Brief regering : Herbeoordeling veiligheid lhbti'ers en christenen in Iran
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2602 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2020
Op 21 maart 2019 heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een algemeen ambtsbericht
uitgebracht over Iran. Per brief van 1 juli 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over
de wijzigingen in het landenbeleid naar aanleiding van het ambtsbericht. De wijziging
houdt in dat transseksuelen niet langer als aparte groep worden opgenomen in het landenbeleid.
De LHB’s heb ik toegewezen als risicogroep. Het aanwijzen van LHB’s als risicogroep
betekent dat vreemdelingen die geloofwaardig tot deze groep behoren, met geringe indicaties
aannemelijk kunnen maken dat hun problemen een gegronde vrees voor vervolging vormen.
Voorts is er voor gekozen om christenen in het algemeen niet langer als risicogroep
op te nemen, afvalligen van het islamitisch geloof die hun afvalligheid uitdragen
(inclusief bekeerde christenen) blijven echter wel als risicogroep aangemerkt. Christenen
die actief zijn in nieuwe kerken en leden die huiskerken bezoeken vallen nog steeds
onder groepen van systematische vervolging. Voor laatstgenoemden geldt dat zij door
geloofwaardig aan te tonen dat zij tot deze groepen behoren, aannemelijk kunnen maken
dat zij een gegronde vrees voor vervolging hebben. 1
Ik heb uw Kamer op 18 december 2019 toegezegd (Handelingen II 2019/20, nr. 38, item 11) dat ik de Minister van Buitenlandse Zaken ga vragen in hoeverre de situatie voor
christenen en voor lhbti’s in Iran is gewijzigd sinds de publicatie van het algemeen
ambtsbericht in maart 2019 en dat ik uw Kamer hierover zal informeren. Op 19 december
2019 hebben Kamerleden Groothuizen en Voordewind een gewijzigde motie ingediend waarin
is verzocht om nogmaals naar bronnen te kijken die een oordeel geven over de veiligheid
van lhbti’s en christenen in Iran, en zo nodig de wijziging in het landenbeleid te
heroverwegen.2 Met deze brief doe ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, mijn toezegging
gestand en reageer ik op de motie van de leden Groothuizen en Voordewind.
Ter onderbouwing is bij de motie een aantal bronnen aangedragen door de indieners
van bovengenoemde motie. Deze bronnen heb ik voorgelegd aan het Ministerie van Buitenlandse
Zaken. Bijgevoegd vindt u een analyse van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met
betrekking tot deze bronnen en waarin uitgebreid uiteen wordt gezet wat de situatie
is ten aanzien van lhbti’s en christenen in Iran en in hoeverre de situatie is gewijzigd
sinds de publicatie van het ambtsbericht.
Een ambtsbericht bundelt feitelijke en objectieve informatie. Daarbij wordt gebruik
gemaakt van zowel openbare bronnen als informatie verkregen uit vertrouwelijke bronnen.
Hierbij wordt informatie zoveel mogelijk geverifieerd door een breed scala aan bronnen
te gebruiken. Dit leidt ertoe dat niet alle informatie uit elke bron in een ambtsbericht
wordt opgenomen. Dit kan ervaren worden als selectief gebruik van bronnen, maar is
feitelijk een gevolg van source assessment. De Nederlandse rechterlijke macht kan om inzage verzoeken van de in een ambtsbericht
gebruikte vertrouwelijke bronnen. In 2021 is een update van het ambtsbericht Iran
voorzien. Gelet op bovengenoemde motie en mijn toezegging is er in dit uitzonderlijke
geval tussentijds informatie verstrekt op deze deelonderwerpen.
LHBTI
Diverse bronnen, waaronder de bij de motie aangedragen informatie en intern verworven
informatie, zijn in lijn met het beeld van de situatie van LHB’s en transgenders in
Iran zoals beschreven in het ambtsbericht van maart 2019. De bronnen geven geen aanleiding
om te concluderen dat de situatie sindsdien wezenlijk veranderd is.3
Christenen
Bij de motie zijn drie bronnen aangedragen die gepubliceerd zijn na het verschijnen
van het ambtsbericht in maart 2019. In 2020 heeft de christelijke organisatie Article 18 samen met drie andere christelijke organisaties een jaarrapport Iran over het jaar
2019 uitgebracht.4 Deze bronnen en intern verworven informatie zijn in lijn met het beeld van de situatie
van christenen in Iran zoals beschreven in het ambtsbericht van maart 2019. De bronnen
geven geen aanleiding om te concluderen dat de situatie sindsdien wezenlijk veranderd
is.5
Uit de analyse van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet gebleken dat de informatie
zoals deze in het ambtsbericht is opgenomen onjuist is, noch schetst de informatie
uit de bijlage6 een verandering ten opzichte van de situatie ten tijde van de verslagperiode van
het ambtsbericht van maart 2019. Gelet hierop zie ik geen aanleiding om het huidige
beleid te wijzigen.
Op basis van een volgend ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken zal ik
bezien hoe deze situatie zich, onder meer voor LHBTI’s en christenen, zich verder
ontwikkelt.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid