Brief regering : Informatie over diverse onderwerpen met betrekking tot natuurbeleid en de natuur
33 576 Natuurbeleid
32 670 Voortgang Natura 2000
Nr. 189 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2020
In deze brief informeer ik u over diverse onderwerpen uit mijn portefeuille natuur.
Voorafgaand daaraan sta ik stil bij enkele algemene ontwikkelingen in het natuurbeleid.
Algemene ontwikkelingen in het natuurbeleid
Natuur is mooi. Natuur is kwetsbaar. En natuur is noodzakelijk. Natuur levert de basis
voor ons bestaan. Natuur verdient daarom de blijvende aandacht van de overheid. In
het sterk verstedelijkte en dichtbevolkte Nederland staat de natuur al lang onder
grote druk. Het overheidsbeleid van de afgelopen decennia heeft wel effect gehad,
maar onvoldoende om de dalende trend in biodiversiteit om te keren. In natuurgebieden
is de achteruitgang gemiddeld genomen gestopt, maar daarbuiten, bijvoorbeeld in agrarisch
gebied, gaat de biodiversiteit nog steeds achteruit. We moeten constateren dat het
nog steeds niet goed gaat met de natuur en de biodiversiteit in ons land. Zo zorgt
overbelasting van stikstof op de meeste Natura 2000-gebieden voor een aanzienlijke
aantasting van onze natuur, waarvan de gevolgen zich buiten de natuur zelf uitstrekken.
Achteruitgang van de biodiversiteit heeft ook negatieve effecten op onze voedselproductie
en onze gezondheid.
Zonder gezonde ecosystemen komen de «regulerende diensten» die de natuur ons levert
in gevaar. Denk bijvoorbeeld het laten groeien van ons voedsel op een vruchtbare bodem,
wat zonder de juiste samenstelling van bacteriën, schimmels en insecten niet mogelijk
is. Of aan het filteren van schoon zoet water in duinen, waarvoor de juiste bodemsamenstelling
en een fijnmazig samenhangend netwerk van plantenwortels en bodemdieren nodig is.
Of aan bossen die fijnstof tegenhouden waardoor de lucht schoner blijft, aan bomen
die helpen tegen hittestress en oesterriffen die de kraamkamers zijn voor jonge vissen.
Ecosystemen zijn complexe systemen en ze hangen allemaal met elkaar samen. Steeds
meer stukjes vallen uit deze systemen weg, waardoor het samenhangende geheel minder
goed gaat functioneren. Dit blijkt ook uit het rapport van het Intergouvernementele
Platform Biodiversiteit en Ecosystemen (IPBES) over de wereldwijde toestand van de
biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 130)
Dat gebeurt ook in Nederland. Voor bepaalde soorten en habitattypen zijn positieve
ontwikkelingen zichtbaar, maar over de algehele linie is het beeld aanhoudend verontrustend.
De externe drukfactoren op de natuur, zoals ontoereikende milieucondities en ruimtelijke
beperkingen, zijn daarvoor te groot. Dit komt onder meer terug in de rapportages die
Nederland in 2019 heeft ingediend bij de Europese Unie (de zesjaarlijkse evaluatie
Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), de Verenigde Naties (de vierjaarlijks landenrapport
ten behoeve van het VN-Biodiversiteitsverdrag Convention on Biological Diversity)
(Kamerstuk 26 407, nr. 131) en het recente Living Planet Report van het Wereld Natuur Fonds (WNF).
Versterkte en verbrede aanpak biodiversiteit
Een versterkte en verbrede aanpak is nodig om de biodiversiteit duurzaam te beschermen
en te verbeteren, en om de doelstellingen waaraan wij ons (internationaal) hebben
gecommitteerd binnen bereik te brengen. Een aanpak die niet alleen gericht is op het
beschermen en ontwikkelen van natuur en het ruimte geven aan de dynamiek van natuurlijke
systemen, maar ook aan het integreren van biodiversiteit in andere maatschappelijke
domeinen. Voor de transformatie naar zo’n natuurinclusieve samenleving is de inzet
van een breed scala van overheidspartijen, bedrijven, maatschappelijke partijen en
burgers noodzakelijk. Dit komt ook terug in het interdepartementaal programma biodiversiteit
waar ik momenteel aan werk.
De stikstofproblematiek laat ook zien dat het versterken van natuur en biodiversiteit
onontbeerlijk is voor een duurzame economische ontwikkeling. Duurzaam economisch perspectief
kan niet zonder structurele versterking van natuur en biodiversiteit en dit is ook
noodzakelijk voor de vergunningverlening.
In dit kader verkent het kabinet wat hiervoor de komende jaren tot 2030 nodig is,
aanvullend op het huidige vastgestelde beleid. Dit is ook een van de kernpunten uit
de gezamenlijke natuurambitie «Nederland Natuurpositief» van Rijk en provincies (Kamerstuk
33 576, nr. 168). Op dit moment ben ik, mede in het licht van de aanpak van de stikstofproblematiek,
samen met provincies een programma natuur aan het opzetten. Dat programma geeft vorm
aan de ambitie om het huidige natuurbeleid enerzijds te versterken en te verbeteren
en het beleid anderzijds te verbreden naar andere maatschappelijke en economische
domeinen. Ik heb u op 19 februari 2020 geïnformeerd over de financiële impulsen voor
natuur in het kader van de stikstofaanpak. Zo stelt het kabinet € 125 miljoen beschikbaar
voor extra natuurherstel-en ontwikkeling. Daarnaast stelt het kabinet € 125 miljoen
beschikbaar in het kader van een natuurbank. Met dit geld kan gericht compensatienatuur
worden aangelegd, ter compensatie van projecten van het Rijk en waterschappen die
een groot openbaar belang vertegenwoordigen. Hiermee kunnen eerste stappen worden
gezet op weg naar een hoger doelbereik (Kamerstuk 35 334, nr. 48). Ik zal uw Kamer hier voor het zomerreces nader over informeren. Tevens bekijkt
het kabinet op dit moment wat nodig is voor een langjarige versterking en verbetering
van de natuur.
Actualisatie doelensystematiek Natura 2000
Het Nederlandse beleid voor het stellen van doelen voor Natura 2000-gebieden staat
in het Natura 2000-Doelendocument uit 2006. Daarin staat op welke wijze de instandhoudingsdoelen
worden geformuleerd voor gebieden (in aanwijzingsbesluiten en beheerplannen) en op
landelijk niveau. Onderdeel van het beleid is om de doelen periodiek te actualiseren.
Actualisatie
Met de actualisatie van het doelensysteem ga ik de flexibiliteit en de efficiëntie
van het Nederlandse Natura 2000-doelensysteem vergroten, door wijzigingen aan te brengen
in de manier waarop doelen worden geformuleerd en waar nodig en mogelijk de doelen
actualiseren door deze te baseren op recentere kennis en informatie. Het doel van
de actualisatie is om de doelen efficiënter te behalen, procedures eenvoudiger te
maken en de synergie met andere beleidsopgaven te verbeteren. De actualisatie voer
ik samen met de Ministeries van IenW en Defensie en met de provincies uit. Daarbij
betrek ik ook maatschappelijke organisaties.
Advies en vervolg
In de bijlage vindt u een advies dat het eindproduct is van fase 1 van de huidige
actualisatie van het doelensysteem1, zoals toegezegd in mijn brief van 17 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 148). De actualisatie is gebaseerd op onder meer de uitkomsten van de Europese Fitness
Check van de Vogel- en Habitatrichtlijn (2015/2016) en de ervaring met de werking
van het systeem in de afgelopen jaren. Hieruit blijkt dat er wensen en mogelijkheden
zijn om het Natura 2000-doelensysteem te verbeteren. Het rapport beschrijft op welke
onderwerpen verbetering van het systeem, en aanpassing van de doelen, gewenst en mogelijk
is. Tevens worden adviezen gegeven voor het vervolg. Hiermee is fase 1 van de actualisatie
afgerond. Fase 2 bestaat uit de nadere uitwerking en doorvertaling naar de gebieden
en landelijke doelen. In fase 3 zullen de wijzigingen in landelijke- en gebiedsdoelen
worden geïmplementeerd in het landelijke beleid, in de aanwijzingsbesluiten en tenslotte
in de beheerplannen.
Het rapport geeft adviezen, die ik, samen met de bevoegde gezagen, in fase 2 en 3
ga oppakken2.
Uitvoering daarvan zal plaatvinden in nauwe samenhang met het Natuurwinstplan Grote
Wateren. Met het Natuurwinstplan Grote wateren beoog ik de doelstellingen van Natura
2000 te verenigen met de opgaven die nodig zijn om de watersystemen toekomstbestendig
in te richten. Hierbij is de ecologische potentie van een watersysteem in de toekomst
het uitgangspunt voor doelrealisatie. Ook wil ik met het Natuurwinstplan Grote Wateren
op een hoger schaalniveau met meer flexibiliteit (dan de huidige gebieden) sturen
op doelrealisatie.
Overleg met Europa
De kaders voor Natura 2000 uit Europa (en de daaruit volgende jurisprudentie), waarbinnen
wij in Nederland het doelensysteem vormgeven, zijn strikt. Dat is ook nodig voor het
herstel en behoud van ons natuurlijk erfgoed. De strikte juridische kaders staan echter
soms een effectief herstel van de biodiversiteit in de weg. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan situaties waarin doelen als gevolg van klimaatverandering niet meer haalbaar zijn.
Daarom blijf ik in overleg met de Europese Commissie over meer flexibiliteit. Het
is hierbij zaak ons huiswerk goed op orde te hebben. Dat doe ik onder andere via de
doorlichting Natura 2000, de actualisatie van het doelensysteem en het Natuurwinstplan
Grote Wateren.
Als de opbrengsten uit de doorlichting van de Natura 2000-gebieden bekend zijn dan
hebben we een concreet, goed onderbouwd en uitgebalanceerd voorstel voor Brussel om
gesprek over verandering te voeren.
Ditzelfde geldt voor de actualisatie van de Natura 2000-doelensystematiek en het Natuurwinstplan
Grote Wateren. Via een strategisch plan laat Nederland zien op welke wijze Rijk en
provincies zich extra gaan inzetten voor het effectief en efficiënt bereiken van de
gunstige staat van instandhouding (Kamerstuk 26 407, nr. 130). Met de te ontwikkelen instrumenten kan ik in beeld krijgen waar doelen op gebiedsniveau
en/of landelijk concreet bijgesteld moeten worden en kan ik deze voorleggen aan de
Commissie.
Toezeggingen
Bij de nadere uitwerking van de actualisatie betrek ik, waar mogelijk, mijn toezegging
in het debat over stikstof van 20 juni 2019 om naar aanleiding van de actualisatie
te bezien of beheerplannen opnieuw beoordeeld kunnen worden. Verder zal ik hierin
de motie van het lid Bisschop van 17 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 188) over betere prioriteitsstelling meenemen. Ook betrek ik in fase 2 mijn toezegging
uit het debat van 14 november 2019, (Handelingen II 2019/20, nr. 24, items 5, 9 en 22) waarin ik heb aangegeven dat ik, samen met de andere overheden, in een strategisch
plan uitwerk welke middelen en maatregelen nodig zijn om op langere termijn de gunstige
staat van instandhouding van de natuur te bereiken.
In het debat van 14 november 2019 heb ik toegezegd meer informatie te geven over de
acties ten aanzien van Natura 2000-doelen en -gebieden die voortvloeien uit de Kamerbrief
over de stikstofmaatregelen van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Op dit moment wordt gewerkt aan de opzet van een onafhankelijk onderzoek, waarbij
ook een klankbordgroep van maatschappelijke partners betrokken zal worden. De uitkomsten
van dit onderzoeks- en consultatieproces worden rond de zomer van 2020 verwacht. Dan
zal ik uw Kamer hierover informeren.
Nationale parken
Tijdens de behandeling van de begroting 2020 van het Ministerie van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit (LNV) op 10 oktober 2019 (Handelingen II 2019/20, nr. 12, item 16) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de aanpak van de beschikbare € 6 miljoen
extra rijksgelden voor nationale parken. Hierbij schets ik de contouren van de aanpak
zoals die in overleg met provincies en het nationale parkenbureau momenteel wordt
uitgewerkt.
De extra rijksgelden van € 6 miljoen worden ingezet voor de ondersteuning van nationale
parken die zich willen ontwikkelen richting de ambities in de «standaard voor de gebiedsaanduiding
nationaal park»3.
De contouren van de regeling die ik voor ogen heb, zijn als volgt. Per nationaal park
kan één subsidie worden aangevraagd op basis van een projectplan met een looptijd
van maximaal 3 jaar (tot en met uiterlijk 2023), waarin wordt gemotiveerd welke stappen
gezet gaan worden op welke onderdelen van de standaard, met welk ambitieniveau en
tegen welke kosten. De organisatie van het park kiest zelf aan welke onderwerpen van
de standaard wordt gewerkt.
De subsidie is met name bedoeld voor (a) de ondersteuning van gebiedsprocessen ten
behoeve van planvorming en visievorming over welke ambities van de standaard het gebied
wil realiseren en hoe, (b) het opstellen van (onderdelen van het) ambitiedocument,
zoals bedoeld in de standaard, (c) uitvoeren van studies op het gebied van regionale
samenhang, ecologie of natuur (bijvoorbeeld een landschapsbiografie of een ecologisch
systeem), en (d) het maken van brochures en communicatiematerieel ten behoeve van
voorlichting en educatie.
Het is niet bedoeld voor fysieke investeringen in de parken.
Per nationaal park kan één aanvraag ingediend worden, met een maximum van € 400.000
rijksbijdrage. Met de extra rijksgelden wordt maximaal vijftig procent van de subsidiabele
kosten vergoed. Ik ga uit van cofinanciering uit de regio.
De planning is erop gericht de regeling in de zomer van dit jaar open te stellen.
De komende maanden vindt de verdere uitwerking van de regeling plaats in afstemming
met provincies en het nationale parkenbureau. Ik zal uw Kamer informeren over de publicatie
van de regeling.
Aanvullende maatregelen biodiversiteit (onderzoek hoger doelbereik)
De motie van de leden Futselaar en Bromet (Kamerstuk 33 576, nr. 154) verzoekt de regering helder aan te geven wanneer welke aanvullende maatregelen door
wie moeten worden getroffen om het hogere doelbereik te halen, welke natuurresultaten
de aanvullende maatregelen op welk moment moeten opleveren en wat de gevolgen zijn
van niet tijdige realisatie. Ik heb samen met de provincies aan Wageningen University
& Research (WUR) gevraagd om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van dit «hoger
doelbereik». Het onderzoeksrapport treft u aan als bijlage bij deze brief4. Het onderzoek van de WUR is een voortzetting en uitbreiding van het eerdere onderzoek
van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Er is niet alleen naar de soorten op
land gekeken, maar alle soorten (ook in water) en habitattypen van de VHR zijn meegenomen
in de analyse. Voor de analyse is gebruik gemaakt van gegevens van de recente rapportage
over de Vogel- en Habitatrichtlijn (Kamerstuk 26 407, nr. 131).
Resultaten onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat met het doorzetten van de huidige beleidsmaatregelen
het doelbereik in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn kan toenemen van 53%
in 2019 naar 64% van de habitattypen en VHR-soorten met een gunstige staat van instandhouding
in 2027. Dat komt overeen met de eerdere inschatting van het PBL. Er liggen veelal
meerdere oorzaken ten grondslag aan een ongunstige staat van instandhouding. Voor
84% van de habitattypen en VHR-soorten ligt de oorzaak bij een ongunstige kwaliteit
van het leefgebied (bijv. als gevolg van vermesting en/of wateronttrekking), bij 65%
is er ook een tekort aan leefgebied.
Er liggen na 2027 resterende opgaves in alle ecosystemen en in alle provincies, maar
er kunnen duidelijk zwaartepunten worden onderscheiden. Vooral in natuurlijke graslanden,
heide & ven en boerenland is het aantal habitattypen en VHR-soorten met een ongunstige
staat van instandhouding na 2027 nog steeds (erg) groot. Het vóórkomen van deze habitattypen
en VHR-soorten is soms voorbehouden aan één of enkele provincies. Een gedeelde verantwoordelijkheid
vraagt volgens de onderzoekers om een nauwe samenwerking en afstemming van nationale
en provinciale beleidsstrategieën.
In de bijlagen van het rapport is per provincie en voor de Rijkswateren aangegeven
waar de prioriteiten liggen. Met extra natuur-, water- en milieubeleid gericht op
het oplossen van deze knelpunten kan een stap gezet worden in het verhogen van doelbereik.
Dit vraagt om een combinatie van maatregelen. Deze kunnen deels binnen het Natuurnetwerk
Nederland (NNN) worden genomen, maar zullen waarschijnlijk ook buiten het NNN moeten
worden gezocht. Om de staat van instandhouding te verbeteren zou vervolgonderzoek
zich volgens de onderzoekers moeten richten op het concreet aangeven van de uitbreiding-
en verbetermaatregelen per provincie.
Reactie op het onderzoek
De resultaten van dit onderzoek brengen scherper in beeld waar de opgave ligt, wie
(mede) verantwoordelijk is voor de opgave, wat de belangrijkste oorzaken zijn van
de opgave en welke type maatregelen er nodig zijn om voor de soorten en habitattypen
de goede omstandigheden te realiseren. Dit onderzoek geeft daardoor meer sturingsinformatie,
die erg behulpzaam is bij het stapsgewijs realiseren van onze biodiversiteitsdoelen.
De resultaten bevestigen het beeld dat na 2027 nog een flinke opgave resteert om gunstige
condities voor alle VHR-doelen te kunnen halen, conform de doelstelling van het kabinet.
Nieuw en relevant is ook de informatie die in de conclusies wordt genoemd met een
verwijzing naar de bijlagen. Hierin wordt per provincie en voor de Rijkswateren weergegeven
welke VHR-soorten en habitattypen aldaar een resterende opgave hebben en welke (combinaties
van) drukfactoren daarvan de waarschijnlijke oorzaken zijn. Dit biedt aanknopingspunten
voor nader beleid en gerichte maatregelen per provincie en voor de Rijkswateren. In
het kader van het gezamenlijke programma natuur zal ik dit samen met provincies verkennen.
Met het ambitiedocument «Nederland Natuurpositief» hebben het Rijk en de provincies
ingezet op versterking en verbreding van het natuurbeleid (Kamerstuk 33 576, nr. 168). De resultaten uit dit onderzoek bevestigen dat en geven handvatten voor een effectieve
aanpak. De financiële impuls voor het natuurbeleid, waarover ik uw kamer op 19 februari
2020 heb geïnformeerd, (Kamerstuk 35 334, nr. 48) draagt hier ook aan bij. Ik zal uw Kamer voor het zomerreces nader informeren over
de uitvoering van het programma natuur en de wijze waarop de resultaten van het onderzoek
zullen worden benut.
Verkenning gebruik van gecombineerde kaarten ten behoeve van effectieve stikstofmaatregelen
De beantwoording van de motie van het lid Bromet (Kamerstuk 33 576, nr. 172) over het verkennen van mogelijkheden voor het gebruiken van gecombineerde kaarten
ten behoeve van effectieve stikstofmaatregelen wordt meegenomen in de adviezen van
het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof. Deze motie wordt in het tweede rapport
van het adviescollege(eind juni 2020) beantwoord en uw Kamer wordt hier te zijner
tijd over geïnformeerd.
Toepassing ruimtevaarttechnieken op de landbouw
In het algemeen overleg natuur van 12 september 2019 (Kamerstuk 33 576, nr. 169) heb ik toegezegd samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
(EZK) te bezien hoe de Kamer geïnformeerd wordt over het mogelijke gebruik van aardobservatietechnieken
uit de ruimtevaart voor de landbouw. Uw Kamer heeft de motie van het lid Amhaouch
c.s. aanvaard (Kamerstuk 24 446, nr. 67), die is ingediend in het VAO ruimtevaartbeleid van 1 oktober 2019, en die regering
onder andere verzoekt om in het voorjaar van 2020 te komen tot een brede verkenning
naar de toegevoegde waarde van ruimtevaarttechnologie binnen de departementen en hun
gelieerde sectoren. De Staatssecretaris van EZK zal uw Kamer dit voorjaar informeren
conform dit verzoek. Landbouw en water is een van de thema’s die in dit kader wordt
uitgewerkt. Ik zal daarbij verkennen in hoeverre de uitkomsten kunnen worden gebruikt
voor relevante beleidsontwikkelingen, zoals het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid
en de uitvoering van de LNV-visie «Waardevol en verbonden».
Herziening Leidraad toegangsbeperking Waddenzee
Bijgaand ontvangt u de Leidraad toegangsbeperking Waddenzee. In mijn brief van 9 juli
2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 986) heb ik de herziening van de Leidraad aanwijzing artikel 20 Natuurbeschermingswet
1998 Waddengebied aangekondigd. De voorliggende Leidraad toegangsbeperking Waddenzee
is daarvan het resultaat. Deze leidraad beschrijft het wettelijk kader, het ecologisch
kader en de procedure waarlangs de toegang tot gebieden in de Waddenzee (al dan niet
tijdelijk) wordt beperkt ten behoeve van de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen
voor bijvoorbeeld zeehonden en vogels. Belanghebbende partijen zijn geconsulteerd
bij de totstandkoming van deze herziene leidraad. Bij de eerstvolgende herziening
van de in de Waddenzee aanwezige gesloten gebieden zal gewerkt worden volgens deze
nieuwe Leidraad toegangsbeperking Waddenzee.
Evaluatie faunabeheer
De motie van het lid Von Martels c.s. (Kamerstuk 34 985, nr. 27) verzoekt de regering om, gezamenlijk met de provincies, onderzoek te doen naar faunabeheer.
Het gaat dan specifiek om de mogelijkheden hierin, het voorkomen van faunaschade en
om het aanvragen en toekennen van faunaschade te vereenvoudigen. Met de provincies
zijn inmiddels besprekingen gevoerd over de uitvoering van deze motie. Daarnaast zijn
diverse onderzoek- en adviestrajecten gestart, waarvan de resultaten in het voorjaar
van 2020 beschikbaar komen. De aanbevelingen hieruit zullen vervolgens juridisch getoetst
om de mogelijkheden van vereenvoudiging van de schadetoekenning te bepalen. Hierin
zullen de uitkomsten van de inventarisatie uit 2019 naar de regeldruk bij schadebestrijding
en populatiebeheer worden meegenomen. Hierover zal ik u eind van de zomer 2020 informeren.
Met de uitvoering van deze motie wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie van
de leden Van Veldhoven en Dik-Faber (Kamerstuk 33 348, nr. 174).
Evaluatie weidevogelbeheer
De motie van het lid Von Martels (Kamerstuk 33 576, nr. 181) verzoekt de regering om ten behoeve van het komende GLB, samen met provincies, onderzoek
te laten doen naar de ecologische trends en beheer van weidevogelgebieden die in de
afgelopen twintig jaar onder het beheer zijn gekomen van terrein beherende organisaties.
Ik heb uw Kamer in mijn brief geïnformeerd over de aanpak ten behoud van de weidevogels
die ik samen met de provincies, terreinbeheerders en natuurorganisaties en met de
boeren zelf voorsta (Kamerstuk 33 576, nr. 135). Daarin heb ik laten weten dat de zorgen die bestaan rond de populatiecijfers van
de boerenlandvogels breed gedeeld worden en beschrijf ik de provinciale aanpak waarbij
het natuurbeheer in een gebied en agrarisch natuurbeheer meer op elkaar worden afgestemd.
Er is veel informatie beschikbaar over de ecologische trends en beheer van weidevogelgebieden
gebaseerd op onderzoek door provincies, terreinbeherende organisaties en wetenschappelijke
instellingen. Veel van deze informatie wordt ontsloten via de website van het Compendium
voor de leefomgeving (https://www.clo.nl/) en de website van het kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (https://www.natuurkennis.nl/thema-s/weidevogels/weidevogels/weidevogels…). Ik ben voornemens een financiële bijdrage beschikbaar te stellen aan SOVON en LandschappenNL
voor het uitbrengen van een vervolg op de Weidevogelbalansen uit 2010 en 2013. En
aan de Rijksuniversiteit Groningen die onderzoekt waarom boerenlandvogelpopulaties
zich wel of niet herstellen. Deze onderzoeken zullen ook de informatie bevatten waar
de motie om vraagt. De Weidevogelbalans zal rond de zomer worden gepubliceerd. Voorts
werk ik op dit moment aan het Nationaal Strategisch Plan voor het nieuwe GLB. Hierbij
betrek ik de kennis en ervaringen die de afgelopen jaren zijn opgedaan met het weidevogelbeheer.
Ontwikkeling van insectenpopulaties in agrarische gebieden
De motie van het lid Moorlag c.s. verzoekt de regering, zorg te dragen voor een langjarig
onderzoeksprogramma om goed zicht te krijgen op de ontwikkeling van insectenpopulaties
in agrarische gebieden (Kamerstuk 26 407, nr. 125).
Het afgelopen jaar is een aantal activiteiten gestart en uitgevoerd die er mede op
gericht zijn om uitvoering te kunnen geven aan deze motie. Op initiatief van LTO Noord
is in samenwerking met De Vlinderstichting en BoerenNatuur de pilot Boeren Insecten
Meetnet Agrarisch Gebied (BIMAG) uitgevoerd. In deze pilot is ervaring opgedaan met
de monitoring van dag- en nachtvlinders in het agrarisch gebied en de samenwerking
met agrariërs; in totaal namen 22 boeren deel aan de pilot. Uit de pilot kwam naar
voren dat boeren graag meehelpen om zelf nachtvlinders te monitoren. De gehanteerde
methode (met LedEmmers en Telroute) bleek goed te werken om de vlinders te tellen
in het agrarisch gebied. De tellingen sluiten ook goed aan bij de reeds bestaande
meetnetten voor dag- en nachtvlinders in het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM).
Het voornemen is om dit de komende jaren op te schalen naar circa honderd boeren.
Daarnaast is door Kenniscentrum EIS een cameraval ontwikkeld waarmee veel soorten
insecten relatief eenvoudig op naam gebracht kunnen worden met behulp van automatische
beeldherkenning. Deze camera’s kunnen ook worden ingezet in agrarische gebieden. Verder
heb ik aan Wageningen Environmental Research (WEnR) gevraagd een visie op te stellen
over de monitoring van insecten, waaronder de monitoring van insecten in agrarische
gebieden, en mij daarover te adviseren. Deze visie wordt momenteel afgerond. Over
de uitkomsten ervan zal ik u medio 2020 berichten.
Verbod verkoop Japanse duizendknoop
De motie van het lid Bromet verzoekt de verkoop van de invasieve uitheemse soort Japanse
duizendknoop per 1 maart 2020 te verbieden (Kamerstuk 33 576, nr. 171). Het Besluit natuurbescherming onder de Wet natuurbescherming (Wnb), waar tot voor
kort een dergelijk verbod in geregeld zou worden, wordt niet meer gewijzigd in verband
met de omzetting van natuurregelgeving onder de Omgevingswet. Het Aanvullingsbesluit
natuur (onder de Omgevingswet) wijzigt het Besluit kwaliteit leefomgeving en zal op
zijn vroegst met ingang van 1 januari 2021 in werking treden. Om de motie uit te kunnen
voeren en een handelsverbod op Japanse duizendknoop te realiseren zal het Besluit
kwaliteit leefomgeving gewijzigd moeten worden. Momenteel wordt gewerkt aan een goede
beleidsmatige onderbouwing en aan de juridische tekst voor deze wijziging. Het concept-wijzigingsbesluit
zal voor publieke consultatie worden gepubliceerd. Na het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State kan de wijziging van het Besluit kwaliteit leefomgeving gepubliceerd
worden en vervolgens, op zijn vroegst met ingang van 1 januari 2021, in werking treden.
Soortbescherming in relatie tot de energietransitie
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld in de beantwoording van uw vragen over het ontwerp
aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet, ben ik samen met de Minister van Economische
Zaken en Klimaat in overleg met de provincies en andere betrokkenen om te bezien op
welke wijze zowel de energietransitie doorgang kan vinden terwijl tegelijkertijd recht
wordt gedaan aan de soortenbescherming die voortvloeit uit de Europese Vogelrichtlijn
en Habitatrichtlijn (VHR). Het gaat in dit geval specifiek over de bescherming van
vogels en vleermuizen in relatie tot de activiteiten windparken en hoogspanningslijnen
op land. Inmiddels bestaat er in hoofdlijnen overeenstemming tussen Rijk (EZK en LNV),
provincies, windontwikkelaars en groene partijen over een standaardpakket van mitigerende
maatregelen en monitoring.
Onlangs is met de Europese Commissie gesproken over het verlenen van ontheffingen
aan windparken en hoogspanningslijnen in het kader van de soortbescherming. Aanleiding
was onder andere een rechtswetenschappelijk onderzoek, dat in opdracht van het Ministerie
van LNV is uitgevoerd, naar hoe een aantal andere EU-lidstaten hiermee omgaat. Met
de Europese Commissie is gesproken over een benadering waarbij er – als de initiatiefnemer
voldoende mitigerende maatregelen neemt en monitoring uitvoert en er geen sprake is
van een significante negatieve effect op de populaties van de betrokken soorten –
geen sprake is van overtreding van het verbod op opzettelijk doden van vogels en vleermuizen.
Deze benadering zou betekenen dat in minder gevallen dan nu een ontheffing nodig is
voor dit type activiteiten. De Europese Commissie lijkt deze interpretatie van de
VHR te delen. Hierover zal verder met de Europese Commissie van gedachten worden gewisseld.
Deze benadering zal ook worden meegenomen in het traject rondom de natuurinclusieve
energietransitie. Ook lijkt deze benadering toepasbaar in andere gevallen dan windparken
en hoogspanningslijnen. De consequenties daarvan worden nader in beeld gebracht.
Publicatie PBL-rapport natuurinclusieve landbouw
Een toekomstbestendig verdienmodel is een randvoorwaarde voor de transitie naar een
duurzame landbouw. Naar aanleiding van mijn brief aan uw Kamer over natuurinclusieve
landbouw (Kamerstuk 33 576, nr. 114), hebben het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Groenfonds een studie uitgevoerd
naar het effect van diverse financiële prikkels op de bereidheid van verschillende
typen agrarische ondernemers om aan natuurinclusieve landbouw te doen. Deze studie
is uitgevoerd met ondersteuning van LNV.
Het rapport5 gaat in op de bereidheid van boeren om te investeren in natuurinclusieve landbouw
en hoe daar in het beleid op ingespeeld kan worden. Hart van het onderzoek was een
enquête onder boeren, waaraan door ruim 950 LTO-leden en ruim 150 niet-LTO-agrariërs
is deelgenomen.
Het onderzoek laat zien dat veel boeren bereid zijn om (meer) natuurinclusieve maatregelen
te nemen en dat hiervoor een combinatie van financiële prikkels uit zowel markt als
van overheid belangrijk is. Het onderzoek laat ook zien dat akkerbouw en melkveehouderij
sterk verschillen hierin. Het rapport laat zien hoeveel boeren al natuurinclusieve
maatregelen nemen (meer dan de helft van de respondenten). En dat voor een verdere
stimulans het belangrijk is dat een boer meerdere prikkels ervaart. Ik zie dit als
een pleidooi dat ook andere partijen dan het Rijk belangrijk zijn in de transitie
en hun verantwoordelijkheid hierin hebben. Dit past bij de ketenaanpak die ik in de
LNV-visie «Waardevol en verbonden» bepleit.
Volgens het rapport zijn drie zaken nodig om boeren meer in beweging te krijgen richting
(verdergaande) natuurinclusieve maatregelen: financiële prikkels, kennis om maatregelen
toe te passen en consistent beleid over een lange periode.
Financiële prikkels
Met dit rapport, het rapport «Meerkosten voor biodivers ondernemen voor melkvee- en
akkerbouwbedrijven» van WEcR en het advies van de Taskforce Verdienvermogen «Goed
boeren kunnen boeren niet alleen» ga ik het gesprek aan met de partners van het Deltaplan
Biodiversiteitsherstel en andere (private) partijen hoe zij hun verantwoordelijkheid
nemen in de transitie van de landbouw.
Bovendien wil ik afspraken maken over de mogelijkheden om initiatieven van verschillende
partijen over het belonen van biodiversiteitsinspanningen te concentreren in hetzelfde
gebied, waardoor in feite een stapeling van beloningen voor boeren in zo’n gebied
kan ontstaan.
De bevindingen van het rapport over financiële prikkels om boeren te laten bewegen
zal ik meenemen bij de inrichting van het «omschakelfonds» dat in het kader van de
stikstofmaatregelen is aangekondigd ter ondersteuning van boeren die de omslag willen
maken naar kringlooplandbouw, waaronder biologisch of natuurinclusief (Kamerstuk 35 334, nr. 44).
De inhoud van het rapport is een ondersteuning van de inzet die het Ministerie van
LNV kiest in de herziening van het GLB. Ik wil het GLB-budget ondersteunend laten
zijn aan de transitie naar kringlooplandbouw en het in te zetten voor het belonen
van boeren voor maatschappelijke prestaties op het gebied van klimaat, bodem, biodiversiteit.
Kennis
In het kader van het Meerjarig Missie- en Innovatieprogramma (MMIP) kringlooplandbouw
ondersteun ik een project «Digitale gids natuurinclusieve akkerbouw». Dat project
levert een verzameling praktische maatregelen op van natuurinclusieve maatregelen
voor de akkerbouw, met inzicht in inpassingsmogelijkheden, kosten en baten. Voor de
melkveehouderij worden op verschillende plekken experimenten gedaan (Living Lab natuurinclusieve
melkveehouderij in Fryslân, Universiteit van Utrecht).
De Green Deal Natuurinclusieve Landbouw in het groene onderwijs, die ik vorig jaar
heb afgesloten, heeft tot doel om toekomstige boeren op VMBO-, MBO-, HBO- en WO-niveau
kennis en vaardigheden op het gebied van natuurinclusieve landbouw aan te leren. In
deze Green Deal zet ik onder andere in op het uitbreiden van het curriculum met kennis
over natuurinclusieve landbouw.
In de RegioDeal Natuurinclusieve landbouw in Noord-Nederland gaat in acht gebieden
door boeren geëxperimenteerd worden met natuurinclusieve maatregelen. De RegioDeal
heeft een stevige kennispijler, om ervoor te zorgen dat de praktische kennis die in
het noorden wordt opgedaan, verspreid kan worden naar andere regio’s.
Consistent beleid
Dit is een belangrijke pijler in mijn Realisatieplan en inmiddels lopen hierop diverse
activiteiten. U ontvangt van mij een brief over de voortgang van het Realisatieplan,
waarin ik ook op de consistentie van het beleid in zal gaan.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit