Brief regering : Evaluatie Wet bescherming persoonsgegevens BES (Wbp-BES)
32 761 Verwerking en bescherming persoonsgegevens
Nr. 161 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 maart 2020
Bij brief van 9 december 20191 stuurde ik u het rapport van de evaluatie van de Wet bescherming persoonsgegevens
BES (verder: Wbp-BES) en zegde u toe begin dit jaar met een inhoudelijke reactie te
komen. Deze brief dient daartoe.
De evaluatie is uitgevoerd door het onderzoeksbureau Pro Facto2. De Wbp-BES is op 10 oktober 2010 in werking getreden. Artikel 55 bepaalt dat de
wet vijf jaar na inwerkingtreding wordt geëvalueerd. Als gevolg van prioritering in
de implementatie van de veelheid aan nieuwe regelgeving na de totstandkoming van de
nieuwe verhoudingen binnen het Koninkrijk op 10 oktober 2010, is de Commissie toezicht
bescherming persoonsgegevens BES (verder: CBP-BES of Commissie) pas in april 2014
benoemd. Om die reden is besloten om de wetsevaluatie uit te stellen tot vijf jaar
na instelling van deze CBP-BES, dus in 2019. In mei 2018 traden zowel de Algemene
Verordening Gegevensbescherming (AVG) als de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming
(UAVG) in werking. Hoewel deze verordening en wet niet gelden voor de BES-eilanden en de landen Curaçao, Sint Maarten en Aruba, zijn de effecten daarvan wel
voelbaar. Om die reden is aan de onderzoekers gevraagd om naast de evaluatie van de
Wbp-BES ook deze effecten te inventariseren en te betrekken bij het onderzoek.
De evaluatie geeft antwoord op de vraag hoe de Wbp-BES en de CBP-BES gelet op de uitgangspunten
en doelstelling van de wet functioneren, welke knelpunten zich daarbij voordoen, wat
de AVG en de UAVG betekenen voor de verwerking en uitwisseling van persoonsgegevens
tussen Europees Nederland, Caribisch Nederland en de Caribische landen en wat, gelet
op de mogelijk geconstateerde knelpunten, aanbevelingen zijn voor de toekomst.
Voordat ik toekom aan de aanbevelingen uit de evaluatie, meen ik dat de CBP-BES een
compliment toekomt voor de wijze waarop deze de afgelopen vijf jaar haar taken heeft
opgepakt. De Commissie en haar secretariaat hebben met beperkte capaciteit en middelen
en in een cultureel diverse en kleinschalige omgeving bereikt dat het bewustzijn van
en de kennis over privacy en de bescherming van persoonsgegevens op de BES-eilanden
in de afgelopen vijf jaar substantieel is toegenomen. Dit blijkt ook uit de evaluatie
waarin wordt geconcludeerd dat de trainingen en voorlichtingsactiviteiten van de CBP-BES
door de organisaties in Caribisch Nederland worden gewaardeerd en vaak een vervolg
krijgen in concrete aanpassingen, zoals het niet langer maken van een kopie van het
paspoort of identiteitsbewijs en het volgen van een «clean desk policy». De onderzoekers
concluderen dat «Zichtbaar is dat de voorlichting en activiteiten van de commissie
positief hebben bijgedragen aan de implementatie van de wetgeving».
Niettemin concluderen de onderzoekers dat er nog veel moet gebeuren. De uitvoering
van de wet verschilt tussen sectoren en tussen de eilanden. De uitvoering van de wet
wordt bemoeilijkt door de kleinschaligheid en cultuur van de eilanden en de geringe
omvang van de organisaties. De kleinschaligheid en het bijzondere karakter van de
eilanden maakt dat het beschermen van privacy soms erg moeilijk of zelfs ondoenlijk
is. De onderzoekers constateren dat de CBP-BES zich in de eerste jaren heeft gericht
op het verhogen van kennis en bewustzijn door middel van voorlichting en trainingen,
maar nog niet of nauwelijks is toegekomen aan het uitvoeren van zijn toezichthoudende
en handhavende taak. Daarbij zijn het budget en de beperkte capaciteit volgens de
onderzoekers onvoldoende om uitvoering te geven aan de toezichthoudende taken.
De onderzoekers constateren ook dat de regelgeving en daarmee de beschermingsniveaus
van Europees Nederland, Caribisch Nederland en de Caribische landen uiteenlopen en
dat niet alle landen beschikken over een toezichtsorgaan. Tegelijkertijd worden er
veel persoonsgegevens uitgewisseld tussen Europees Nederland, Caribisch Nederland
en de Caribische landen. De komst van de AVG heeft deze situatie complexer gemaakt
omdat nu de materiële normen in Europees Nederland op punten afwijken van hetgeen
geldt op de BES-eilanden, en deels ook strenger zijn. Volgens de onderzoekers kan
dan ook niet zonder meer verondersteld worden dat het beschermingsniveau een voldoende
deugdelijke grondslag biedt voor de uitwisseling van gegevens tussen Europees Nederland,
Caribisch Nederland en de Caribische landen.
Samenvattend luidt de conclusie dat, hoewel er in Caribisch Nederland veel veranderd
en bereikt is, de regels nog onvoldoende worden nageleefd en dat in de praktijk ook
geen toezicht wordt gehouden door de aangewezen toezichthouder die zich vooral met
voorlichting bezig houdt. Er is daarom in Caribisch Nederland een nog grotere inzet
op voorlichting, toezicht en handhaving nodig om het privacybewustzijn te vergroten
en persoonsgegevens adequaat te beschermen. De onderzoekers doen daartoe enkele aanbevelingen
die ik hieronder van een reactie voorzie.
Aanbeveling: wijzig de wet nog niet
Gedurende het onderzoek is vanuit de CBP-BES aangegeven dat – naast de dwangsom –
een boete-instrument in de Wbp-BES opgenomen zou moeten worden omdat de aanwezigheid
van een punitieve sanctie ook het belang van de
bescherming van persoonsgegevens duidelijk maakt. De onderzoekers achten het echter
nog te vroeg om te komen met een uitbreiding van taken en/of bevoegdheden van de CBP-BES.
Zij bevelen aan dat de CBP-BES start met uitvoering van de toezichthoudende taken,
en bij een volgende evaluatie de situatie te heroverwegen en het sanctie-instrumentarium uit te breiden op basis van de tot dat moment opgedane ervaringen met toezicht.
Ik onderschrijf de conclusie van de onderzoekers dat nu eerst prioriteit moet worden
gegeven aan een volwaardige uitvoering van de wet door overheden en organisaties,
alsmede aan de uitoefening van de toezichthoudende taken door de CBP-BES alvorens
een eventuele uitbreiding van het sanctie-instrumentarium overwogen wordt. Dit is
ook in lijn met de overweging van de regering bij de totstandkoming van de Wbp-BES
dat een goede invoering en naleving van de Wbp BES de voorkeur had boven een snelle
uitbreiding van verplichtingen en bevoegdheden die wellicht niet of onvoldoende konden
worden nageleefd.
Aanbeveling: ga van voorlichting ook over naar toezicht en versterk de CBP-BES
Ik neem deze twee aanbevelingen samen omdat ze in elkaars verlengde liggen. In het
licht van de conclusie van de onderzoekers dat de toezichthoudende en handhavende
taken van de CBP-BES nog onvoldoende van de grond zijn gekomen, onderschrijf ik dat
een verschuiving van de focus van de CBP-BES van voorlichting en bewustwording naar
toezicht en handhaving wenselijk is. Na een periode waarin organisaties en overheden
op de eilanden door de CBP-BES zijn voorgelicht over de noodzaak van bescherming van
persoonsgegevens en welke plichten en verantwoordelijkheden zij daarin hebben, lijkt
het nu tijd dat zij deze verantwoordelijkheid zelf kunnen nemen en dat de CBP-BES
daarop gaat toezien en, waar nodig, de Wbp-BES handhaaft. Een dergelijke ontwikkeling
heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (voorheen: College bescherming persoonsgegevens)
in Europees Nederland ook doorgemaakt na de beginjaren van de Wbp. Ik ben het met
de onderzoekers eens dat zo’n verandering van focus niet van de ene op de andere dag
kan plaatsvinden en dat dit gepaard zal moeten gaan met een geleidelijke afbouw van
voorlichtings- en bewustwordingsactiviteiten, onder gelijktijdige opbouw van de toezicht-
en handhavingstaken. Van de CBP-BES mag worden verwacht dat zij daarin heldere prioriteiten
stelt en keuzes maakt.
De CBP-BES heeft deze verschuiving van focus inmiddels opgepakt. Er is een Toezicht-
en Handhavingsbeleid opgesteld en op 30 december 2019 heeft de Commissie zijn eerste
onderzoeksrapport afgerond. Mijn ministerie overlegt op regelmatige basis met de Commissie
over de taakuitvoering en de knelpunten die zij daarbij ondervindt. Deze gesprekken
hebben in de afgelopen jaren geresulteerd in een ophoging van het budget (van 180.000
USD in 2015 – het eerste volledige jaar van de CBP-BES – tot het huidige budget van
244.808 USD voor 2020), waarmee een uitbreiding van de capaciteit van het secretariaat
mogelijk is gemaakt.
Met het oog op de toezicht- en handhavingstaken is de CBP-BES gestart met het opstellen
van een O&F-rapport. Mede in het licht van deze aanbeveling voer ik in de komende
periode met de Commissie, op basis van dit O&F-rapport, het gesprek over de taakuitvoering
en het daartoe benodigd budget voor de komende jaren.
Aanbeveling: evalueer de wet eerder dan over vijf jaar
Hoewel artikel 55 van de Wbp-BES geen vijfjaarlijkse evaluatie voorschrijft maar slechts
een eenmalige evaluatie na vijf jaar, geeft het nu voorliggende evaluatieonderzoek
van de Wbp-BES, samen met hetgeen de onderzoekers hebben opgetekend over de eerste
ervaringen sinds de inwerkingtreding van de AVG, mij niettemin voldoende aanleiding
voor een vervolg. Ik kom daar bij de volgende aanbeveling op terug.
Aanbeveling: Zorg voor zoveel mogelijk harmonisering van privacyregimes binnen het
Koninkrijk
Om eenheid binnen het Koninkrijk te bereiken, bevelen de onderzoekers aan de regelingen
en het toezicht binnen het gehele Koninkrijk te harmoniseren of ervoor zorg te dragen
dat de regelingen minimaal van gelijk(waardig)e strekking zijn. Zoals in het onderzoek
wordt beschreven, heeft het Justitieel Vierpartijen Overleg (verder: JVO) in juli
2018 besloten tot een verkenning naar de vraag of harmonisatie van het gegevensbeschermingsniveau
van Caribisch Nederland en de Caribische Landen mogelijk is, en zo ja, wat daarvoor
nodig is. Vervolgens is daartoe in het JVO van januari 2019 een interlandelijke werkgroep
ingesteld.
Overigens behoort een kanttekening te worden geplaatst bij het in het rapport geconstateerde
knelpunt inzake de deling van politie- en justitiegegevens op grond van de Wet politiegegevens
(Wpg). Dit knelpunt is, in de mate als geschetst in het rapport, niet aan de orde.
Deling van politie- en justitiegegevens is wel degelijk mogelijk, maar niet altijd
op de meer algemene en bredere grondslag waarvan sprake is als een derde land passende
waarborgen biedt voor deze gegevensbescherming. Voor de BES-eilanden zijn die waarborgen
er; voor de andere landen geldt dat gebruik gemaakt kan worden van het (beperkte)
kader dat artikel 17a, derde lid Wpg biedt.
Om de door de onderzoekers aanbevolen (gedeeltelijke) harmonisering van privacyregimes
binnen het Caribische deel van het Koninkrijk gestalte te kunnen geven, is het nodig
om gemeenschappelijke basisnormen voor de gegevensbescherming te identificeren. Binnen
de werkgroep is daarom een inventarisatie gedaan van mogelijke wenselijke beschermingsniveaus.
Dit betreft het beschermingsniveau dat ingevolge de AVG van een derde land wordt vereist
voor het uitvaardigen van een zogeheten adequaatheidsbesluit ten behoeve van gegevensuitwisseling
met dat land, en voorts de eisen op grond van het Verdrag tot bescherming van personen
met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, nr. 7, hierna: Conventie 108) van de Raad van Europa inclusief het wijzigingsprotocol bij
dit Verdrag (Trb. 2018, nr. 201, hierna: het Protocol). Dit wijzigingsprotocol is op 10 oktober 2018 door Nederland
en twintig andere EU-lidstaten ondertekend. Door het Protocol wordt het niveau van
gegevensbescherming dat uit hoofde van Conventie 108 wordt geboden, meer in lijn gebracht
met het beschermingsniveau dat wordt geboden uit hoofde van het gegevensbeschermingsrecht
van de EU. Het streven is om in het volgende JVO van dit jaar de resultaten aan te
bieden van de verkenning naar de minimumeisen voor de bescherming van persoonsgegevens,
en welke (wetgevings)acties hiervoor per Caribisch land zijn vereist. Een soortgelijke
verkenning wordt ook uitgevoerd voor de doorgifte van politie- en justitiegegevens
aan de andere landen in het Koninkrijk voor zover die vallen onder de werking van
de EU Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees parlement en de Raad betreffende de
bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.
Ook deze verkenning wordt in het volgende JVO besproken.
De werkzaamheden van de JVO-werkgroep hebben mijn volledige steun. De bescherming
van persoonsgegevens is immers een grondrecht dat binnen het gehele Koninkrijk een
gelijkwaardige bescherming verdient. Als de werkgroep zijn advies aan het JVO heeft
aangeboden, zal ik gezamenlijk met de ministers van Justitie van Curaçao, Sint Maarten
en Aruba, in afstemming met de Minister van BZK, een beslissing nemen over de wijze
waarop hieraan vervolg wordt gegeven. De Nederlandse regering is in elk geval desgewenst
bereid om de Caribische landen te ondersteunen in het realiseren van een verhoogd
beschermingsniveau. Van belang in dit verband is dat Curaçao inmiddels belangstelling
heeft getoond voor toetreding tot Conventie 108 en het Protocol.
Ondertussen bereid ik samen met de ministers van BZK en BZ een wetsvoorstel voor om
parlementaire goedkeuring te verkrijgen voor de ratificatie van het Protocol. Daarbij
staat mij een gefaseerde implementatie van de door het Protocol gemoderniseerde Conventie
108 voor ogen. Hoewel Conventie 108 indertijd alleen is goedgekeurd voor Europees
Nederland, geldt dit verdrag in verband met de staatkundige hervorming van het Koninkrijk
tegenwoordig ook voor Caribisch Nederland. In mijn wetsvoorstel zal ik niettemin alleen
goedkeuring vragen voor Europees Nederland. Als de tijd daar rijp voor is, zal ik
via een separaat wetsvoorstel goedkeuring van het Protocol voor Caribisch Nederland
vragen. Ik heb daarvoor de volgende redenen. Om te beginnen heeft Nederland binnen
de Raad van Europa de toezegging gedaan het Protocol binnen drie jaar na ondertekening
te ratificeren. Voor Europees Nederland is deze termijn haalbaar, aangezien de ratificatie
van het Protocol in beginsel niet tot implementatiewetgeving noodzaakt. In Nederland
gelden immers al de AVG en de UAVG. Ratificatie van het Protocol voor Caribisch Nederland
vergt echter wijziging van de Wbp-BES en uitbreiding van de taken van de CBP-BES,
zo is uit een eerste inventarisatie gebleken. Zoals gezegd, ben ik het eens met de
onderzoekers dat het verstandig is de Wbp-BES voorlopig nog niet te wijzigen. De CBP-BES
moet eerst tijd gegund worden om toe te werken naar een situatie waarin het zijn taken
volledig kan uitoefenen, voordat de WBP-BES wordt gewijzigd en de taken van de CBP-BES
verder kunnen worden uitgebreid.
Ik wacht nu eerst de uitkomsten van het onderzoek van de JVO-werkgroep af. Daarbij
zal ik dan tevens bezien op welke wijze aan de aanbeveling over een nieuw evaluatieonderzoek
naar de werking van de Wbp-BES uitvoering kan worden gegeven.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming