Brief regering : Reactie op moties ingediend tijdens het VAO Armoede en Schulden van 16 januari 2020
24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 528
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 april 2020
Zoals ik in mijn brief van 6 februari jl.1 heb toegezegd informeer ik uw Kamer in deze brief over de wijze waarop uitvoering
zal worden gegeven aan de tien moties die uw Kamer heeft ingediend tijdens het VAO
Armoede en Schulden op 16 januari jl. en heeft aangenomen op 21 januari jl.2.
Ondersteuning van mensen met een laag inkomen
Het voorkomen dat mensen financieel in de problemen komen is een van de speerpunten
van dit kabinet. Dat mensen de ondersteuning ontvangen waar ze recht op hebben en
niet meer betalen dan noodzakelijk, is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Uw Kamer
nam twee moties aan gericht op versterking van de financiële situatie van verschillende
groepen.
De motie van het lid Kuzu (DENK)3 verzoekt de regering om tot een sluitende aanpak te komen, waarbij mensen die zich
bij de gemeente, de SVB of het UWV melden voor een bijstands-, AOW- of WW-uitkering
actief wordt gewezen op de mogelijkheid van een uitkering uit hoofde van de AIO, IOW
of de IOAW. Dit zijn verschillende regelingen voor verschillende doelgroepen.
Bij de Aanvullende Inkomensvoorziening voor Ouderen (AIO) gaat het om een aanvulling
vanuit de bijstand voor ouderen vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd, die zelf niet voldoende inkomen en/of vermogen hebben om in de noodzakelijke
kosten van bestaan te voorzien. Daarbij gaat het met name om ouderen met een onvolledige
AOW-opbouw en om ouderen met een nog niet AOW-gerechtigde partner met weinig of geen
eigen middelen. Deze aanvulling wordt, net als de AOW, door de SVB verstrekt. De SVB
wijst alle mensen die zich melden voor een AOW-uitkering actief op de mogelijkheid
van de AIO. Daarmee is al sprake van een sluitende aanpak. Wel blijkt uit het rapport
van de Algemene Rekenkamer «Ouderdomsregelingen ontleed» (Kamerstuk 29 389, nr. 97) een hoog niet-gebruik van de AIO. In de brief van 26 november 2019 heeft de Minister
van SZW aangegeven samen met de SVB de aanpak van het niet-gebruik van de AIO te versterken
en de Tweede Kamer daarover te informeren via de periodieke rapportage over de Stand
van de Uitvoering4.
Mensen die recht hebben op een WW-uitkering en bij aanvang van die uitkering 60 jaar
en 4 maanden of ouder zijn, kunnen vijf weken voor afloop van de WW- uitkering bij
de gemeente een IOW-uitkering aanvragen. Oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers kunnen vijf weken voor afloop van de WW-uitkering bij de gemeente
een IOAW-uitkering aanvragen. Beide uitkeringen vullen de inkomsten aan tot de hoogte
van een bijstandsuitkering. UWV wijst op de website op de mogelijkheden en stuurt
daartoe actief een bericht.
De tweede nader gewijzigde motie van de leden Krol (50PLUS), Van Brenk (50PLUS), Peters
(CDA) en Jasper van Dijk (SP)5 verzoekt de regering om met een voorstel te komen hoe de Nadere regels bij kwijtschelding
spoedig aangepast kunnen worden, zodat AOW’ers die qua inkomen recht zouden hebben
op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, dit recht niet verspelen door het
hebben van een (kleine) buffer. Deze motie gaat over hetzelfde onderwerp als een eerder
aangenomen motie van het lid Krol6, ingediend bij de begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken op 31 oktober jl. over
hoe gemeenten kwijtschelding van gemeentelijke belastingen toepassen bij de groep
AOW’ers zonder of met een beperkt aanvullend pensioen, en of een standaard wettelijke
regeling voor kwijtschelding voor deze groep wenselijk is. In de uitwerking van de
tijdens het VAO Armoede en Schulden ingediende motie van het lid Krol c.s. neemt de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede namens mij het voortouw.
Bij beantwoording van Kamervragen7 over het onderwerp kwijtschelding gemeentelijke belastingen heeft het kabinet aangegeven
dat de mogelijkheden voor een ruimer kwijtscheldingsbeleid worden onderzocht in het
kader van de herziening van het lokaal belastinggebied. Hierbij wordt ook gekeken
naar kwijtschelding, de vermogensnorm en de mogelijkheden voor een ruimere kwijtschelding
voor ouderen. Dit traject leidt tot bouwstenen waarmee het volgende kabinet het lokaal
belastinggebied kan herzien. De verwachting is dat het rapport dit voorjaar naar uw
Kamer wordt gestuurd. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal
Uw Kamer mede namens mij dan ook specifiek informeren over de uitvoering van de beide
moties.
Zorgvuldig en verantwoord incasseren
Ook verantwoord incasseren en in bredere zin verantwoord handelen in schuldensituaties
draagt bij aan het voorkomen dat mensen (verder) in de problemen raken. Het kabinet
hecht dan ook belang aan een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso,
niet in de laatste plaats door de rijksoverheid. Vier van de door uw Kamer aangenomen
moties hebben betrekking op dit onderwerp.
De motie van de leden Peters (CDA) en Kuzu (DENK)8 vraagt de aanpak «laatstekanscuratele» om huisuitzetting te voorkomen interdepartementaal
in een actieplan uit te werken, met als doel geen huisuitzettingen wegens schulden
meer te hebben. De aanpak houdt volgens de motie in dat de verhuurder als voorwaarde
stelt aan de huurder om in zijn woning te mogen blijven wonen, dat de gemeente of
een bewindvoerder het beheer van de financiën van de huurder tijdelijk overneemt.
In reactie op deze motie heeft de Minister voor Milieu en Wonen de Kamer op 21 januari
jl.9 geïnformeerd dat het huurrecht geen belemmering is om «laatstekanscuratele» toe te
passen. Kabinetsbeleid is huisuitzettingen als gevolg van schulden en armoede voorkomen,
zeker als daar kinderen bij betrokken zijn. Gelet op de bijzondere situatie van dit
moment heeft het kabinet met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen afgesproken
gedurende de coronacrisis geen huisuitzettingen te doen, tenzij er evidente redenen
zijn, zoals criminele activiteiten of extreme overlast. Ook als we deze crisis het
hoofd hebben geboden, moeten we huisuitzettingen voorkomen. Huisuitzetting is een
ultimum remedium, maar wel een mogelijkheid die we nodig houden. Het is een prikkel
om de huur te betalen en een wake-up call om hulp te zoeken. Gelukkig zijn er effectieve
aanpakken om huisuitzetting te voorkomen. De «laatstekanscuratele» en andere aanpakken
worden al door woningcorporaties ingezet en met goede resultaten. Cruciaal voor een
bredere toepassing is dat verhuurders, huurders en gemeentelijke schuldhulpverleners
elkaar weten te vinden en hun inspanningen afstemmen. Ik betrek de motie daarom bij
de nieuwe regelgeving om vroegsignalering te versterken en in het bijzonder de belemmeringen
voor het delen van persoonsgegevens weg te nemen. Onderdeel hiervan is een grondslag
in regelgeving voor verhuurders om huurders met huurachterstanden met wie het niet
lukt tot een oplossing te komen te melden bij de gemeente. Naar aanleiding daarvan
bieden schuldhulpverleners een intakegesprek aan om een plan van aanpak schuldhulpverlening
op te stellen, waarvan bijvoorbeeld budgetbeheer onderdeel is. Om dit kracht bij te
zetten is het landelijk convenant vroegsignalering in ontwikkeling, waarin gemeenten
en een aantal schuldeisers afspraken maken, niet alleen om huisuitzetting te voorkomen,
maar ook afsluiting van energie en drinkwater en over het oplossen van betalingsachterstanden
op de zorgverzekering.
De gewijzigde motie van het lid Kuzu (DENK)10 vraagt om een aangescherpt afsluitbeleid voor internet, dat vergelijkbaar is met
de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. Op dit moment
bestaat er voor telecomaanbieders geen regelgeving gericht op het voorkomen dat mensen
vanwege betalingsachterstanden zonder internet komen te zitten. Wel hebben de grote
telecomaanbieders convenanten gesloten met de branchevereniging voor schuldhulpverlening
en sociaal bankieren (NVVK). Onderdeel van de afspraken is dat internet bij huishoudens
met betalingsachterstanden die schuldhulpverlening krijgen, niet wordt beëindigd.
Ook is afgesproken dat de telecomleverancier klanten met financiële problemen informeert
over de mogelijkheden voor schuldhulpverlening. De komende tijd zal ik in samenwerking
met mijn collega van Economische Zaken en Klimaat, die verantwoordelijk is voor telecom,
verkennen hoe we het in de motie gevraagde aangescherpte afsluitbeleid voor internet
kunnen invullen. We zullen met telecomaanbieders en gemeenten bespreken hoe de bestaande
afspraken functioneren en welke verbeteringen mogelijk zijn. De signalen van schuldeisers
die gemeenten gebruiken voor vroegsignalering van schulden en die verankerd worden
met de recent door de Tweede Kamer aangenomen wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
(betalingsachterstanden op huur, energie, drinkwater en zorgverzekering) zijn een
goede indicatie dat er sprake is van problematische schulden. Dat kan ook gaan om
betalingsachterstanden op een internetabonnement. Het versterken van vroegsignalering
zou dus indirect kunnen helpen om het afsluiten van internet te voorkomen. Ik ben
voortdurend met schuldhulpverleners en schuldeisers in gesprek om te kijken wat een
effectieve aanpak is.
De motie van de leden Krol en Van Brenk (beiden 50PLUS)11 verzoekt de regering om de hoogte van het maximumkrediet-vergoedingspercentage van
14% te verlagen.12 De Minister van Financiën heeft tijdens het Algemeen Overleg over financiële markten
van 15 januari jl. toegezegd om te kijken naar de effecten van de maximale kredietvergoeding
voor consumenten in financieel kwetsbare situaties (Kamerstuk 32 013, nr. 234). In de brief van 10 maart jl.13 informeert de Minister dat hij een onderzoek is gestart naar een mogelijke verlaging
van de maximale kredietvergoeding. Het doel is om zorgvuldig te onderzoeken wat een
adequate hoogte van de maximale vergoeding zou moeten zijn en om de consequenties
van een generieke of specifieke verlaging van de maximale kredietvergoeding in beeld
te brengen. Rond de zomer wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek
en hoe invulling wordt gegeven aan de motie van de leden Krol en Van Brenk. Ik zal
hierbij nauw betrokken blijven en de ontwikkelingen volgen.
Daarnaast heb ik toegezegd in gesprek te gaan met de schuldeiserscoalitie over het
bevorderen van het maatschappelijk verantwoord gedrag van webshops en om een gesprek
te organiseren via de aanspreekpunten voor webwinkels over gedragscodes met betrekking
tot het voorkomen van betalingsachterstanden bij klanten en het proactief helpen van
klanten die niet kunnen betalen. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Middels de motie van de leden Van Weyenberg (D66), Peters (CDA) en Bruins (CU).14 wordt de regering verzocht conform de aanbeveling van de commissie-Oskam wet- en
regelgeving dusdanig aan te passen dat kickbackfees verboden worden en de Kamer hierover
voor de zomer van 2020 te informeren. In de beleidsreactie op het advies van de Commissie
herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (commissie-Oskam) die uw
Kamer op 4 februari 2020 van de Minister voor Rechtsbescherming heeft ontvangen staat
dat er een verbod op kickbackfees komt15. De Minister voor Rechtsbescherming is voornemens het verbod op kickbackfees in een
AMvB te regelen. Vooruitlopend hierop heeft de Koninklijke Beroepsgroep voor Gerechtsdeurwaarders
een verordening opgesteld16. Deze heeft de Minister voor Rechtsbescherming onlangs goedgekeurd maar is nog niet
inwerking getreden. In de voortgangsbrief brede schuldenaanpak zal de Kamer over de
voortgang van de uitwerking in wet- en regelgeving worden geïnformeerd.
Schuldhulpverlening
Voor mensen met problematische schulden is goed werkende schuldhulpverlening essentieel.
Uw Kamer nam vier moties aan met verzoeken gericht op verdere verbetering van de schuldhulpverlening.
De motie van de leden Peters (CDA), Van Weyenberg (D66) en Bruins (CU)17
verzoekt de regering om een wettelijke termijn in te stellen waarbinnen schuldeisers
moeten reageren op een voorstel voor een minnelijke regeling. In reactie op het rapport
«Aansluiting gezocht!»18 schreef ik u dat schuldeisers die niet reageren of niet meewerken, tot grote vertraging
leiden in een minnelijk traject. Dit kan ervoor zorgen dat mensen hun motivatie kwijtraken
en dat mensen niet snel kunnen doorstromen naar een andere oplossing zoals een wettelijk
traject, als dit nodig blijkt te zijn. Ik wil net als u dat schuldeisers sneller en
beter gaan meewerken aan het minnelijke traject. Ik zie deze motie als aanmoediging
voor de weg die ingeslagen is. Op dit moment wordt er in opdracht van het Ministerie
van SZW onderzoek uitgevoerd naar welke groepen schuldeisers niet mee werken en waarom,
en in welke vorm zij het proces belemmeren. Zoals ik u reeds eerder heb toegezegd,
zal ik de verzamelde inzichten gebruiken om uitvoering te geven aan uw motie. Ik laat
uiteraard ook het perspectief van de schuldeiser in beeld brengen. Schuldeisers zijn
er immers in alle vormen en maten: van mkb’ers tot grote bedrijven en de overheid.
Een belangrijk aspect dat ik bij de uitwerking zal betrekken, is het feit dat een
schuld/vordering het eigendom is van de schuldeiser. Het eigendomsrecht is met zowel
internationaal (artikel 17, eerste lid, Handvest van de grondrechten van de Europese
Unie19) als nationaal rechtelijke (Boek 5 van ons Burgerlijk Wetboek) waarborgen omkleed.
Daarmee rekening houdend is binnen het huidige stelsel de beslissing of een partij
gedwongen afstand dient te doen van zijn recht op algehele afbetaling bij een onafhankelijke
rechter belegd. Een voorbeeld hiervan is een dwangakkoord in geval één of meer schuldeisers
weigeren in te stemmen met een voorgestelde schuldregeling. In dat geval weegt de
rechter op basis van alle omstandigheden van het geval, of een schuldeiser in redelijkheid
een schuldregeling heeft kunnen weigeren20. Het kabinet hecht daar – ook gezien het door de maatschappij in de rechter gestelde
vertrouwen – zwaar aan.
Een volgende motie van de leden Peters (CDA), Jasper van Dijk (SP), Van Weyenberg
(D66) en Bruins (CU) c.s.21 verzoekt de regering te onderzoeken of het mogelijk is om af te spreken, dat als
er met schuldeisers afspraken zijn gemaakt over 75% van de totale schuld, de overige
schuldeisers automatisch ook akkoord gaan. Ook in deze motie lees ik een gedeelde
motivatie om te zorgen dat mensen sneller tot een oplossing voor hun schulden kunnen
komen. Ik betrek deze motie dan ook graag bij de uitvoering van de voorgaande motie
met betrekking tot de reactietermijn voor schuldeisers.
De uitvoering van de nader gewijzigde motie van de leden Renkema (GroenLinks), Bruins
(CU), Peters (CDA) en Jasper van Dijk (SP) c.s.22, waarin de regering verzocht wordt in kaart te brengen hoe vaak de uitvoering van
artikel 60c van de Participatiewet leidt tot onwenselijke situaties voor mensen met
problematische schulden («medewerking schuldregeling bij fraudevordering»), zal ik
eveneens betrekken bij de uitvoering van de twee voorgaande moties. De onderzoekers
vragen uit of een partij door de wet gehouden is om gezien de aard van de vordering
niet mee te werken aan een schuldregeling en geven daarbij ook de aard van de partij
(rijksoverheid of lokaal) aan. Deze uitvraag geeft inzicht in de mate waarin artikel
60c in een regeling speelt.
Wanneer een minnelijke schuldregeling eenmaal tot stand is gebracht brengt dit voor
personen met schulden met zich mee dat de financiële ruimte gedurende (meestal) driejarige
periode beperkt is. Dit, terwijl ook deze mensen te maken kunnen krijgen met extra
kosten voor de kinderen of bijvoorbeeld een kapotte wasmachine. Het is daarom logisch
te veronderstellen dat zij af en toe de behoefte zullen hebben om niet af te hoeven
lossen. De motie van de leden Van Weyenberg (D66) en Nijboer (PvdA)23 vraagt wet- en regelgeving dusdanig aan te passen dat het recht op een aflospauze
van twee maanden per jaar in schuldtrajecten mogelijk wordt. De motie is geïnspireerd
op goede ervaringen in andere landen, zoals Zweden. Het voorstel voor een aflospauze
past goed bij hulpverlening die de behoeften van de cliënt centraal stelt en met maatwerk
optimale op de persoon afgestemde hulp biedt. Toch is er weinig feitenmateriaal over
ervaringen met aflospauzes in Nederland. Bij de appreciatie van deze motie medio januari
meldde ik dat de NVVK bij hun leden ervaringen met aflospauzes inventariseert om meer
inzicht in de Nederlandse praktijk te krijgen. De NVVK heeft recent de resultaten
gepubliceerd.24 Ik zal de Kamer, conform de motie verzoekt, voor de zomer een beleidsreactie geven.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark
Indieners
-
Indiener
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.