Brief regering : Kabinetsvisie waterstof
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
29 696 Structurele duurzame economische groei
Nr. 485 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 maart 2020
Voor een duurzaam energiesysteem dat betrouwbaar, schoon, betaalbaar, veilig en ruimtelijk
inpasbaar is, zijn CO2-vrije gassen onmisbaar1. CO2-vrije waterstof is daarin een noodzakelijke schakel. Het meest voorkomende element
in het universum blijkt ook zeer verbindend te werken in Nederland, met name door
de unieke uitgangspositie die Nederland heeft. Dit wordt duidelijk in de afspraken
in het Klimaatakkoord waarin voor waterstof een stevige ambitie is opgenomen, gedragen
door een grote en brede groep stakeholders. Industriële clusters en havens zien waterstof
als een onmisbaar onderdeel van hun toekomst en verduurzamingsstrategie. Voor de transportsector
is waterstof (in combinatie met brandstofcellen) cruciaal voor het bereiken van zero-emissie
vervoer. De agrarische sector ziet kansen voor de productie van waterstof en voor
het gebruik ervan; steden, regio’s en provincies willen met waterstof aan de slag.
Het kabinet omarmt deze ambities en erkent de kracht van dit door zoveel partijen
getoonde handelingsperspectief. Inzet op duurzame waterstof in Nederland schept nieuwe
banen, verbetert de luchtkwaliteit en is essentieel voor de energietransitie.
Realisatie van de kansen die waterstof biedt, vergt inspanningen op meerdere terreinen.
In de afspraken over waterstof in het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342) zijn deze al voor een deel geadresseerd met als kernwoorden opschaling, kostenreductie
en innovatie. De overheid moet de noodzakelijke randvoorwaarden vervullen, bedrijven
en kennisinstellingen gaan investeren in schaalbare toepassingen en innovatie.
We staan nu aan het begin van een gezamenlijke publiek-private samenwerking. Met deze
kabinetsvisie (toegezegd in Kamerstuk 32 813, nr. 339) wil het kabinet het belang van de ontwikkeling van duurzame waterstof en de unieke
uitgangspositie van Nederland onderstrepen. In de bijbehorende beleidsagenda gaan
we in op de vragen van uw Kamer over passend instrumentarium en de koppeling aan wind
op zee (moties Mulder c.s., 10 september 2019; Mulder c.s., 20 november 2019 en Van
der Lee, 20 november 20192).
Een voortvarende ontwikkeling van waterstof past ook in de visie die het kabinet heeft
gepresenteerd in de recente Groeistrategie voor Nederland op de lange termijn3. Met name voor de industrie heeft het grote prioriteit. Door nu helder het belang
van CO2-vrije waterstof te benoemen, een ambitieuze beleidsagenda te presenteren en essentiële
stappen te zetten om tijdig de infrastructuur en andere randvoorwaarden te realiseren,
wil het kabinet een duidelijk signaal afgeven. Dit is belangrijk voor alle Nederlandse
en buitenlandse bedrijven die projecten hebben aangekondigd in Nederland. Zo kunnen
bedrijven eerder de overstap naar de inzet van duurzame waterstof maken en kunnen
regio’s en industrieclusters aan de slag met hun energie-strategieën en de eerste
pilots en demonstraties. De grote dynamiek die Nederland hierin laat zien, wordt internationaal
duidelijk erkend en vergroot nu al de aantrekkingskracht van het Nederlandse vestigingsklimaat
voor bedrijven. Tegelijkertijd zal ook import van waterstof een rol gaan spelen nu
zich een wereldmarkt gaat ontplooien.
In deze brief wordt de visie van het kabinet op waterstof en de bijbehorende beleidsagenda
gepresenteerd. De brief is de opmaat voor een gezamenlijk met stakeholders in te richten
en uit te voeren waterstofprogramma. Dit programma zal aansluiten bij de ambities
ten aanzien van waterstof in het Klimaatakkoord.
De systeemrol van waterstof in een CO2-vrije energievoorziening
Door de energietransitie zal het Nederlands energiesysteem veranderen en zal het gebruik
van aardgas worden gereduceerd. Tegenwoordig wordt in 20% van het energieverbruik
in Nederland voorzien door elektriciteit4. Elektrificatie van verschillende toepassingen zal leiden tot een verhoging van het
aandeel elektriciteit in het finale energieverbruik5. In een robuust en flexibel energiesysteem dat volledig duurzaam en ook betaalbaar
en betrouwbaar is, blijven gassen nodig6. Deze gassen moeten CO2-vrij geproduceerd zijn. Het kabinet onderkent de noodzaak van een CO2-vrij «systeemmolecuul», zoals eerder ook door onder meer CIEP7 en Berenschot8 geanalyseerd en beschreven. Met groen gas is CO2-vrije waterstof een onlosmakelijk onderdeel van een CO2-vrij energiesysteem. Ten eerste zijn sommige vormen van eindverbruik technisch niet
of niet kosteneffectief te verduurzamen zonder CO2-vrije gassen. Voor sommige toepassingen zijn CO2-vrije gassen noodzakelijk en voor andere een potentiële kosteneffectieve optie naast
andere technologieën als elektrificatie9. Bijvoorbeeld voor de productie van zeer hoge temperaturen in de industrie is de
inzet van een gas nodig en ook zware vormen van transport hebben een brandstof nodig.
In delen van de gebouwde omgeving kan de overstap naar een CO2-vrij gas de meest kostenefficiënte manier van verduurzamen zijn. Ook zal het nodig
zijn voor de pieklast van warmtenetten en hybride warmtepompen. Ten tweede is gas
goed langdurig op te slaan (belangrijk voor seizoensopslag) en relatief goedkoop te
transporteren. Specifiek voor waterstof geldt dat het ook bijdraagt aan een betere
luchtkwaliteit.
Verschillende energiescenario’s geven aan dat in een volledig duurzame energievoorziening
in 2050 gasvormige energiedragers zullen voorzien in minimaal 30% van het finale energiegebruik10. Een vergelijking van zeven toekomstverkenningen door Berenschot geeft voor 2050
een bandbreedte van 337 tot 775 PJ aan gasvormige energiedragers11. Dit correspondeert met circa 30% tot 50% van het finale energiegebruik. Het kabinet
zet daarom naast verduurzaming van de elektriciteitsvoorziening in op de verduurzaming
van het aanbod van gasvormige energiedragers. Groen gas en waterstof kunnen CO2-vrij geproduceerd worden. Beide zijn nodig in een duurzame energievoorziening.
Gezien de grote geprojecteerde vraag naar CO2-vrije gassen in 2050 en de prognose dat de Nederlandse productie van groen gas niet
volledig in deze vraag zal kunnen voorzien, bestaat er een noodzaak tot het opschalen
van de productie van zowel groen gas als waterstof. CO2-vrije waterstof is met groen gas onmisbaar om aan de verwachte vraag naar CO2-vrije gassen te voldoen.
Willen we in 2050 een 100% klimaatneutrale energievoorziening en economie hebben,
dan hebben we energiedragers nodig waarmee we zoveel mogelijk duurzame energie uit
zon en wind kunnen integreren en toepassen. Waar mogelijk doen we dit nu met hernieuwbare
elektriciteit en warmte maar er zijn grenzen aan wat daarmee qua technologie, systeemkosten
en ruimte mogelijk is in Nederland. Het is cruciaal dat we tijdig CO2-vrije waterstof als een schaalbare energiedrager introduceren waarmee we verder kunnen
met de integratie van wind- en zonne-energie in de energievoorziening.
In de brief «De rol van gas in het energiesysteem van nu en de toekomst» wordt verder
ingegaan op de positie van gas in Nederland. Het beleid voor de verdere ontwikkeling
van groen gas komt aan de orde in de brief «Routekaart Groen Gas». In voorliggende
visie staat de ontwikkeling van waterstof centraal.
Internationale aanpak
Wil waterstof zo snel mogelijk een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de energietransitie
en het klimaatbeleid, dan moet onze inzet op opschaling en uitrol onderdeel zijn van
een (Noordwest-) Europese en zo mogelijk mondiale aanpak. In internationaal verband
kunnen er grote kostenreducties worden gerealiseerd. De systeemrol die het kabinet
voorziet voor waterstof moet in lijn zijn met keuzes en ontwikkelingen in landen en
regio’s die verbonden zijn met onze Noordwest-Europese energiemarkt. De beleidsagenda
voorziet daarom in een actieve internationale strategie.
Het kabinet ziet dat wereldwijd steeds meer landen de noodzaak en potentie van waterstof
erkennen. Dit wordt onderschreven in recente rapporten van gezaghebbende internationale
organisaties zoals het International Energy Agency (IEA)12 en het International Renewable Energy Agency (IRENA)13. In Japan en elders in Azië wordt waterstof gezien als belangrijk middel om de energiemix
te diversifiëren en minder afhankelijk te worden van de invoer van aardolie en aardgas,
dit naast de bijdrage aan het klimaatbeleid. In China is het gunstige effect op luchtkwaliteit
een belangrijke reden om de inzet van waterstof in de mobiliteit te stimuleren. Landen
als Japan en Zuid-Korea voorzien grootschalige import van waterstof. Daartegenover
is de mogelijkheid te exporteren een onderdeel van de waterstofstrategie van Australië
en Nieuw-Zeeland. In regio’s waar goedkoop op grote schaal hernieuwbare elektriciteit
kan worden opgewekt, zoals in het Midden-Oosten, Noord-Afrika en recentelijk ook in
Spanje en Portugal, ziet men ook kansen een exportsector voor waterstof op te bouwen.
Ook onze buurlanden zijn actief. In Duitsland groeit het aantal waterstof-vulstations
voor het wegverkeer snel en is er een langlopend publiek-privaat innovatieprogramma.
In de aanstaande waterstofstrategie van de Duitse overheid is een belangrijke pijler
de beschikbaarheid van duurzame waterstof voor industrie en zwaar transport. De ontwikkelingen
in Duitsland zijn voor Nederland van groot belang omdat waarschijnlijk in een deel
van de Duitse vraag zal moeten worden voorzien middels importen die via Nederland
Europa binnen komen. Frankrijk heeft al in 2018 een strategie opgesteld. Het Verenigd
Koninkrijk is ver met projecten voor het inzetten van waterstof in de gebouwde omgeving.
In Noorwegen zal waterstof worden ingezet voor maritieme toepassingen en wordt gewerkt
aan de productie van «blauwe» waterstof met behulp van CO2 opvang en opslag (CCS)14. Ook de Europese Commissie heeft de onmisbare rol van duurzame waterstof voor het
bereiken van klimaatneutraliteit in 2050 erkend15. In de recent gelanceerde EU industrie-strategie is waterstof een van de speerpunten.
Kansen voor bedrijven en regio’s
De ontwikkeling van waterstofketens is om meerdere redenen van belang voor de Nederlandse
economie. Ten eerste is een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening
een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor bedrijven en nodig om de in Nederland
gevestigde energie-intensieve industrie te helpen verduurzamen. De Nederlandse economie
kent een groot aandeel energie-intensieve industrie. Om dit type bedrijvigheid in
Nederland ook in de toekomst te behouden, is het noodzakelijk dat bedrijven CO2-vrije energiedragers in kunnen kopen tegen internationaal concurrerende prijzen.
Ten tweede biedt de ontwikkeling van waterstofketens in Nederland kansen voor Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen. Dit draagt ook bij aan de werkgelegenheid16. Nederland heeft veel bedrijven in de maakindustrie die op basis van hun kennis van
o.a. industriële gassen, geavanceerde materialen en chemische processen belangrijke
spelers kunnen worden in de ontwikkeling van regionale en internationale waterstofketens.
De FME heeft in samenwerking met EZK de huidige positie van de Nederlandse maakindustrie
op het gebied van waterstof in kaart gebracht17. Er zijn ruim 250 bedrijven geïdentificeerd met activiteiten in de waterstofsector.
Rondom Arnhem is al een sterk cluster van bedrijven actief in de waterstoftechnologie.
Specifiek voor de havens en met name voor de haven van Rotterdam is het voorts van
strategisch belang de huidige hubfunctie in de internationale energiestromen te behouden.
Waterstof kan een wereldwijd verhandelde commodity worden. Gezien de grote verwachte
vraag naar duurzame waterstof bij de industrie in Noordwest-Europa heeft het daarom
grote voordelen voor Nederland om een spil te worden in deze keten en bestaande infrastructuur
daarvoor in te zetten.
Regio’s verspreid over het hele land ontwikkelen waterstofclusters. Noord Nederland
is door de Fuel Cells and Hydrogen Joint Undertaking van de EU als eerste Hydrogen
Valley van Europa erkend. Ook in o.a. Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Holland (met
de haven van Amsterdam) wordt aan een integrale aanpak gewerkt. Op kleinere schaal
zijn diverse groepen stakeholders bezig met innovatieve manieren om waterstof toe
te passen: gemeentes, MKB-bedrijven, burgers, netbeheerders, landbouwbedrijven etc.
Hier worden economische kansen gekoppeld aan lokale strategieën voor verduurzaming.
Het kabinet heeft waardering voor deze initiatieven en ziet ze als een essentieel
onderdeel van hoe we gezamenlijk de komende jaren de energietransitie gaan vormgeven.
Ervaring met waterstof
Waterstof is niet nieuw in de energievoorziening. Al aan het begin van de vorige eeuw
werd waterstof grootschalig geproduceerd uit kolen (kolenvergassing) en, gemengd met
koolmonoxide, gebruikt als stadsgas in de gebouwde omgeving (tot in de jaren zestig).
Waterstof wordt in Nederland ook al lange tijd op grote schaal gebruikt als grondstof
in de chemische industrie. Nederland is na Duitsland zelfs de grootste producent van
zogenaamde grijze waterstof in Europa. Ongeveer 10% van het Nederlandse aardgas wordt
ingezet voor de productie van waterstof, met aanzienlijke CO2-emissies. Er is in Nederland dus al veel ervaring in het veilig en verantwoord omgaan
met waterstof. De grote bestaande industriële markt moet worden verduurzaamd en kan
fungeren als een basis voor de overgang naar duurzame waterstof.
Beleidsagenda en toekomstbeeld
Een toekomstbeeld van de duurzame waterstofketen en de eerste stappen die moeten worden
gezet voor de realisatie hiervan, dienen als basis voor de beleidsagenda van het kabinet.
De beleidsagenda sluit aan op de afspraken over waterstof in het Klimaatakkoord en
laat zien welke ontwikkelingen al in gang zijn gezet18.
Op basis van verschillende scenario’s heeft het kabinet zich een beeld gevormd van
een CO2-vrije waterstofketen. Waterstof kan een wereldwijd verhandelde commodity worden met
grootschalige import en export. De productie in Nederland kan plaatsvinden met behulp
van grote elektrolysers of productie-installaties met CCS in de kuststreken. Ook kunnen
kleinschaliger productielocaties ontstaan. Landen met goedkope zonne-energie richten
zich op de export van waterstof en Nederland kan dankzij de gunstige ligging, de havens
en het uitgebreide gasnet en opslagcapaciteit ook in de toekomst een hubfunctie vervullen
voor energie. Intercontinentaal transport zal waarschijnlijk per schip gaan. Transport
van waterstof door het land en het Europese continent zal per pijpleiding het goedkoopste
zijn. De vraag naar waterstof zal geconcentreerd zijn in de bestaande industriële
clusters, in delen van het land voor gebouwverwarming en bij vulstations voor transport.
Regie en fasering
Centrale uitdaging is het op gang brengen van een duurzame waterstofketen. Dit is
een complex vraagstuk. Vraag, aanbod, opslag en infrastructuur moeten zich alle ontwikkelen
en hier zijn grote afhankelijkheden tussen. Voor bedrijven die overwegen te verduurzamen
met CO2-vrij geproduceerde waterstof als energiedrager is het belangrijk een inschatting
te hebben van toekomstige volumes en prijzen voor de waterstof. Ook is het relevant
welke partij het netwerk beheert en hoe hoog bijvoorbeeld transporttarieven zullen
zijn. Potentiële investeerders in productiecapaciteit hebben inzicht in de vraagontwikkeling
nodig. De ontwikkeling en dimensionering van het infrastructuurnetwerk hangen weer
samen met de verwachte vraag en aanbod. Zowel de ontwikkeling van vraag, aanbod, opslag
en infrastructuur worden sterk beïnvloed door overheidsbeleid. Voor de ontwikkeling
van het waterstofnetwerk ligt een publieke rol – zeker in de start en ontwikkelfase
– voor de hand. De introductie van een nieuwe energiedrager is complex en zal decennia
in beslag nemen, het kabinet moet en wil hierin de regie nemen.
In de komende eerste fase van de ontwikkeling is het van belang om de kosten van de
productie van duurzame waterstof te verlagen. Opschaling van de productie-installaties
is hiervoor een belangrijk middel. Uit de plannen van bedrijven blijkt dat deze –
nog relatief kleine – eerste installaties gerealiseerd zullen worden in de industriële
clusters waar momenteel al vraag naar waterstof is. In een latere fase van ontwikkeling
is het waarschijnlijk dat een transportnet toegevoegde waarde heeft. Op termijn zal
ook (seizoens)opslag nodig zijn in zoutcavernes of lege gasvelden. Voorbereidingen
voor de eventuele realisatie van infrastructuur en opslagcapaciteit, moeten al wel
worden getroffen gezien de doorlooptijden.
Om voorop te blijven lopen in Europa en de daarmee verbonden economische bedrijvigheid
aan te trekken, zal Nederland aan de technologische grenzen moeten opereren van de
opschaling met een instrumentarium en beleidskader dat in staat is de ambitieuze plannen
te faciliteren.
Beleidsagenda met vier hoofdlijnen
1 Wet- en regelgeving
a Inzet bestaande gasnet
De waterstofketen zal zich waarschijnlijk ontwikkelen richting een netwerksector zoals
elektriciteit en aardgas dat ook zijn. Een netwerk voor het transport en de distributie
van waterstof zal kenmerken hebben van een natuurlijk monopolie. Daarbij kan een deel
van het bestaande gasnet worden ingezet voor het transport van waterstof. Zoals aangegeven
in de Groeistrategie voor Nederland op de lange termijn, wil het kabinet een belangrijke
rol spelen bij de ontwikkeling van de infrastructuur voor waterstof. Het kabinet beziet,
door middel van onderzoek, samen met de landelijke netbeheerders en netwerkbedrijven
Gasunie en TenneT of en onder welke voorwaarden een deel van het gasnet kan worden
ingezet voor het transport en distributie van waterstof. De regionale netbeheerders
en netwerkbedrijven zullen hierbij worden betrokken.
Bij de ontwikkeling van infrastructuur wordt ook de ontwikkeling van de Noordwest-Europese
waterstofmarkt meegenomen. Dit is van belang met het oog op een mogelijke hubfunctie
van Nederland voor levering aan de buurlanden. De verbindingen met en in Duitsland
hebben bijzondere aandacht. Het in kaart brengen van potentiële vraag, aanbod en benodigde
opslag is onderdeel van dit onderzoek. Hierbij zal het Havenbedrijf Rotterdam het
potentiële import aanbod (uit overzeese gebieden) in kaart brengen.
b Marktordening en tijdelijke taken voor netbeheerders
Het kabinet zal de ordening van de toekomstige waterstofmarkt onderzoeken waaronder
het beheer van een mogelijk toekomstig transportnet. De toekomstige rol van Gasunie
in de waterstofketen zal hierbij worden onderzocht. Wat betreft transport, opslag
en conversie zal bij dit onderzoek oog zijn voor mogelijke tijdelijke rollen om de
waterstofmarkt mede op gang te helpen en voor een meer structurele rol als deze markt
meer volwassen wordt. De insteek daarbij is leveringszekerheid vorm te geven, de maatschappelijke
kosten van de waterstofketen zo laag mogelijk te houden en de markt de ruimte te geven.
In de toekomstige waterstofmarkt zou sprake kunnen zijn van zowel publieke als private
netten.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat onderzocht zal worden hoe wettelijke en regulatorische
ruimte kan worden gecreëerd voor experimenten om regionale en landelijke netbeheerders
ervaring op te laten doen op het gebied van transport en distributie van waterstof.
De netbeheerders zullen in dat geval in samenwerking met marktpartijen waterstofpilotprojecten
starten, met als doel om samen een werkbare keten te onderzoeken. Er is een traject
gestart om dit op grond van de huidige Gaswet via de AMvB «tijdelijke taken» mogelijk
te maken. Spoedige aanpak is nodig om knelpunten te voorkomen. Opzet is om deze AMvB
in 2020 gereed te hebben.
c Garanties van oorsprong en certificering
Om de markt voor CO2-vrije waterstof te faciliteren, is een sluitend systeem voor garanties van oorsprong
(GvO) en certificering nodig en moeten afspraken worden gemaakt over definities. Vanuit
de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED-II) is de ontwikkeling van een GvO-systeem
verplicht en de RED II biedt hiervoor een kader. Bij de ontwikkeling van het GvO-systeem
wordt afstemming gezocht met andere Europese landen en is het streven om zoveel mogelijk
gebruik te maken van Europese spelregels en meetmethodiek. Vertogas, nu al verantwoordelijk
voor de GvO’s voor groen gas, wordt aangewezen om het systeem te ontwikkelen.
d Veiligheid
Veiligheid is een essentiële randvoorwaarde. Waterstof is een stof waar veel over
bekend is en die al geruime tijd wordt toegepast in de industrie onder internationale
standaarden. De risico’s van waterstof worden op dit moment niet hoger ingeschat dan
de risico’s van de huidige fossiele energiebronnen. Door nieuwe toepassingen van waterstof
ontstaan situaties waarvoor nader onderzoek en monitoring zal moeten worden uitgevoerd
om beter inzicht te krijgen in de omvang en effectieve beheersing van risico’s. Dit
zal bij voorkeur Europees of internationaal moeten worden uitgevoerd en via internationale
en Europese richtlijnen en standaarden worden geïmplementeerd. Momenteel wordt gewerkt
aan algemene beleidsuitgangspunten voor het omgaan met veiligheidsrisico's van de
energietransitie.19 Deze zullen worden uitgewerkt in een afzonderlijk beleidskader voor het omgaan met
risico’s van waterstof. Hierna wordt bezien of er nadere keuzen nodig zijn over het
landelijke toezicht, zoals de rolverdeling voor toezichthouders en een toezichtkader
voor waterstof.
In Nederland is begin 2020 het vierjarige Waterstof Veiligheid Innovatie Programma
gestart, dat zal worden uitgevoerd als een publiek-private samenwerking tussen het
Rijk, netbeheerders, hulpverleningsorganisaties, kennisorganisaties en bedrijven.
Het programma brengt veiligheidskwesties rondom waterstof in kaart en doet voorstellen
voor beleidsmaatregelen en afspraken waarmee deze afdoende geadresseerd kunnen worden.
e Programma Energiehoofdinfrastructuur
Gasunie en TenneT hebben aangetoond dat het noodzakelijk is de ontwikkeling van het
elektriciteitsnet en waterstofnet goed af te stemmen20. Op de precieze locaties van elektrolysers zal sturing nodig zijn vanuit de overheid
in samenwerking met de industriële clusters. Dit vindt vanuit het Rijk plaats via
het Programma Energiehoofdstructuur. Nabijheid van gasinfrastructuur, ruimte voor
de elektrolysers en ruimte en capaciteit van elektriciteitsinfrastructuur zijn daarbij
van belang.
De afwegingsprincipes uit de Nationale Omgevingsvisie (Novi) zijn ook relevant bij
keuzen ten aanzien van de inzet van waterstof: combinaties van functies gaan voor
enkelvoudige functies, kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, afwentelen
wordt voorkomen. Bij de conversie van elektriciteit naar waterstof treden energieverliezen
op die impact kunnen hebben op het ruimtelijk beslag voor productie van energie. Daarom
zal worden bezien hoe de principes van de Novi zich verhouden tot de ruimtelijke impact
van conversie, opslag, transport en gebruik van waterstof, ook ten opzichte van andere
energiedragers.
2 Kostenreductie en opschaling groene waterstof
De tweede prioriteit is het bijdragen aan de realisatie van de kostenreductie van
groene waterstof. Groene waterstof is waterstof die CO2-vrij geproduceerd is met behulp van hernieuwbare elektriciteit (elektrolyse). Dit
is nu nog veel duurder dan grijze waterstof en naar verwachting zal ook blauwe waterstof
op korte termijn nog goedkoper zijn. Verschillende nationale en internationale studies
geven echter aan dat de komende tien jaar grote kostenreducties, in de orde van 50–60%,
haalbaar zijn21. Om een dergelijke kostenreductie te realiseren, is, in internationaal verband, een
grote opschaling van groene waterstofproductie nodig, van een schaal van enkele MW
nu naar GW schaal in 2030. Dit maakt een meer industriële productiewijze en andere
schaalvoordelen mogelijk. Daarnaast kan innovatie ook leiden tot een hogere elektrolyse
efficiency en dus lagere kosten. Met name de inzet van goedkopere materialen (voor
elektroden en membranen) is daarvoor belangrijk en vergt nog veel onderzoek.
In het Klimaatakkoord is een ambitie geformuleerd voor opschaling van elektrolyse
naar circa 500 MW geïnstalleerd vermogen in 2025 en 3–4 GW geïnstalleerd vermogen
in 2030. Hoewel de meerkosten van groene waterstof met de opschaling naar verwachting
zullen dalen, is er vooralsnog sprake van een aanzienlijke onrendabele top. De kosten
van groene waterstof hangen, naast investeringskosten, met name af van de prijsontwikkeling
van de ingezette (hernieuwbare) elektriciteit. De referentiekosten voor grijze en
blauwe waterstof hangen voor een belangrijk deel af van de prijs van aardgas en CO2.
Het huidige en nieuwe financiële instrumentarium ten behoeve van onderzoek, opschaling
en uitrol van CO2-vrije waterstof wordt hieronder gepresenteerd. Daarnaast beziet het kabinet de mogelijkheden
om opschaling en kostenreductie te realiseren door de koppeling tussen de ontwikkeling
van wind op zee en waterstof en door een bijmengverplichting.
a Instrumentarium voor onderzoek, opschaling en uitrol
Het kabinet ziet het belang van instrumentarium voor zowel onderzoek en demonstraties
als voor de opschaling en uitrol. De komende jaren moeten de eerste grootschalige
projecten van de grond komen. Deze hebben vaak nog een substantiële onrendabele top
die private investeringen voor opschaling in de weg staan. Deze projecten ontstijgen
qua schaal en ontwikkelingsfase het niveau van experimentele pilots en demo’s en moeten
nog een kostenreductie doormaken om op kosteneffectiviteit mee te kunnen concurreren
met andere opties voor CO2-reductie. Dit type projecten bevindt zich in de overgangsfase tussen enerzijds de
bestaande ondersteuning voor pilots en demo’s (de Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatieregeling,
DEI+) en anderzijds de nieuwe subsidie voor kosteneffectieve CO2-reductie (de SDE++). Dit geldt vooral voor groene waterstof: projecten met blauwe
waterstof krijgen voor CO2-afvang (CCS) naar verwachting voldoende ondersteuning via de SDE++. Daarom presenteert
het kabinet een nieuw, tijdelijk, instrument voor exploitatiesteun ten behoeve van
opschaling en kostenreductie van groene waterstof.
Andere innovatieve technieken om duurzame waterstof te maken of op te slaan (bijvoorbeeld
waterstof gebonden aan andere stoffen of via pyrolyse) bevinden zich in het algemeen
nog in de onderzoeks- en demonstratiefase. Hiervoor is nu innovatie-instrumentarium
beschikbaar, opname in andere instrumenten zoals op termijn SDE++ is afhankelijk van
ontwikkelingen op het gebied van techniek en kosteneffectiviteit.
Het financiële instrumentarium gericht op de verschillende fases in de ontwikkeling
bestaat uit drie elkaar aanvullende delen.
1. Toegepast onderzoek en innovatieve pilots
Het kabinet ondersteunt toegepast onderzoek en ontwikkeling van waterstofproductie
in de verschillende MOOI-tenders22. Daarnaast worden innovatieve pilots op het gebied van waterstof via de DEI+ gestimuleerd.
Het gaat hierbij om projecten waar onderzoek en ontwikkeling in een industriële omgeving
het hoofddoel is. Deze projecten kunnen binnen de DEI+ in elk geval voor 25% van de
subsidiabele kosten subsidie verkrijgen. Afhankelijk van het type onderneming kan
dit oplopen naar 45% tot een maximum van € 15 miljoen per project.
2. Opschaling middels nieuwe tijdelijke exploitatiesteun
Om opschaling mogelijk te maken, is naast investeringssteun ook een tijdelijke exploitatiesteun
noodzakelijk als overgang tussen de demo- en de uitrolfase. Het kabinet beoogt daarom,
als eerste stap, opschaling te faciliteren door per 2021 een deel van de bestaande
klimaatenveloppemiddelen voor tijdelijke exploitatiesteun beschikbaar te stellen.
Hiervoor zal het kabinet circa € 35 miljoen per jaar inzetten. Dit geschiedt door
herschikking van een deel van de bestaande middelen voor waterstofpilots binnen de
DEI+. Door een deel van de middelen aan te wenden voor de ondersteuning van innovatieve
pilots via de DEI+ en een ander deel te gebruiken voor opschaling beoogt het kabinet
op de meest kosteneffectieve manier een substantiële kostenreductie van groene waterstof
te realiseren. Aanvullend kunnen projecten een beroep doen op bestaande subsidieregelingen.
De mogelijkheden hiertoe binnen het staatssteunkader worden bezien. In dit kader zal
mogelijkerwijs gebruik kunnen worden gemaakt van de eventuele verruiming van de staatsteun
voor projecten van Europees gemeenschappelijk belang (IPCEI, Important Projects of
European Common Interest).
Deze nieuwe aanwending van bestaande middelen is complementair aan DEI+, HER (subsidiemodule
hernieuwbare energie) en SDE++. Het doel is om de kostprijsreducties versneld te laten
plaatsvinden zodat eerder kan worden begonnen aan een kosteneffectieve uitrol van
groene waterstof ten behoeve van CO2-reductie.
3. Uitrol: SDE++
In de SDE++ wordt dit jaar voor het eerst de productie van waterstof door elektrolyse
opgenomen. Bij de ingeschatte elektriciteitsmix van 2030 en 8000 vollasturen levert
de productie van waterstof met elektrolyse volgens het PBL netto extra CO2-uitstoot op. Daarom is gekozen voor het opnemen van elektrolyse in de SDE++ met 2000
vollasturen die in aanmerking komen voor subsidie. In deze configuratie is er wel
sprake van CO2-reductie omdat dit uren zijn met veel productie van hernieuwbare elektriciteit. Met
dit uitgangspunt volgt een subsidie-intensiteit van € 1.064 per vermeden ton CO2.Ondanks dat het hiermee in vergelijking met andere technieken een dure optie is, stelt
het kabinet deze categorie toch open, om op deze wijze marktpartijen het benodigde
uitzicht op ondersteuning door SDE++ te bieden.
Bedrijven kunnen door gunstige omstandigheden en/of in combinatie met andere subsidies
in aanmerking komen voor SDE++ tot het maximale subsidiebedrag van € 300 per ton.
Voor de productie van blauwe waterstof (waarbij de CO2 wordt afgevangen bij de productie van waterstof uit aardgas) kan de afvang en opslag
van CO2 via de categorie CCS meedingen in de SDE++.
Het kabinet zal monitoren of de hierboven beschreven instrumenten voldoende kansen
bieden voor deze fase van de ontwikkeling van groene waterstof.
b Koppeling waterstof en wind op zee
Om de ontwikkeling van groene waterstof te kunnen versnellen, zal het kabinet voor
de zomer van 2020 een onderzoek laten doen naar de voor- en nadelen van koppeling
van waterstofproductie met wind op zee via geïntegreerde tenders. Dit is met name
van belang voor het vraagstuk hoe waterstofproductie in te zetten voor CO2-reductie vóór 2030. Bij conversie op zee van elektriciteit naar waterstof kunnen
mogelijkerwijs de kosten van aanlanding van duurzame energie en congestie op het elektriciteitsnet
worden verminderd. Het transport van waterstof is immers aanzienlijk goedkoper dan
het transporteren van elektriciteit. Hiervoor zal o.a. gebruik worden gemaakt van
de resultaten van het in 2020 lopende experiment van TNO op een bestaand platform
nabij Den Helder.
In het onderzoek zal o.a. aandacht zijn voor de mogelijkheid om op termijn bij aanlandingslocaties
van wind op zee een bepaalde omvang van elektrolysecapaciteit te gaan tenderen. Zo
wordt er bijvoorbeeld voor het windpark «Ten noorden van de Waddeneilanden» gekeken
naar de mogelijkheid om ruimte te reserveren voor een bredere corridor. Hierdoor zou
op een later moment een gelijkstroomkabel of waterstofleiding kunnen lopen om de energie
van toekomstige windparken aan land te brengen. In internationaal verband zal Nederland
zich inspannen om o.a. in kader van de North Sea Energy Cooperation, waterstof mee
te nemen in de verkenningen voor energie-samenwerking op zee.
c Bijmengverplichting
Een mogelijkheid om de vraag naar groene waterstof te vergroten, is een verplichting
tot het (fysiek of via certificaten) bijmengen daarvan in het aardgasnet. Dit is een
zich ontwikkelende Europese discussie in de context van de verduurzaming van het Europese
gassysteem. Ook de Richtlijn Hernieuwbare Energie geeft ruimte voor deze optie, die
door o.a. de IRENA23 wordt beschouwd als een kosteneffectieve en flexibele manier om opschaling van groene
waterstof te ondersteunen. Zoals toegelicht in een eerdere brief aan uw Kamer over
dit onderwerp24 n.a.v. vragen van lid Van der Lee over het artikel «Verplichte bijmenging waterstof
in gasnet om vraag te creëren», is het goed om de beleidsmatige, juridische en markttechnische
aspecten van dit onderwerp te verkennen. Een bijmengverplichting kan groene waterstofprojecten
meer afzetzekerheid geven. Fysieke bijmenging tot 2% is met geringe aanpassingen al
mogelijk en met verdere aanpassingen kan het aandeel stapsgewijs worden verhoogd tot
circa 10–20%. Conversie van decentraal geproduceerde elektriciteit naar waterstof
en bijmenging hiervan in het gasnet vergroot de mogelijkheden van het decentraal produceren
van energie op plaatsen waar het elektriciteitsnet onvoldoende capaciteit heeft. De
haalbaarheid van verschillende opties voor fysieke en administratieve bijmenging zullen
de komende tijd in overleg met Gasunie, regionale netbeheerders en gebruikers van
aardgas worden verkend, waarbij naast technische, praktische, regulatorische en veiligheidsaspecten
ook gekeken zal worden naar de prijseffecten voor eindgebruikers.
3 Verduurzaming eindverbruik
CO2-vrij geproduceerde waterstof is voor verschillende vormen van eindverbruik één van
de opties om te verduurzamen. De ontwikkeling van productie en vraag naar deze waterstof
moet idealiter min of meer gelijk opgaan. Een sterke vraag vanuit eindverbruikers
kan de markt voor waterstof snel tot ontwikkeling brengen.
Wanneer er duidelijke regels zijn voor de markt en er succesvolle stappen zijn gezet
in de opschaling van productie en daardoor kostenreductie is gerealiseerd, ontstaat
voor potentiële afnemers een beter beeld in hoeverre waterstof voor hen interessant
is als middel om te verduurzamen. Verbeterde inzichten bij grote potentiële afnemers
in de kosteneffectiviteit van duurzame waterstof bij het reduceren van de CO2-uitstoot ten opzichte van andere maatregelen als bijvoorbeeld elektrificatie, leveren
weer een beter beeld op van de totale potentiële vraag aan waterstof. Stap voor stap
moet zich zo een nieuwe markt ontwikkelen en zal waterstof een plaats krijgen als
energiedrager in een CO2-vrij energiesysteem.
Op veel terreinen zijn al initiatieven gaande om de markt voor duurzame waterstof
op gang te brengen. De mobiliteit en industrie lopen hier voorop. In de gebouwde omgeving
en elektriciteitssector worden de eerste pilots voorbereid. De agrarische sector kent
tenslotte ook bijzondere mogelijkheden.
Er kan een breed scala aan beleidsinstrumenten worden ingezet om initiatieven te ondersteunen
en marktontwikkeling te prikkelen en te faciliteren. Een belangrijk traject hiervoor
wordt de implementatie van de Richtlijn Hernieuwbare Energie. De inzet van het Rijk
is erop gericht de aanstaande uitwerkingen van de richtlijn bruikbaar en stimulerend
te laten zijn voor waterstof. Dit is met name van belang voor de toepassingen in de
industrie (o.a. in raffinaderijen) en in de mobiliteit.
Ook lokale overheden en regionale organisaties spelen een belangrijke rol bij het
mogelijk maken van decentrale oplossingen en het ruimte geven aan projecten en experimenten.
Hier ligt een sterke koppeling met regionaal beleid.
a Havens en industrieclusters
De havens en industrieclusters zien de ontwikkeling van duurzame waterstof als een
essentieel onderdeel van een klimaatneutrale industrie in 2050. De Europese brancheorganisatie
voor de Chemische industrie in Europa (Cefic) geeft aan dat aardgas momenteel de grootste
energiebron is in de Europese chemische industrie, goed voor 34% van de totale consumptie
in 2016. Duurzame waterstof kan volgens Cefic aardgas deels vervangen in deze sector25. Ook nationale brancheorganisaties zoals VNCI26 en VEMW27 zien het gebruik van waterstof als één van de routes naar CO2-reductie.
Tot 2030 zullen verduurzamingsprojecten overwegend lokaal van aard zijn. Binnen alle
regionale industriële clusters bereiden (markt)partijen zich voor op een groeiende
rol voor waterstof; met studies, ontwikkeling van business-cases en voorgenomen investeringen.
Veel van de concrete plannen binnen de clusters betreffen pilot-demo projecten, waarvoor
ondersteuning wordt gegeven via o.a. de DEI+.
Bijzondere aandacht verdient het Porthos-project in Rotterdam. Dit is gefocust op
de afvang van CO2 bij reeds bestaande waterstofproductie in de haven. Het daarmee verbonden H-Vision
project heeft de ambitie om grootschalig blauwe waterstof te produceren gericht op
emissiereductie voor 2030. Met de aanleg van infrastructuur en installaties van Porthos
en H-vision kan blauwe waterstof op korte termijn al bijdragen aan CO2-reductie. Studies laten zien dat door de lagere kosten met name in de industrie en
elektriciteitsvoorziening er kansen zijn voor blauwe waterstof28. Dit baant de weg voor grootschalige inpassing van groene waterstof.
Ook de haven van Amsterdam (in samenwerking met het Noordzeekanaalgebied en o.a. Tata
Steel)29 en clusters in Zeeland/Vlaanderen30 en Noord-Nederland31 hebben aangegeven al op korte termijn voorbereidingen te treffen voor een grotere
rol voor waterstof. Richting 2030 is er vanuit de industrie een wens om clusters te
verbinden om verder te kunnen opschalen. Tijdige beschikbaarheid van een waterstofnetwerk
is essentieel. De Taskforce Infrastructuur brengt momenteel infrastructurele aandachtspunten
in kaart voor de verduurzamingsambities van de industrieclusters. Alle industrieclusters
geven aan de ontwikkeling van de waterstofinfrastructuur als een belangrijke randvoorwaarde
te zien voor verdere verduurzaming. De aanbevelingen en uitkomsten van deze Taskforce
worden momenteel uitgewerkt en worden meegenomen in de later dit jaar te verschijnen
Industriebrief 2050.
b Waterstof (inclusief synthetische brandstoffen) en nul-emissiebeleid voor transport
Voor het ondersteunen van de in het Klimaatakkoord genoemde ambities (in 2025 50 tankstations,
15.000 brandstofcelauto’s en 3000 zware voertuigen; in 2030 300.000 brandstofcelauto’s)
wordt in 2020 samen met stakeholders een convenant ondertekend. Convenanten met de
sectoren voor doelgroepenvervoer, vuilniswagens, nul-emissie stadslogistiek en een
strategie voor het lange afstandstransport voor de achterlandverbindingen moeten de
uitrol van waterstof verder ondersteunen. Mede in het kader van Duurzaam Inkopen,
zullen zowel Rijk als decentrale overheden optreden als launching customer. Voor nul-emissie
stadslogistiek en zwaar transport worden onder het klimaatakkoord subsidieregelingen
uitgewerkt.
De verdere uitrol van tankstations zal worden gestimuleerd, mede in kader van de EU-richtlijn
voor alternatieve brandstoffen. Naast een tankinfrastructuur op de Nederlandse en
Europese hoofd transportassen is ook uitrol nodig in de aansluitende gebieden. De
bevoorrading vergt een afgewogen systeem van productie en transport dat moet aansluiten
bij de rol van waterstof in de regionale energie strategieën. Een Green Deal zal bijdragen
aan het stimuleren van inzet van waterstof in de scheepvaart (zeevaart en binnenvaart)
en in de havens.
De verduurzaming van de luchtvaart is een complexe opgave waarbij de productie en
het gebruik van duurzame brandstoffen, waaronder synthetische kerosine, essentieel
is. Nederland zet zich nadrukkelijk in voor een Europese bijmengverplichting. Mocht
dit onverhoopt niet lukken, dan gaat het kabinet voor een nationale verplichting vanaf
2023. Met de sector is de afspraak gemaakt in het (ontwerp) Akkoord Duurzame Luchtvaart
om te komen tot 14% bijmenging van duurzame brandstoffen in 2030 en 100% in 2050.
Gezien de beperkte beschikbaarheid van biomassa zal dit naar verwachting grotendeels
bestaan uit synthetische brandstoffen. Voldoende beschikbaarheid van waterstof voor
de luchtvaart is daarvoor een randvoorwaarde. Als opstap naar een volledig duurzame
synthetische brandstof op basis van groene waterstof wordt daarbij ook gekeken naar
blauwe waterstof. Het Rijk heeft hierbij een stimulerende rol.
De RED II is medebepalend voor de ontwikkeling van de markt voor duurzame waterstof
voor de mobiliteitssector. Het kabinet beziet hoe de implementatie van de RED II kan
bijdragen aan het stimuleren van de inzet van duurzame waterstof, binnen bestaande
randvoorwaarden van het Klimaatakkoord en met oog voor een gelijk speelveld voor batterij-elektrische
en brandstof-elektrische toepassingen.
Op dit moment is de Europese Commissie bezig met de uitwerking van de voorwaarden
waaronder waterstof geldt als groen en, in pure vorm of als grondstof voor synthetische
brandstoffen, voldoet als hernieuwbare transportbrandstof zoals bedoeld in deze richtlijn.
De uitwerking hiervan is van belang voor de stimulans die de transportdoelstelling
van een verplicht aandeel van 14% hernieuwbaar biedt voor de ontwikkeling van groene
waterstof.
c Gebouwde omgeving
Waterstof heeft potentie om op langere termijn ook een belangrijke bijdrage leveren
aan de verwarming van de gebouwde omgeving. TNO heeft recent in kaart gebracht op
welke manier dit kan gebeuren32. Conclusie van dit onderzoek is dat de potentie er is, maar dat er nog belangrijke
vragen zijn rond toepasbaarheid, veiligheid, beschikbaarheid, duurzaamheid en betaalbaarheid.
De komende jaren wordt, onder andere in het nationaal waterstofprogramma, gewerkt
aan het beantwoorden van deze vragen. Doel is om de randvoorwaarden voor het veilig
toepassen van waterstof in de gebouwde omgeving op orde te krijgen. De verwachting
op basis van de huidige plannen is evenwel dat er pas na 2030 significante volumes
(groene) waterstof beschikbaar zullen zijn.
Naar verwachting zullen de kosten van het produceren van groene waterstof op termijn
sterk dalen, maar het is nog lastig te voorspellen tegen welke prijs waterstof daadwerkelijk
beschikbaar komt, en of deze prijs ook voor de gebouwde omgeving tot een betaalbare
optie leidt. Ook is nog moeilijk in te schatten wanneer welke volumes beschikbaar
zijn. Isolatie en energiebesparing blijven wenselijk. Omdat de beschikbaarheid van
groene waterstof naar verwachting nog beperkt zal zijn, zal waterstof in de gebouwde
omgeving daarom in eerste instantie worden gebruikt voor gebouwen en wijken die moeilijk
op andere wijze te verduurzamen zijn. Hierbij wordt ook meegenomen hoe waterstof andere
opties zoals hybride warmtepompen en warmtenetten kan versterken (met name voor de
piekvraag).
Hoewel waterstof tot 2030 nog geen optie is die grootschalig toegepast kan worden,
zal waterstof al wel worden meegenomen in de leidraad voor gemeenten voor verduurzaming
en aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving. Daarbij wordt rekening gehouden met
de onzekerheid rond de beschikbaarheid en de prijs van groene waterstof voor de gebouwde
omgeving. Om al wel zoveel mogelijk kennis op te doen, zal er een aantal gerichte
pilots in de gebouwde omgeving in de periode 2020–2025 gerealiseerd worden, waarbij
onder andere gekeken wordt naar de plannen in Rozenburg, Stad aan 't Haringvliet en
Hoogeveen. Voor het faciliteren hiervan wordt waar nodig ruimte gecreëerd in wet-
en regelgeving. Er volgen richting 2030 mogelijk nog meer en grotere pilots. Ook de
lessen uit de grootschalige projecten in het buitenland, zoals het H21 project in
het Verenigd Koninkrijk, waar Noord-Engelse steden zoals Leeds voorbereidingen treffen
om geheel over te schakelen van gas op duurzame waterstof voor de verwarming van huizen,
zullen gevolgd worden.
d Elektriciteitssector
Inzet van duurzame waterstof in gascentrales biedt de mogelijkheid om duurzaam regelbaar
vermogen te realiseren. Het Magnum project in de Eemshaven, waarbij onderzocht wordt
of één van de gasturbines omgeschakeld kan worden op waterstof, is een goed voorbeeld
hiervan. Als het aanbod van CO2-vrij geproduceerde waterstof tijdig kan worden opgeschaald, biedt dit perspectief
om op termijn tot CO2-reductie te komen in de elektriciteitssector.
Op decentraal niveau worden nu initiatieven ontplooid om lokale opwek te combineren
met productie, gebruik en opslag van waterstof. Mogelijk kan dit bijdragen aan het
oplossen en voorkomen van congestieproblemen in het elektriciteitsnetwerk en hierdoor
de mogelijkheden voor inpassing van voor decentraal geproduceerde duurzame energie
vergroten.
e Agro-sector
De agro-sector biedt kansen voor zowel de opwek als het gebruik van waterstof. Landbouwbedrijven
hebben veel mogelijkheden voor de decentrale opwek van hernieuwbare elektriciteit
(wind en zon-pv op stallen en bedrijfsgebouwen). Daarnaast biedt het gebruik van CO2-vrije waterstof voor landbouwmachines, tractoren en zware agrologistiek kansen voor
verduurzaming. Een kwart tot een derde van de inzet van vrachtwagens betreft agrologistiek.
Het samenvallen van opwek en gebruik op decentraal niveau biedt combinatiemogelijkheden
voor de energietransitie. De agrosector kent veel (mkb) partijen met een hoog innovatief
vermogen. In samenwerking met de regionale overheden zal de komende jaren worden ingezet
op kleinschalige pilots en demo’s.
4 Ondersteunend en flankerend beleid
a Internationale strategie
Een internationale strategie is al geruime tijd onderdeel van de Nederlandse aanpak.
Het zwaartepunt ligt in Europa, daarnaast neemt Nederland actief deel aan mondiale
samenwerkingsinitiatieven. De Europese strategie van Nederland kent de volgende sporen:
1. Direct contact met de Europese Commissie op alle denkbare niveaus. Inzet hierbij is
om de Commissie duidelijk te maken wat Nederland ziet als een wenselijk EU-waterstofbeleid.
Dit betreft punten als gemeenschappelijke standaarden voor duurzaamheid, veiligheid,
kwaliteit, bijmenging van waterstof in de gasnetten, flexibele marktregulering die
voldoende ruimte biedt voor marktcreatie, en adequate innovatiestimulering (in vergelijking met China, Japan en de VS).
2. Pentalateraal Forum (Benelux, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland) waar
Nederland samen met Oostenrijk het initiatief heeft genomen om vooruitlopend op discussies
in EU-verband te komen tot gemeenschappelijke benaderingen op kritische punten zoals
standaarden, marktprikkels en marktregulering. De samenwerking in Benelux-verband
maakt hier onderdeel van uit.
3. Noordzeelanden overleg. Aangezien het grote potentieel aan wind op zee na 2030 een
belangrijke bron kan vormen voor de productie van groene waterstof, wil het kabinet
waterstof ook hier prominent op de agenda plaatsen. Het North Sea Wind Power Hub project
(met Nederland, Duitsland en Denemarken) is een goed voorbeeld.
4. Bilaterale samenwerking met buurlanden. Recent is met de Duitse overheid afgesproken
hoe Nederlandse en Duitse offshore wind kan helpen in de opschaling van groene waterstofproductie
die dan via Nederlandse gasleidingen ter beschikking komt van de Nederlandse en Duitse
industrie (HY3 project).
5. IPCEI (Important Projects of Common European Interest) is een Europees instrument
voor uitrol van projecten met grote maatschappelijke waarde waarbij overheden meer
steun kunnen geven dan binnen de gebruikelijke kaders. In het Klimaatakkoord is aangegeven
dat Nederland in IPCEI-verband inzet op een sterke rol voor groene waterstof in de
concurrentiepositie van Europa ten opzichte van andere werelddelen. Het IPCEI-instrument
kan een belangrijke ondersteuning vormen voor nieuwe grootschalige waterstofprojecten
in Nederland en in andere Europese landen. Het proces rond de vormgeving van IPCEI
is op dit moment nog in ontwikkeling, Nederland is hier nauw bij aangehaakt. Diverse
Nederlandse industriële partijen hebben interesse aangegeven en zijn op dit moment
aan het werk om concrete voorstellen uit te werken. In de tweede helft van 2020 zal
de Nederlandse overheid een «open call» organiseren om te inventariseren welke Nederlandse
projecten (productie en vermarkting van groene waterstof) substantieel kunnen bijdragen
aan een schaalsprong in Europees verband. Eén van de voorwaarden zal zijn dat gezamenlijk
met bedrijven uit andere Europese lidstaten wordt opgetrokken.
Nederland neemt daarnaast actief deel aan internationale initiatieven zoals van de
International Partnership for Hydrogen and Fuel Cells in the Economy (IPHE), IEA,
Clean Energy Ministerial en Mission Innovation.
In het handelsbeleid zullen de kansen voor export van Nederlandse waterstofkennis
en -kunde nadrukkelijk worden meegenomen. In het beleid voor aantrekken van buitenlandse
investeringen zal de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsplaats voor bedrijven
in de waterstofwaardeketen expliciet worden geprofileerd. De grote belangstelling
van buitenlandse bedrijven voor waterstofprojecten in Nederland maakt duidelijk dat
onze gunstige uitgangspositie al wordt erkend. In het bilaterale buitenlandbeleid
wordt specifiek aandacht besteed aan het ontwikkelen van potentiele import-relaties
met landen die zich profileren als potentiële netto-exporteurs van duurzame waterstof,
zoals Portugal in Europa.
b Regionaal beleid
Regio’s spelen een sleutelrol in de verdere uitrol van waterstof. Noord-Nederland
is een voorbeeld van een regio waar, voortbouwend op de aanwezige infrastructuur en
kennis van gas, aan een nieuw economisch perspectief wordt gewerkt33. Regionale overheden en organisaties kunnen een belangrijke rol spelen voor het ontwikkelen
en faciliteren van lokale infrastructuur en projecten in de gebouwde omgeving, mobiliteit
en industrie. Het actief demonstreren en zichtbaar maken van de mogelijkheden draagt
ook bij aan maatschappelijk draagvlak voor waterstof en betrokkenheid van de burgers
bij de energietransitie. Het opstellen van regionale energie-strategieën is een goede
aanleiding om de lokale mogelijkheden in beeld te brengen.
Het Rijk wil de samenwerking tussen regio’s stimuleren. Regio’s kunnen van elkaars
initiatieven leren en aangeven wat er nodig is voor een nationaal waterstof ecosysteem.
Speciale aandacht verdient de verbinding met de toekomstige waterstof infrastructuur
en de ruimtelijke inpassing van elektrolyse projecten. De samenwerking met de regio’s
zal onderdeel zijn van het nationale waterstofprogramma.
c Onderzoek en innovatie
Waterstof staat in deze kabinetsvisie voor een breed scala aan mogelijkheden en technologieën.
Het kan worden gebruikt om in verbinding met andere moleculen (met name stikstof en
koolstofdioxide) ammoniak, ureum, koolwaterstoffen en bio- en synthetische brandstoffen
te maken. Waterstof kan op diverse manieren worden opgeslagen en getransporteerd:
vloeibaar, gasvormig of gebonden aan andere stoffen. Waterstof kan op verschillende
manieren worden geproduceerd. Op al deze vlakken zijn bedrijven en kennisinstellingen
volop bezig met fundamenteel en toegepast onderzoek en innovaties, zodat processen
en toepassingen efficiënter, duurzamer en goedkoper worden.
Nederlandse universiteiten en onderzoeksinstellingen werken, ondersteund door verschillende
NWO programma’s aan allerlei aspecten van de waterstofketen. Een goed voorbeeld is
het programma Elektrochemische Conversie & Materialen (ECCM), dit verbindt de sterke
kennisposities van Nederland op het gebied van chemie, energie en de hightech-maakindustrie.
Naast fundamenteel onderzoek zet het kabinet ook in op toegepast onderzoek om, samen
met het bedrijfsleven, toe te werken naar nieuwe en verbeterde technologieën en toepassingen.
TNO speelt hierin een actieve rol. Via de Topsector Energie, als onderdeel van de
verschillende Meerjarig Missiegedreven Innovatieprogramma’s (MMIP’s) gericht op o.a.
de sectoren elektriciteit en industrie, wordt er gewerkt aan innovaties op het gebied
van de productie en toepassing van groene waterstof. Ook Europese programma’s, zoals
in het kader van Horizon 2020 (Fuel Cell Hydrogen Joint Undertaking), zijn van groot
belang voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen.
Op basis van een inventarisatie van waterstof in de MMIP’s is in januari 2020 een
integrale aanpak voor waterstof gepubliceerd34. Deze Meerjarige Programmatisch Aanpak voor Waterstof, opgesteld door TKI Nieuw Gas,
biedt een goede basis voor het organiseren en stimuleren van de benodigde innovaties.
De MMIP’s worden met verschillende instrumenten ondersteund over de verschillende
innovatie niveaus. Via o.a. het Topsector Energie instrumentarium worden consortia
van bedrijven aangemoedigd om samen onderzoek te doen naar nieuwe technologieën en
toepassingen. Er wordt met name ingezet op de industriële productie en toepassing
van waterstof en de ontsluiting en aanlanding van wind op zee via duurzame gassen.
Verdere opschaling via pilots en demonstraties wordt mogelijk gemaakt via de DEI+.
Tijdlijn
In de komende fase van ontwikkeling is het van belang de wet- en regelgeving zo snel
mogelijk op orde te brengen. Het onderzoek naar de inzet van het bestaande gasnet
wordt nu opgepakt evenals een visie op de ordening van de keten. Met de ontwikkeling
van het systeem van Garanties van Oorsprong is inmiddels begonnen. Daarnaast ligt
de focus de komende tijd op het realiseren van de eerste productie-installaties. Door
het opdoen van ervaringen met de productie van groene waterstof in Nederland en in
het buitenland en door het gebruik ervan in verschillende sectoren, zal ook een beter
inzicht ontstaan in de mogelijke kostenreductie en in de mogelijke omvang van de markt.
De basisvoorwaarden voor de groei van waterstof worden in de periode tot 2025 gelegd.
Nationaal waterstofprogramma
In het Klimaatakkoord is afgesproken om tot een nationaal waterstofprogramma te komen.
Dit programma zal een adaptief karakter hebben en in beginsel de fasering tot aan
2030 hanteren die in het Klimaatakkoord is opgenomen voor waterstof. Dit betekent
dat de periode tot en met 2021 zal worden gebruikt als de voorbereidende fase met
de lopende initiatieven en projecten als vertrekpunt. De afspraken over de overheidsinzet
in deze voorbereidende fase komen aan de orde in de beleidsagenda. Met stakeholders
zal worden overlegd over de inrichting en uitvoering van het programma. Hierbij zal
gebruik worden gemaakt van het rapport over de Meerjarige Programmatische Aanpak voor
Waterstof van TKI Nieuw Gas.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes
Indieners
-
Indiener
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.