Brief regering : Beleidsreactie Evaluatie Garantstellingsregeling curatoren 2012
33 695 Faillissementsrecht
Nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 maart 2020
Hierbij informeer ik uw Kamer over de uitvoering van de motie van het lid Gesthuizen
c.s.1 en de beleidsreactie op het onderzoek «Evaluatie Garantstellingsregeling curatoren
2012». De evaluatie is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie
Centrum (WODC) uitgevoerd door Pro Facto in samenwerking met het Groningen Centre
for Insolvency Law. Het onderzoeksrapport heb ik uw Kamer aangeboden op 5 november
20192, waarbij ik aangaf dat ik na het overleg met belanghebbende partijen uw Kamer informeer
over de beleidsreactie.
1. Kernpunten van deze brief
In antwoord op de motie van het lid Gesthuizen c.s. licht ik het uitvoeringsbeleid
toe. Dat houdt in dat zowel de zogenoemde Peeters/Gatzenvordering als een vordering
voor een civielrechtelijk bestuursverbod in de vorm van een subsidiaire vordering
reeds onderdeel kan zijn van een GSR-aanvraag. Een aanvraag wordt door Justis in zijn
geheel getoetst, onder andere of de curator voldoende aannemelijk maakt dat het in
totaal aangevraagde garantiebedrag in redelijke verhouding staat tot mogelijke verhaalsopbrengst
(1:4). Het uitvoeringsbeleid komt dus grotendeels al tegemoet aan de motie. Deze lijn
zet ik voort en ik zal beide punten in de regeling opnemen. Verder licht ik toe dat
ik verruiming van de GSR met zelfstandige vorderingen niet wenselijk noch noodzakelijk
acht.
Uit de WODC-evaluatie blijkt dat de Garantstellingsregeling Curatoren 2012 (hierna:
GSR) een nuttig beleidsinstrument is dat tot aantoonbare financiële en maatschappelijke
effecten leidt. In 2012–2017 is in totaal een boedelopbrengst van € 23,5 miljoen gerealiseerd.
Voor elke euro die met de GSR aan de boedel is toegevoegd, werd € 0,62 aan kosten
gemaakt en is de netto-opbrengst voor de schuldeisers met bijna € 1,90 vermeerderd.
Daarnaast is de GSR een waardevol instrument omdat het de positie van de curator versterkt
en een handelingsperspectief biedt in het geval waarin de boedel leeg is. Mijn ambitie
is om het gebruik van de GSR verder te verbeteren, de opbrengsten te verhogen en kosten
te verlagen. Ik betrek belanghebbende partijen, waaronder curatoren en rechters-commissarissen,
bij de herziening van de regeling. Ik verwacht in het najaar een voorstel gereed te
hebben voor consultatie.
2. Toelichting op de GSR
De GSR is een bijzondere voorziening om voorschotfinanciering aan een curator mogelijk
te maken. Dit gebeurt door middel van garantstelling en niet via subsidieverstrekking.
Een curator kan een garantstellingsaanvraag indienen als hij actie wil ondernemen
om geld terug te halen voor de boedel of bestuurders op grond van onbehoorlijk bestuur
aansprakelijk wil stellen, maar de boedel leeg is. Een aanvraag wordt getoetst door
Justis. Van belang is of een curator vooraf voldoende verhaalsmogelijkheden kan aantonen
(1:4) en of het aangevraagde bedrag in redelijke verhouding staat tot de boedelschulden
(1:2). De Staat stelt zich in dat geval garant voor een afgesproken maximum garantiebedrag.
De Staat verplicht zich tot (terug)betaling van gemaakte kosten als de curator geen
of onvoldoende boedelopbrengst heeft weten te realiseren. De GSR is aangemerkt als
een risicoregeling en zal daarom in overeenstemming worden gebracht met het Rijkskader
voor risicoregelingen, dat tot doel heeft om de financiële risico’s voor het Rijk
te beheersen.
3. Samenvatting van het evaluatieonderzoek
De onderzoekers hebben door middel van een beleidsreconstructie twee einddoelen van
de GSR vastgesteld. De GSR is bedoeld voor het bestrijden van misbruik van rechtspersonen.
Daarnaast is de GSR gericht op het beschermen van de belangen van concurrente schuldeisers.
De onderzoekers merken hierbij op dat in de gedachtegang van de wetgever beide doelstellingen
min of meer in elkaars verlengde liggen. Volgens de onderzoekers ontbreekt het echter
aan een sluitende argumentatie voor het verband tussen de beoogde preventie van misbruik
van rechtspersonen en het daarvoor gekozen middel van (civielrechtelijke) aansprakelijkstelling
van bestuurders in geval van faillissement. Het behoort tot de kerntaak van de curator
om zoveel mogelijk geld voor de schuldeisers te genereren, ook door de bestuurders
van de failliete rechtspersoon aan te spreken als daartoe aanleiding is. Door dat
te doen levert de curator een bijdrage aan de bestrijding van misbruik van rechtspersonen.
De GSR dient dan «slechts» om de mogelijkheid daartoe te verruimen: de regeling moet
«de mogelijkheid vergemakkelijken om malafide bestuurders van rechtspersonen in hun
privé vermogen aan te spreken in geval van misbruik van de door hen bestuurde rechtspersoon».
Onderzoekers merken daarnaast op dat juridisch gezien de armslag van curatoren beperkt
is als het gaat om het bestrijden van faillissementsfraude. In de jurisprudentie is
erkend dat de fraudebestrijding een maatschappelijk belang is dat de curator ook kan
meewegen3, maar dit zou er niet toe mogen leiden dat de curator afbreuk doet aan het belang
van de gezamenlijke schuldeisers. De curator kan slechts een beroep doen op de regeling
als het aanspreken van een bestuurder of een derde, die schuldeisers heeft benadeeld,
dienstig is voor de boedel.
In het tweede deel is door onderzoekers ingegaan op mogelijkheden voor aanpassing
van de GSR en de mogelijke effecten ervan. Bezien is de implementatie van een premiestelsel
vanwege het Rijkskader voor risicoregelingen en de mogelijkheid van uitbreiding met
vorderingen vanwege civielrechtelijke bestuursverboden c.q. de zogenoemde Peeters/Gatzenvorderingen
en de verruiming van de GSR met faillissementen van natuurlijke personen en personenvennootschappen.
Dit wordt per onderdeel toegelicht.
De onderzoekers wijzen erop dat het om zeer uiteenlopende mogelijkheden gaat en er
steeds rekening te houden is met de centrale gedachte dat de GSR naar zijn aard een
hybride beleidsinstrument is dat hinkt op twee gedachten. Enerzijds is de regeling
een middel dat de curator ondersteunt bij de behartiging van de belangen van concurrente
schuldeisers. Benadrukt men dit doel, dan staat een privaatrechtelijke en marktgerichte
benadering van de GSR centraal. Anderzijds is het een middel dat dient tot de bestrijding
van faillissementsfraude (in het bijzonder door misbruik van rechtspersonen) en tot
het weren van malafide en roekeloze bestuurders. Stelt men dit doel centraal dan is
het dienen van verhaalsbelangen van schuldeisers secundair en gaat het veeleer om
het behartigen van een publiek belang.
Gebruik en behaalde resultaten
Het aantal aanvragen gewogen voor het aantal faillissementen, nam gedurende de onderzoeksperiode
per jaar toe. De meeste aanvragen voor een garantstelling betroffen een vooronderzoek
of verhaalsonderzoek. Gebleken is ook dat 73% van de curatoren de GSR wist te vinden.
De variëteit is echter groot, aangezien sommige curatoren veelvuldig gebruik maar
veel curatoren geen tot weinig gebruik van de GSR hebben gemaakt. Curatoren geven
aan dat de door hen beleefde administratieve lasten en de vereisten van de regeling
een omvangrijker gebruik van de GSR in de weg staan. Gedurende de onderzoeksperiode
2012 tot en met 2017 heeft Justis in totaal 1.286 aanvragen beoordeeld en 1.235 (96%)
aanvragen goedgekeurd. Er is met de GSR een bedrag van ruim € 23,5 miljoen teruggehaald.
Daarvan is naar schatting € 5 miljoen als salaris aan de curator uitgekeerd en € 18,5
miljoen aan schuldeisers. Met de uitvoering was voor de Staat in totaal € 9,6 miljoen
gemoeid. Hiervan werd in totaal € 5,4 miljoen uitbetaald ten laste van de begroting
J&V voor ingeroepen garantstellingen. De uitvoeringskosten van Justis bedroegen in
totaal € 4,2 miljoen (€ 700.000 per jaar). Dat betekent dat de totale kosten gefinancierd
uit de Rijkskas 41% van de boedelopbrengsten bedragen. De totale kosten (van het Rijk
9,6 en de salariskosten van de curatoren) komen daarmee op € 14,6 miljoen. Omgerekend
betekent het dat voor elke euro die de Staat in de GSR steekt, de failliete boedels
met bijna tweeënhalve euro worden vermeerderd. Ofwel voor elke euro die met de GSR
aan de boedel is toegevoegd, wordt € 0,62 aan kosten gemaakt en wordt bijna € 1,90
als netto-opbrengst voor de schuldeisers gerealiseerd.
Voor de vraag of de GSR effectief te noemen is, geven de onderzoekers aan dat op grond
van de beschikbare data een direct verband tussen de aantallen GSR aanvragen en het
aantal meldingen of aangiften door curatoren vanwege fraudebestrijding niet mogelijk
was. Ook is het effect van de Wet versterking positie curator op de GSR vanwege de
korte inwerkingtredingsperiode nog onvoldoende meetbaar en heeft de wetgever geen
specifieke prestatienormen bepaald. Wel blijkt dat in 42% van de gevallen de aansprakelijkstelling
van bestuurders genoeg opleverde om de gemaakte kosten af te dekken. In andere gevallen
zijn de kosten (geheel of gedeeltelijk) door de Staat betaald.
Mogelijke aanpassing aan het Rijkskader
Onderdeel van het Rijkskader voor risicoregelingen is een afweging of een premiestelsel
met kostendekkende premie ingevoerd kan worden. Onderzoekers geven aan dat de invoering
van een kostendekkende premie past bij de privaatrechtelijke marktgerichte kant van
de GSR. De GSR wordt in dat geval een soort verzekering voor wenselijk maar relatief
riskant ondernemend handelen. De onderzoekers menen dat er goede redenen zijn om de
GSR niet om te vormen. Ten eerste zou het risico dat de GSR vormt voor de rijksfinanciën
gering zijn, zowel absoluut als in vergelijking met andere regelingen. Ten tweede
zou er geen uitvoerbare premieregeling te ontwerpen zijn. Er is namelijk geen eindgebruiker
aan te wijzen en de premie zou zo hoog kunnen uitvallen dat het de doeleinden van
de GSR zo goed als te niet zou doen. Ten derde wijzen de onderzoekers op de meer principiële
beoordeling of premieheffing ten laste van bepaalde schuldeisers passend is om het
toekomstig gebruik van de regeling door anderen te verzekeren.
Mogelijke uitbreiding met vorderingen van een civielrechtelijk bestuursverbod
Voor een uitbreiding van de GSR vanwege de inwerkintreding van de Wet civielrechtelijke
bestuursverbod merken onderzoekers op dat het doel van een dergelijk verbod is gericht
op preventie door bescherming van het maatschappelijk (handels)verkeer, als voorkomen
kan worden dat bepaalde bestuurders actief kunnen blijven. Zo’n actie van de curator
leidt wel tot kosten, maar niet tot boedelopbrengsten. Daarnaast is onduidelijk tot
hoeveel meer vorderingen van curatoren de uitbreiding van de GSR zou leiden. De onderzoekers
geven de mogelijkheid van een aparte subsidieregeling in overweging.
Mogelijke uitbreiding met de Peeters/Gatzenvorderingen
Hiermee wordt bedoeld dat de curator een garantstelling zou moeten kunnen aanvragen
voor het aansprakelijk stellen van een derde op grond van een onrechtmatige daad,
waardoor de gezamenlijke schuldeisers zijn benadeeld. In zo’n geval zijn zowel de
curator als de schuldeisers bevoegd om deze derde aansprakelijk te stellen. Dit betreft
een zogenaamde «Peeters/Gatzen»-vordering4. Het kan gaan om het aansprakelijk stellen van bijvoorbeeld een bank, adviseur of notaris, indien zij medewerking hebben verleend aan transacties
tussen de bestuurder en een wederpartij tegen een te lage waarde, waardoor de gezamenlijke
schuldeisers zijn gedupeerd. Er zijn volgens de onderzoekers kort gezegd geen redenen
om de Peeters/Gatzenvordering niet onder de reikwijdte van de regeling te brengen.
Aangezien met dit onderdeel van het onderzoek uitvoering is gegeven aan de motie van
het lid Gesthuizen, kom ik daar in het betreffende briefonderdeel (sub 5) op terug.
Mogelijke uitbreiding met faillissementen van natuurlijke personen en personenvennootschappen
De onderzoekers geven aan dat met deze uitbreiding het oorspronkelijke doel van bestrijding
van misbruik van de beperkte aansprakelijkheid van rechtspersonen zou worden losgelaten.
Natuurlijke personen en bestuurders van personenvennootschappen zijn rechtens volledig
aansprakelijk voor hun schulden. Verhaal nemen op het privé vermogen is al mogelijk.
Onduidelijk is wat de budgettaire consequenties van uitbreiding van de reikwijdte
zouden zijn. Daardoor is moeilijk te beargumenteren of uitbreiding al dan niet gewenst
is.
4. Beleidsreactie
Ik neem de onderzoeksbevindingen over. Ik ben het WODC en de onderzoekers erkentelijk
voor de uitvoering van het onderzoek. Het onderzoek bevestigt de meerwaarde van de
GSR. De GSR is een nuttig beleidsinstrument dat tot aantoonbare financiële resultaten
leidt. Daarnaast is de GSR waardevol, omdat het de onderhandelingspositie van curatoren
ten opzichte van de bestuurders versterkt en acties faciliteert, die anders vanwege
een lege boedel niet mogelijk zouden zijn. De behaalde resultaten zijn tot stand gebracht
door de inzet en vasthoudendheid van de betreffende curatoren. Ik spreek mijn waardering
uit voor hun bijdragen. Ook deel ik de brede waardering van curatoren voor de uitvoering
van de regeling door Justis.
Het tweede deel van het onderzoek betrof een verkenning naar effecten van mogelijke
verruiming voor reikwijdte, aanspraken en financieringsgrondslag. Dit neem ik voor
kennisgeving aan en betrek ik bij de verdere beleidsontwikkeling. Het onderzoek biedt
weliswaar inzicht in het draagvlak onder curatoren en rechters-commissarissen voor
verdere uitbreiding van de regeling, maar biedt onvoldoende inzicht in de gevolgen
voor de omvang van de regeling en de financiële effecten (opbrengsten en kosten).
Ook geldt dat een uitbreiding getoetst moet worden aan de doelstelling van de regeling.
Is de uitbreiding wel echt noodzakelijk voor de bestrijding van misbruik van rechtspersonen?
Aldus zie ik thans te weinig aanknopingspunten in de uitkomsten van het onderzoek
om tot verdere uitbreiding over te gaan. Gelet op de positieve uitkomst van de evaluatie
geef ik er de voorkeur aan om de ministeriële regeling te continueren en dit op een
aantal onderdelen te verduidelijken.
Ik heb u eerder geïnformeerd over de ontwikkeling van voorstellen om tegemoet te komen
aan de zogenaamde «lege boedelproblematiek»5. Dit probleem is niet alleen te wijten aan mogelijke fraude, maar kent vele en diverse
oorzaken. Ondernemingen zijn in toenemende mate gefinancierd met overwegend vreemd
vermogen en er is veelal sprake van een stapeling van zekerheidsrechten (pandrecht,
lease, hypotheken). Komt het na uitwinning van de zekerheidsrechten tot een boedelactief,
dan vissen met name de kleine concurrente schuldeisers achter het net. Ook is er soms
zo weinig boedelactief dat het salaris van de curator niet kan worden betaald. In
het kader van het programma herijking faillissementsrecht verken ik met publieke en
private partijen de mogelijkheden om dit probleem aan te pakken. Dit zal zien op de
vraag hoe de curator betaald kan worden voor algemene werkzaamheden in het kader van
beheer en vereffening van de boedel. Over de aanpak en voortgang zal ik u dit voorjaar
separaat informeren in de voortgangsbrief over het wetgevingsprogramma Herijking faillissementsrecht.
Doelbereiking
De onderzoekers wijzen erop dat de GSR naar zijn aard een hybride beleidsinstrument
is. Ik onderschrijf de meerledige doelstellingen, maar volg de onderzoekers niet in
hun visie dat dit leidt tot een keuze tussen een privaatrechtelijke en marktgerichte
benadering van de GSR, waarin de curator de belangen van concurrente schuldeisers
behartigt, of het behartigen van een publiek belang door de bijdrage van de curator
aan het bestrijden van misbruik van rechtspersonen. Ik meen dat beide doelstellingen
hand in hand gaan met elkaar. Een curator kan de bestuurders van de failliete rechtspersoon
aanspreken in geval van misbruik. Dit levert een prikkel op voor bestuurders om hun
taak behoorlijk te vervullen en draagt aldus bij aan bestrijding van misbruik van
rechtspersonen. De GSR faciliteert daarom civielrechtelijke acties zoals het aansprakelijk
stellen van bestuurders. Daarnaast komt de opbrengst ten goede aan particuliere schuldeisers.
Het behoort tevens tot de kerntaak van de curator bij de afwikkeling van het faillissement
om zoveel mogelijk geld voor de schuldeisers te genereren. De GSR weerspiegelt daarom
beide aspecten. Kenmerkend voor de aanpak van misbruik van rechtspersonen en faillissementsfraude
is dat een civielrechtelijke én strafrechtelijk instrumentarium is in te zetten. Voor
de civiele acties is de curator de aangewezen partij en voor de strafrechtelijke handhaving
is dat het Openbaar Ministerie. Met de Wet versterking positie curator heeft de wetgever
expliciet gemaakt dat ook de fraudesignalering onderdeel is van de taakuitvoering
door een curator. Fraudesignalering is echter niet hetzelfde als een wettelijke taak
van de curator tot het «het bestrijden van faillissementsfraude». Het signaleren van
mogelijke onregelmatigheden en het daaraan opvolging kunnen geven, liggen wel in elkaars
verlengde. Elke curator heeft aldus in samenspraak met de rechter-commissaris de ruimte
om de mogelijkheden voor melding of aangifte dan wel civiele acties te overwegen en
het belang ervan ook te toetsen aan zijn wettelijke taken. De onderzoekers geven terecht
aan dat in de jurisprudentie is erkend dat deze bestrijding een maatschappelijke belang
is dat de curator mee kan wegen, maar dit er niet toe zou mogen leiden dat de curator
afbreuk doet aan het belang van de gezamenlijke schuldeisers.
Beoogde verbeterpunten GSR
De gestructureerde uitvoering van het onderzoek biedt inzicht in de behaalde resultaten
en de effectiviteit. Ik ben voornemens om de door de onderzoekers gehanteerde indicatoren
te volgen in de ontwikkeling en in de toekomst te blijven monitoren. Het onderzoek
biedt aanleiding om de uitvoerbaarheid en de effectiviteit van de regeling te verbeteren.
Met andere woorden: Hoe zijn bijvoorbeeld de netto-opbrengsten te verhogen? En hoe
zijn de uitval en de uitvoeringskosten te verlagen?
Hierbij wil ik onderzoeken hoe de informatiepositie van Justis is te verbeteren, zodat
Justis weer geïnformeerd wordt over de machtiging van de rechter-commissaris aan de
curator. Nu is alleen overlegging van de goedkeuring bij het initiële verzoek vereist,
maar niet bij nieuwe aanvragen of ophogingsverzoeken. Hierdoor mist Justis informatie
die relevant is voor de risicobepaling tijdens de duur van de garantstelling en bij
de toetsing van de verantwoordingsinformatie. Dat was wel het geval vóór 2012, maar
die bepaling is geschrapt bij de laatste herziening.
Curatoren zal ik consulteren over de ervaren belemmeringen voor het gebruik van de
GSR en de beleving van administratieve lasten. Tot slot zal ik curatoren, rechter-commissarissen
betrekken bij de herziening van de GSR.
Follow up van de verkenning naar mogelijkheden voor aanpassing van de GSR
Zoals toegelicht, neem ik kennis van de uitkomsten van de verkenning en betrek deze
bij de verdere beleidsvorming. Op onderdelen licht ik daarom nader toe wat mijn beleidsinzet
is.
Herijking van de GSR aan de eisen van het Rijkskader
De GSR is aangemerkt als risicoregeling. Het totale bedrag aan uitstaande garanties
bedraagt op 1 maart 2020 € 15,9 miljoen. In overleg met de Minister van Financiën
zal ik de GSR herijken en toekomstbestendig aanpassen. De kritiek van onderzoekers
met betrekking tot de negatieve effecten van een premiestelsel geeft mij aanleiding
om de toezegging van mijn voorganger op dit punt te heroverwegen. Een keuze om de
GSR vooralsnog volledig begroting gefinancierd te laten, laat het treffen van andere
verbeteringen onverlet. Zo kan het stellen van een maximumplafond desgewenst leiden
tot meer grip op het totale uitgavenplafond. Ook geldt dat Justis per zaak een maximumgarantiebedrag
bepaalt en dit contractueel vastlegt tussen Justis en de curator. Inmiddels is een
begrotingsreserve ingesteld, waardoor zichtbaar is gemaakt hoeveel geld er in omgaat.
Met het oog op de financiële beheersbaarheid van de GSR acht ik het wenselijk om de
doelbereiking en de effectiviteit blijvend te monitoren. Bij een volgende evaluatie
kan dan meer systematisch dan tot nu het geval was, de effectiviteit van de regeling
worden herbeoordeeld. Periodieke evaluatie is ook van belang om inzicht te hebben
of de GSR voldoende aansluiting houdt met maatschappelijke en economische ontwikkelingen.
Pilot voor zelfstandige vorderingen civielrechtelijk bestuursverbod
In reactie op de suggestie van de onderzoekers voor een aparte subsidieregeling ten
behoeve van de civielrechtelijke bestuursverboden, wil ik toelichten dat een bestuursverbod
gevorderd kan worden als subsidiaire vordering en dus onderdeel kan zijn van een GSR
aanvraag. Dit uitvoeringsbeleid sluit aan bij de opvatting van de wetgever. Deze heeft
overwogen dat in de praktijk een vordering voor dit type bestuursverbod gecombineerd
kan worden met een vordering uit bestuurdersaansprakelijkheid op grond van de artikelen
2:138 of 2:248 BW6. Deze beleidslijn zet ik voort en ik de mogelijkheid als subsidiaire vordering zal
ik dan ook in de regeling opnemen. Ik stel voor om besluitvorming over financiering
van zelfstandige vorderingen te betrekken bij de evaluatie van Wet civielrechtelijk bestuursverbod
(2021)7. Inmiddels is een pilot in uitvoering. Dit is conform mijn eerdere toezegging om
in samenwerking met het Ministerie van Financiën een kleinschalige pilot te starten8. Doelstelling van deze pilot is om de vorming van jurisprudentie te stimuleren en
curatoren feitelijke ervaring op te laten doen met zelfstandige vorderingen. Hoeveel
tijd en kosten zijn ermee gemoeid? Inmiddels hebben curatoren op uitnodiging van de
Belastingdienst in een negental zaken vorderingen ingediend. De resultaten van deze
pilot verwacht ik in de loop van 2020.
Faillissementen van natuurlijke personen en personenvennootschappen
Ik onderschrijf de motivering van de onderzoekers dat met de uitbreiding tot faillissementen
van natuurlijke personen en bestuurders van personenvennootschappen het oorspronkelijke
doel van bestrijding van misbruik van de beperkte aansprakelijkheid van rechtspersonen
zou worden losgelaten. Ook zou zo’n uitbreiding aanleiding geven tot het voorstellen
van een nieuw wetsontwerp. Die noodzaak zie ik niet.
5. Afdoening motie Gesthuizen
Met de motie van het lid Gesthuizen is de regering verzocht onderzoek te doen of een
uitbreiding van de GSR wenselijk en mogelijk is voor acties waaruit activa voor de
boedel kunnen worden verkregen, met name acties uit onrechtmatige daad jegens derden
die bij de onrechtmatige benadeling van faillissementsschuldeisers zijn betrokken.
Graag licht ik toe dat in het huidige beleid de zogenoemde Peeters/Gatzenvordering
als subsidiaire vordering reeds onderdeel kan zijn van de GSR-aanvraag. De aanvraag
wordt in zijn geheel door Justis getoetst, onder andere of de curator aannemelijk
maakt dat het aangevraagde garantiebedrag in redelijke verhouding staat tot mogelijk
verhaal (1:4). Met dit uitvoeringsbeleid wordt grotendeels al tegemoet gekomen aan
de motie. Deze beleidslijn zet ik voort en zal ik bij de voorgenomen herziening in
de regeling opnemen.
Voor de vraag of een verdergaande uitbreiding met zelfstandige vorderingen ook mogelijk moet zijn, overweeg ik het volgende. Het is juist dat een
Peeters/Gatzenvordering schadevergoeding en boedelactief kunnen opleveren. Zo’n vordering
is echter geen exclusieve bevoegdheid van een curator. Een schuldeiser is ook (wettelijk)
bevoegd om deze vordering in te stellen, individueel of in samenwerking met de curator.
Het is bovendien niet onlogisch dat ook de (grote) schuldeisers de onrechtmatige daadacties geheel of gedeeltelijk kunnen bekostigen. Of de kosten voor de baat uit kunnen
gaan, is primair ter beoordeling aan de schuldeisers. Zij kunnen daarvoor externe
financiering zoeken. Een primaire rol voor de GSR of het Rijk om al deze acties voor
te financieren vanuit de algemene middelen, acht ik niet noodzakelijk noch wenselijk.
Hoewel compensatie van schade aan slachtoffers in het algemeen gewenst is, heeft de
overheid daarin geen primaire taak. Dit geldt ook niet in de situatie van een faillissement.
Dit type vordering brengt zekere procesrisico’s met zich, die vooraf moeilijk zijn
in te schatten. De verkenning biedt evenmin goed inzicht in de mogelijke omvang en
de financiële impact. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om de zelfstandige
vorderingen aan de GSR toe te voegen.
In plaats daarvan stel ik voor om eerst de ervaring en de behaalde (financiële) effecten
van de reeds toegelaten cases te delen met curatoren en rechter-commissarissen en
deze inzichten te gebruiken om de huidige beleidslijn gezamenlijk en schriftelijk
uit te werken. Mijn doel van de beoogde samenwerking is om randvoorwaarden en toetsingscriteria
te formuleren voor de toepassing van de GSR. Dit leidt tot meer duidelijkheid over
de mogelijkheden van de regeling dan in de ongeschreven situatie het geval is. Tot
slot ben ik van plan om bij de herziening van de GSR te onderzoeken of binnen het
financieel kader ruimte is te bieden voor een beperkte experimenteerruimte. Dit faciliteert
de ontwikkeling van evidence based beleid als met een pilot in een besloten setting
mogelijke verbeteringen feitelijk aan de praktijk kunnen worden getoetst. Dit beantwoordt
ook aan een bredere behoefte van Insolad, Jira en Recofa om ervaring op te kunnen
doen met bijvoorbeeld flexibelere toepassing van toetsingscriteria.
6. Afsluiting
In deze brief heb ik u geïnformeerd over de evaluatie en de behaalde, positieve resultaten
met de GSR. Het is van maatschappelijk belang dat de GSR als bijzondere voorziening
voor curatoren toegankelijk blijft. Het uitvoeringsbeleid met betrekking tot de mogelijkheid
voor subsidiaire vorderingen zal ik in de regeling vastleggen. Bij de herziening van
de GSR zal ik de samenhang tussen de tekst van de regeling en de toelichting verduidelijken.
Ook zal ik de uitvoerbaarheid en de effectiviteit van de regeling verder willen verbeteren
binnen het financiële kader van de J&V-begroting. Ik bezie welke verbeteringen in
het aanvraagproces, het toetsingsproces en het toezicht gedurende de toepassing van
de GSR wenselijk is. Ik neem daarbij de kritiek van curatoren op de beleefde administratieve
lasten ter harte. Tot slot acht ik het wenselijk om de GSR periodiek te evalueren
om de doelbereiking en de effectiviteit van de regeling te kunnen monitoren en zal
ik de mogelijkheid van een experimenteerbepaling uitwerken. De regeling zal ik in
samenspraak met belanghebbende partijen verbeteren en in overeenstemming brengen met
het rijkskader voor risicoregelingen. Ik ben voornemens om dit najaar een voorstel
gereed te hebben voor de consultatie.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming