Brief regering : Toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van 3 maart 2020
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 326 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 april 2020
In deze Kamerbrief wil ik graag een aantal toezeggingen nakomen die ik aan uw Kamer
                     heb gedaan tijdens het Algemeen Overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
                     Ondernemen (IMVO) van 3 maart 2020. Het betreft de toezeggingen om het tijdpad van
                     het project «IMVO-maatregelen in perspectief» en de verschillende opties voor IMVO-maatregelen die tot dusver
                     in het kader van dit project geïnventariseerd zijn, met uw Kamer te delen. Onderzoeken
                     die in het kader van dit programma reeds zijn uitgevoerd, worden tevens door middel
                     van deze brief met u gedeeld.
                  
Andere toezeggingen die in deze brief gestand worden gedaan zijn: een appreciatie
                     van het onderzoek naar gepaste zorgvuldigheid (due diligence) van de Europese Commissie, informatie over de mogelijkheden tot openbaarmaking van
                     de bedrijven die onder de Europese conflictmineralen-verordening vallen en hoe gecontroleerd
                     wordt of bedrijven zich aan de verordening houden. Over uw vragen omtrent misstanden
                     in de tomatensector in Italië zult u een aparte brief ontvangen.
                  
Voortgang «IMVO-maatregelen in perspectief»
Mede met het oog op de uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord dat na twee
                     jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen voor internationaal maatschappelijk
                     verantwoord ondernemen genomen kunnen worden, is het project «IMVO-maatregelen in
                     perspectief» opgezet.1 Doel van het project is effectiviteit van het huidige beleid evalueren en aan de
                     hand van de uitkomsten en andere aanbevelingen en lessen, bepalen of vernieuwing van
                     /aanvulling op het huidige IMVO-beleid nodig is.
                  
Het beoogde eindresultaat van dit project is een voorstel op hoofdlijnen van toekomstig
                     IMVO-beleid waarmee Nederland de naleving van de OESO Richtlijnen voor Multinationale
                     Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) door bedrijven efficiënt en effectief kan stimuleren en zo nodig afdwingen,
                     zonder hierbij disproportionele druk op bedrijven en andere actoren te leggen. Daarbij
                     dient aangetekend te worden dat door de Wet Zorgplicht Kinderarbeid (aangenomen in
                     2019) er in Nederland inmiddels al sprake is van thematische due diligence wetgeving.
                  
Uitgangspunt is om binnen deze IMVO beleidsherziening te komen tot een palet aan beleidsmaatregelen
                     waaruit een «doordachte mix» kan worden samengesteld, in lijn met de aanbeveling uit
                     de UNGP’s dat «Staten een doordachte mix van – nationale en internationale, bindende
                     en niet-bindende – maatregelen [dienen] uit te werken om eerbiediging van de mensenrechten
                     door het bedrijfsleven te bevorderen.» Daarnaast herziet het kabinet zijn Nationaal
                     Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten. Bij het inrichten van (ver)nieuw(d) beleid,
                     gelden bovendien de kwaliteitscriteria uit het Integraal Afwegingskader voor Beleid
                     en Regelgeving (IAK); beleid moet rechtmatig, effectief, efficiënt en uitvoerbaar
                     zijn. Het gaat hierbij zowel om de uitvoerbaarheid voor uitvoeringsorganisaties van
                     de overheid als de uitvoerbaarheid voor bedrijven. Het is van groot belang dat bedrijven
                     actief betrokken worden bij de ontwikkeling van dit beleid, en dat doe ik dan ook.
                     Veel bedrijven pakken hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, ook ten tijde van
                     de Corona-crisis. Ik constateer dat zij, ondanks deze crisis, proactief zijn en volop
                     deelnemen aan (digitale) ronde tafels, surveys en interviews. De herschikking van
                     de handelsketens als gevolg van de Corona crisis biedt hen tevens een kans om de maatschappelijke
                     aspecten beter in te bedden in de bedrijfsvoering.
                  
De inventarisatie bestaat uit maatregelen die in lijn zijn met het doel van het IMVO-beleid
                     om Nederlandse bedrijven te stimuleren en zo nodig te dwingen om in lijn met internationale
                     normen gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Dit betekent dat bedrijven (potentiële)
                     risico’s moeten voorkomen dan wel aanpakken, wat moet leiden tot verbeterde omstandigheden
                     in de keten. Dergelijke maatregelen vormen daarmee onderdeel van de integrale aanpak
                     van het kabinet op het gebied van verduurzaming van mondiale waardeketens. Het is
                     van belang dat benadeelden daadwerkelijk hun stem kunnen laten horen, ook in die landen
                     waar het maatschappelijk middenveld onder druk staat. Daarom ondersteunt het Ministerie
                     van Buitenlandse Zaken ook programma’s gericht op het versterken van de organisatie
                     en positie van het maatschappelijke middenveld in ontwikkelingslanden.
                  
Het project kent drie onderdelen om te komen tot een doordachte mix aan maatregelen:
1. Kennis- en datavergaring, ophalen van aanbevelingen;
2. Analyse en uitwerking IMVO-maatregelen op hoofdlijnen;
3. Afronden en presenteren IMVO-maatregelen op hoofdlijnen.
Een belangrijk onderzoek binnen onderdeel 1 is de evaluatie van het huidige IMVO-convenantenbeleid.
                  Ook is er een tussenmeting uitgevoerd naar de mate waarin grote bedrijven de OESO-richtlijnen
                  expliciet onderschrijven als referentiekader voor hun internationale activiteiten.
                  Zoals ook met uw Kamer besproken, wacht het kabinet de uitkomsten van de convenantenevaluatie
                  af, maar wordt intussen wel nagedacht hoe eventueel vernieuwd beleid eruit kan zien.
                  Er is daarom een aantal onderzoeken uitgezet. Deze zijn recent afgerond. Ik deel deze
                  zoals toegezegd hierbij graag met uw Kamer. In de bijlagen2 vindt u:
– Monitoringsproject onderschrijving OESO-richtlijnen & UNGP’s, uitgevoerd door EY
Dit onderzoek is uitgevoerd om vast te stellen welk percentage grote bedrijven3 in Nederland in 2019 de OESO-richtlijnen expliciet onderschreef voor hun internationale
                  activiteiten. Dit was de eerste van twee tussenmetingen die gepland staan om de voortgang
                  op de 90%-doelstelling die geldt voor 2023 te monitoren (Kamerstuk 26 485, nr. 291). Deze voortgang wordt ook gerapporteerd in het BHOS-jaarverslag. Uit het onderzoek
                  blijkt dat momenteel 35% van de grote bedrijven deze richtlijnen onderschrijft. Dit
                  is een kleine toename ten opzichte van de nulmeting van 2017 (30%). De komende jaren
                  gaat een intensievere stimuleringscampagne van start.
               
– IMVO Maatregelen in Bedrijfsperspectief, Bedrijfsperspectief op overheidsinstrumenten,
                     uitgevoerd door The Terrace
In dit onderzoek is uitgezocht welke overheidsinstrumenten volgens het bedrijfsleven
                     het meest effectief zijn om bedrijven te stimuleren tot IMVO op basis van de OESO-richtlijnen
                     en de UNGP’s. Daarbij behandelde deelvragen zijn: welk effect hebben verschillende
                     overheidsinstrumenten op het gedrag van bedrijven wanneer het gaat om het stimuleren
                     van naleving van normen? Wat vinden bedrijven effectieve maatregelen. Waarom en welke
                     (dwingende) maatregelen zullen hen helpen bij het naleven van de OESO-richtlijnen
                     en UNGP’s en/of leiden tot verandering? Welke hulp en belemmeringen zien zij nationaal
                     en internationaal?
                  
Bedrijven hebben volgens het onderzoek behoefte aan integraal overheidsbeleid, dat
                     verschillende thema’s – ook als deze vanuit verschillende ministeries komen – aan
                     elkaar verbindt. Een mix van verschillende instrumenten helpt om IMVO bij verschillende
                     bedrijven te bevorderen. Helderheid over de lange termijnvisie van de overheid stelt
                     bedrijven beter in staat om IMVO te verankeren in hun beleid en hun activiteiten.
                     In dit onderzoek komt ook naar voren dat bedrijven verwachten dat wetgeving op het
                     gebied van gepaste zorgvuldigheid en transparantie in de toekomst een belangrijke
                     invloed op het gedrag zal hebben. Wetgeving is bij voorkeur internationaal om een
                     gelijk speelveld te creëren, volgens het bedrijfsleven.
                  
– Dwingende en vrijwillige IMVO-maatregelen, uitgevoerd door Andersson Elffers Felix
Het doel van dit onderzoek is om inzicht te geven in de optimale verhouding tussen
                     vrijwillige en dwingende maatregelen bij het beleid rond IMVO. Vragen waar men zich
                     in dit onderzoek op heeft gericht zijn: wanneer zijn vrijwillige en dwingende maatregelen
                     (gericht op het bedrijfsleven) complementair en wanneer niet, welke factoren zorgen
                     ervoor dat ze complementair zijn of zelfs elkaar versterken, op welke wijze leidt
                     een combinatie van vrijwillige en dwingende maatregelen tot het bereiken van de gestelde
                     beleidsdoelen, wat kan worden gezegd over de kosteneffectiviteit van de combinatie
                     van vrijwillige en dwingende maatregelen voor bedrijven en de overheid en wat zijn
                     de voor- en nadelen van het gebruik van vrijwillige initiatieven als invulling van
                     dwingende maatregelen voor bedrijven?
                  
In dit onderzoek wordt o.a. gesuggereerd om niet te veel vast te houden aan de binaire
                     opsplitsing tussen vrijwillig enerzijds en verplicht anderzijds, maar een continuüm
                     te zien van vrijwillige naar verplichtende maatregelen. De onderzoekers hanteren daarbij
                     het 5V-model, van «Voorlichten, Vergemakkelijken, Verleiden, Voorwaarden stellen en
                     Verplichten». Welke tactiek of combinatie van tactieken het beste werken voor de beoogde
                     gedragsverandering bij bedrijven hangt af van de «IMVO-volwassenheid» van een bedrijf
                     (koploper, peloton, of achterblijver). Ook presenteert het onderzoek 10 best practices op basis van vijf case-studies.
                  
– IMVO-maatregelen in markttransformatieperspectief. De rol van de overheid bij de
                     naleving van de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles, uitgevoerd door Nyenrode
                     Business Universiteit
De overheid kan diverse rollen vervullen om het doel van naleving van de OESO-richtlijnen
                     en UNGPs te bereiken. Dit onderzoek richt zich op het identificeren van deze verschillende
                     (overheids)rollen, het duiden welke rollen het meest geëigend zijn om het doel te
                     behalen – nu en in de toekomst – en het vaststellen welke rollen op dit moment worden
                     toegepast in een aantal voor IMVO relevante sectoren in de Nederlandse economie. Tevens
                     dient dit onderzoek inzicht te geven in de vraag in welke fase van markt-transformatie
                     de verschillende sectoren van de Nederlandse economie zich bevinden.
                  
Het onderzoek concludeert dat verschillende beleidsinterventies passend zijn gezien
                     de verschillende fasen van markttransformatie. Gelet moet worden op de dynamiek in
                     de markt/sector: bij iedere fase heeft de overheid andere rollen te spelen. Gezien
                     de verschillen tussen de sectoren en de verscheidenheid binnen de sectoren bleek het
                     echter lastig om tot eenduidige antwoorden te komen op de vraag in welke fase van
                     markt-transformatie de verschillende sectoren van de Nederlandse economie zich bevinden.
                  
– Opties voor afdwingbare IMVO-instrumenten, Een onderzoek naar de mogelijke juridische
                     vormgeving en handhaving van afdwingbare IMVO-instrumenten, (Erasmus Platform for
                     Sustainable Business and Human Rights)
Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de mogelijkheden voor dwingende
                  maatregelen die bedrijven verplichten de OESO-richtlijnen na te leven, hoe deze juridisch
                  vormgegeven kunnen worden en welke handhavingsopties er zijn voor de diverse instrumenten.
                  Onderzoekers is gevraagd daarbij waar mogelijk ook de doeltreffendheid, doelmatigheid,
                  handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van deze maatregelen in te schatten. De onderzoekers
                  hebben zich, na een brede inventarisatie, o.a. toegelegd op de bestudering van de
                  optie van due diligence wetgeving. Zij kozen hiervoor omdat in het eerste gedeelte
                  van hun onderzoek naar voren kwam dat brede due diligence wetgeving zou kunnen passen
                  in respectievelijk het Nederlandse, Europese en WTO-rechtssysteem, op de gehele OESO
                  gepaste zorgvuldigheidscyclus toeziet èn omdat hier al in het buitenland (o.a. Frankrijk)
                  ervaring mee is opgedaan. Onderzoekers geven daarbij aan dat zij gedragsverandering
                  bij bedrijven via wetgeving het meest waarschijnlijk achten als OESO-stappen twee
                  t/m vier en zes in wetgeving worden omgezet. Het onderzoek benadrukt in dit alles
                  dat ook bij brede due diligencewetgeving de effectiviteit van de wetgeving sterk afhankelijk
                  is van de formulering van de verplichting en wijze van handhaving.
               
Door het afronden van deze vijf onderzoeksrapporten is onderdeel 1 van het project
                     in de laatste fase. In de Kamerbrief van 28 oktober 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 317) is met uw Kamer gedeeld dat de opleverdatum van het eindrapport van de convenantenevaluatie
                     staat gepland vóór het zomerreces van 2020. Daarnaast verwachten we tevens nog het
                     eindrapport van de werkgroep «gepaste zorgvuldigheid».
                  
Ook worden gedurende het hele project de Europese ontwikkelingen op de voet gevolgd,
                     zodat daar bij de opstelling van beleid goed bij aangesloten kan worden en dit beleid
                     waar mogelijk beïnvloed kan worden. Eén van de ontwikkelingen is de publicatie van
                     de studie naar gepaste zorgvuldigheid in de Europese Unie. De appreciatie van dit
                     onderzoek vindt u hieronder.
                  
Tevens organiseert ministerie consultatiesessies met maatschappelijke organisaties,
                     bedrijven, experts en toezichthouders. Van al deze stakeholders halen we input op
                     en we maken gebruik van hun expertise om tot een gedegen en gedragen beleidsherziening
                     te komen.
                  
Inventarisatie mogelijke opties voor IMVO-maatregelen
De nadruk ligt de komende maanden op het tweede onderdeel van het project: de analyse
                  van de resultaten uit onderdeel 1 en uitwerking van IMVO-maatregelen op hoofdlijnen.
                  De onderzoeken zullen naar verwachting nuttige handvatten bieden op weg naar een «doordachte
                  mix aan maatregelen». Op basis van de onderzoeksresultaten, consultaties tot op heden
                  en onderzoeken die al eerder zijn uitgevoerd4, beginnen de eerste contouren zich te vormen. Zo komt een aantal uitgangspunten in
                  meerdere onderzoeken terug, bijvoorbeeld het belang dat de resultaten van beleid kunnen
                  worden gemonitord en dat maatregelen specifiek ingezet worden voor bepaalde doelgroepen.
                  Daarnaast is een inventarisatie gemaakt van mogelijke instrumenten die onderdeel zouden
                  kunnen worden van een doordachte mix van maatregelen. Deze zijn in het kwadrant van
                  de UN Guiding Principles gezet. Een aantal opties kan zowel vrijwillig als dwingend
                  worden ingezet. Deze zijn in het midden van het kwadrant geplaatst. Conform toegezegd
                  tijdens het AO IMVO deel ik deze eerste en brede inventarisatie hierbij met uw Kamer,
                  zie bijlage 65. Bij deze lijst gaat het om een voorlopige inventarisatie die nader wordt geanalyseerd.
                  Deze analyse en de consultaties zijn van invloed op de keuze om bepaalde maatregelen
                  op te nemen in een smaller «palet» van realistische maatregelen.
               
Tijdpad vervolg project «IMVO-maatregelen in perspectief»
De uitgevoerde onderzoeken moeten nader worden geanalyseerd. Maatregelen in de inventarisatie
                     moeten beoordeeld worden op de eerder genoemde voorwaarden uit het Integraal Afwegingskader
                     (IAK) om te bepalen of het wenselijk is deze maatregelen daadwerkelijk te overwegen
                     en verder uit te werken. Het is de bedoeling om gedurende de komende maanden interdepartementale
                     overleggen en bijeenkomsten met het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld
                     te houden. Vanwege de omstandigheden rond het Coronavirus kunnen deze waarschijnlijk
                     niet fysiek plaatsvinden, maar zal er zo veel mogelijk worden gewerkt met digitale
                     alternatieven. Dit om het risico op vertraging te mitigeren en te borgen dat stakeholders
                     ook in deze fase betrokken blijven bij het proces. Betrokkenheid van het bedrijfsleven
                     en de maatschappelijke organisaties is immers cruciaal voor het ontwikkelen van een
                     effectief en gedragen IMVO-beleid. Of aan de huidige tijdslijn ook in de nabije toekomst
                     kan worden vastgehouden, is afhankelijk van hoe de situatie rondom het Coronavirus
                     zich ontwikkelt.
                  
Na deze stap worden één of meer doordachte mixen van IMVO-maatregelen (ofwel opties
                     voor nieuw IMVO-beleid) gedestilleerd. Hiervoor moet onder meer in kaart worden gebracht
                     hoe maatregelen zich tot elkaar verhouden, of ze naast elkaar kunnen bestaan en of
                     ze dan ook effectief zijn. De planning is om dit resultaat voor de zomer ter advies
                     voor te leggen aan de SER-commissie IMVO en het Adviescollege Toetsing en Regeldruk.
                     Na verwerking van de adviezen die daar worden opgehaald, hoop ik uw Kamer in het najaar
                     van 2020 te kunnen informeren over de voorgenomen hoofdlijnen van het IMVO-beleid.
                  
Appreciatie van het onderzoek naar gepaste zorgvuldigheid in de EU
Recent publiceerde de Europese Commissie (DG Justitie en Consumenten) een onderzoek
                     naar gepaste zorgvuldigheid.6 Het is een breed onderzoek waarvoor onder meer een enquête onder een diverse groep
                     van 334 bedrijven en 297 andere betrokkenen zoals brancheverenigingen en maatschappelijke
                     organisaties is gehouden.
                  
Uit het onderzoek blijkt dat één op de drie geënquêteerde bedrijven enige vorm van
                     gepaste zorgvuldigheid op de verschillende terreinen van mens en milieu toepast. Slechts
                     een klein deel van de bedrijfsrespondenten geeft aan gepaste zorgvuldigheid toe te
                     passen die verder gaat dan hun directe toeleverancier. Het onderzoek brengt verschillende
                     opties voor Europese vervolgstappen in kaart: niets doen, een vrijwillige aanpak,
                     Europese transparantiewetgeving en Europese wetgeving inzake gepaste zorgvuldigheid.
                     De meeste respondenten hebben een voorkeur voor Europese gepastezorgvuldigheidswetgeving.
                     Ook de meeste bedrijven geven hieraan de voorkeur – afhankelijk van het soort wetgeving –
                     en wijzen daarbij op de belangrijke voordelen van een gelijk speelveld en van rechtszekerheid.
                     Ook als het gaat om impact op mensenrechten en milieu in de keten verwachten respondenten
                     uit het onderzoek het meeste van Europese gepastezorgvuldigheidswetgeving. Mogelijke
                     impact hangt daarbij wel terdege samen met de mate waarin de maatregelen gemonitord
                     en gehandhaafd worden.
                  
Het onderzoek laat zien dat de verwachte kosten voor bedrijven het meest substantieel
                     zijn bij Europese gepastezorgvuldigheidswetgeving (afgemeten aan de inkomsten van
                     deze bedrijven tussen 0,14% voor het midden- en kleinbedrijf tot 0,009% voor de grote
                     bedrijven), gevolgd door Europese transparantiewetgeving en vrijwillige maatregelen.
                     Het onderzoek verwacht weinig effect waar het gaat om verlies van concurrentiekracht.
                     Naast kosten zijn er voor bedrijven ook baten te verwachten door duidelijkere regulering
                     en het gelijk maken van het speelveld. De kosten voor de overheid zijn bij de meeste
                     opties beperkt, hoewel deze bij Europese gepastezorgvuldigheidswetgeving kunnen oplopen,
                     afhankelijk van hoe monitoring en toezicht worden geregeld.
                  
Het onderzoek van de Europese Commissie kan gelezen worden als een pleidooi voor EU
                     wetgeving op gepaste zorgvuldigheid: het heeft de meeste verwachte impact en zorgt
                     voor een gelijker speelveld. Het is interessant te zien dat brede Europese wetgeving
                     inzake gepaste zorgvuldigheid door zo veel respondenten met verschillende achtergronden
                     wordt gedragen. De groep vormt echter geen representatieve steekproef, omdat aanmelding
                     op basis van vrijwilligheid is gebeurd. Het zou kunnen dat dit zorgt voor een relatief
                     positievere (en daarmee niet representatieve) houding tegenover deze wetgeving.
                  
Net als de andere onderzoeken zullen ook de uitkomsten van dit onderzoek worden meegenomen
                  in de uiteindelijke afweging voor mogelijk aanvullend IMVO-beleid. Reeds meermaals
                  is geconstateerd dat internationale en Europese maatregelen de voorkeur hebben: het
                  ziet op een gelijk speelveld voor onze bedrijven en leidt tot meer impact. Het onderzoek
                  van de Commissie ondersteunt dit en laat zien dat ook veel bedrijven dit wenselijk
                  achten. Zoals eerder aangegeven, is dit Europese traject geen makkelijk traject: een
                  gezamenlijk EU-standpunt ten behoeve van internationale maatregelen en een gezamenlijk
                  EU-beleid voor Europese maatregelen vereisen actie vanuit de Europese Commissie en
                  steun vanuit de lidstaten. Ik volg daarom de ontwikkelingen bij de Europese Commissie
                  – zowel wat betreft IMVO als wat betreft initiatieven die bijdragen aan ketenverduurzaming
                  in den brede – nauwlettend en probeer dit waar mogelijk te beïnvloeden. Uiteindelijk
                  zullen wij een reële inschatting moeten maken van de opties voor Europese maatregelen
                  in de Nederlandse doordachte mix van IMVO-beleid.
               
Controle op naleving EU conflictmineralenverordening
De EU-verordening conflictmineralen is van toepassing op bedrijven die boven een bepaald
                     volume van de relevante metalen en mineralen (tin, tantaal, wolfraam, en goud) importeren.
                     De Europese Commissie stelt hiervoor drempelwaarden vast, zodat ten minste 95% van
                     de totale in de EU ingevoerde volumes onder de verordening valt.
                  
De Europese Commissie werkt momenteel aan de laatste vijf drempelwaarden. In de planning
                     was voorzien dat deze laatste drempelwaarden uiterlijk eind Q2 2020 zijn vastgesteld.
                     Aan de hand daarvan kunnen bedrijven zien of ze aan de verplichtingen van de verordening
                     moeten voldoen.
                  
Het is aan bedrijven zelf om te weten of ze onder de reikwijdte van de verordening
                     vallen. Momenteel wordt gewerkt aan een overeenkomst tussen de douane, het Ministerie
                     van Buitenlandse Zaken, en de toezichthouder, om importdata uit te wisselen in het
                     kader van de verordening. Zo kan de toezichthouder controleren welke bedrijven het
                     voorgaande jaar aan de verordening hadden moeten voldoen en dus aan de ex-post checks
                     van de toezichthouder onderhevig zullen zijn.
                  
De toezichthouder krijgt met de Uitvoeringswet verordening conflictmineralen (die
                     binnenkort wordt voorgelegd aan de Raad van State) de bevoegdheid tot oplegging van
                     een last onder dwangsom en openbaarmaking daarvan.
                  
De verordening stelt dat derden de toezichthouder concrete aanwijzingen kunnen geven
                     over het niet naleven van de vereisten door een importeur. De jaarlijkse rapportages
                     inzake gepaste zorgvuldigheid van de betreffende bedrijven dienen ter informatie aan
                     derden. Daarnaast wordt momenteel met de toezichthouder onderzocht wat de mogelijkheden
                     zijn voor actieve openbaarmaking van de betreffende importeurs. Zoals ik aangaf tijdens
                     het Algemeen Overleg op 3 maart jongstleden wil ik mij inzetten voor openbaarmaking
                     van de bedrijven die onder die regeling vallen. Echter, tot het openbaar maken van
                     bedrijfsvertrouwelijke informatie zal niet licht overgegaan kunnen worden. Voor het
                     openbaar maken van informatie gelden wettelijke waarborgen inzake de bescherming en
                     weging van de publieke belangen en de bedrijfsbelangen, inclusief commerciële vertrouwelijkheid.
                  
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
