Brief regering : Reactie op het rapport ‘Surveillance Giants: how the business model of Google and Facebook threatens human rights’ van Amnesty International en het rapport van de VN-rapporteur voor extreme armoede en mensenrechten over de inzet van data-gedreven technologieën door overheden
26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Nr. 672
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 maart 2020
Tijdens het AO Digitale Overheid van 4 december jl. met de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 26 643, nr. 665) is uw Kamer naar aanleiding van vragen van het lid Özütok toegezegd met een schriftelijke
reactie te komen op het rapport «Surveillance Giants: how the business model of Google
and Facebook threatens human rights» van Amnesty International1 en het rapport van de VN-rapporteur voor extreme armoede en mensenrechten van 11 oktober
2019 over de inzet van data-gedreven technologieën door overheden.2 Ook is een schriftelijke reactie toegezegd op de vraag van het lid Verhoeven hoe
om te gaan met de inzet van ingrijpende AI-toepassingen, zoals gezichtsherkenning,
nu nog onduidelijk is of het wettelijk kader voor deze technologieën sluitend is.
In deze brief doet de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties deze
toezeggingen, samen met de Minister voor Rechtsbescherming en mede namens de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat, gestand.
Amnesty International rapport
Met veel interesse is kennisgenomen van het bovengenoemde rapport van Amnesty International.
Het rapport beschrijft de dominante marktpositie van bedrijven als Google en Facebook
in online dienstverlening en de verdienmodellen van deze bedrijven die leiden tot
hun aanzienlijke datamacht. Het rapport beschrijft dat hierdoor niet alleen het recht
op privacy onder druk komt te staan, maar ook vrijheidsrechten en het verbod van discriminatie.
Amnesty International doet aanbevelingen aan overheden om dit tegen te gaan, zoals
het versterken van regulering en toezicht.
De door Amnesty International beschreven problematiek is al eerder geconstateerd,
onder andere door het Rathenau Instituut in zijn rapport «Opwaarderen. Het borgen
van publieke waarden in de digitale samenleving»3 en door de Universiteit Utrecht in haar rapport «Algoritmes en grondrechten».4 Het kabinet deelt de zorgen van deze organisaties en heeft in verschillende brieven
zijn standpunten en beleid uiteen gezet.5
De juridische kaders voor de bescherming van mensenrechten zijn onder meer te vinden
in de Grondwet, mensenrechtenverdragen, wetten zoals de Algemene Wet op de Gelijke
Behandeling (AWGB) en Europese verordeningen zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming
(AVG). Van belang is dat deze wetgeving onverkort in de online wereld van toepassing
is en verplichtingen bevat waar bedrijven zoals Facebook en Google zich – ook in de
digitale omgeving – aan moeten houden. Hoewel deze wetten een robuust kader bieden
voor de bescherming van mensenrechten, onderzoekt het kabinet of technologische ontwikkelingen
ertoe leiden dat aanvullende wetgeving nodig is, bijvoorbeeld op het terrein van anti-discriminatie.6 Daarnaast onderzoekt de Europese Commissie mogelijkheden voor aanvullende Europese
wetgeving om mensenrechten bij AI-ontwikkelingen te borgen7 en onderzoekt de Raad van Europa de haalbaarheid van een juridisch raamwerk voor
AI-ontwikkelingen.8
In het kader van toezicht heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
afgelopen najaar onderzoek laten doen naar de wijze waarop toezicht op algoritmen
bij de overheid is ingericht en hoe dit nog beter kan. Het onderzoek is in december
jl. aan uw Kamer aangeboden9 en een kabinetsreactie hierop volgt dit voorjaar. Wat betreft risicobeheersing door
bedrijven refereerde het lid Özütok tijdens het AO aan de aanbeveling van Amnesty
International om een bindende mensenrechtentoets te ontwikkelen voor het ontwerp,
de toepassing en het gebruik van AI-systemen. Op dit moment verkent het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de ontwikkeling van een mensenrechten
impact assessment voor overheden, zodat overheden potentiële effecten van technologieën
op mensenrechten in een vroegtijdig stadium in kaart kunnen brengen en kunnen adresseren.
Te zijner tijd kan gekeken worden of dit mensenrechten impact assessment ook door
bedrijven kan worden ingezet en het kabinet het gebruik hiervan kan stimuleren.
Amnesty International snijdt ook een belangrijk vraagstuk aan ten aanzien van de machtsposities
van grote techbedrijven. Het kabinet deelt de analyse van Amnesty International en
heeft al veel aandacht voor de macht van grote techbedrijven. De Staatssecretaris
van EZK heeft in haar brief van 17 mei 201910 drie maatregelen voorgesteld om het mededingingsbeleid geschikt te maken om met de
macht van grote techbedrijven om te gaan: (1) Een EU toezichthouder moet de mogelijkheid
krijgen om vooraf maatregelen op te leggen aan platforms met een poortwachtersfunctie
(of «gatekeepers» zoals Amnesty International deze platforms noemt; platforms waar
consumenten en ondernemers niet of nauwelijks omheen kunnen) (2) voor effectieve handhaving
van het mededingingstoezicht achteraf is aanpassing van de richtsnoeren nodig, zodat
toezichthouders de beste methodes toepassen in hun handhaving en (3) introduceren
van nieuwe concentratiedrempels zodat wanneer een machtig platform een potentiële
concurrent of bedrijf met een waardevolle dataset wil opkopen, de overname onderhevig
is aan beoordeling door een toezichthouder. De Staatssecretaris van EZK is in gesprek
met andere lidstaten en met de Europese Commissie om steun voor de wijzigingen te
verkrijgen. Reacties van andere lidstaten zijn overwegend positief en in de mission
letter van Eurocommissaris Vestager, verantwoordelijk voor zowel mededinging als digitalisering,
staat dat het mededingingsbeleid geschikt moet zijn voor de digitale samenleving.
Bij haar hoorzitting in het Europees parlement verwees Vestager bovendien naar de
Nederlandse inzet.
VN rapport
Daarnaast is met veel interesse kennisgenomen van het bovengenoemd rapport van de
VN-rapporteur voor extreme armoede en mensenrechten. Het rapport beschrijft de opkomst
van de digitale verzorgingsstaat, waarin sociale bescherming en diensten steeds meer
vorm krijgen via data-gedreven technologieën. Bij voorspellingen op basis van data/AI
bestaat het risico dat bestaande bias in data en/of beleid wordt gereproduceerd. De
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschreef zijn zorgen omtrent
het risico op benadeling van groepen in verschillende Kamerbrieven, alsook het beleid
dat hierop ontwikkeld wordt.11 Voorop staat dat ongerechtvaardigde ongelijke behandeling op basis van verdachte
kenmerken (zoals etniciteit, geslacht of leeftijd) krachtens de Grondwet verboden
is, ook als dit online gebeurt. Dit verbod is uitgewerkt en/of verder gespecificeerd
in andere wetten en verordeningen zoals de AWGB en de AVG. Daarnaast is transparantie
over datagebruik en AI-inzet van belang. Eerder zette de Minister voor Rechtsbescherming
het kabinetsbeleid op het gebied van transparantie van overheidsalgoritmen uiteen12 en ontwikkelde hij richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden,
waaronder richtlijnen voor publieksvoorlichting over data-analyses.13 Ook de rechter benadrukte onlangs het belang van transparantie in een gerechtelijke
uitspraak over het Systeem Risico Indicatie (SyRI).14 Nieuwe technologieën zoals AI of de inzet van technologische concepten zoals «big
data» kunnen ertoe leiden dat bestaande wettelijke kaders verder aangescherpt moeten
worden om te voorkomen dat benadeling van groepen of individuen plaatsvindt. Daarom
onderzoekt het kabinet zoals boven vermeld of aanvullende wetgeving nodig is op het
terrein van anti-discriminatie en, meer in het algemeen, of aanvullende wettelijke
waarborgen tegen de risico’s van data-analyse15 nodig zijn. Daarnaast ontwikkelt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
een mensenrechten impact assessment om risico’s op o.a. discriminatie vroegtijdig
in kaart te brengen en te mitigeren. Ook ontwikkelt het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties principes voor systeemontwikkelaars om discriminatie
door AI-systemen te voorkomen.
Gezichtsherkenning
Het lid Verhoeven stelde tijdens bovengenoemd AO de vraag hoe het kabinet omgaat met
de toepassing van gezichtsherkenningscamera’s in allerlei praktijksituaties, terwijl
momenteel nog onduidelijk is of het wettelijk kader voor de toepassing van deze technologie
wel sluitend is. Belangrijk hierbij is dat er voor de verwerking van biometrische
persoonsgegevens16 een uitgebreid kader is, dat strenger is dan bij de verwerking van gewone persoonsgegevens.
Dat kader is onder meer neergelegd in de AVG en de Uitvoeringswet AVG (UAVG), welke
zowel op overheden17 als bedrijven van toepassing zijn.
De AVG regelt dat het verwerken van biometrische gegevens in beginsel verboden is
(art. 9 lid 1).18 Hierop is een aantal rechtsgronden voor uitzondering geformuleerd (art. 9 lid 2).
Eén daarvan is de uitdrukkelijke toestemming door betrokkene voor de verwerking van
de biometrische persoonsgegevens voor welbepaalde doeleinden. De AVG bepaalt (art.
4 lid 11) dat de toestemming van een betrokkene moet zijn gebaseerd op een vrije,
specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting waarmee de betrokkene door
middel van een verklaring of ondubbelzinnige actieve handeling hem betreffende verwerking
van persoonsgegevens aanvaardt. Dit betekent bijvoorbeeld dat toestemming alleen plaats
kan vinden als de betrokkene een werkelijke keuze heeft en dat toestemming in bepaalde
gezagsverhoudingen (zoals tussen werkgever en werknemer) zelden een passende grondslag
is.
Daarnaast kan het verwerken van biometrische gegevens toegestaan zijn als dit noodzakelijk
is om redenen van zwaarwegend algemeen belang, dit bij nationale wet geregeld is en
aan specifieke waarborgen wordt voldaan. In de Uitvoeringswet AVG is van de regeling
via nationale wet gebruik gemaakt door te bepalen dat het verbod om biometrische gegevens
met het oog op de unieke identificatie van een persoon te verwerken, niet van toepassing
is, indien deze verwerking noodzakelijk is voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden
(art. 29). Deze grondslag kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor het instellen van
een op gezichtsherkenning gebaseerde toegang tot een locatie, zoals een gebouw. Bij
noodzakelijkheid van een verwerking moet voldaan zijn aan het proportionaliteits-
en het subsidiariteitsbeginsel. Proportionaliteit vereist dat het doel in verhouding
staat tot de inbreuk die wordt gemaakt en subsidiariteit dat het doel niet op een
minder nadelige manier kan worden bereikt.19
Tijdens het AO signaleerde het lid Verhoeven terecht dat de afweging of gezichtsherkenning
met behulp van camera’s toelaatbaar is, sterk verschilt per situatie en context. Voordat
gezichtsherkenning met behulp van camera’s wordt ingezet, moet onder andere altijd
zorgvuldig gekeken worden wat het doel van de inzet van de technologie is, wat de
nauwkeurigheid van de technologie is, welke voor- en nadelen de technologie kent,
of er inbreuk gemaakt wordt op de private sfeer, hoe deze aspecten in verhouding staan
tot het doel en of het doel op andere wijze kan worden bereikt. Er kunnen situaties
bij de inzet van de technologie ontstaan, waarvoor in zijn algemeenheid gevonden wordt
dat de inzet van de technologie in principe niet toelaatbaar is. Hier kan indien nodig
aanvullende regelgeving op plaatsvinden. Het kabinet laat door het WODC onderzoek
doen met als doelstelling om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop het gebruik
van gezichtsherkenningstechnologie inbreuk kan maken op de privacy. Dit onderzoek
zal voor de zomer van 2020 aan uw Kamer worden toegezonden. Daarnaast wordt er door
de Minister voor Rechtsbescherming gewerkt aan een Kamerbrief over de feitelijke toepassingen
van gezichtsherkenning in Nederland en het juridische kader dat daarop van toepassing
is.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming