlijk veroorzaakt door de naastliggende
watervoerende laag. Deze laag strekt zich uit onder de Waddenzee en lijkt vertraagd
in druk mee te dalen met het gasveld. Hierdoor strekt de bodemdaling zich verder uit
onder de Waddenzee en spreidt de bodemdaling ten gevolge van de gasproductie zich
over een langere tijd uit. De lange termijneffecten voor bodemdaling van de overige
gasvelden in de Waddenzee (Nes, Moddergat, Lauwersoog, Vierhuizen) zijn minder groot,
omdat daar geen naastliggende watervoerende lagen aanwezig zijn die ook in druk dalen.
Volgens de rapportage van NAM (2018) ten behoeve van het «hand aan de kraan»-principe
blijft de belasting door bodemdaling desondanks in 2018 binnen de vastgelegde gebruiksruimte
voor alle genoemde gasvelden. De Auditcommissie onderschrijft deze conclusie van NAM
(Kamerstuk 29 684, nr. 201).
Voor nieuwe winningen kunnen deze na-ijleffecten worden beperkt door er voor te zorgen
dat de gasdruk in het veld initieel boven de druk van de omringende waterlagen blijft.
Dit zou in praktijk kunnen betekenen dat er initieel gewonnen mag worden tot een vooraf
bepaalde druk en lerend uit de metingen bepaald moet worden wat de mate van mogelijke
na-ijleffecten is en of die past binnen de gebruiksruimte. Op basis daarvan kan besloten
worden of de druk door meer productie verlaagd kan worden.
Niettemin is het van belang om de langetermijneffecten goed te monitoren. Een belangrijke
zorg van uw Kamer is dat de langetermijneffecten ervoor zorgen dat het «hand aan de
kraan»-principe minder goed zou kunnen werken, omdat er een deel van de bodemdaling
(na-ijleffect) is waar geen directe invloed meer op kan worden uitgeoefend. Op verdere
drukdaling in de naastliggende watervoerende lagen, indien aan de orde, kan inderdaad
geen invloed op worden uitgeoefend, ook niet als de gasproductie wordt stilgelegd.
Het is echter wel mogelijk om rekening met dit effect van de watervoerende lagen te
houden. Van belang hierbij is of de mate van na-ijling (tienden van mm/jaar) een significant
effect heeft op het verdrinken van wadplaten. In haar advies over de evaluatie van
de monitoringsresultaten van de afgelopen 5 jaar, adviseert de Auditcommissie (Kamerstuk
29 684, nr. 201) om te onderzoeken of het «hand aan de kraan»-principe toereikend is om de mogelijke
langetermijngevolgen voor de beschermde natuurwaarden te beheersen. De Auditcommissie
ziet op dit moment echter geen aanleiding om de effectiviteit van dit principe in
twijfel te trekken. NAM heeft in haar rapportage over de monitoringsresultaten 2018
al invulling gegeven aan deze wens van de Auditcommissie en het na-ijleffect uitdrukkelijk
meegenomen. Ik onderschrijf de conclusie van de Auditcommissie dat de na-ijleffecten
meegenomen moeten worden in de jaarlijkse rapportages en dat in deze rapportages steeds
de meest recente inzichten worden meegenomen. NAM onderschrijft dit standpunt en zal
de na-ijleffecten dan ook standaard meenemen in haar jaarlijkse rapportages.
Onafhankelijke toetsing
Het is van belang dat de effecten van de voornoemde factoren die van invloed kunnen
zijn op de natuurwaarden van de Waddenzee worden gemonitord en onafhankelijk worden
getoetst. NAM meet regelmatig de bodemdaling op het Wad en de eilanden en gebruikt
deze data in haar meet- en monitoringsrapportages. Zoals voorgeschreven in de Structuurvisie
Waddenzee heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken voor de gaswinning door
NAM onder de Waddenzee een onafhankelijke Auditcommissie ingesteld, genaamd Auti. De Auditcommissie adviseert het bevoegd gezag over de opzet, uitvoering en beleidsconsequenties
van een adequate monitoring van alle relevante effecten en ontwikkelingen, zodat indien
nodig door het bevoegde gezag kan worden ingegrepen volgens het «hand aan de kraan»-principe.
De Auditcommissie toetst elk jaar op basis van de meet- en monitoringsrapportages
van NAM of de bestaande gaswinning vanaf de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen
in het betreffende meet- en monitoringsjaar is gebleven binnen de toegestane grenzen
van het instemmingsbesluit, en adviseert mij hierover. Ik zie er op toe dat de aanbevelingen
in de adviezen van de Auditcommissie door NAM worden uitgevoerd. Ik informeer uw Kamer
jaarlijks over het advies van de Auditcommissie.
In het AO Mijnbouw/Groningen van 6 februari jl. heeft uw Kamer mij gevraagd om naast
de specifiek hiervoor ingestelde Auditcommissie, ook SodM en KNMI (motie lid Van der
Lee c.s., 19 december 2019, Kamerstuk 32 849, nr. 199) te betrekken bij de beoordeling van de meet- en monitoringsrapportage van NAM. Zowel
SodM als KNMI hebben hun eigen specifieke rol met de daarbij behorende specifieke
expertise binnen het stelsel van vergunningen en de meet- en monitoringsrapportage.
Voor KNMI is dat de zeespiegelstijging (tezamen met Deltares).
Onderdeel van het complex aan vergunningen is het winningsplan met het daarbij horende
meetplan. SodM houdt toezicht op de uitvoering van het winningsplan en het meetplan.
In het kader van het meetplan worden alle metingen gericht op het in kaart brengen
van de feitelijke bodemdaling aan SodM toegestuurd. Ook houdt SodM in het kader van
het winningsplan toezicht op de bodemdalingsvoorspellingen als vastgelegd in het winningsplan
mede in samenhang met de uitkomsten van de LTS-studie. Het toetsen van de uitkomsten
van de monitoring van de natuurwaarden ligt niet binnen de expertise van SodM en daarvoor
is juist de Auditcommissie in het leven geroepen met o.a. een brede expertise op het
gebied van deze natuurwaarden. Een review daarop door SodM of KNMI ligt gezien hun
specifieke expertise niet voor de hand.
Reflectie
Het «hand aan de kraan»-principe opereert in het complex van de in deze brief behandelde
factoren. Zowel bij de invulling en toetsing van de resultaten als het meet- als monitoringsprogramma
zijn een groot aantal onafhankelijke partijen betrokken, zoals hierboven aangegeven.
Dit stelstel van onafhankelijke partijen met ieder hun eigen adviesrol en expertise
geeft mij vertrouwen dat de bescherming van de natuurwaarden goed geborgd is en er
indien nodig tijdig ingegrepen kan worden.
Wel is het van belang om de factoren, die een belangrijke rol spelen binnen het «hand
aan de kraan»-principe, kritisch te blijven beschouwen. Dat is ook wat uw Kamer mij
vraagt. Ik zal daarom invulling geven aan de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk
33 529, nr. 739) en een wetenschappelijk panel instellen dat de effectiviteit van het «hand aan de
kraan»-principe om de natuurwaarden in het waddengebied te beschermen zal beoordelen.
Mijn voornemen is dat dit panel nog eens alle onderzoeken die de afgelopen jaren zijn
gedaan tegen het licht gaat houden en hierover een oordeel geeft. Ik zal bij de vraagstelling
en begeleiding in ieder geval ook SodM, Deltares en KNMI betrekken. De uitvoering
van deze motie is in gang gezet. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
Dit jaar zal ik daarnaast in samenwerking met Deltares, KNMI en TNO nieuwe scenario’s
voor de zeespiegelstijging voor de Waddenzee uitwerken, die in 2021–2025 input zullen
zijn voor het «hand aan de kraan»-principe. Met NAM heb ik afgesproken dat zij conform
de wens van de Auditcommissie en de Kamer de na-ijleffecten expliciet meenemen. NAM
heeft dit reeds in de rapportage over 2018 geïmplementeerd.
Daarnaast blijkt ook uit de recente literatuur dat de waarde voor het meegroeivermogen
van de Waddenzee gunstiger is dan tot nu toe aangenomen. Ik zal, met inachtneming
van deze meest recente kennis, een studie laten verrichten door Deltares om mij advies
te geven over de gehanteerde waarden voor het meegroeivermogen. Ik verwacht in de
loop van 2021 uw Kamer hierover te kunnen informeren.
Tenslotte wil ik nogmaals benadrukken dat het behoud van de natuurwaarden in de Waddenzee
voorop staat en mijnbouwactiviteiten alleen doorgang kunnen vinden als dit gewaarborgd
blijft. Ik leun hierbij op de deskundigheid van de verschillende adviseurs in dit
proces en zorg er voor dat hun adviezen door de initiatiefnemer geïmplementeerd worden.
Indien de meet- en monitoringsresultaten en het advies van de Auditcommissie aangeven
dat een (dreigende) overschrijding van het meegroeivermogen aan de orde is, zal ik
de gaswinning in het betreffende gebied geheel of gedeeltelijk stilleggen volgens
het «hand aan de kraan»-principe. Tot nu toe, vanaf 2007, is er geen dreiging geweest
van overschrijding van het meegroeivermogen. Zoals in deze brief uitgelegd en aangegeven
en zoals blijkt uit de «hand aan de kraan»-rapporten evenals de meest recente publicaties,
is er op dit moment geen signaal dat er sprake is van een dergelijke dreiging. Ik
zie dan ook geen aanleiding noch reden om op dit moment te twijfelen aan de werking
van het «hand aan de kraan»-principe.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat