Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid Van Toorenburg, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 14 januari 2020, over het bericht ‘Criminele Telegramgroepen jagen op namen en adressen agenten’
29 628 Politie
Nr. 938
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 februari 2020
1. Inleiding
Uw Kamer heeft tijdens de regeling van werkzaamheden van 14 januari jl. verzocht om
een schriftelijke reactie op het bericht «Criminele telegramgroepen jagen op namen
en adressen agenten» (Telegraaf, 26 december 2019) (Handelingen II 2019/20, nr. 40, item 7). Hierbij voldoen wij aan uw verzoek.
Het nieuwsbericht beschrijft dat in Telegramgroepen foto’s van agenten worden verspreid,
waarbij wordt gevraagd om de NAW-gegevens van de agenten in kwestie. Wie de informatie
geeft, krijgt volgens het nieuwsbericht een beloning. De vraag van uw Kamer is of
er tegen het verspreiden van persoonsgegevens van politieambtenaren onder dit soort
bedenkelijke omstandigheden kan worden opgetreden.
Kortgezegd biedt de huidige regelgeving hiervoor mogelijkheden zowel voor providers
en platformen als voor de overheid. Het hangt wel af van de exacte feiten en omstandigheden
van het concrete geval, of en welk traject de meeste kans van slagen heeft. Dit lichten
wij nader toe in paragraaf 2. Wij hechten eraan om op deze plek te benadrukken dat
in het concrete geval waar in het nieuwsbericht melding van wordt gemaakt, een verdachte
is aangehouden.
Wij hebben de ambitie om de positie van slachtoffers van online onrechtmatige gedragingen
in het algemeen te verbeteren. Het traject dat we hiervoor hebben ingezet is beschreven
in paragraaf 3. Tot slot informeren wij u in paragraaf 4 van deze brief hoe de politie
politieambtenaren bij dit soort arbeidsgerelateerde geweldsincidenten, waaronder de
politie uitdrukkelijk ook intimidaties en bedreigingen schaart, ondersteunt.
2. Huidige mogelijkheden
2.1 Strafrecht
Van de online uitingen met een dreigend of intimiderend karakter tegen politieambtenaren
waarvan de politie weet heeft, kan een deel strafrechtelijk worden aangepakt. In de
bijlage bij een brief van 20 juli 2017 heeft de toenmalig Minister van Veiligheid
en Justitie uiteengezet welke gedragingen strafbaar zijn als het gaat om het filmen
en fotograferen van politieagenten en het publiceren van die beelden.1 Afhankelijk van hoe de foto of film van de politieambtenaar is gemaakt dan wel is
gepubliceerd, kan de gedraging strafbaar zijn of een verdenking opleveren van bedreiging
(285 Sr). Het is mogelijk dat daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig
zijn, maar dat die er wel zijn voor andere strafbare feiten zoals belediging (261
Sr), smaad (261/262 Sr) en/of bijvoorbeeld het heimelijk opnemen van beelden in een
niet-openbare ruimte (139f Sr). Tenslotte zijn er echter ook uitingen die niet strafrechtelijk
kunnen worden aangepakt.
Het is niet alleen relevant wat strafbaar is gesteld. Relevant is ook welke bevoegdheden
kunnen worden ingezet. Op grond van artikel 3 Politiewet 2012 is een politieambtenaar
bevoegd tot het verrichten van algemene opsporingshandelingen die geen of een slechts
geringe inbreuk op enig grondrecht maken.
Als daarbij een publiek toegankelijke of gesloten bron wordt geraadpleegd en door
het kennisnemen van de informatie sprake is van een meer dan geringe inbreuk op de
persoonlijke levenssfeer van betrokkene moet zijn voldaan aan de voorwaarden uit het
Wetboek van Strafvordering (titel IV en V) voor het inzetten van de bijzondere opsporingsbevoegdheden.
Als er sprake is van een strafbaar feit tegen een politieambtenaar volgt het openbaar
ministerie de opsporings- en vervolgingsrichtlijnen die in zijn gemaakt voor personen
met een publieke taak, de zogenaamde Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA).2 Hieronder valt onder meer de verhoging van de strafeis met 200%.3
2.2 Anders dan strafrecht
Ook buiten het strafrecht zijn er mogelijkheden om uitingen waarbij persoonsgegevens
over een politieambtenaar worden gedeeld, aan te pakken.
2.2.1 Providers, de civiele rechter en de Autoriteit Persoonsgegevens
Drie partijen, anders dan de publicist, kunnen iets betekenen voor een politieambtenaar
wiens persoonsgegevens tegen zijn wil worden verspreid.
Ten eerste zijn dat de platformen en providers op wiens fora de uitingen zijn geplaatst.
Zij zijn wettelijk verplicht zo spoedig mogelijk berichten te verwijderen waarvan
voldoende aannemelijk is dat er sprake is van onrechtmatige content. Ze moeten wel
wetenschap van de uiting hebben, maar na een melding of klacht, wordt die wetenschap
verondersteld. Als ze de content niet verwijderen, handelt de provider zelf onrechtmatig
en kan een politieambtenaar verwijdering afdwingen bij de civiele rechter. De civiele
rechter kan de provider daarnaast in bepaalde gevallen bevelen de NAW-gegevens van
de persoon die de gegevens verspreid heeft te verstrekken aan de benadeelde.4 Vervolgens kan de verspreider aansprakelijk worden gesteld voor de schade van de
benadeelde op grond van de onrechtmatige daad.5
Ook de Autoriteit Persoonsgegevens kan handhavend optreden, namelijk tegen schendingen
van Algemene Verordening Gegevensbescherming. Wanneer films of foto’s van agenten
op internet verspreid worden, waarop agenten herkenbaar in beeld komen of wanneer
NAW-gegevens worden verspreid, is er sprake van verwerking van persoonsgegevens en
gelden de vereisten van de AVG. Voor de rechtmatige verwerking van persoonsgegevens
is een grondslag vereist. Het zonder rechtsgrondslag openbaar maken van beeldmateriaal
van personen is in strijd met de AVG. De AP kan dan bijvoorbeeld een verwerkingsverbod
opleggen.6
In alle hiervoor genoemde gevallen geldt dat er niet sprake hoeft te zijn van een
publiek toegankelijke bron. Een verspreiding van persoonsgegevens binnen een kleine
groep personen kan ook al leiden tot genoemde maatregelen.
3. Inzet op versterking van de bestaande mogelijkheden
Duidelijk is echter, dat op dit moment deze wegen vaak geen snelle en adequate oplossing
bieden. Er zijn platformen en providers die, ondanks dat ze wettelijk verplicht zijn
content te verwijderen, dit niet doen. De procedures bij de civiele rechter en Autoriteit
Persoonsgegevens om platformen en providers er alsnog toe te bewegen om onrechtmatige
inhoud te verwijderen voorzien onvoldoende in een snelle en effectieve oplossing.
Dit vinden wij onwenselijk.
Wij zetten dan ook in op verbetering van het bestaande instrumentarium zodat in de
eerste plaats content zo snel mogelijk wordt verwijderd van het internet en in de
tweede plaats burgers beter hun recht kunnen halen dan nu het geval is. Wij gaan dit
doen langs drie sporen.
In de eerste plaats kijken wij naar het versterken van de civielrechtelijke mogelijkheden
voor slachtoffers van onrechtmatige content op internet. Wij laten, naar aanleiding
van initiatieven van uw Kamer,7 de introductie van een voorziening onderzoeken waarbij slachtoffers van onrechtmatige
content op internet laagdrempelig, goedkoop en snel een (besluit met het gezag van
een) rechterlijke uitspraak kunnen vragen, die een titel biedt om providers en online
platformen te verplichten content binnen een bepaalde tijd te verwijderen. Dit WODC-onderzoek
zal naar verwachting in de zomer een advies opleveren over hoe een dergelijke voorziening
het beste ingericht kan worden.
Ten tweede heeft de Minister voor Rechtsbescherming bij het debat van 12 februari
jl. over internetpesten (Handelingen II 2019/20, nr. 53, Burgerinitiatief «Internetpesters
aangepakt«) aangekondigd dat wij bezien of de criteria die de Hoge Raad in 2005 heeft
geformuleerd voor het verstrekken van NAW-gegevens door providers aan benadeelde kan
codificeren.8 In het verleden en recent zijn door rechters in diverse concrete zaken platformen
en providers verplicht tot het geven van die gegevens.9 De aansprakelijkheidsnormen voor providers en platforms zijn Europees vastgelegd
in de E-commerce-Richtlijn uit 2000. De Richtlijn gaat daarom uit van een beperkte
aansprakelijkheid en laat heel weinig ruimte voor nadere normstelling door de lidstaten.
De Richtlijn bepaalt wel uitdrukkelijk dat een rechterlijk bevel mogelijk is. Omdat
de wereld van de providers en platformen sinds het jaar 2000 ingrijpend is veranderd,
is de herziening van de Richtlijn opgenomen in het werkprogramma van de Europese Commissie.
Daarbij lijkt er vooral meer aandacht voor uitbreiding van de aansprakelijkheid van
providers en platforms. Het is nog niet zeker wanneer de Commissie met haar herzieningsvoorstel
komt, mogelijk in het vierde kwartaal van dit jaar. Daarop vooruitlopend zal de Minister
voor Rechtsbescherming het punt van de NAW-gegevens bij de Europese Commissie onder
de aandacht brengen als een prioriteit voor Nederland bij de herziening. In de tussentijd
gaat hij bovendien nader bezien of er vooruitlopend op deze herziening ruimte is om
de criteria uit het Hoge Raad arrest in het Burgerlijk Wetboek op te nemen.
Tot slot blijven wij in gesprek met de platformen en providers om te bezien wat hen
in de weg staat om uitvoering te geven aan hun verplichting om onrechtmatige content
snel te verwijderen en de consequenties van verwijdering, alsmede om te bezien welke
afspraken gemaakt kunnen worden over het ter beschikking stellen van (bruikbare) accountgegevens
ten behoeve van de opsporing of een aansprakelijkheidsstelling.
4. Ondersteuning door de politie als werkgever
Dit soort ernstige incidenten kunnen grote impact hebben op politieambtenaren. Het
is dan ook belangrijk dat aan hen de benodigde hulp, zorg en juridische bijstand wordt
geboden.
De politie heeft hiervoor als werkgever voorzieningen getroffen voor dit zogenaamd
arbeidsgerelateerd geweld in de privésfeer, waaronder intimidaties en bedreigingen.
In het protocol Arbeidsgerelateerd geweld tegen politieambtenaren in de privésfeer
staan handreikingen, processtappen en uitgangspunten voor de aanpak van arbeidsgerelateerd
geweld tegen politieambtenaren in de privésfeer. Dit als onderdeel van de richtlijn
aanpak geweld tegen politieambtenaren (2015). De afspraak binnen de politie is dat
dit soort incidenten altijd worden gemeld en dat als sprake is van een verdenking
van een strafbaar feit aangifte wordt gedaan. Ook de leidinggevende kan vanuit de
verantwoordelijkheid van de werkgever aangifte doen. De meldingen worden behandeld
volgens vaste afspraken en structuren. Voor politieambtenaren geldt dat zij na een
ingrijpend incident altijd een gesprek krijgen aangeboden met een collega van het
Team Collegiale Ondersteuning (TCO).
Daarnaast beziet de politie per specifiek geval welke maatregelen zullen worden ingezet.
Dit kan onder meer bestaan uit mentale bijstand en beschermingsmaatregelen, maar ook
aan maatregelen tegen de veroorzaker, zoals het eisen van een schadevergoeding. Een
casemanager Geweld tegen Politieambtenaren ontlast de medewerker zoveel mogelijk in
de administratieve zaken, zorgt voor schadeverhaal en ziet toe op de voortgang van
de zaak, bijvoorbeeld bij vervolging.
Politiemedewerkers en hun thuisfront kunnen voor (na)zorg bij mentale problematiek
24/7 terecht bij het 24-uursloket. Elke eenheid heeft een zorgloket dat deskundige
hulp kan aanbieden aan medewerkers. Bij zwaardere problematiek schakelt de politie
externe zorgverleners in.
Wij hechten eraan te benadrukken dat deze voorzieningen ook beschikbaar zijn wanneer
de dreiging jegens de politieambtenaar niet strafbaar van aard is.
Tot slot, zet de politie in op het versterken en onderhouden van de mentale weerbaarheid
van politieambtenaren. In het basispolitieonderwijs en de Integrale Beroepsvaardigheidstraining
wordt veel aandacht besteed aan weerbaarheid en de persoonlijke ontwikkeling.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming